De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 903]
| |
J. v. Vondels Batavische Gebroeders
| |
[pagina 904]
| |
't Vijfjaerigh wijs gebiet is overlang voorbyGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Gegleden. heiligh noch onheiligh gaet niet vry.
Dat tuigen ons de brant van huizen, hoven, kercken,
Zoo veel gebouwen en doorluchte wonderwercken,
Te Rome in assche en puin begraven met een' slagh,
Waerin die stokebrant out Troje zincken zagh.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Dat tuight de moort des raets, van gade, zuster, broeder,Ga naar voetnoot25
En zelf de moederslaght van Agrippijn, zijn moeder,Ga naar voetnoot26-vlgg.
Die haeren zoon, in 't eerst zoo overwaert en lief,
Door manslaght en vergift in top van 't rijck verhief.
Het moorden duurt te Rome, en opent d'edelste ader.Ga naar voetnoot29-vlgg.
30[regelnummer]
De deught vint heul noch troost. de wees ontbeert haer' vader,
De weduw haeren man. geen weeklaght krijght gehoor.
De vierschaer zit verstomt, en zonder tong en oor.Ga naar voetnoot32
Men ziet ter kercke danck noch offerhande ontbreecken,Ga naar voetnoot33
Zoo dick de hartaêr van een' heer wort afgesteecken;
35[regelnummer]
Gelijck of 't godendom, op 't gansche rijck gestoort,
Niet waer te zoenen dan door bloet en vadermoort.
De bloetvrient magh zijn bloet beklaegen noch beschreien.Ga naar voetnoot37
Men hoeft den dwinglant in zijn boosheit noch te vleien.Ga naar voetnoot38
Zoo valt de wolf door bloet in 't goet en wettigh erf.
40[regelnummer]
Zoo dreight het hooftgebiet der weerelt met bederfGa naar voetnoot40
Des volx op deze rots van dwinglandy te stranden.
Waertoe vervalt de staet der overheerde landen
Des Rijnstrooms, onderdruckt van Cezars krijghsbanier!
Het heldeneilant van den vryen Batavier,
45[regelnummer]
Een volck, uit Batoos bloet, en Duitschen stam gesproten,Ga naar voetnoot45
In Cezars eedt gekent voor vrienden, bontgenooten,Ga naar voetnoot46
En medebroederen, wort jammerlijck verdruckt,
Geschoren, en geschat, getreên, geprest, gepluckt.
Ga heene, dien den vorst, een heele ry van jaeren;
| |
[pagina 905]
| |
50[regelnummer]
Zoo wort de deught beloont, schelt Rome ons noch barbaren,
Dat dus barbarisch lacht in 's onderdruckten leet,
En onverzaet zich mest met 's vromen bloet en zweet?
Romainen, snooder dan gedroght van rave en gieren,
Elckandere onderling met riemen vleesch en spierenGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Afrucken, villen, en verslinden, zonder maet.
Zoo stapt de keizer voor, en naer dit ongelaetGa naar voetnoot56
Des meesters weet de knecht oock zijn gelaet te schicken,
Om, veiligh in zijn ampt, te schroomen noch te schricken.
Fonteius houdt vooraen het spoor van Tigellijn:Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Want geil en gierigh schent hy d'oevers langs den RijnGa naar voetnoot60-vlg.
Van wederzijde, een plaegh voor ouden en voor jongen.
Wat vrou zit ongeschent? wat knaep magh ongedwongen
Ten hove streven, als een slaghpen aen de wacht
Van Cezar, of hy wort, als een Barbaer, misacht?
65[regelnummer]
Men prest den ouden, lang aen 't afgaen en verwelcken,
Om glimpigh d'uiers van den rijcken man te melcken,
En met de melck het bloet dien hoogen ouderdom
Te tappen van het hart. Batavie zit stom
Voor 's lants geweldenaer, nu weder aen het pressen
70[regelnummer]
Van out en jongk. zoo treên wy barevoets op messen.
'k Verwacht de jongkheit van ons eilant met den daghGa naar voetnoot71
Hier langs gevoert, en al wat wapens voeren magh,
Of niet kan voeren, om zijne afgeleefde dagen,
Hier in Outleger met afgrijsselijcke slagen
75[regelnummer]
Getout, en voortgeprest, om mede t'scheep te gaen.Ga naar voetnoot75
Wie durf dit stuiten, of met reden tegenstaen?Ga naar voetnoot76
't Is wijsheit op zijn tijt te spreecken, of te duicken.
Wy dienen, ziende blint en weerloos, 't oogh te luicken.
Gy zult de vrouwekunne eer lang zien op de been.
80[regelnummer]
Ons zuster Heldewijn, vroegh op, komt herwaert treên,
Bekreten en bedruckt, om haeren zoon te bergen.
