De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 955]
| |
Het vierde bedryf.
WALBURGH. FONTEIUS. HELDEWIJN.
Walburgh:
Heer stedehouder, hoe? hoe loopen nu de posten?Ga naar voetnoot1401
Wat hooren wy? hoe dus? zal 't nu ons zoonen kosten?
Fonteius:
Vrou Walburgh, neem gedult: uw voorbe komt te spa.
Het vonnis leght gevelt. verzoeck nu geen gena.
Walburgh:
1405[regelnummer]
Niet minder dan gena verzoecken voor die braven,Ga naar voetnoot1405
Twee vrye helden, geen gebore keizers slaven,
Lantsheeren, vorsten, beide uit koningklijck geslacht,
Van lasterstucken, noch verradery verdacht.
Gena verzoeckt men voor misdaedigen, ontaerden
1410[regelnummer]
Van deught en vroomheit, die noch goôn noch menschen spaerden,
En kerck en vaderlant ontwijdden. neen voorwaer,
Geen gunst verzoecken wy, noch schroomen halsgevaer.
Gebruick uw strengheit aen uw slaven, naer uw stijlen:
Wy Batavieren zijn uw bondelrecht en bijlenGa naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
Niet onderworpen, en ons vorsten allerminst,
Wien 't rijck moet dancken voor zijn zege en overwinst,
In oorlogh door beleit der broederen genoten.
Fonteius:
Mevrou, wy weeten uit wat stamme uw telgen sproten:
Maer stam noch adel wort in halsrecht aengezien.
1420[regelnummer]
Ontschuldigh ons. August gebiet en kan verbiên
Wat hem behaeght: wy staen ten dienst van zijn behaegen.
Bezwaer uw zoonen niet met ongestuimigh klaegen.
Men schonck uw' Julius noch korts een dootschult quijt.Ga naar voetnoot1423
Walburgh:
Een schult, hem opgedicht uit bittren wrock en nijdt,
1425[regelnummer]
Gelijck men u, niet lang geleên, betichte in 't oosten.Ga naar voetnoot1425
Fonteius:
Nu moeder, steur u niet: de hemel wil u troosten.Ga naar voetnoot1426
| |
[pagina 956]
| |
Wy hebben een' van bey verschoont, op 's krijghsraets be,
En 't recht gemaetight, schoon het recht geen uitstel le.
Zoo een van beide voor Augustus zich verdaedigh',
1430[regelnummer]
En Neroos uitspraeck hem verschoone en begenadigh';
Gy zult uw' zoon, schep moedt, herstelt zien in zijne eer.
Walburgh:
Die is hy maghtigh met de proef van zijn geweerGa naar voetnoot1432
Te vryen tegens elck, die hem zijne eer durf vergen.Ga naar voetnoot1433
Zie toe: verhaest u niet. gy zult den adel tergen,
1435[regelnummer]
Dies span geen netten, daer uw voet eerst in verwart.Ga naar voetnoot1435
De duinheer Bruin bemint mijn zoons, gelijck zijn hart.Ga naar voetnoot1436
Die trotse vryheer steunt op zijn Konijnevatters,
Noit slaven onder 't juck. dat zijn oprechte schatters
Van 't pant der vryheit, by Romainen snoot ontwijdt.Ga naar voetnoot1439
1440[regelnummer]
Zy kroppen vast hun leedt, doch schelden 't hun niet quijt.
Een duinman waer getroost, al stondt gy dicht geslotenGa naar voetnoot1441
Van lijftrouwanten, dy een priem in 't hart te stooten,Ga naar voetnoot1442
En zijn bebloede ziel te mengen met uw bloet.Ga naar voetnoot1443
Fonteius:
De reden leert ons dit het moederlijck gemoedt,
1445[regelnummer]
Beweeght in dezen schijn met haer beminde zoonen,Ga naar voetnoot1445
Niet toe te rekenen. den ouderdom verschoonen
Is billijck. moeder, wy vertrecken in het hof.Ga naar voetnoot1447
Heldewijn:
Zoo gunme eerst dat mijn zoon alleen met uw verlofGa naar voetnoot1448
Zijn moeder, eene weêu, magh bystaen en verquicken.
Fonteius:
1450[regelnummer]
Het is besloten hem den keizer toe te schicken,
Tot eenen schiltknaep, of dischschencker in 't pallais.
Hy moet zijn' oom 't geley verleenen op de reis.Ga naar voetnoot1452
Nu onderstut mevrou, uw moeder: wy treên binnen.
