De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
(1936)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 830]
| |
De Heerlyckheit der Kercke.
| |
[pagina 831]
| |
Toen, naer Godts heilbelofte en eeden, hem gezwooren,
Messias uit zijn telge en afkomst wiert geboren;Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Emanuël Godts Zoon, des menschen zoon met een:Ga naar voetnoot25
Den oirsprong, erfgenaem, en eigenaer alleen
Van al wat zichtbaer en onzichtbaer is te gader;
Van Englen aengebeên; die 't wezen van den vader
Ons uitdruckt, en de glans is van zijn vaders eer;
30[regelnummer]
Een koning, een gezalfde, en eeuwigh heerschend heer,
Die zich, ter rechte hant, op 's hemels troon zou zetten,
En voor zijn voeten al Godts vyanden verpletten.
Gewisselijck wat was 't een eer voor dezen stam,
Dat Christus in het licht hier uit te voorschijn quam!
35[regelnummer]
Maer geene mindere eer ontfingen dees geslachten
Der onbesneên, die blint op Godt noch Godtheit achtten,
Toen 't licht een bron van 't licht, de duisternis bescheen,Ga naar voetnoot37
En Godt zich noch aen plaets, noch stammen, noch besneên
Verbinden wou, maer elck bestraelen uit ontfarmen,
40[regelnummer]
En nemen al wat leeft in Christus opene armen;
Gelijck hy aen het kruis most hangen uitgereckt,
Onnozel als een lam, van smet noch schult bevleckt.
De straelen van zijn star met dees genade troosten,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot43
Nu dertigh jaer geleên, de koningen van 't oosten,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
En wezen 't jonge licht in 't laege Bethlehem;Ga naar voetnoot45
Terwijl het Priesterdom en gansch Jerusalem,
Bewaerders van de wet en der profeeten schriften,
In slaep gevallen, met schenckaedjen nochte giften,
Den koning der Hebreen, die hen verlossen zou,
50[regelnummer]
Bekenden in zijn ampt. hy komt dan om den bouGa naar voetnoot50
Der Kercke, in zijn persoon, den hoecksteen, te beginnen,
Den gront, waerop geen sleet van eeuwen iet kan winnen;Ga naar voetnoot52
Waerop Profeeten en Apostels staen gegront,
Als pylers van't gewelf, de Kerck van 't nieu verbont.
55[regelnummer]
Sint Jan, de strenge zoon van priester Zacharias,Ga naar margenoot*
En eene boetbazuin, de voorbo van Messias,
Onthiel zich daegelijx langs d'oever der Jordaen,
En bade en dompelde al, die, droef en overlaên
Van zielvleck en van smet, zich willigh baden lieten,
| |
[pagina 832]
| |
60[regelnummer]
Daer 't water uit zijn bron en ader ylt te schietenGa naar voetnoot60
In ruimer boezem. hy genoeght zich, licht verzaet,
Met springkhaen, en alleen met wilde honighraet.Ga naar voetnoot62
Een ruwe kemels huit bedeckt ter noot zijn lenden.Ga naar voetnoot63
Hier stont hy in den drang des volcks, van allen enden
65[regelnummer]
Verzamelt, toen van verr' het onbesmette lam,
Zoo zuiver als het was, naer dezen oever quam,
En uit gehoorzaemheit, in reine waterplassen,
Zich van Joannes hant liet dompelen en wassen:
En aengezien de vont, en dit geheimnismerck
70[regelnummer]
De rechte deur is van de Katholijcke Kerck,
En Godt belast den zoon te hooren, en te minnen,Ga naar voetnoot71
Zoo zienwe alree dees Kerck gegrontvest, en beginnen
In Jesus, die gedoopt een vaste hoecksteen streckt
Van 't ongemeeten dack, dat al de weerelt deckt:
75[regelnummer]
Zoo zienwe alree den boom uit zijnen wortel groeien,
Die op het pinxterfeest op 't heerelijckst zal bloeien.
En Christus, uit de kil der heilige Jordaen,Ga naar voetnoot77
Getreden in zijn ampt, begon van die tijt aen
Godts wet te leeren, en scholieren te vergaeren,
80[regelnummer]
Geheilight tot dien bou, als d'eerste hooftpilaren
Der Kercke, in Jesus doot bekraghtight, en volwrocht,
Toen 't kruisorakel storf, en sprack: Het is volbroght.
Hoe heerlijck zou de Kerck, als 't licht uit d'oosterpoorte,
Hier opgaen, zoo Godts zoon, gekent in zijn geboorte,Ga naar margenoot*
85[regelnummer]
En leven, sterven, en verrijzen uit het graf,
En blijde hemelvaert, een luister van zich gaf!Ga naar voetnoot86
Maet laet u Lukas dees historien afmaelen,
Wiens tekeningen, oock haer goddelijcke straelen,
Voorheene schoten in mijn' trouwen Boetgezant,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
En klaeren spiegel van den Godtsdienst: want zijn hant,Ga naar voetnoot90
Gestiert van 's hemels geest, Emanuël geleide
Van Nazareth, tot daer hy uit de weerelt scheide,
En opvoer, als een helt, naer Godt, van wien hy quam,
En die hem wellekomde, en in zijne armen nam.
95[regelnummer]
Zoo dra de pinxterdagh, een feest, noit aengenaemer,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot95
Jerusalem bescheen, en Sion, daer de kamer
| |
[pagina 833]
| |
Bekleet was met Marie, en Godts gezantendom,
En Kerckscholieren, uit bevel des meesters, om
Eendraghtigh in 't gebedt den Heilgen Geest t'ontfangen,
100[regelnummer]
En 's hemels kracht, waer naer aendachtigen verlangen;Ga naar voetnoot100
Vernamenze uit de lucht het vliegende gedruis
Van eenen storremwint; die snel het gansche huis
Vervulde, en schockte, daerze eenstemmigh adem haelen.
Een regenbuy van vier' en gloet van roode straelen
105[regelnummer]
En tongen storte op 't hooft der schaere, een eer van 't feest.Ga naar voetnoot105
Het vyerigh twaleftal, nu zwanger van dien Geest,
En rijckelijck begaeft, door yver aengedrongen,
Verkundight Jesus naem, met allerhande tongen.Ga naar voetnoot108
De Persiaen, de Parth, en hy, die Meden bout;Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Die in Judea woont, en aen den Nyl zich houdt,Ga naar voetnoot110
Oock Kappadocisch bloet, Cyreners, Libyaenen,
En die in Frygie de steile rotsen baenen,
En die in Pontus vreest voor onbekent venyn,Ga naar voetnoot113
d'Uitlandige Romain, die wetgenooten zijnGa naar voetnoot114
115[regelnummer]
En yvraers voor de wet, Kretenzers, Pamfilieren,
En wieroockbrengers van 't gewest der Arabieren:
Zoo menigh volck als hier het hooge feest vereert
Dringt in de kamer, als de wonderfaem vermeert
Door gansch Jerusalem. zy staen voor 't hooft geslagen,
120[regelnummer]
En treden in gespreck. zy hooren ondervraegen
d'Apostels, hooft voor hooft, die toonen zich bereit
Een ieder in zijn spraeck te dienen met bescheit.
Uitheemschen roepen: hoe? wat wil dit wonderteken?
Wy hooren Galileen, onnoosle visschers, spreeckenGa naar voetnoot124
125[regelnummer]
Van 's hemels wonderheên, met taelen, en verstant,Ga naar voetnoot125
Als ingeboornen zelfs, en burgers van ons lant.
Maer schimpers, onverlicht van goddelijcke voncken,
Beschimpen Godt den geest, en roepen: zy zijn droncken.
Al schijnt het hemelsch licht in onverlicht geslacht,
130[regelnummer]
Hardtneckigheit is blint; by haer is 't eeuwigh nacht.
Sint Peter, 't zichtbre hooft der Kercke en Christgezanten,
Gewettight om alsins den boom van 't kruis te planten,Ga naar voetnoot132
Rijst vierigh overende, in 't midden van den ring
Der Twaelve, en voert het woort in dees verzameling,
| |
[pagina 834]
| |
135[regelnummer]
Gelijck betaemt den mont der mindere amptgenooten,
En spreeckt in 't einde aldus: Het zy gy zijt gesproten
Uit Jakobs stam, of niet, en binnen deze stadt
Of buiten woont, hoort toe, behaeght het u, en vat
Mijn rede. deze zijn met wyn noch most beschoncken;
140[regelnummer]
Het is eerst morgenstont: maer heden is 't gekloncken,Ga naar voetnoot140
't Geen Ioël, Godts Profeet, veel jaeren heeft gespelt,
Gelijck zijn perckement, u toegereickt, vermelt.