Helaes, het is te spade ons hulp en troost te vergen.
Wy kunnen zwijgende geene achterdocht ontgaen.Ga naar voetnoot83
Dees bange dagh breeckt met een heilos voorspoock aen.Ga naar voetnoot84
| |
[pagina 906]
| |
HELDEWIJN. BURGERHART.
Heldewijn:
85[regelnummer]
Och allerliefste en waertste broeder,
Ontferm u over dezen knaep,
Dit Weeskint van een weeu, zijn moeder.
Waer berge ick dit onnozel schaep?
Men loopt de deuren op de vloeren.Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Outleger wort dus vroegh verrast,Ga naar voetnoot90
Om jonge knaepen wegh te voeren,
Op 's Keizers naem, een' strengen last.Ga naar voetnoot92
Wie kan de rijxtrouwanten keeren?
Wort Vechter my met kracht ontruckt,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Geen moeder kan haer kint ontbeeren,
Zoo sterf ick, droef en onderdruckt.
Een weduvrou hoopt troost t'ontmoeten
In d'afkomste, als haer hooft bezwijckt
En heensterft, en die scha te boeten
100[regelnummer]
Door 't kroost, dat vaders aert gelijckt.
Gy beide zijt zijn waerdige oomen.
Och redme toch met raet en daet,
O wijck en toevlught aller vroomen,
Nu 't water op de lippen staet.
Burgerhart:
105[regelnummer]
Toen ick mijn gade zondt naer KolenGa naar voetnoot105
Met mijnen zoon ter goeder tijt,
Riedt ick u stil en in 't verholen
Hem me te bergen, buiten strijt.Ga naar voetnoot108
Nu schuilt mijne afkomst by bekenden,
110[regelnummer]
Uit Duitschen stamme, t'Agrippijn:
Maer gy ontzeit dien knaep te zendenGa naar voetnoot111
Den Rijnstroom op, in zulck een' schijn.Ga naar voetnoot112
Gy hiet dat reizen ommezwerven,
En levend duicken in een graf.
| |
[pagina 907]
| |
115[regelnummer]
Uw' zoon, als balling 's lants, te derven
Riet al te blinde liefde u af.
Gy weigerde het kint te dompelen
In stilte, op een gestroit gerucht
Van pressen, en van overrompelen.
120[regelnummer]
Nu is het vruchtloos datge zucht.
Nu baet het kermen, noch het krijten.
Ontvoert men u dit pant met kracht,
Gy moet die schade u zelve wijten,
Die tijdigh geenen nootraet acht.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Het is te spade raet te vraegen
By my, die los en wanckel sta.
Elck heeft het oogh op ons geslagen.
Men slaet al onzen wandel ga.
Wy staen in 't spits, en aengetekentGa naar voetnoot129
130[regelnummer]
Op Neroos bloetrol: zoo 't gewelt
Ons daghvaert, en misdaedigh rekent,
Is 't vonnis met een' glimp gevelt.Ga naar voetnoot132
Heldewijn:
Heer broeder, och gy waert voorheenen
Doorgaens mijn troost en toeverlaet:
135[regelnummer]
Laet gy een weeu, uw zuster, weenen?
Verlaetge haer in dezen staet?
Helaes, de vyanden genaecken.
Waer berge ick dit onnozel kint?
De traenen rollen langs zijn kaecken.
140[regelnummer]
Het stroit zijn klaghten in den wint.
Heer broeder, red ons: wy bezwijcken,
Geperst van noot tot ongedult.
Ick zal van uwen raet niet wijcken.
Vergeeftme deze reis mijn schult.Ga naar voetnoot144
Burgerhart:
145[regelnummer]
Hou op van jammeren en klaegen.
Gy brengt u zelve en ons in last.
Het is te spade raet te vraegen.
De dagh genaeckt. het onheil wast.
De vyant raest en tiert verbolgen,
150[regelnummer]
En meest op 't koningklijck geslacht.
't Is kunst te raên, en raet te volgen.
| |
[pagina 908]
| |
De schiltwacht houdt een scherpe wacht.
Gy moet uw' zoon terstont vermommen,
Gelijck een melckmaeght. zendt hem heen,
155[regelnummer]
Eer 't licht de kimmen heeft beklommen,
Naer 't heiligh offerbosch alleen.
De kopre melckkan hang van achter
Op zijnen rugh, voorzien ter noot,
Om wech te schuilen voor den wachter,
160[regelnummer]
Met zuivel, en nootdruftigh broot.Ga naar voetnoot158-160
Omtrent den merckpael gaept in 't westeGa naar voetnoot161
Een holle boom. hy berg' zich daer
Een etmael, tot dat gy ten leste,
Hem red by nacht uit lijfsgevaer.