Walburgh:
Hier valt met jammeren by schelmen niet te winnen,
1455[regelnummer]
En zich verkleenen geeft uw' hoogen stam geen' lof.
| |
[pagina 957]
| |
Heldewijn:
Vrou moeder, gaenwe, geef den rechter geene stof
Om strenger in 't gerecht zijn wreetheit t'openbaeren.
Gy kunt mijn' zoon en mijn' heer broeders slechts bezwaeren.Ga naar voetnoot1458
Walburgh:
Tyrannen, vangt, en spant, en raest, en moort, en prest.Ga naar voetnoot1459
1460[regelnummer]
O broedermoorders aert, te Rome, in 't wolvenest,Ga naar voetnoot1460-vlgg.
Gevoedt van een wolvin, gebroet van vondelingen
En nonnebasterden, die aen de wolfspeen hingen,Ga naar voetnoot1462
Hoe groeit gy in 't bederf van al wat adem haelt!
Onze afkomst zette u rijck dit lasterstuck betaelt,
1465[regelnummer]
Indien de goden uw verwatenheit niet plaegen.Ga naar voetnoot1465
Dit taeie stoxke kan de krancke leên naeu draegen.
Hoe zwaer valt 's lichaems pack den hoogen ouderdom,
Alree met eenen voet in 't graf, gebuckt en krom.
'k Hoop Vechters wraeck zal eens dit ongelijck beslechten.
1470[regelnummer]
Nu dochter leyme voort: hier valt niet uit te rechten.
KRIJGHSRAET. JULIUS. BURGERHART.
Krijghsraet:
Doorluchtste vorsten, wien een rijck van Nero past,
Verschoont den krijghsraet toch, gewettight om den lastGa naar voetnoot1472
Des stedehouders (hy gebiet het) uit te voeren.
Al 't Roomsch gebiet gewaeght van ooreloghsrumoeren.Ga naar voetnoot1474
1475[regelnummer]
Uw naemen mengen zich in 't schricklijck krijghsgeschal.
Men gunt u keur wie van u beide sterven zal.
Wie nablijft, moet zijn zaeck voor Cezars stoel verweeren.
Julius:
't Gaet wel: 't gaet wel. verdelght Batavische lantsheeren:
Zy stonden 't Kapitool te Rome lang in 't licht.
1480[regelnummer]
Daer heerscht Nymfidius en Tigellijn. elck stichtGa naar voetnoot1480
Een' vorstelijcken troon op onzer beide lijcken.
Fonteius ziet hier oock een' kerckroof uit te strijcken.Ga naar voetnoot1482
Vaert voort, vaert voort met my. heer broeder, 'k neem verlof,Ga naar voetnoot1483
En wensche u voorspoet, in uw' optoght naer het hof.
| |
[pagina 958]
| |
Burgerhart:
1485[regelnummer]
Hoe nu, heer broeder? laet my d'eerste d'eer bewaren.
Het is geraden u het leven langst te spaeren,
Ten dienst van 't vaderlant, en onderdruckte volck.
'k Was lang den doot getroost, en vreesde zwaert noch dolck.Ga naar voetnoot1488
Het sterven is ons erf. het scheelt slechts in de wijze.Ga naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
Ons eerlijck sterven streckt Baethouderen ten prijze,
Romainen eeuwigh tot versmaetheit en verwijt.
Volvoert uw' last: ick schel mijn doot den krijghsraet quijt.
Julius:
'k Gedoogh niet datge sterft. gy moght de majesteiten
Omzetten, en 't gewelt intoomen onder 't pleiten.Ga naar voetnoot1494
1495[regelnummer]
Ons onderdruckt geslacht, de moeder, gemaelin,
De zusters, kinders, al de neven, hofgezin
En aenhang, duizenden op uwen voorstant hoopen.
Vermurwtge Cezars hart, zoo staet de toegang open
Ten hove voor elck een, die nu verstooten zit.
1500[regelnummer]
Geheel Batavie, met recht bekommert, bidt
Dat u de goden, om 't gemeene beste spaeren.
Burgerhart:
Ick wensche uw leven met mijn sterven te bewaeren,
Tot heil van 't algemeen, gedompelt in verdriet.