De Godtheit wil haer' Geest, gelijck een bron van vlieten,
Op allerley geslacht en onze kinders gieten,
145[regelnummer]
En leiden 't ruwe volck, door zichtbre wonderheên,
Naer Iesus, die in 't licht van wondren u verscheen,
En gy uit haet aen 't kruis gehecht hebt en geslagen:Ga naar voetnoot147
Maer Godt verweckte hem in 't leven na dry dagen;
Zoo dat geen graf het lijck noch oock de hel de ziel,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Die neder was gedaelt, in haere maght behiel;
Gelijck ons David spelde, en menige eeu te voren,
Toen Godt dien nazaet hem met eede had gezworen,
Wiens graf men daeglijx ziet. wy tuigen, hooft voor hooft,Ga naar voetnoot153
Dat Godt den lieven zoon, gelijck hy had belooft,
155[regelnummer]
Verweckte, en Jesus, die gekruist wiert, en begraven,
Den hemel nu regeert, van waer hy dus de gaven
Van Godt, den heilgen Geest, op zijn gezanten giet,
En uitstort; dies bestemt het geen gy hoort en ziet.Ga naar voetnoot158
Gy kruiste Jesus hier: de hemel wou hem eeren,
160[regelnummer]
En zalfde den gekruiste, een' vorst, een' heer der heeren,Ga naar voetnoot160
Die zich ter rechte hant des grooten vaders zet,
En met de voeten al zijn vyanden verplet.
Hier op bezwijckt hun hart: zy bidden al verlegen
Om raet, en Cefas raet dees kruisvlack af te veegenGa naar voetnoot164
165[regelnummer]
In water, en in bloet van Jesus, 't opperhooft;
Belooftze Godt den Geest, hun overlang belooft,
En hunne kinderen, en allerhande troepen
Van volcken, wijt en zijt tot een altaer geroepen.
Dry duizent stellen flux in Christus hun geluck,
170[regelnummer]
En buigen hart en hals gewilligh onder 't juckGa naar voetnoot170
Des waters, vierigh om het hemelsch mann' te nutten,Ga naar voetnoot171
| |
[pagina 835]
| |
Met hun gebeên en have en schat de Kerck te stutten.
De liefde, aen 't wassen, houdt geen eigendom alleen,
Maer smilt hun hart en have en schatten in 't gemeen.
175[regelnummer]
Zoo groeit en bloeit de Kerck. men hoort nu 's hemels wetten,
Gesterckt door wonderheên, van Sions muur trompetten,
En Godt ontfangt den prijs, die, op den Pinxterdagh,Ga naar voetnoot177
De Katholijcke Kerck uit hem geboren zagh.
Mijn zanglust rijst hier op, en volght des hemels reien.
180[regelnummer]
Nu brengt festoenen aen: besteeckt dit feest met meien,Ga naar voetnoot180
En helpt de groote Kerck behangen met tapyt.
Het out Jerusalem is d'eerste hantvest quijt.
Leviten, houdt u stil: zit stil, gy twalef stammen:
De hemel neemt geen' lust aen 't blaten van uw rammen,
185[regelnummer]
Maer offers zonder bloet, om 't bloet, dat hem behaeght.Ga naar voetnoot185
Wy naecken niet den bergh, daer al de lucht van waeght,Ga naar voetnoot186
Vol donders, en vol viers; maer zijn in 't endt gekomen
Te Sion, 's hemels stadt, de vryburgh aller vromen;
In 't nieu Jerusalem, by 't endeloos getal
190[regelnummer]
Der Engelen, vol vreught, en vol triomfgeschal;
By eene burgery, daer boven aengeschreven;Ga naar voetnoot191
By eenen middelaer, die uit dit sterflijck leven
Geruckt, bezegelt heeft een rijcker testament,
Waer door de Godtheit ons voor erfgenamen kent,
195[regelnummer]
En elck haer zachter wet van hier begint te leeren.
Schep moet, mijn kerckgedicht, en help dees vreugt vermeeren.
De kruisgezant verlicht door 's hemels pinxterstrael,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot197
Vaert voort met donderen in Salomons poortael,Ga naar voetnoot198
Oock zonder kercker, roede, of dreigement te vreezen.
200[regelnummer]
De krancke, op bedde en baer, wort in zijn schim genezen.Ga naar voetnoot200
Hy vreest niet Jesus naem, die, waer de hemel draeit,
En 't hemelsche gewelf met starren hangt bezaeit,Ga naar voetnoot201-202
Geen weêrga heeft in kracht om zielen te behouwen,
Aen alle menschen, op het allerrijckst t'ontvouwen;
205[regelnummer]
Te voeren op de tong, en 't voorhooft, stout en vry;
| |
[pagina 836]
| |
Te toonen hoe in hem belofte en profecy
Haer kracht ontfangen, tot schandael der dolle vuisten,Ga naar voetnoot207
Die Godt in zijnen zoon, nu opgevaeren, kruisten.
Dus vaert hy immer voort, gesterckt door 's Engels mont,
210[regelnummer]
Die 's kerckers grendels brack, en hem by nacht ontbont.
De toevloet van het volck uit omgelege steden,
Geheel Iudea stroomt met vierige gebeden
De poorten in, en eert met een gemeene stem
Het kruislam, korts gekruist in zijn Jerusalem.
215[regelnummer]
d'Apostels zuiveren half dooden, die herleven.Ga naar voetnoot215
Het spoock des afgronts wort uit 's lichaems schors gedreven.Ga naar voetnoot216
De priesters eeren 't kruis, de stadt en ackers, woestGa naar voetnoot217
En wilt, beloven Gode een' heerelijcken oegst.Ga naar voetnoot218
Zijn bouwers, die de klay der harten vast bezaeien,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Verzuimen nacht noch dagh den rijpen oogst te maeien,
En zielen, schoof by schoof, te voeren, trou en sterck,
In Christus schuur, den schoot der katholijcke Kerck.
Geen flaeuwer yver heeft, der armen troost, Sint Steven,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot223
Om d'eerste martelkroon te dragen, aengedreven.
225[regelnummer]
Hy wort van yveraers voor Moses aengerant,
Gelastert in den raet, door 't licht van 's mans verstant
Te krachtigh overtuight, met alle wetgenooten.Ga naar voetnoot227
Dus wort de helt ter poorte en uit de stadt gestooten,
En, onder schijn van recht en vierschaer der Hebreen,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Begraven in een buy van Joodschen hagelsteen;
Hoewel hy, voor zijn doot, den hemel zagh ontsloten,
En Jesus op Godts troon, van glanssen overgoten,
In volle majesteit beheerschen al wat leeft,
En eeren elck, die 't kruis omhelst, en eere geeft.
235[regelnummer]
Jerusalem belaeghtze al die den kruisboom planten,
En geen van hun houdt stant dat twalef Christgezanten;
Al d'overige vliên, verstroien hier en daer,
Door 't Palestijnsche lant, vol aenstoot, en gevaer.
Filips laet Godts bazuin in Samarye hooren,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
En wascht den kamerling van 't hof der zwarte MoorenGa naar voetnoot240
Sneeuwit in Jesus bloet, en 's waters element,
Zoo ras hy dezen naem en zijn' verlosser kent,
| |
[pagina 837]
| |
Waerop de zuider streeck niet langer Davids drempelGa naar voetnoot243
Quam zoecken, maer Godt dient in kostelijcker tempel
245[regelnummer]
Dan Salomons gesticht, met kunst en schat gebout.
Een Kerck van harten dooft den glans van al het gout,
Wanneer Kandace ziet het licht der weerelt schijnen,
Daer 't Kreeftvier brant en steeckt op 't hooft der Abissynen.
De Godtheit, om 't gewelt van 't Heidensch godendom,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Met zulck een dolle drift, van langer hant, alomGa naar voetnoot250
De weerelt door gezaeit, te kneuzen, had te voren,
In haer' geheimen raet een' helt hier toe gekoren,Ga naar voetnoot252
Uit Benjamins geslacht, een' blixem van de wetGa naar voetnoot253
En eer der Farizeen. zijn jonckheit had gelet
255[regelnummer]
Op lessen, die Rabbijn Gamaliël haer leerde,
Daer zy gezeten aen zijn voetschabel, hem eerde,
Gelijck den leerling voeght, die 's meesters lessen hoort.
De zeestadt Tarsus was de stadt van zijn geboort,
En Saulus 's jonglings naem. dus wort de helt beschreven,
260[regelnummer]
Die, als een slinger, van Godts stercke hant gedreven,
Zou pletten, met zijn tonge en Christus heerschappy,
Het ysren beelt der Roomsche en leste Monarchy,Ga naar voetnoot262
Die met haer lastigh juck van menigh duizent goden
Den hals der volcken druckte, en holp den haet der Joden
265[regelnummer]
Verstroien Christus kudde, in Davids oude stadt,
Daer Rome, als Keizerin, den stoel des rijx bezat.
De blinde Saulus, heet om Christus oogh te grieven,Ga naar voetnoot267
Toogh naer Damaskus toe, met zegelen en brieven
Gewapent, om geboeit der stadt Jerusalem
270[regelnummer]
Te levren man en vrou, en al wie Christus stem
Hun ooren leenen, en naer Galileeschen luisteren,
Die, zoo men stroit, Godts wet en 's keizers recht verduisteren:
Maer luister wat hem by Damaskus wedervaert.
Een blixem uit de lucht smijt jongeling en paert
275[regelnummer]
Ter aerde, en eene stem van boven roept verbolgen:
O Saul, Saul, rust van Jesus te vervolgen.
Hy quetst zijn hielen, die zich aen den prickel stoot.