165[regelnummer]
Zoo ras men rust van volck te pressen
Dan hael hem heimlijck weder t'huis.
Hy hoeft geen kruick noch waterflessen,
Daer springt een bron, die met geruisch
De laeghte zoeckt, en hem kan laven.
170[regelnummer]
Gy hoort ter noot mijn' naeusten raet.Ga naar voetnoot170
De hemel stier' hem in de haven
Van heil. 't is tijt dat ick u laet.
Een nevel houdt de lucht betogen.
Dees dagh zal leeren of mijn geest,
175[regelnummer]
[Schep moedt, vrou zuster. wisch uwe oogen,]
Voor ydel spoock en droomen vreest.
Verklee den jongling. Wy gaen binnen.
't Is tijt te spoên, en tijt te winnen.
Heldewijn:
Mijn zoon, nu schiet dit linnen aen.
180[regelnummer]
Dees melckkan om den hals gehangen,
En flux naer 't offerwoudt gegaen.
De popelier zal u ontfangen.
Aenvaert dien stock. bedeck uw hooft
Met dezen hoedt, van stroo gevlochten.
185[regelnummer]
Wanneer de schaduw 't nachtlicht dooft,
Of gy van schrick wiert aengevochten,
Wil ick u troosten in het woudt,
En niet verzuimen by te komen,
Daer gy gescholen zit in 't hout.
| |
[pagina 909]
| |
190[regelnummer]
Nu leer uw droefheit innetoomen.
Bedwing de traenen, en vergeet
Uw out geslacht, zoo lang in eere.
Men overwinn' door list dit leedt,
Tot dat de tijdt alle onheil keere.
195[regelnummer]
Nu kus uw lieve moeder noch.
Dat Herkles u in 't woudt behoede,Ga naar voetnoot196
En zegene dit nootbedrogh.
O telgh van koningklijcken bloede,
Ga heene, eer iemant ons bespie.
200[regelnummer]
Hoe vreeze ick dat de wacht dit zie!
BURGERHART. JULIUS. REY VAN VROUWEN.
Burgerhart:
Ick hoore alree gekerm van vrouwen langs de straeten.
Het nadert meer en meer. ay luister, hofsoldaetenGa naar voetnoot202
Bezetten straet by straet, en rammen poort by poort.
Wie aengetekent staet op 's pressers rol moet voort.
205[regelnummer]
Het schreien mengt zich in afgrijsselijcke vloecken.
De vrouwen naderen, om heul aen ons te zoecken.
Ick vind geraeden hun t'ontwijcken in der yl,
Om niet Fonteius wrock en scherpe legerbijlGa naar voetnoot208
Te wetten: want hy is alreede aen 't wederkeeren
210[regelnummer]
Van over Rijn, gezint van daegh te triomfeeren
Met blyschap, om de zege op Katmeers erf behaelt.Ga naar voetnoot211
Wy zullen zien hoe hy met Duitsche standers praelt,
En zwilt van moedigheit en trotsheit, om 't verdelgen
Des vyants. repte ick my, hy zou 't zich vreeslijck belgen.Ga naar voetnoot214
Julius:
215[regelnummer]
Wat raet? hoe slaenwe best 't gehuil der vrouwen af?
Burgerhart:
Het voeght u beter dan het my voeght. antwoort straf
En streng. verzendtze om troost by krijghsraet en kornellen.Ga naar voetnoot217
| |
[pagina 910]
| |
Julius:
Zy komen om dees wijck in rep en roer te stellen.
Wie paeit een moeder, van haer' man en zoon berooft?
Burgerhart:
220[regelnummer]
Bedaertze niet, zoo klinck haer fors de deur voor 't hooft,Ga naar voetnoot220
Dan brengtge my noch oock u zelven niet om 't leven.
De tijt gebiet op 't hooghst' geene achterdocht te geven.Ga naar voetnoot222
Daer komenze. ick vertreck, en ga naer binnen toe.
Rey:
Getrouwe Julius, dat Herkles u behoe,
225[regelnummer]
Waer schuilt uw broeder nu, de vryburgh aller vroomen?
Is hy verdruckten oit in noot te hulp gekomen,
Zoo wort het tijt dat hy zich weder openbaer'.