Dit leven, zonder uw genootschap, lustme niet:
Julius:
1505[regelnummer]
En my noch weiniger. de liefde ontzeght te scheiden.Ga naar voetnoot1505
Krijghsraet:
Gy heeren, sluit. de tijt verbiet hier lang te beiden.Ga naar voetnoot1506
Burgerhart:
Gebie mijn' broeder dat hy op mijn bede wijck':Ga naar voetnoot1507
Julius:
Of zal hy voortreên, deck zijn lichaem met mijn lijck.Ga naar voetnoot1508
Krijghsraet:
Het vonnis luidt: laet een' van beide zich bereiden.
Julius:
1510[regelnummer]
Zoo laet den krijghsraet my naer 't bloedigh outer leiden.
| |
[pagina 959]
| |
Krijghsraet:
De rechter heeft dit aen der broedren keur gezet.
Julius:
Men gunme dan den keur. waerom mijn' wensch belet?
Burgerhart:
Hier gelt vrywilligheit, geen dwang van wederzijde.
Julius:
Zoo dwingme niet, dat ick door dwang uw' voorgang lijde.
Burgerhart:
1515[regelnummer]
Bezwaerme met geen juck, dat gy niet draegen wilt.
Julius:
Mijn oude en uwe een jaer, en ruim zoo veel, verschilt.Ga naar voetnoot1516
Burgerhart:
Wat heeft een jaer geschils in oude hier te zeggen?Ga naar voetnoot1517
Julius:
Dat broeder my den keur van sterven toe moet leggen:Ga naar voetnoot1518
Burgerhart:
En waerom niet den keur des doots aen my gestelt?
Julius:
1520[regelnummer]
Dewijl ick d'outste ben, wiens woort het meeste gelt.
Burgerhart:
De jongste scheide dan veel nutter uit het leven.
Julius:
Dus blijft de keur des doots van wederzy noch even.
Burgerhart:
Zoo lang d'een broeder niet den andren wijcken wil.
Julius:
Dit is geen erfkrakeel, maer wightigh dootgeschil:
Burgerhart:
1525[regelnummer]
Dat duuren blijft, zoo lang wy om het keurrecht vechten.
Julius:
Laet door het loten dan dit keurkrackeel beslechten:
Burgerhart:
En of by ongeluck het lot u viel te beurt?
| |
[pagina 960]
| |
Julius:
En of by ongeluck u 't lot hadde uitgekeurt?
Burgerhart:
Waer loting valt, daer gelt geen vrye wil na'et loten.
Julius:
1530[regelnummer]
Most ick mijn' broeder, zoo hem 't lot trof, dan verstooten?
Burgerhart:
Wy mosten alle bey genoegen, 't viel hoe 't viel.Ga naar voetnoot1531
Julius:
Mijn broeder missen? och ick mis mijn halve ziel:
Burgerhart:
En ick mijn heele ziel, quaemt gy door 't lot te sneven.
Krijghsraet:
De snelle tijt verloopt, met al dit wederstreven.
Burgerhart:
1535[regelnummer]
Verdriet het u: men stelle aen my het hooge woort.Ga naar voetnoot1535
Julius:
Hoe kan ick stemmen tot een' vuilen broedermoort?
Burgerhart:
'k Vergeef het u: gy zult hierom geene opspraeck hooren.
Julius:
Veel nutter noit geleeft. veel nutter ongeboren.
Burgerhart:
De bloetverwantschap is een nimmer scheibre bant:
Julius:
1540[regelnummer]
Een bloetknoop, stercker dan een knoop van diamant.
Burgerhart:
Help Herkules, wat raet? hoe raeckt de strijt ten ende?
Julius:
Dees worstlinge overweeght alle overstreên elende.Ga naar voetnoot1542
Krijghsraet:
Gy heeren, waerom dientge u zelven tot een' last
In dezen schijn? 't geschil aen 't barnen groeit en wast.Ga naar voetnoot1544
1545[regelnummer]
Natuur is krachtigh, en het onderling medoogen,
| |
[pagina 961]
| |
Gelijck in eene schael van reden opgewogen,Ga naar voetnoot1546
Staet even pal, en wijckt niet uit den evenaer.
Dus stonden eertijts twee halsvrienden voor 't altaer,
Orest en Pylades, getrou in doot en leven,Ga naar voetnoot1549
1550[regelnummer]
Waer van d'aeloude faem getuighenis kan geven:
Maer gy gebroeders, uit een moeders schoot gebaert,
En onder 't zelve hart gedraegen en bewaert,
Door bloetverwantschap blijft verknocht, dies is 't geen wonder
Dat een gelijcke treck van weêrzijde in 't byzonder
1555[regelnummer]
U krachtiger verbint: en zijt hierom gewis
Dat aen dit worstelen geen endt te vinden is,
Ten zy een rechter in uw' halsstrijt koom' van buiten,
En helpe u in dien noot het halsgeding besluiten.