Damaskus wacht uw komst: daer zal een kruisgenoot
U wijzen 's hemels baen. dus wijst hem Ananias,
280[regelnummer]
Godts leerling, hoe hy is geheilight om Messias
| |
[pagina 838]
| |
Te zetten in zijne eer, by hoogh en laegh alom,
Voor volck en koningen, door 't gansche Heidendom,
Te voelen wat hem staet om Jesus naem te lijden,
En hoe 't een kruishelt voegt voor 't recht van 't kruis te strijden.
285[regelnummer]
Dat woort herschept den wolf in een onnozel lam:
Die Saulus wert verkeert in Paulus. hy, die quamGa naar voetnoot286
Bestrijden, wort bestreên van hun, die waerheit haeten,
En in een' korf by nacht de muuren afgelaeten,
Na dat de helt gekeert d'Arabers had gesticht.Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Wat was het hem een vreught te Sion 't aengezicht
Van Peter, 't licht der twaelve Apostelen, t'aenschouwen,
Twee weken achter een, en Jakob, vol betrouwen
Op Christus! als hy hier de Griecksche Joôn verlicht,
En toont waer aen de wet en Moses hen verplicht,
295[regelnummer]
Belaegenze den helt, en spannen strick en netten;
Dies zoeckt hy Tarsus, en zijn lantliên om te zetten:Ga naar voetnoot296
Die flus het Kerckgespan der heiligen ontsnoert,Ga naar voetnoot297
Is d'eerste, die Godts kruis by d'Asianen voert,Ga naar voetnoot298
Gelijck een krijghshelt voeght, die 't ongeloof komt stooren,
300[regelnummer]
En d'afgoôn onder 't puin van hunne altaren smooren:
Want schoon hy ieder een ten dienst staet en bereit
En in zijn ampt Hebreen noch Griecken onderscheit;
Noch past hem allerminst in 't Heidendom te slaepen:Ga naar voetnoot303
Want Christus zoeckt dees kudde, en dit zijn d'andre schapen,
305[regelnummer]
Die hy getrou belooft te brengen in zijn koy,
In eenen zelven stal, daer niemant hun verstroy';
Daer, onder eenen staf geweit, bewaeckt met orden,
Twee kudden eene kudde in eenen schaepstal worden;
Geheimenis van outs profeeten slechts bekent;
310[regelnummer]
Een spraeck en tael tot noch by Cefas ongewent.Ga naar voetnoot310
Al deckt de hemel zijn besluit een ry van jaeren,
Hy wil het op zijn tijt de weerelt openbaeren.
De kruishelt Peter licht in 't midden der Hebreen,Ga naar margenoot*
Verweckt Thabites lijck; doch acht zijn ampt alleenGa naar voetnoot314
315[regelnummer]
Aen 't Jodendom, en niet aen 't Heidendom verbonden;
Hoewel hem Christus had al 't aerdtrijck door gezonden.Ga naar voetnoot316
De Godtheit schuift hierom dat vlies van zijn gezicht.
| |
[pagina 839]
| |
Hy ziet den hemel op, en uit het hemelsch lichtGa naar voetnoot318
Een' doeck, gegrepen by vier enden, nederdaelen,
320[regelnummer]
Een' doeck, vol dieren, die op d'aerde adem haelen,
Of in de lucht, een' aert van allerhanden slagh.Ga naar voetnoot321
De Christhelt staet verruckt wat dit bedieden magh.
Een stem van boven heet hem slaghten, heet hem eeten.
Hy antwoort: heer, ick heb noit onrein vee gegeten,
325[regelnummer]
Noch vogel, in uw wet zoo streng en hardt verboôn.
De hemel spreeckt hier op: het is al rein en schoon
By Godt. waerom geschroomt, uw lippen te bevlecken?
Dus merckt de sleutelvooght hoe Godt hem wil ontdecken
Dat nu de scheidmuur van besneên en onbesneên
330[regelnummer]
Gesloopt is, en Godts oogh, het alziende oogh, alleen
Op 't hart des menschen ziet, en acht der glori waerdigh,
Wie zich godtvruchtigh draegt, gehoorzaem, en rechtvaerdigh;
Gelijck hy 't uit den mont des Roomschen hopmans vat,Ga naar voetnoot333
Kornelis, dien hy sticht en leert in Cezars stadt,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
En, neffens andren, wascht in 't heilbadt, daer de straelenGa naar voetnoot335
Van Godt den Geest op hen van boven nederdaelen;
Een aertsgeheimenis, van Abrams opgangk aenGa naar voetnoot337
Met schaduwen gedeckt, en nu in 't lest verstaen,
Dat d'onbesneên dus lang, als vreemt en uitgesloten,
340[regelnummer]
Geroepen zijn van Godt tot Christus erfgenooten;
Voor erfgenaemen staen gekent in 't nieu verbont.
De faem van zulck een daet, gespreit van mont tot mont,
Verbaest Judea, schockt de nieuwe kerckkolommen,Ga naar voetnoot343
Als ruw en onverlicht in 's hemels heilighdommen,
345[regelnummer]
Zoo lang tot Peter elck gerust stelt, en beduit
Hoe Godts Jerusalem nu geene poorten sluit,
Maer met dit burgerrecht begiftight alle vromen,
Die op de kruisbazuin naer Christus tempel komen,
Daer onbesneênheit noch besneênheit voordeel heeft,
350[regelnummer]
Maer elck besneden hart, dat Godt de glori geeft.Ga naar voetnoot350
De kruishelt Paulus, lang, in 't leerampt voor den HeidenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot351
Van moeders lichaem aen, van boven uitgescheiden,
Wert neffens Barnabas gewijt tot Christgezant,
| |
[pagina 840]
| |
Door last van Godt den Geest, en d'opgeleide hant,
355[regelnummer]
Toen hy de tweedemael d'Antiocheners lichte,
Daer Cefas zijnen stoel, in hunne hooftstadt, stichte.Ga naar voetnoot356
z'Ontfingen, offerende aen Godt, en afgevast,
En biddende uit den mont des hemels dezen last,
Waer onder eilanden en steên zich willigh boogen.
360[regelnummer]
Zoo wert de Christe Kerck allengs in top getogen.
Het Twaleftal gereet de wijde weerelt doorGa naar margenoot*
Het volck in Christus bloet te baden, neemt nu voor
Den aerdtkloot onder zich in twalef te verdeelen,
En ieder zijn gewest en lantstreeck te beveelen;
365[regelnummer]
Gelijck men ordentlijck een zwaer gebou begint,Ga naar voetnoot365
Een ieder meester kent by lotting zijn bewint,Ga naar voetnoot366
En Salomon den muur des tempels op liet trecken,
Om in dien arrebeit geen tweedraght te verwecken.
Zy komen dan by een op Sion in de zael,
370[regelnummer]
Daer Christus 't Paeschlam at, hun toescheen met den straelGa naar voetnoot370
Der Godtheit, na zijn kruis, en zy den Geest verwachtten,
Die hun begaven quam met wonderen, en krachten,
En in dien gloênden stroom van tongen op hen viel.
Men zagh in 't minzaem tal der Twaelve een zelve ziel,
375[regelnummer]
Een hart, een zelve wit, om Gode d'eer te geven,
En recht, door lief en leet, zijn heirbaen op te streven,
Waer langs hen Jesus riep, of namaels roepen zou.
Dus zeeglenze eensgezint hun dierverknochte trou.
Helaes! mijn hart bezwijckt: nu gaet het op een scheien.
380[regelnummer]
Men twijfelt ofze hier van rouwe of blyschap schreien.
De liefde baert heur kracht uit liefde tot Godts eer.
Zy minnen onderling elckandren, Jesus meer,
Op vaste hoop van, na dit scheiden, te vergaeren
In 't nieu Jerusalem, met hun gewonne schaeren,
385[regelnummer]
En duizent duizenden van zielen zonder tal,
Daer Godt de deughden kroont, na druck, en ongeval.
Wie zou zich om dees kroon te winnen niet verstouten!
Ick zie geen visschers meer, maer hemelsche herouten,
Gereet, op 's konings last, daer d'afgodt plagh te staen,
390[regelnummer]
Dien zegenrijcken naem, Godts wapen, aen te slaen.Ga naar voetnoot390
Maer d'afgront dreightze fel met zwaerden, facklen, kolven:
| |
[pagina 841]
| |
Onnoosle kudde, blijf: gy loopt de wreede wolven,
En wreetheit in den muil. al is de wil gereet,
Al vlieght hy: och, gy zijt met sterflijckheit bekleet,
395[regelnummer]
En zwackheit, en al 't geen ick hier niet onder mengel.
Neen, roepen zy, gewis noch zwaert, noch geest, noch engel,
Noch hoogh, noch diep kan ons afzonderen van Godt,
Wiens liefde in Christus blijckt, der Christgezanten lot.Ga naar voetnoot398
Dus troostenze onderling elckandren uit ontfarmen.
400[regelnummer]
Zy drucken borst aen borst, en hangen met hunne armen
Om 's broeders lieven hals, en zien wel tienwerf om.
Zoo scheit de broederschap, en Godts gezantendom.Ga naar voetnoot402
De stoel van 't Roomsche rijck blijft Peter eerst bevolen
En Paulus Griecken, en zoo wijdt de Heidens doolen.