Oprechte Batavier, een weerelooze schaer
Van vrouwen ziet bedruckt haer lieve zoons en mannen
230[regelnummer]
Oppressen met gewelt. een aenwas van tyrannen
Verdruckt de vryheit, en ontziet noch eer noch eedt
Te schenden. waren wy met dit beding besteet
Ten huwelijcke, om zoons te baeren en te voeden
Tot dienstbre slaven voor tyrannen, en verwoeden;
235[regelnummer]
Veel nutter laegen wy den eersten nacht geworght,
Gesmoort in 's bruigoms arm. vergeefs vergeefs gezorght,
En negen maenden lang de vrucht aen 't hart gedraegen,
Gebaert met hartewee, gezooght met jammerklaegen,
Dan haer in 't endt te zien, geketent en bedruckt,
240[regelnummer]
Met kracht vervoeren, en den Rijnstroom opgerucktGa naar voetnoot240
Naer 's keizers hof niet, maer veroverde gewesten,
Ten roove en wellust van Harpyen en rijxpesten,Ga naar voetnoot242
En buiten alle hoop van immermeer een vreughtGa naar voetnoot243
Aen haer te zien, in 't schoonste en bloeienst van de jeught:
245[regelnummer]
En hierby rust het niet, hoe sterck wy tegenstreefden:
Men prest de neven, en met een oock afgeleefden,Ga naar voetnoot246
Den grootvaêr, hallef doot, en in den ouden dagh,
Die geenen arbeit noch geene onrust draegen magh,
En eenen stock behoeft ter noot om op te leunen,
250[regelnummer]
Te zwacke zuilen voor het hof, om op te steunen.
Heer Julius, och roep uw' broeder, of misschien
| |
[pagina 911]
| |
Hy in den hoogen noot hier tegens moght voorzien.
Julius:
Bedroefde joffers, rust: gy klaeght uw leedt den dooven.
Geen maghtelooze kan u hulp en heil beloven.
255[regelnummer]
Gaet klaeght den krijghsraet en kornellen wat u deert.
Rey:
Geen klaegen gelt by hen: wy zitten overheert.Ga naar voetnoot256
Julius:
Zoo is het meer dan tijt uw pack te leeren draegen.
Rey:
Wy droeven quamen hier uit noot om raet te vraegen.
Julius:
Hier is noch raet noch hulp in dees verlegenheit.
Rey:
260[regelnummer]
Geen Batavier heeft oit verdruckten hulp ontzeit.
Julius:
Wy staen ten dienst van 't rijck, gereet in alle nooden.
Rey:
Zoo redt ons.
Julius:
Als het wort van hooger hant geboden.
Rey:
Gy kunt ten hove dit verdadigen met recht.
Julius:
Hier heerscht Fonteius, die alle ongelijck beslecht.
Rey:
265[regelnummer]
Fonteius over Rijn voert krijgh in Duytsche landen.
Julius:
Hy heeft dien krijgh beslecht, en is alreê voorhanden:Ga naar voetnoot266
Rey:
En ondertusschen voert men onze zoons van kant:Ga naar voetnoot267
Julius:
Door stedehouders last. hier gelt geen tegenstant.
Rey:
Een al te krancke troost voor weerelooze vrouwen.
| |
[pagina 912]
| |
Julius:
270[regelnummer]
Geduldigh lijden zal u allerminst berouwen.
Rey:
Dit lijden overweeght het moederlijck gedult.Ga naar voetnoot271
Julius:
Natuur is krachtigh. 'k geef het moeders hart geen schult.
Rey:
Beweeg den krijghsraet, of men hulp en troost kon scheppen.
Julius:
'k Zou by den krijghsraet van uw zaeck niet durven reppen.
Rey:
275[regelnummer]
Zoo klaegen wy vergeefs onze oogen dit verdriet.Ga naar voetnoot275
Julius:
Vergeefs by ons gekermt. dit kermen vordert niet.
Rey:
Geen moeder kan den zoon, geen vrou den man verlaeten.
Julius:
De zoon en vader zijn nu Cezars onderzaeten:
Rey:
Gedwongen, niet van zelf, noch met hunn' vryen wil.
Julius:
280[regelnummer]
Gy spreeckt uit ongedult, en zweeght veel nutter stil.
Rey:
Het hart most bersten, zou 't zijn hartewee niet uiten.
Julius:
Bedwingt uw' moedt een poos. geen reden kan dit stuiten.Ga naar voetnoot282
Rey:
Rampzaligh draegen wy een onverdraeghzaem juck.Ga naar voetnoot283
Julius:
Verwacht een beter tijt en uitkomste in den druck.
Rey:
285[regelnummer]
Onze afkomst sterft terwijl in bittre slavernye.
Julius:
Gehoorzaemt, en genoeght aen Cezars heerschappye.Ga naar voetnoot286
| |
[pagina 913]
| |
Rey:
De dienaers overtreên hun' meesters Cezars last.
Julius:
Laet dit bestraffen wien het straffen wettigh past.
Rey:
Wien past het meer dan u, uit konings stam gesproten?
Julius:
290[regelnummer]
Nu dienstbaer onder Rome, en van gezagh verstooten.
Rey:
Ontaertge van uw' stam, helt Bato, rijck van lof?