Belieft het u dat een kornel naer binnen tree:Ga naar voetnoot1559
1560[regelnummer]
De stedehouder wacht, en zal in uwe ste
Een' kiezen uit u beide, en dezen bloetstrijt scheiden.
De tijt schiet voort, en spoet. men kan niet langer beiden.
Burgerhart:
Ick stem het toe, indien mijn broeder dit bestemt.
Julius:
Mijn hart, hoe kloptge dus weemoedigh en beklemt!
1565[regelnummer]
Ick volgh mijn broeders stem, door nootdwang, en te noode.Ga naar voetnoot1565
De krijghskornel hael 't woort. hoe suffe ick nu dus bloode,Ga naar voetnoot1566
Die slagh op slagh, wanneer de krijghsklaeroen my riep,
In 't barnen van den strijt, op speer en heirspits liep,
En wrong de zegekans uit 's vyants ysre klaeuwen?
Burgerhart:
1570[regelnummer]
Schep moedt, heer broeder. laet uw heldenhart niet flaeuwen.
Wy zullen daetelijck een veilige uitkomst zien.
Krijghsraet:
De stedehouder wil gebieden noch verbiên,
Maer stelt de keur aen 't lot, in dezen helm gesloten.
Laet een onnozel kint het onpartijdigh loten
1575[regelnummer]
Bevolen. jongske, treck voor elck een cedel uit.Ga naar voetnoot1574-1575
| |
[pagina 962]
| |
Het lot eischt Julius, door 't merck des doots beduit.
Omhelst elckandre nu: de noot gebiet te scheiden.
Wy willen Julius ten boschaltaer geleiden.
Burgerhart:
Och broeder, 't lot heeft my die schoone doot benijt,
1580[regelnummer]
En niet ten woutaltaer van Herkules gewijt.
Gy sterft voor 't vaderlant en recht der Batavieren,
Verplicht uwe eer te voên, met groene populieren,Ga naar voetnoot1582
In 't heiligh offerwoudt, beschaduwt om het hooft,
Daer duitsche Herkules geviert wort en gelooft.
1585[regelnummer]
Wat zal men Nero van uw uiterste gewaegen?
Julius:
Dat ick getrou het zwaert aengorde op zijn behaegen,
De paelen van het rijck uitzette door beleit,
En wensche dat hy toch, naer zijne billijckheit,Ga naar voetnoot1588
De Bataviers herstelle, en kenne, als bontgenooten,
1590[regelnummer]
Naer inhoudt des verbonts, met Julius gesloten.Ga naar voetnoot1590
Indien uwe onschult voor 't gerecht ten hove gelt,
En hy u weder in den ouden staet herstelt,
Bezorgh vrou moeder, nu ten ende van haer leven,
En luick haere oogen, als zy komt den geest te geven.
1595[regelnummer]
Omhelsme noch voor 't leste, en maetigh uwen rou.
Wat schudtge 't hooft? vaer wel. blijf 't vaderlant getrou.
Burgerhart:
Heer broeder, 'k wensch mijn bloet in uwe plaets te storten.
Krijghsraet:
Doorluchtsten, het is tijt dit marren af te korten.
Heer Julius, 't is tijt om boschwaert in te slaen.
1600[regelnummer]
Heer Burgerhart, vertreck. de hofwacht port u aen.
Burgerhart:
Help Herkules, is nu dit moortstuck niet te keeren?
Men most dien bloetroof hun ontweldigen. wy zweerenGa naar voetnoot1602-vlgg.
En eens, en anderwerf, en drywerf, dat geen schaer,
Geen scheermes, geene vlijm dit lang gewassen haer
1605[regelnummer]
Zal korten, eer de wraeck het schelmstuck hebb' gewroken.
Maer wat zijn woorden, los en in den wint gesproken?
| |
[pagina 963]
| |
Verkeert de kans, de wraeck, die my in 't harte zit
Gewortelt, moght wel eens 's Romainschen borst ten wit
Gebruicken van mijn zoons in gal gedoopte pijlen.
1610[regelnummer]
Verdruckte vryheit, nu bezwijcken beide uw stijlen!
Rey.