405[regelnummer]
De helt Andreas krijght het Noorden tot zijn lot,Ga naar voetnoot405
Sint Iakob 't west, waerna Agrip het lichaem knotGa naar voetnoot406
Van zijn eerwaerdigh hooft. Sint Ian en Flippus baenen,
d'Een laegh en d'ander hoogh, Godts weg by d'Asianen.
Sint Thomas zachte tong vermurwt den Indiaen.Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Men vint in Kalamin zijn martelstappen staen,
Daer nu de stadt, naer hem geheeten, opgewassen
Uit Meliapors puin, zijn wit gebeente en assen
Van zwarten ziet bezocht. Sint Barthel brant van 't vierGa naar voetnoot413
Der zuivre waerheit, en bekeert den Armenier.
415[regelnummer]
Matheus yver wascht de Moorenlantsche Mooren.Ga naar voetnoot415
Alfeus Jakob is Judea toebeschoren,Ga naar voetnoot416
En sticht Jerusalem. Sint Simon houdt in toomGa naar voetnoot417
Al d'Afrikaensche kust, en Nilus vetten stroom;
Thaddeus 't oosten, en, in yver noit de leste,Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
Herbaert den Arabier, en 't Idumeesch geweste.Ga naar voetnoot420
Matthias biet getrou de waerheit oock de hant,Ga naar voetnoot421
Daer 't vier 't gekrolde haer der Abissynen brant.
Waer is de heerlijckheit der Kercke niet te vinden?
| |
[pagina 842]
| |
Haer Godtgezantschap volght de streeck van alle winden,
425[regelnummer]
En nergens zietze lant, waer zy haer aenschijn draeit,
Dat niet van Christus school met kruissen leght bezaeit.
Maer d'erfgewoonte van een' godtsdienst, zwaer t'ontwennen,Ga naar voetnoot427
Schiet uit Judea toe, en drijft met stijve pennenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot428
d'Antiocheners fel en heftigh tegens een.Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Men roept en schreeut: wie niet aen 't lichaem wort besneên,
Naer Moses oude wet, magh 't hemelsch lot niet erven.
Dit goddelijck verbont zal duuren, als wy sterven.
Ons wetorakel heeft dit eeuwigh vast gezet.Ga naar voetnoot433
Wie dezen zegel breeckt, ontheilight d'eerste wet.
435[regelnummer]
Cherintus, die de wet en kruisles pooght te gevenGa naar voetnoot435
In eenen zelven kelck, en Christus, na dit leven,
Een weereltsch rijck bestelt, is stoocker van dien twist
En vreesselijcken brant, door niemants maght geslist,
Hoe vlijtigh Barnabas en Paulus, Godts gezanten
440[regelnummer]
Zich tegens deze pest en Farizeeusheit kanten.Ga naar voetnoot440
Zy worden dan gestiert om uitspraeck van Godts stem
Te hooren, en den Geest, die in Jerusalem
En overal zijn Kerck in waerheit recht zal leiden.
d'Aertsherder Peter, die, de kudde ontfing te weiden,
445[regelnummer]
Te hoeden voor vergif en wreeden wollefstant,
Neemt binnen Sion plaets, met ieder Christgezant,
Sint Pauwels, Barnabas, Sint Jan, en Jakob mede,
Genaemt de minder, elck geordent op zijn stede.Ga naar voetnoot448
Daer bulderen om strijt de Christe Farizeen,
450[regelnummer]
Die vloecken 't Heidendom, en al die onbesneên
De Kerck genaecken: maer Sint Peter wint door bidden
En zijn gezagh gehoor, en, opgestaen in 't midden,
Verzekert hen hoe zelf d'almogenheit alom
Hem stierde om door zijn' mont 't afgodisch Heidendom
455[regelnummer]
Te leiden naer het lam, welx bloet het kruis besproeide;
En hoe de heilge Geest van boven in hen vloeide.Ga naar voetnoot456
Hy belght zich dat men 't volck belaste, en onderdruck',
Den Christscholier vermast' met zulck een lastigh juck,Ga naar voetnoot458
| |
[pagina 843]
| |
Dat zelf van outs den hals der vadren overlade;
460[regelnummer]
Naerdien hen Jesus berght en troost door zijn genade.Ga naar voetnoot460
Men zwijght een poos, daerop bezeglen Barnabas
En Paulus Cefas rede, in 't geen alreede was
By d'onbesneên alom door wonderen gebleken,
Daer Godt hen had gekent, gewijt door menigh teken:Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
En Jakob stemt met hun, betuight, zoo klaer als kort,Ga naar voetnoot465
Hoe 't Heidendom, daer Godt by aengeroepen wort,Ga naar voetnoot466
Van Godt geroepen wiert, acht raetzaem zich te wachten
Van 't geen in bloet verstickt, of watze om d'afgoôn slaghten,
Oock van boelaedje, en bloet, op dat men dus dit pleit
470[regelnummer]
Beslechte, en Moses houde in eere en achtbaerheit.
d'Apostels sluiten dit, en hun genooten mede.
Zoo helpt het raetslot van de Kerck de Kercke aen vrede.Ga naar voetnoot472
Antiochener, en Cilicier, en Sirier
Ontfangen dit besluit, getekent op papier,
475[regelnummer]
Het welck een spiegel streckt voor jonger Kerckbesluiten
Om namaels op dien schilt te keeren en te stuiten
De stormen van den draeck, die uit het helsch verdrietGa naar voetnoot477
Komt opgedondert, en Sint Peters stoel beschiet.Ga naar voetnoot478
Godts twalef Helden, elck geruckt naer zijn slaghordenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
[Getroost, op Jesus spoor, Godts martelaers te worden,
Door haet des onbesneêns, of der Hebreeuwen wrock,]
Treên tegens 't kruis, en zwaert, en speer, en pijl, en stock,Ga naar voetnoot482
En vilmes, pijnbanck, zaegh, gevanckenis en keten,
En kay, en roede, en torts des dwingelants, bezeten
485[regelnummer]
Van spoocken, zonder tal; zien dorst noch hongers noot,Ga naar voetnoot484-485
Noch storm, noch schipbreuck aen, noch armoe, naeckt en bloot
Van decksel; schroomen brant der zonne, regenvlaegen,
Noch 't bijten van de koude, en kille winterdagen.
Hier schuimbeckt d'afgodist, daer lastert een rabbijn.
490[regelnummer]
Dan grimbeckt Epikuur, dan schimpt de Stoicijn.Ga naar voetnoot490
De vorsten, koningen, en stedehouders razen,
Terwijl de priesters 't vier in 's oproers buskruit blazen.
d'Orakels staen verbaest, en missen hun gewin.Ga naar voetnoot493
| |
[pagina 844]
| |
De gront der weerelt dreunt. de tempels storten in.
495[regelnummer]
De waerheit wint, en klimt: de logentael raeckt onder.
Men ziet van stap tot stap een teken en een wonder
Van Jesus, hof en stadt, en huis by huis gesplitst,
En bloetvrient tegens bloet. de maght der weerelt hitst
Haer legers tegens 't heir des hemels, en zijn benden.
500[regelnummer]
Men valt aen 't pijnigen, aen 't martelen, en schenden:
Maer wie de waerheit druckt, berockent enckel werck:Ga naar voetnoot501
Want martelbloet is 't zaet van Jesus eerste Kerck.Ga naar voetnoot502
Wat was 't een trots bestaen voor ongeharrenasten,
En arme en ongeleerde en visschers, aen te tasten
505[regelnummer]
De Roomsche aertsheerschappy, terwijlze in 't bloeienst stont,
En 't blinde afgodendom, op Numaes wet gegront;Ga naar voetnoot506
De valscheit van zijn munt de weerelt door 't ontdecken,
Te wraecken, en alom die stempels in te trecken;
Te smilten mercken, die, zoo gangbaer en bekent,
510[regelnummer]
Een ry van eeuwen zijn den menschen aengewent;
Te voeren den gekruiste op Moses stoel en drempels;Ga naar voetnoot511
Het ongeloof, zoo trots op hoogh geboude tempels,
En outers, zonder endt, t'ontrucken wichelstock,
En wieroockvat, en geur, en priesterlijcken rock;
515[regelnummer]
Terwijl in hun gewelf de priesterdommen donderen,
En blixemen; het volck te leiden, af te zonderen
Van hun gemeenschap, en gewijden offerdisch;
Een' godtsdienst [die gekroont, met maght gewapent is,Ga naar voetnoot518
De zorgen van den hove en raethuis staet bevolen,
520[regelnummer]
De jeught wort ingescherpt, met prijs en alle schoolen,]Ga naar voetnoot520
Te wislen om een kruis, elx aenstoot en schandael;
Een' machteloozen Godt, gestorven aen een pael!
Hoe kan dees dolle toght en aenslagh hun gelucken!
Wat diepe wortels schiet, valt lastigh uit te rucken.
525[regelnummer]
Men wint zoo licht geen lant, daer reuzenafkomst waeckt:Ga naar voetnoot525
Daer muur en torenspits de lucht en wolcken raeckt.