Julius:
Die scheide, uit lust tot vrede, uit grootvaêr Katmeers hof.Ga naar voetnoot292
Rey:
Uit lust tot vryheit trock hy over Rijn in 't eilant:
Julius:
En streckte in zijnen tijt der Batavieren heilant.
Rey:
295[regelnummer]
Maer luttel docht hy dat zijne afkomst slaven zou.Ga naar voetnoot295
Julius:
Een stercker stelt de wet, dies matight uwen rou.
Rey:
Heer Julius, wat raet? hoor Fronto herwaert komen,
Met ons gepreste zoons, en mannen. wijck der vroomen,Ga naar voetnoot298
Beschutze voor gewelt. de scheepsklaroen, ô wee,
300[regelnummer]
Verdaeghtze naer den stroom. men stuwtze als loeiend vee,
Geketent hals aen hals. och keer die dwinglandyen.
Geen Batavieren staet dien overlast te lyen.
Julius:
Bedroefde vrouwen, gy bezwaert met uwe klaght
En byster straetgeschal al 't Bataviers geslacht.Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Vertreckt: zoeckt elders heul. vertreckt terstont: staet buiten.
Het is geraeden u de deur voor 't hooft te sluiten.
FRONTO. REY.
Fronto:
Voort, voort: het toghtschip uit out Rijnlant is alreeGa naar voetnoot307
Van 't huis te Britten, dat de schiltwacht houdt aen zee,Ga naar voetnoot308
| |
[pagina 914]
| |
Den Rijnstroom opgevoert, vol dienstbre jongelingen,
310[regelnummer]
Geslooten hals aen hals met halsbanden en ringen.
Het schip wacht aen de wal, by d'oude waterpoort,
Om d'opgepresten in te nemen, haest u: voort.
Hier gelt geen wederstant. voort, voort, of 't wil u rouwen.
Maer wat wil dit misbaer van ongebonde vrouwen
315[regelnummer]
Te kennen geven? wat bediet dit ongeluit?
Dit schijnt een oproer. heeft haer iemant opgeruit?
Durf iemant Cezars last met buldren tegenspreecken,
En kraeiende den kam by lichten dage opsteecken?
Dat schijn geen vrouwenwerck, maer eer een mans bedrijf.
320[regelnummer]
De man staet achter, en vermomt zich met zijn wijf.Ga naar voetnoot320
Hy speelt de muitrol, in een vrouwepersonaedje,
Op mercktvelt, en op straet, gebruickt voor een stellaedje.
Ick ken dit huichelen, dees mommery, te wel,
En wil zoo roeien en zoo speelen onder 't spel,
325[regelnummer]
Dat d'uitgangk zonder bloet de rol niet zal besluiten,Ga naar voetnoot325
Ten spiegel van den aert, die listigh onder 't muitenGa naar voetnoot326
Augustus Nero en zijn hoogheit komt te na.Ga naar voetnoot327
Rey:
Och presheer van de jeught, verstoor u niet. och staGa naar voetnoot328
Een luttel, tot dat wy, magh 't zijn, ons hart uitklaegen.
330[regelnummer]
Wy vrouwen, moeders, lang gemat van kinderdraegen,
Gebroken onder 't pack, de teêrste kunne stuurGa naar voetnoot331
Geschoven op den hals, by lot van vrou natuur,Ga naar voetnoot332
Genaecken u met schroomte, om door ootmoedigh smeecken
Het onweêr, dat ons dreight, te stillen, en te breecken.
335[regelnummer]
De grootste stadt, die woeste en wilde volcken temt,Ga naar voetnoot335
Is van genade noch zoo byster niet vervremt,
Dat zy genade ontzeght de smeeckende onderzaeten,
Die aengevochten zich op haer gena verlaeten,
En minst het vrouvolck, niet gestelt om overlastGa naar voetnoot339
340[regelnummer]
Te lijden, daer het zwackste op 't felst wort aengetast.Ga naar voetnoot340
De liefde tot ons vrucht verwon de zwaericheden
Van draght, en baerens noot, te bitter doorgestreden,
En 't lastigh opvoên, op een hachelijcke hoop
| |
[pagina 915]
| |
Van eenmael endelijck, na'et ongewis verloop
345[regelnummer]
Der jaeren, hen te zien tot mannen opgetogen,Ga naar voetnoot345
Ten troost der oudren; maer wy vinden ons bedrogen,Ga naar voetnoot346
En los van deze hoop versteecken op het lest;Ga naar voetnoot347
Naerdienze, als slaven, wechgevoert, en voortgeprest
Uit moeders oogen, gaen, ten dienst van vreemde heeren,
350[regelnummer]
In ballingschap (hoe kan 't een moeders hart verteeren?)
Omzwerven, slaven, en oppassen, onverpoostGa naar voetnoot351
In hunnen arbeit. och is dit der oudren troost?