Zang:
O Boschnon Welda, mont van Godt,Ga naar voetnoot1611-vlgg.
Gy spelde ons, zonder gront en slot,Ga naar voetnoot1612
Hoe eens een wildeman, uit bossen
Te voorschijn treênde, zou verlossen,
1615[regelnummer]
Omtrent den uitgang van den Rijn
De melckkoe, in bedroefden schijnGa naar voetnoot1616
Gespannen, onder ysre jucken;
Hoe hy de slaghpen uit zou rucken
Den trotsen vogel, die verstaeltGa naar voetnoot1619
1620[regelnummer]
Zijn' roof op alle vogels haelt,
En, nimmer zadt van vraetigh slicken,
Den Rijnleeu naer 't gezicht durf picken,
En hem een' moortklaeu slaen in 't hart.
O wee, ô bitterheit, ô smart!
1625[regelnummer]
Hoe gaet dit anders dan gy spelde,
En, ons ten troost, de snaeren stelde
Op eenen zegenrijcken toon!
Verdiende uw wichlen eer een kroonGa naar voetnoot1628
Van onverwelckbre lauwerbladen;
1630[regelnummer]
Nu mist het uwen mont, in 't raeden
Van d'uitkomste, ons ten troost belooft.
Gy zaeght dit onweêr over 't hooft.
Baethouwers, Waterlanders, Kermers,Ga naar voetnoot1633
Nu zoeckt geen hulp aen lantbeschermers.
Tegenzang:
1635[regelnummer]
Een bloetraet, die geweldigh heerscht,Ga naar voetnoot1635
En naer stadthouders hoort, past eerstGa naar voetnoot1636
De vrydoms hoofden neêr te vellen,
Om dan den volcke een wet te stellen
| |
[pagina 964]
| |
Geprent in 't hart, gekneet als was.
1640[regelnummer]
De dwinglandy wort in tirasGa naar voetnoot1640
Van 't êelste bloet geleght. nu baeten
Geen klaghten. het gezagh der StaetenGa naar voetnoot1642
Moet zwichten voor een wreet Romain,
Een onrechtmaetigh staetwaerdein.Ga naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
Hy houdt de vryheit in zijn kluiven,
En weet op 's heerschaps hals te schuivenGa naar voetnoot1646
't Ontheiligen van 't vreverbont,
Gesterckt, op nederrijnschen gront,
Van Cezar, nu in top geheven,
1650[regelnummer]
Gelijck een' godt, in 't ander leven.
Hy past op hantvest noch op wet.
Hoe treft de dootgangk en de tret
Van Julius het hart der lieden,
Te zwack om wederstant te bieden!
1655[regelnummer]
De tijt leert zwijgen. elck verbijt
Zich zelve, en kropt dien moort en spijt.Ga naar voetnoot1656
O burgerheeren, trouwe vaders,
Hoe verft men u, als lantverraders!
Walburgh:
Bedroefde reien, staeckt uw klaght:
1660[regelnummer]
Verkeertze in lofgezangen.
Zy sterven op hun heldenwacht.
De dappersten verlangen
Te sterven, niet in 't muffe bedt,
Maer op 't altaer van eere,
1665[regelnummer]
Waer op de Neêrduitsch wijzen zet.Ga naar voetnoot1665
Indien de kans eens keere,
Beleve ick 't niet, gy zult den dansGa naar voetnoot1667
Der maeghden me bekleeden,
En heffenze in den starretrans,
1670[regelnummer]
Die voor 's lants vryheit streden.
Wy baerden zoons uit onzen schoot,
Tot heil der onderzaeten.
Wy kussen zulck een schoone doot.
Zy hanthaef 't heiligh recht der Staeten.
| |
[pagina 965]
| |
Heldewijn:
1675[regelnummer]
Vrou moeder, gaenwe in 't hof.
Ay geef geen nieuwe stof
Aen dezen valschen rechter.
Verschoon uw' zoon, en mijnen Vechter,
Die met een' zuuren stap
1680[regelnummer]
Naer Rome gaen in ballingschap.
Vrou moeder, leun op mijne schouder.
Stockoude vrou,
Stantvastiger dan ick in rou,
Och waren wy zes maenen ouder,
1685[regelnummer]
En erfde een Galba 't hoogh gezagh;Ga naar voetnoot1685
Wy moghten, een' gewenschten dagh
Belevende, adem scheppen:
Nu durf de tuinleeu zich niet reppen.Ga naar voetnoot1688
|
|