Zoo trock de herder heen, betrouwende op Godts vinger,Ga naar margenoot*
Gewapent met een' steen, of vyf, en zijne slinger,
Naer Goliath, den reus, die grof en sterck en trots
530[regelnummer]
In 't schubbigh harnas blonck, als een metaele rots;
| |
[pagina 845]
| |
Voorzien was met een speer, een' mast, met stael beslagen,
Het slaghzwaert gorde op zy, den schilt vooruit liet draegen;
Toen David in den naem van Godt hem nederklonck,
En 't hooft, op 't reuzezwaert gesteken, Saul schonck.
535[regelnummer]
Zoo trock Godts veltheer heene op 't hoogh bevel, zes dagenGa naar voetnoot535
Met al zijn heir, en liet de bontkist ommedragen:Ga naar margenoot*
De zeven priesters treên met Godts bazuin vooruit.
Men hoort geen mompelen, noch geenerlei geluit,
Tot, na den zesten dagh, de morgen aen quam breecken,
540[regelnummer]
De priesters hun bazuin, al 't volck een keel opsteecken;
Na dat men zevenmael de koningklijcke stadt,
Het strijtbre Jericho, rondom getogen had.
Op zulck een veltgeschrey des volx, het licht der volcken,Ga naar voetnoot543
Verzinckt de muur in puin, dat opstuift naer de wolcken.
545[regelnummer]
Men bezight storremram noch ladder: het geluit
Der twalef stammen en bazuinklanck strijckt dien buit.
De gansche weerelt scheen een doolhof, daer het kluwenGa naar margenoot*
Der waerheit lagh bedeckt, dat bypaên leerde schuwen.
Men zagh alom in 't wasch van 's menschen brein geprent
550[regelnummer]
Wanschape doolingen en monsters, zonder endt,Ga naar voetnoot550
Naer tijts gelegenheit, of plaets, en volck, en zeden,
En erfgewoonte, en wijze, en wet, en schijn van reden,Ga naar voetnoot552
En ongelijck geval, dat hier den mensch gemoet,Ga naar voetnoot553
Terwijl hy leeft in top, of jongk wort opgevoedt.Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Al d'aerdboôm lagh, gelijck een baiert, zonder orden,
Verwart, en overhoop, en kost van niemant worden
Geholpen dan alleen van d'ongeschape kracht,
Den Geest, die nederstorte op 't Galileesch geslacht.
Des wichlaers aenzien dreef op vlught, en pen, en vlogel.Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Athene ontbeerde licht. de nachtuil, Pallas vogel,Ga naar voetnoot560
Zoogh alle lampen uit. de storm van 't heilgeschilGa naar voetnoot561
Bleef duuren in dees school. d'een zagh door Thales bril,Ga naar voetnoot562
Of 't oogh van Pythagoor natuur zich naeckt ontkleeden;
| |
[pagina 846]
| |
Of hanthaefde Epikuur; of eerde Zenoos zeden.
565[regelnummer]
Men schermde om 't hooghste goet; of dat in 't lijf bestont,
Of in de ziele alleen. een ieder prees zijn' vondt.
Men wou het in de deught, of in de wellust vinden,
En elck zich aen zijn waen, of 's meesters driften binden.Ga naar voetnoot568
Men vraeghde Delfis, en den dryvoet van Apol,Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
Die dubbelzinnigh sprack, en antwoorde uit zijn hol.
Een ander over zee zocht Ammon raet te vraegen,Ga naar voetnoot571
In zijn verlegenheit, beducht voor straffe en plaegen.
Een ander liet zijn hant den Arabier bezien.
Een waenwijs tekentolck wist suffers te bediên
575[regelnummer]
Al wat van overouts gehouwen wiert op naelden.Ga naar voetnoot575
d'Aeloutheit der Chaldeen, die licht en kennis haelden
Uit 's hemels ronden loop, wert elders aengebeên;
De starrewichlery van haer party bestreên.Ga naar voetnoot578
De Joodtschap ruste niet het kruisdom te verwerpen,
580[regelnummer]
En dees hardneckigheit haer schoolen in te scherpen.
d'Oostindiaensche Moor, die aen den Brachman hing,Ga naar voetnoot581
Versmade wijnen, en al wat een ziel ontfing.Ga naar voetnoot582
De wanhoop schroomde niet den mont der toveraeren
Te spreecken, en het spoock, dat nacht by nacht loopt waeren.Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
De maght des afgronts streeck de weerelt, als een'roof,Ga naar voetnoot585
Door afgodistery, gedeelt in wilt geloof,Ga naar voetnoot586
Of in Romainsch en Grieksch, niet vry van menscheslaghten,
Dat zy, in 't wilt geloof, een vuile altaervlack achten,
De Grieck en Latynist by wijl zijn bezigh, om
590[regelnummer]
Het opgepronckte in dicht verzierde afgodendomGa naar voetnoot590
Met eenen klanck en glimp van wijsheit te verbloemen;Ga naar voetnoot591
Doch dwaesheit laet verkeert zich met dien titel noemen.
Natuurkund, zedevorm, noch geen kronijckpen hoeftGa naar voetnoot593
Dees lommer, zoo men d'eer van Godt hier in bedroeft,
595[regelnummer]
En d'eer der afgoôn stijft door zulck een slagh van leeren,
| |
[pagina 847]
| |
Een misdraght van het brein, vol monsters, en Chimeeren.
De non van Vesta voedt vergeefs de goude lamp,Ga naar voetnoot597
Zoo lang haer oogen zijn benevelt van dien damp.
Om licht en duisternis te scheiden en te schiften,
600[regelnummer]
Daer zulck een baiert lagh van ongelijcke driften,
Wort hooger wijsheit dan van eenen mensch vereischt:
Noch zijn Godts helden door dees woestheit voortgereist,Ga naar voetnoot602
Om naer de kroon te staen met lijden, en met dulden,
Daer steden tegens hen, als wildernissen, brulden;
605[regelnummer]
De burgers opgehitst met schrickelijck geluit,
Als dieren in het woudt, ter schenniss' borsten uit:
Terwijl de maght van Godt vast uitblonck in hun gaven,
De dooden levendigh verrezen uit de graven,
Het spoock den afgodt ruimde, en uitvoer met gedruis,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Door kracht van Jesus naem, en zijn gezegent kruis.
Gelijck het hemelsch heir, by daegh berooft van luister,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot611
In 't gouden harnas blinckt, en triomfeert by duister,
Zoo blonck de heerlijckheit der Kercke, daerze lagh
Getreden in haer bloet, van 't rijck, dat Christus daghGa naar voetnoot614
615[regelnummer]
En heldre klaerheit haet, en, diep van Godt verzoncken,
De bronaer van het licht, in duistere speloncken
Van helsche gruwelen, zijn eige droomen kust,
En waer het licht verschijnt, de torts der waerheit blust,
Of eer te blussen pooght, naer 't uiterste vermogen,
620[regelnummer]
Doch al vergeefs: de vonck te wijt en zijt gevlogen,
Vint vatten aen den mensch, als aen ontvonckbre stof:
Want Arons rol loopt af, en Numa dwaelt te grof.Ga naar voetnoot622
De kruishelt Peter, die zijn' stoel een ry van jaerenGa naar margenoot*
Te Rome had bekleet, vloogh derwaert, op de maeren
625[regelnummer]
Van dien Samaritaen, en grooten toveraer,
Om d'aengevochte Kerck te redden in gevaer;
Daer Paulus 't Heidensch licht, hem mede quam begroeten,
En zy, ter goeder uure, elckandere gemoetten.
Het kruisdom, hardt geperst van 't Roomsche hooftgebiet,Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Verquickt, zoo ras het bey d'Aertsherders keeren ziet,
De schalcke toveraer had Neroos hart gewonnen,Ga naar voetnoot631
Bekoort door toverlust. zijn stofferyen schonnenGa naar voetnoot632
Gansch Rome tegens Godt en Godts gezanten aen.
| |
[pagina 848]
| |
Het was dan meer dan tijt dees pest te wederstaen,
635[regelnummer]
Die d'eerste aertsketter wert van overouts geheeten.
Filippus had dit hooft, van gierigheit bezeten,
Vergeefs gedompelt in het waschbadt met zijn hant.
Zijn grijns beguichelt eerst het eigen vaderlant,Ga naar voetnoot638
Zoo schendigh, datze op hem, als op een godtheit, hopen,
640[regelnummer]
Dien Cefas namaels strafte, als hy den Geest wou koopen.Ga naar voetnoot640
De Tyber had hem reede een pronckbeelt toegewijt,
Ge-eert gelijck een' Godt, en zulx dat hy den nijt
En Gode ontwassen scheen, door aenwas van de zielen,
Die voor de razerny des aertsverleiders knielen.
645[regelnummer]
Hy staet de heerlijckheit der hooftkercke in haer licht,
De hemel schuif, 't is tijt, het vlies van 's volx gezicht.
De keizer Nero, hof en burgery vergaêren,Ga naar margenoot*
De Christgezanten mede, om Simons hemelvaeren
t'Aenschouwen, daer hy op een' torentrans, van hout
650[regelnummer]
Door Cesars last gesticht, en in de lucht gebout,
Zich zelven zet ten toon, om Christus te berooven
Van eere en majesteit, en al het volck van boven
Te zegenen, gelijck zijn tovermont belooft.