En moeten wy nu zien ons mannen en getrouwen,
In hunnen ouderdom, uitheemsche landen bouwen,Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Versteecken van hun ga, voor eeuwigh en altoos
Eene onbestorve weeu, bedruckt en troosteloos?
Heer Fronto, ay gedenck, hoe in haer jonge dagen
Uw lieve moeder u met smarte heeft gedraegen,
Gebaert met weedom, en zorgvuldigh opgevoedt.
360[regelnummer]
Geen boschbeerin heeft u geworpen en gebroet,
Gezooght met haere speene, in Noortsche wildernissen.
Gedenck hoe 't smarten zou, quaem zy haer vrucht te missen:
En, om uw moeders wil, verschoon toch uit gena
Den zoon en vader, een verzwackte wederga,Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Van dezen optoght. denck hoe Herkules door stryenGa naar voetnoot365
Heel Duitschlant vaeghde van de plaegh der dwinglandyen.
De vryheit was van outs der Duitschen eigen erf,
En allerwaertste schat. zoo plaegh geen lantbederfGa naar voetnoot368
Den bodem van het rijck. zoo moeten alle uw wenschenGa naar voetnoot369
370[regelnummer]
U wel gelucken, en de goden en de menschen
U minnen, wijder dan de zon haer paerden ment.
Fronto:
Rampzaligen, die noch uw eigen heil niet kent,
Kan iemant grooter eer gebeuren dan met ordenGa naar voetnoot373
In Cezars rijxdienst treên, en begenadight worden
375[regelnummer]
Met dezen titel van een lijfschut in het hofGa naar voetnoot375
Te heeten? dwaeltge noch dus overdwaelsch en grof,Ga naar voetnoot376
Dat gy een dierbaer lot, daer veelen naer verlangen,Ga naar voetnoot377
| |
[pagina 916]
| |
Ondanckbaer opneemt, en het hooft bedroeft laet hangen?
Wien d'eer gebeurt te staen voor 's keizers aengezicht,
380[regelnummer]
Kan, zoo het hof hem vint getrou in zijnen plicht,
Van d'allerlaeghste tot de hooghste trappen steigeren.
Fortuin begunstightze, die graetigh geensins weigerenGa naar voetnoot382
Den schoot t'ontvouwen, daer zy milt haer gaven stroit.
Wie t'huis blijft suffen, sterft vergeeten en beroit:
385[regelnummer]
Dies toomt u in, en geeft den moedt niet licht verloren.
Gy weet niet welck een staet uwe afkomst is beschoren.
Rey:
Wat hier aen vast is, het zy voorspoet of verdriet,
Woudtge ons verschoonen, wy misgunnen 't niemant niet.
Laet andren ampt en staet te Rome vry bekleeden,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
En, steigerende in eere, uitlachen wat beneden
Misdeelt zit van 't geluck. de rust wort best bewaert
In vryheit, ongemoeit, by zijnen eigen haert,
Van amptenaeren zich gerust te laeten stieren.
Fronto:
Zoo spreecken vrouwen: maer rechtschape Batavieren
395[regelnummer]
Aenbaden Julius, uit ouden Troischen stamGa naar voetnoot395
Gesproten, toen hy aen den Rijnstroom trecken quam,
Die zijne legerbrugh vrywilligh leerde draegen.
Rey:
Zoo mogen wy dien dagh met traenen wel beklaegen,
Naerdien zijn nazaet, tot wiens dwangk wy heden staen,
400[regelnummer]
Onze afkomst vangt en spant, en, zonder iemant aenGa naar voetnoot400
Te zien, te water sleept naer vreemde wingewesten.
Wy bidden, kan 't geschiên, ontschuldigh d'opgepresten.Ga naar voetnoot402
Fronto:
Maer wie verstout u, met dit vreeslijck straetgeschrey,
Te stooren d'amptenaers, gewettight om 't geley
405[regelnummer]
Te geven aen uw jeught, en opgeschreve mannen?
Wat hoofden leeren u weêrspannigh t'zaemenspannen?
Dit tegenspartelen komt uit uw' koker niet.
Het rieckt naer oproer, en gewelt, dat hooger ziet.Ga naar voetnoot408
Ontbeit, men zal dit stuck noch dieper onderzoecken.Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Door wijven wil men nu staetkundigen verkloecken.Ga naar voetnoot410
| |
[pagina 917]
| |
Rey:
Och 't is natuurdrift, diep in 't moeders hart geprent.
Fronto:
Houdt op van kermen: zwijght. dit huilen neemt geen endt:
En wacht u Cezars last en woort te wederstreven.
De weerelt is verplicht den keizer tol te geven,
415[regelnummer]
Het goet en oock het bloet. dit lijdt geen wederspraeck.