Ten leste steeckt hy af in d'ope lucht. het hooft
655[regelnummer]
Der Kercke houdt terwijl geduurigh aen met bidden
Dat Godts almogentheit zich openbaere, in 't midden
Van zoo veel duizenden en hanthaeve uit haer' troon
Den luister van het kruis, en 't rijck van Godt den zoon.
De vlieger, nu een wijl, met hantgeklap en roepen
660[regelnummer]
En zangen, toegejuicht van d'opgetoge troepen,
Bezwijckt om hoogh, bevint der geesten hulp onnut,
Zoo dra dit paer, dat hem in 't vliegen onderstut,Ga naar voetnoot662
Zich van dien last ontslaet, en smackt dien toverketter
En Christusvloeck de heup op eene rots te pletter.
665[regelnummer]
Toen bleeck het helsch bedrogh: daer lagh des guichlaers faem,
En Rome riep: gelooft zy Jesus groote naem.
Dees stadt, de keizerin van alle volck en landen,Ga naar margenoot*
Was t'effens een slaevin van 's weerelts misverstanden
En grove dwalingen; een ysren juck en last,
670[regelnummer]
Waeronder 't volck verzuchte, en deerlijck zat vermast,
Met eenen schijn en glimp van erfgodtsdienstigheden,
Als in een' stanckput, hier gezackt, en aengebeden.
Hier stont het waenwijs brein te zuiveren, den knoopGa naar voetnoot673
| |
[pagina 849]
| |
Van eigenzinnigheit t'ontwarren; eenen hoop
675[regelnummer]
Gedroghten, die 't vernuft door ongeloof berijden,Ga naar voetnoot675
En al de spoockery der afgoôn af te strijden.Ga naar voetnoot676
Nu zuiverde en ontbont en overwon dit paer
Dit brein, dien knoop, die maght, met arbeit en gevaer.
De kruisles, fel gevloeckt, gelastert, en verschoven,
680[regelnummer]
Kreegh aenwas, en gehoor: d'Apostels stonden boven.
De Kerck van Rome bloeide en groeide dagh op dagh
In heerlijckheit, en eere, en aenzien, en gezagh;
Gelijck de pallemboom, die voor geen' last wil bucken,
Noch steiler opwaert schiet, en groeit in 't onderdrucken.
685[regelnummer]
De beide princen der apostlen bouwen vast,
Hoe vreeslijck Cerberus hier tegens huilt en bast.Ga naar voetnoot686
De woedende tiran, die, blint van razernyen,Ga naar margenoot*
Noch moedermoort ontzagh, noch heilighschenderyen,
Belust om d'oude stadt in asch te zien verteert,
690[regelnummer]
Dan heerelijck herbout, en met zijn' naem vereert,Ga naar voetnoot690
Ontziet zich niet de torts te steecken in heur daecken,
En Troje in Rome weêr te zien, naer 't leven blaecken;
Terwijl hy [want de Faem hem brantmerckt met dien lof,]
De Troische nederlaegh en brant zong in zijn hof,
695[regelnummer]
En voerde op 't hoogh tooneel d'elenden der Trojaenen,
Toen Remus stadt, in puin verstoven, smolt in traenen,
Zes dagen achtereen; de vlam van overal
Ging weiden, hoogh en laegh, door heuvel bergh en dal,
Verschoonde geen door zweet en bloet geboude wercken,
700[regelnummer]
Noch kunst noch majesteit van hoven en van kercken.
Dees roede en plaegh van 't rijck, doortrapt en overvalsch,
Om 's vollex vloeck t'ontgaen, dit stuck, van zijnen hals
Te schuiven met een' schijn, verweet zijne eige boosheit
Het kruisdom, dat by elck, berucht van godeloosheit,Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
Om 't haeten van den dienst der afgoôn wert gehaet:
Hoewel de stoockebrant met dezen glimp dit quaet
Geensins verbloemen kon, hoe milt hy 't volck verplichte.Ga naar voetnoot707
De groote booswicht, die onschuldigen betighte,
Berst uit, en vangt, en spant, en naeit hen in de vacht
710[regelnummer]
En dierenhuit, en hitst den jaghthont op de jaght
Der vroomen aen. zoo wort d'onnozelheit verslonden,Ga naar voetnoot711
| |
[pagina 850]
| |
Een deerlijck guighelspel der aengehitste honden;Ga naar voetnoot712
Of 's avonds eene torts van wasch en van papier,
Gespit aen eenen pael, en brant en blaeckt in 't vier,Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Of hangt aen 't kruis gehecht, als 't lam, dat haer verloste;
Verlossing, die Godts zoon zoo veele smerten koste.
Men schelt den kruisgenoot noch vloeck noch smerten quijt.
Aldus wijdt Rome eerst in den eersten martelstrijt,Ga naar voetnoot718
En zedert wert de naem des Christens van tirannen,
720[regelnummer]
Op halsstraf door een wet, in 't Roomsche rijck, verbannen;
Een wet, met zoo veel bloets van Numaes Priesterdom
Beschreven, en gesterckt, dat alle pennen stom
Voor Christus wondren staen, die zich, dry hondert jaeren
En langer, overal bij vlaegen openbaeren,
725[regelnummer]
Als straelen uit een wolck op 's aertrijcks aengezicht.
Dus geeft de duisternis een majesteit aen 't licht
Der Kercke, die, zoo trots en heerelijck aen 't klimmen,
Ontworstelt al den smoock des afgronts, en zijn schimmen.
De kerckers galmen van gevangenen alom,Ga naar margenoot*
730[regelnummer]
En onder dit getal heeft eerst 't Aposteldom
Zijn eer en deel, in bey de princelijcke hoofden,
Die Nero van zijn boel en toveraer beroofden;Ga naar voetnoot732
Daer Paulus haer verlichtte, en Peter door 't gebedt
De schenkels en 't gebeent des guighelaers verplet.
735[regelnummer]
De hemel wrocht door hen noch wonderen, daerze zaten;Ga naar voetnoot735
Terwijlze de cippiers en waeckende soldaeten,
Door 't water van de bron, gesprongen uit den gront,
Afwiesschen in Godts bloet, het bloet van 't nieu verbont:
Waer door het hof gestoort de dolle sabel wette,
740[regelnummer]
En klonck door hunnen neck, tot boete van dees smette,
Waerna de dagh verscheen [want 's Keizers wrock noit sliep]
Die bey d'Apostels oock ter martelkroone riep.Ga naar margenoot*
Of Peter wel door hulp der Christensche cippieren,Ga naar voetnoot743
Herboren door zijn stem, den klaeu der wreede dieren
745[regelnummer]
Ontvloodt; hy keerde weêr, toen Jesus aen de poort
Hem tegenquam, by nacht, en antwoorde op zijn woort:
Ick koom naer Rome, om daer noch eens gekruist te worden.
Zy worden beide dan, naer 's Roomschen stijl en orden,
Sint Peter tot het kruis, Sint Pauwels tot het zwaert,
| |
[pagina 851]
| |
750[regelnummer]
Veroordeelt, als men roên noch angels had gespaert
Op hunnen naeckten rugh, en afgepijnde leden.
Het hooft der Kercke wort aen 't kruishout naer beneden
Gehangen met den hoofde, op zijn verzoeck, en eisch,
Als onwaert zulck eene eer van 't woort, gekruist in 't vleisch.Ga naar voetnoot754
755[regelnummer]
Het hooft des Ciliciers, van zijnen hals gekloncken,Ga naar voetnoot755
Springt drymael op, daer noch de bronaêr wort gedroncken,Ga naar voetnoot756
Ter eere van Godts helt, die Jesus naem betuight,
En, na veel strijts, den hals voor 's Keizers slaghzwaert buight.
Mijn wackre zanglust durf gemoedight hooger draeven,
760[regelnummer]
Op der Apostlen doot, en hun gewijde graeven,Ga naar margenoot*
Van overal bezocht, de weerelt door befaemt,
Zoo wijdt het heiligh licht den blinden nacht beschaemt.
Des aerdtrijcks hooftstadt, lang den pijl des nijts ontwassen,
Bewaeckt van dit gebeente, en dees gezegende assen
765[regelnummer]
Der martelaeren, schrickt voor fackel, zwaert, noch doot,
En streckt den vlughteling een vryburgh in der noot.
Aertsvyanden van verre, uit schrick getroffen, yzen;
Terwijlze Vatikaen eerlang zoo hoogh zien rijzen,Ga naar voetnoot768
En dringen met zijn kruin door alle starren heen.
770[regelnummer]
De Kerck van Salomon, 't orakel der Hebreen,Ga naar voetnoot770
Verstomt voor 't grafgebou en outer van Sint Peter,
En Hebrons kerckhof wort verlaeten, om een beter
Gebedt en offerplaets dan 't graf van Abraham,
Wiens lijck van blyschap juicht, naerdien zijn grijze stam,
775[regelnummer]
Verheerlijckt door het kruis, noch bloeit in Christus enten,
Ten schimp van storm op storm, en 's afgronts dreigementen.
De graven van het een en ander martellijck
Verstrecken pylers van 't grootmaghtigh Roomsche rijck;
Verleenen al de Kerck, gedruckt van 't heiloos duister,
780[regelnummer]
Een' triomfeerenden en goddelijcken luister;
En Nero, eer hy noch zijn oogen sluit voor 't licht,
Betoomt zijn wreetheit, als het dreigend nachtgezicht
Van 't overwonnen paer gekroonde kruisgezanten
Hem raet zich tegens Godt noch Godts geslacht te kanten.
| |
[pagina 852]
| |
785[regelnummer]
De kracht des kruisgebedts, gestort voor 't Joodsch geslacht,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot785
In 't storten van Godts bloet, was van zoo groot een kracht
Daer boven, dat de vloeck, waeraen zy schuldigh waren,
Noch uitstel wiert gegunt den tijt van veertigh jaeren;
Hoewel Godts profecy, by geen Hebreen gelooft,
790[regelnummer]
De donkre wolcken, die hun hingen boven 't hooft,
Getoont had tijts genoegh, en menigh jaer te voren:
En schoon of Arons dienst, by d'opperste afgezworen,
Den geest gaf in den doot en dootsnick van Godts zoon;
Hy duurde noch in schijn, doch stont alleen ten toon,
795[regelnummer]
Als een gebalsemt lijck, door 't goddelijck gehengen.Ga naar voetnoot795
Men moest dan Arons dienst en plicht ter aerde brengen,Ga naar voetnoot796
En uit der menschen oogh, dat aen gewoonte hangt,
En kommerlijck iet nieus voor grijs gebruick ontfangt.
Men most altaer en koor, en uitgediende gaven
800[regelnummer]
En offers met een' slagh in assche en puin begraeven,
Om Christus en zijn Kerck, gelijck het was voorzeit,
Te zetten in hun kracht, en volle heerlijckheit.
De wraeck des oppersten ten leste dan ontbonden,Ga naar margenoot*
En los gelaeten, als een jaght van snelle honden,Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Verraste de gedreighde en tempel, op een' sprong,Ga naar voetnoot805
Daer 't onbekeerlijck volck ten muuren innedrong,Ga naar voetnoot806
Met veele duizenden, en 't hooge Paeschfeest vierde;
Als of de straffe hant des hemels dit bestierde,
Om, op den zelven dagh, die 't heiligh Paeschlam kruist,Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Te wreecken zulck een stuck, door Titus ysre vuist.
Zy worden dan in 't net met eenen slagh gegrepen,
Met eenen legermuur omtrocken, en genepen,
Door tweedraght, hongersnoet, en vier, en zwaert verwoest,
Gelijck de zickel valt in eenen rijpen oeghst.
815[regelnummer]
Gena heeft uitgedient. de hooftstadt van de Joden,
De tempel omgewroet, en levenden en dooden,
Begraeven te gelijck, in puin, en bloet, en stof,
Verkeeren in een graf, of eer een kerreckhof.
Het overschot, verkocht verstroit in alle hoecken,
820[regelnummer]
Getuight van 't lasterstuck. zijne afkomst zien de vloeckenGa naar voetnoot820
| |
[pagina 853]
| |
Alom ten oogen uit, ter straffe van Godts smaet,
En wort al 't aertrijck door, eeu in eeu uit, gehaet;
Het Christdom [met den naem van 't Mosesdom getekent,Ga naar voetnoot823
Van 't Heidendom door een voor Galileers gerekent,
825[regelnummer]
Als vyanden van Goôn en 't menschelijck geslacht,]
Verdelght, gejaeght, geplaeght, gelastert, en veracht;
Zoo dickwijl d'afgront brult, en groeit in bloet en traenen;
Het zy Domitiaen, Trajaenen, Hadriaenen,
Of Antonyn, Seveer en Decius bestaen,Ga naar margenoot*
830[regelnummer]
Na hen Valeriaen, en Diokletiaen,
Des moedermoorders wet en bloedige plakkaetenGa naar voetnoot831
Te scherpen tegens Godt, door scherprecht, en soldaeten.Ga naar voetnoot832
Wat levert Numaes hof al martelhelden uit,Ga naar voetnoot833
En yveraers voor 't kruis, om lief noch leet gestuit!
835[regelnummer]
Hoe heerlijck bloeit de boom van 't kruis in al de vlaegen,
Door alle blixems heene, en helsche donderslagen!
Al straelt de zon op 't hooft, geen star ontbeert haer kracht,
Die flickert op het schoonste, in 't midden van de nacht.Ga naar voetnoot838
De glans der waerheit blinckt, in aertsche duisterheden,
840[regelnummer]
Zoo krachtigh, dat de stof der verwen, hier beneden,
Te doof valt, om dien gloet t' ontsteecken op 't panneel.
Gena verdooft natuur. wy hoefden ons penseel
Te doopen in het vier en bloet der Martelaeren;
Te scheppen geest en glans uit hun geopende aêren,
845[regelnummer]
By duizent duizenden ontsprongen, vloet op vloet,
Om Jesus gouden naem te purperen met bloet,
Van Cherubyns geschept in diamante schaelen,
Om op het eeuwigh feest met zulck een' schat te praelen.
Indienwe den triomf en grooten ommegangk
850[regelnummer]
Der martelzielen hier eens zagen op mijn' zangk
Met staetsi heenetreên, en al heur wedervaeren,
Van Jesus kruisbergh af, dryhondert worsteljaeren,Ga naar voetnoot852
Geduurigh achtereen, dan vleiende, dan fel
Gestoockt en aengehitst van d'ongeruste hel,
855[regelnummer]
Die, uit den zwavelpoel geborsten, op quam donderen;
Wat zouden wy al zien! wat niet zien met verwonderen!
Hoe een betrouwen, slecht van Jesus kruis gestut,Ga naar voetnoot857
| |
[pagina 854]
| |
Verlaten van den troost der weerelt, onbeschut
Van wapen en geweer, durf aentreên op de tenten
860[regelnummer]
Der reuzen, en hun heir: beloften dreigementenGa naar voetnoot860
Versmaeden, als een' roock, en damp, die heenedrijft,
En daer noch streeck noch spoor noch stap van overblijft.
De maeghdelijcke kunne ontziet geen forsse harten
Van maghtige oversten en keizeren te tarten;
865[regelnummer]
Ziet gunst noch vyantschap noch bloetverwantschap aen.
Geen vrientschap gelt beneên, om boven wel te staen.
Geen weelde gaet voor smerte, op hoop van grooter weelde.
Al d'aertkloot weeght te licht, by die zich eens verbeeldeGa naar voetnoot868
Hoe eene ziel in waerde al 't aertrijck overweeght.Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
Gesteente en gout en kroon en staet wort uitgeveeght,
Getreden met den voet, als slijck, en vuilicheden.
Betrouwen op Godts kracht en wijsheit dempt de redenGa naar voetnoot872
Van 't menschelijck vernuft, en eigenzinnigh brein,
Dat, als een nevel, laegh om d'aerde zwerft, te klein
875[regelnummer]
Om Godts almogentheit en grootheit te begrijpen.
Wat hoort men al geweer en stael en zwaerden slijpen!
Wat hout de dolle bijl al bosch ten martelbrant!
Hoe wetten luipaerden en leeu gebit, en tant,
Om, in Godts leden, 't hart van Christus te verslinden,Ga naar voetnoot879
880[regelnummer]
Ten zy d'almogenheit hen temme, en weet te binden!
Woestijnen zuchten vast van ballingen; de mijn
En onderaertsche kuil van slaven; daer de schijn
Der zonne nimmermeer vertroost de schreiende oogen,
Om vrou en kinders huis en huisgezin bewogen:
885[regelnummer]
En Diokletiaen verheft den marteltoonGa naar voetnoot885
Zoo heftigh, onder 't woên, dat hij de gruwelkroon
Wil spannen boven elck en al die voor hem zaten,
Tien jaren achtereen, te gruwzaem uitgelaeten.
Het bloedigh Rome schijnt een vleeschal, moortaltaer,
890[regelnummer]
En moortspelonck, vol bloets, zoo vreeslijck, dat het haer
Te berge stijght. nu staet de heirkracht der tirannen
En 't kruisheir tegens een op 't heftighste ingespannen.
Nu schreit de zwangre Kerck tot Godt in baerens noot,
Door al het Roomsche rijck, gepijnight van de doot.
895[regelnummer]
Van dertigh pauzen berght een drytal schaers het leven,
| |
[pagina 855]
| |
Getroost voor Jesus naem zijn heirbaene op te streven.
Het wort hoogh tijt, hoogh tijt dat een verlosser koom',
Die Babels raezerny en grimmigheit betoom'.Ga naar voetnoot898
Maer toen de hemel zelf den afgront wou bestryen,Ga naar margenoot*
900[regelnummer]
Bezeglen Daniels befaemde profecyen
Van dezen kleinen steen, die, zonder iemants hant,Ga naar voetnoot901
Geruckt van eenen bergh, het weereltbeelt in 't zant
Zou ploffen, en zoo veel met bloetgeschreve wetten
En t'effens 't groote beelt der heerschappyen pletten;
905[regelnummer]
Verweckte Godt, den helt der Kercke, Konstantijn,
En toonde hem, by daegh en klaeren zonneschijn,
Het merck van 't heiligh kruis, wiens lettertongen spreecken:
Gy zult Godts vyanden verwinnen door dit teken.