Wy zijn uitvoerders van zijn' wil: verweert uw zaeck
Te Rome, dunckt u dat wy 't recht verongelijcken.
Treckt heen naer Tigellyn: of laet het vonnis strijckenGa naar voetnoot418
Ten hoof van Nero zelf, den vorst, wien alle liên
420[regelnummer]
Gehoorzaemen, en, als een' godt, naer d'oogen zien,
Met eenen naer den mont. zijne uitspraeck is de reden,Ga naar voetnoot421
De wet, die 't al regeert. eene andre wet te smeden,
Waer Cezar met gewelt gestooten uit den troon.
Rey:
Een amptenaer kan streng of zachter 's rijx geboôn
425[regelnummer]
Hanthaven, en met een de gunst van 't hof behouden.
Verschoon ten minste een deel van jongen en van ouden.
Gedoogh dat zy de gunst of ongunst van het lotGa naar voetnoot427
Verwachten. maetigh dus het keizerlijck gebodt.
Fronto:
Hier valt geen loten, noch vertreck, noch langer beiden.Ga naar voetnoot429
Rey:
430[regelnummer]
Ten minste gun ons dat wy, voor dit bitter scheiden,
Noch oorlof neemen met een weeklaght, en den rouGa naar voetnoot431
Verzaên, dat Cezar zelf geen moeder weigren zou.
Fronto:
Zoo haest u: want de tijt gehengt niet lang te toeven.
Dit jammeren kan slechts toghtvaerdigen bedroeven.Ga naar voetnoot434
Rey:
435[regelnummer]
Och mans, och zoons, in slaverny
Te voeren, och, wien zullen wy
Van beide lest of eerst betreuren?
Genade magh u niet gebeuren
Op onze voorbede. alle troost
440[regelnummer]
Heeft uit. men zal u west en oostGa naar voetnoot440
| |
[pagina 918]
| |
Van een zien scheuren. arme slaven,
Gy zult in diepe mijnen graven
En spitten, of de jongkheit zal,
Een' snooden heere ten geval,
445[regelnummer]
Zich laeten schuppen en braveeren.Ga naar voetnoot445
Och is dit jammer niet te keeren?
En moet de huisvrou haeren man,
Die, out en stram, niet waecken kan,Ga naar voetnoot448
Verlaeten, of, uit schrick voor boeien,
450[regelnummer]
Door dwangk zijn middelen besnoeien?Ga naar voetnoot450
De have en 't erf, met zweet vergaêrt,
De vrucht des arbeits, lang gespaert
Zoo zuinigh tegens d'oude dagen,
Wort nu, als losgelt, aengeslaegen
455[regelnummer]
Van eenen gierigen griffoen,Ga naar voetnoot455
Om zijne dertelheit te voên.
Zoo vilt, zoo knevelt men de vryen.
O rampen, o bedroefde tyen!
Heer Fronto, 't is uit ongedult
460[regelnummer]
Dat wy dus klaegen. wijt dees schult
Geen' onderdruckten en gevangen.
Fronto:
Trouwanten keert u aen geen kermen. gaet uw gangen.Ga naar voetnoot462
De tijt eischt spoet. voort, voort met al dien wulpschen sleep.Ga naar voetnoot463
Voort voort met out en jongk. gebruickt de taeie zweep
465[regelnummer]
En bulpees vry. men moet hun huit met slagen touwen.Ga naar voetnoot465
Ontziet geen lasteren noch straetgeschrey van vrouwen.Ga naar voetnoot466
Ruckt voort, ruckt haestigh voort naer d'oude Rijnpoort toe.
Wy zijn dit jammeren, dit byster jancken moe.
I. Zang:
O Herkules, in offerwoudenGa naar voetnoot469
470[regelnummer]
Zoo lang gedient om uwe deught,
Waerin zich Duitschlant vondt gehouden,Ga naar voetnoot470-71
Beschut den ouderdom en jeught
Der Batavieren, onze mannen,
| |
[pagina 919]
| |
En lieve zoonen, in bedwangk
475[regelnummer]
Van menschevlegels en tyrannen.Ga naar voetnoot475
Zie neder. hoor den ketenklanck
Der vrygeboornen, nu te scheepen
Te water op, en voortgestuwt,
Als vee, met bulpees stock en zweepen,
480[regelnummer]
Gevloeckt zoo vreeslijck, dat elck gruwt,Ga naar voetnoot480
En 't haer uit schrick rijst overende.
Ontferm u over onze elende.
I. Tegenzang:
Kon iemant lucht uit klaegen scheppen,
Die stil zat, en de handen wrong,
485[regelnummer]
Of most een helt de handen reppen,
En rustigh waegen sprong op sprong?
Verloste Herkules de luiden
En handen oit op zijn gemack?
Of bezighde hy leeuwenhuiden,
490[regelnummer]
En knods, en boogh, en schoot, en stack,
En kneusde wreede lantgedroghten,
En reuzen, root van menschenbloet,
Tot datze lagen afgevochten,
En plat getrapt met zijnen voet?
495[regelnummer]
Het is verloren luid gekreten:Ga naar voetnoot495
Het kermen breeckt noch boey noch keten.
II. Zang:
Noch kunnen klaghten 't hart verlichten,Ga naar voetnoot497
Dat van benaeutheit is beklemt;
Terwijlwe deerlijck moeten zwichten,
500[regelnummer]
Van woeste uitheemschen overstemt.
Zy stoffen stout op oude wetten:
Maer by ons Duitschen gelden meerGa naar voetnoot502
De goede zeden, vry van smetten,
En d'erfgewoonte, wijt en veer,
505[regelnummer]
Gelijck een zaet van tucht, geworpen,
Waer 's volx verlosser heenetoogh,Ga naar voetnoot506
In ope vlecken buurte en dorpen,
Die hem verhieven hemelhoogh,
Als waerdigh op 's volx tong te leven.
510[regelnummer]
Dus helpt dien godt zijn eere geven.
| |
[pagina 920]
| |
II. Tegenzang:
Helt Herkles wort by d'oude Katten,
In 't groote Hartebosch, geviert.Ga naar voetnoot511-512Ga naar voetnoot512
Toen Katmeers zoon quam herwaert spatten,Ga naar voetnoot513-vlgg.
Als balling 's lants, en 't volck bestiert
515[regelnummer]
In 't eilant, eerde hy godtvruchtighGa naar voetnoot515
Het hof, van Herkules geboutGa naar voetnoot516
Omtrent den Waelkant, hoogh en luchtigh,
Waer van die streeck haer' naem behoudt.Ga naar voetnoot518
Die Godt was waert in top te zetten.Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Van eere met een woutaltaer,
Gezangen, offerboschbancketten,
En popelkrans, schalmeie en snaer.
Verscheen hy nu uit offerbossen,
Zijn maght kon onze zoons verlossen.
III. Zang:
525[regelnummer]
Stelt Rome in nedrige onderdaenen
Te spaeren, trotze op 't hart te treên,
Zijne eer, en laet men ons in traenenGa naar voetnoot525-27
Wechsmilten? brengt dit overeen.Ga naar voetnoot528
Het is de roe noch niet ontwassen.Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Baethouwer, Kennemaer, en Vries,
Opborrelende uit hun moerassen,
Met springstock, hoyvorck, kloet, en spies,Ga naar voetnoot532
De keurebenden, die hen knellen,
Min zouden schroomen dan Armijn
535[regelnummer]
Dien Varus schroomde neêr te vellen,Ga naar voetnoot535
Te treên en stroopen langs den Rijn.
| |
[pagina 921]
| |
Al stoffenze op hunne arentstanders,
Een hooft ontbreeckt ons, en niet anders.
III. Tegenzang:
De Batavieren, lang ten hove,
540[regelnummer]
Als 's keizers lijfwacht, trou van aert
Voorheen geschat, en in 't gelove,Ga naar voetnoot541
By Nero, met hun wacht bewaert,Ga naar voetnoot542
Te vreezen staen, zoo zy zich wendenGa naar voetnoot543
En Duitschen snoeren aen hun lijn.Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
Vyf burgermeesters keurebenden,Ga naar voetnoot545
Waer van de standers tuigen zijn,Ga naar voetnoot546
Gevoelen Duitschlandts krijghsvermogen,
En onder 't strijtbaer Duitsch geslacht
Staen Bataviers in top getogen,
550[regelnummer]
Wier ruiters door de Wael, met krachtGa naar voetnoot550
Gewapent, kunnen overzwemmen.
Dat volck zou 't Kapitool wel temmen.
Toezang:
Wat baet dit wrocken binnen 's monts?
Wat baeten deze mompelingen?
555[regelnummer]
Wy wreecken ons met luttel gronts,
En ydele bekommeringen.
Men hoede dat het niemant hoor',
Die van ter zijde dit beluistert.
Men schuwe een loos verraeders oor.
560[regelnummer]
Wie vroet is zijne hoop verduistert,Ga naar voetnoot560
Die niet dan onheil baeren kan.
Men reppe van geen eedtgespan,
Dat eens dit groot gewelt magh stuiten.
Laet ons, ter Rijnpoorte uit, naer buiten
565[regelnummer]
Noch afscheit neemen, root beschreit,
Van 's lants gevangens, t'scheep geleit,
En kussenze eens voor 't allerleste.
Geen troost is meer voor ons ten beste.
|
|