Dit moedight al zijn heir, dat over d'Alpes ruckt,
910[regelnummer]
Den Padus overheert, en toeschiet om 't verdrucktGa naar voetnoot910
En afgepynight bloet des Christens te verquicken.
Maxent, de dwingelant te Rome, alreede aen 't schricken,Ga naar voetnoot912
En om zijn gruwelen alom in 't rijck gehaet,
Vint raetzaem, in der noot, zijn toevlught tot verraet
915[regelnummer]
Te nemen, en den stroom des Tibers t'overdecken
Met eene looze brugge, en 's vyants heir te trecken
Door een geveinsde vlught ter stede, daer de vliet,
Beschaduwt van den boogh der brugge, zeewaert schiet:
Maer wie zijn netten spant, om Godts geslacht te vangen,
920[regelnummer]
Blijft deerlijck in zijn' strick en eige netten hangen.
Het heir van Konstantijn, gemoedight uit de lucht,Ga naar voetnoot921
Bejegent hem, en drijft zijn benden op de vlught,Ga naar voetnoot922
En naer de Milverbrugh, die nederstort aen stucken,Ga naar voetnoot923
Zoo dra Maxent te paerde in 't harnas meent te rucken
925[regelnummer]
Naer stadt toe, daer hy plompt gewapent in den stroom,
En van geweer vermast, verzinckt met paert en toom,Ga naar voetnoot926
Zijn Ridderschap op hem. dus wint het kruis den zegen.
De groote stadt verlost loopt haer' verlosser tegen,
Met al den Roomschen raet, en zingt den hemel eer;
930[regelnummer]
Terwijl 't verdroncken hooft des vyants op een speer
Gevoert wort in triomf, noit tijdiger, noch beter;
Helenes zoon zijn zwaert de grafstê van Sint PeterGa naar voetnoot932
Toeheilight, en, ten schimp der afgoôn met zijn hant,
| |
[pagina 856]
| |
Op 't gouden Kapitool, de kruisbanieren plant.
935[regelnummer]
't Verloste Christendom, gehanthaeft door de wetten,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot935
Schept ademtoght en lucht ten leste na'et verpletten
Der wreetheên. men herstelt in eere en have en staet
Het onderdruckte bloet, betoomt en straft den haetGa naar voetnoot938
En vloecken der Hebreen, en al die, Godts slaghorden
940[regelnummer]
Verloopende, om dees rot, oock Christenkruissers worden.Ga naar voetnoot940
Augustus weerelt knielt voor Konstantinus speer,
Oock Ister, en Sarmaet, tot aen 't Meotisch meer;Ga naar voetnoot942
Wanneer de vont den vorst, met d'afgeleide krooneGa naar voetnoot943
En in 't sneeuwit gewaet, ten prijs van Godt den zoone,
945[regelnummer]
Wiens kruis in 's keizers kroon en op den hellem praelt,
Heel zuiver wascht, en zalft en Christent, en bestraelt.Ga naar voetnoot943-946
Hoe schendigh de rabbijn en wichlaer dit veroordeelt;
Een ieder spiegelt zich aen 't keizerlijcke voorbeelt,
En volght zijn nedrigh spoor. de legers, stadt, en hof
950[regelnummer]
Bazuinen overal Messias naem, en lof.
De godtsdienst, lang verdruckt, breeckt door de donkre wolcken,
Gelijck de middaghzon, in 't oogh van alle volcken.
De keizer heilight voor Sint Peter Vatikaen,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot953
Aenvaert de schup, en draeght de zes paer korven aen
955[regelnummer]
Met zant, ter eere van de zes paer kruisgezanten.
Hy bouwt Sint Pauwels kerck, en stut aen alle kanten,
Den priesterlijcken dienst met middelen en schat,
Door 't gansche Roomsche rijck, van d'eene in d'andre stadt.
d'Afgodery verdwijnt. de lang verdruckte zercken
960[regelnummer]
En martelgraven zelfs veranderen in kercken,
Van toets en marmersteen tot aen de lucht gebout;Ga naar voetnoot961
Gelijck of d'yzere eeu verkeerde in louter gout.
De keizerin Heleen hoe dor en zwack van jaeren,Ga naar margenoot*
Bezaeit, gelijck haer zoon, met kercken en altaeren
965[regelnummer]
't Herbout Jerusalem, en Palestijnsche lant,
Gemerckt van Jesus spoor. zy deckt en overspant
Met marmeren gewelf en vloer de woeste gronden,
Daer zy 't begraven kruis des heilants heeft gevonden.
| |
[pagina 857]
| |
Zoo groeit zoo bloeit de Kerck, gehanthaeft, en ge-eert.
970[regelnummer]
Gelijck de waerheit had van outs geprofeteert.Ga naar voetnoot970
Nu geef het Priesterdom der afgoôn, en de schoolenGa naar margenoot*
Van Grieck, en ongrieck, wien de wijsheit scheen bevolen,Ga naar voetnoot972
Verlof om Christus Kerck, die 't heir des afgronts tart,
Met hun bewijsreên noch te treffen op het hart,
975[regelnummer]
En t'overweldigen; dan zal te klaerder blijcken
Hoe waerheit scheutvry voor geen logenschut durf wijcken.Ga naar voetnoot976
De blinde Heiden roep': hoe overdwaelsch en stout
Gy uwen kerckbou roemt; uw kerck is niet dus out
Als onze Kercken, trots tot aen de lucht gerezen
980[regelnummer]
Te Babel aen d'Eufraet, al 't aertrijck door geprezen,
Eer Moses, onze plaegh, en Christus uit den nacht
Te voorschijn quamen, en besmetten 't aertsch geslacht
Met hun gevloeckte pest, een vyandin der Goden,
En van ons hoogh altaer. ô schuim en zaet van Joden,
985[regelnummer]
Hebreen en Galileen, wat hebtge al twist gezaeit,
De wijde weerelt door, en welck een storrem waeit,
Een storm door geene wet gezagh noch maght te stillen,
Jupijn, Apollo, zijne orakels, en Sibillen,Ga naar voetnoot988
En offerwichelaers en vinders over 't hooft!
990[regelnummer]
Hoe wort ons eeuwigh vier en Vestaes lamp gedooft!
Hoe slijt het aenzien en getal der zuivre Nonnen,Ga naar voetnoot991
Nu gy ons Kapitool gewapent hebt gewonnen!
Nu d'arentstanderden, der keurebenden Goôn,Ga naar voetnoot993
Verandren in een kruis; al recht, den gouden troonGa naar voetnoot994
995[regelnummer]
Waerop dees ongodt heerscht, uw vryburgh, en betrouwen,
Voor wien gy outers sticht, en zweet met tempelbouwen,
Daer d'oude tempels dootsch en onbewieroockt staen.
Dat Numa, Trismegist, en Cekrops nu de vaenGa naar voetnoot998
Der wijsheit strijcken, en zoo veele Atheensche wijzen,
1000[regelnummer]
Om een' gekruisten Godt uit asch te zien verrijzen;
d'Aenhangers van zijn schoole, en zulck een onbescheitGa naar voetnoot1001
Te zien gekroont met eere, en met onsterflijckheit;
| |
[pagina 858]
| |
Een krancke troost en hoop, waerop die dwaelgenootenGa naar voetnoot1003
Hardtneckigh te vergeefs hun ziel en bloet vergoten;
1005[regelnummer]
Terwijlze zinneloos verwierpen een getal
Van Goden, hun schandael, een' kruisgodt, ten geval;Ga naar voetnoot1006
Daer onze goden zelfs de vier hooftheerschappyenGa naar voetnoot1007
En koningen, die voor hun eere en outer stryen,
Hanthaefden, zegenden, en zetten in hun kracht;
1010[regelnummer]
Hoe luttel gy 't bewijs van onzen godtsdienst acht.
Verbasterden van Godt, gy stut met hals en schouderGa naar margenoot*
Uwe afgoôn, doch vergeefs. de waerheit is veel ouder
Dan uwe logentael, en al wat gy verdicht
Van uw gevloeckt altaer, de hel ten prijs gesticht,
1015[regelnummer]
Toen Ninus Belus rijck en Asie regeerde,Ga naar voetnoot1015
Zijn' vader tempels boude, in beelt en offer eerde,
En eerst d'afgodery in zwang broght, en haer' smoock;
Waer op de helsche geest in d'afgoôn school en doock;
Dan menschen, die door dwangk voor d'outers nederlaegen,
1020[regelnummer]
Met zijne oraklen diende, en antwoorde op hun vraegen,
Tot dat hy d'offereer, den hooghsten dienst van Godt,
Zich toege-eigent had, geholpen door een rot
Van logendichtren, en vernuft van kunstenaeren,Ga naar voetnoot1023
En offerschouweren en vogelwichelaeren.
1025[regelnummer]
De weerelt, onder 't juck der afgoôn, steende vast,
Te jammerlijck verdruckt, en zagh van dezen lastGa naar voetnoot1026
Zich niet t'ontslaen, noch dorst een woort hier tegens spreken,
Tot dat een Epikuur het hooft quam op te steecken,
En, zonder maghten of schynheiligheit t'ontzien,
1030[regelnummer]
Der valsche goden Faem en maght het spits durf biên,
Om 't menschenofferen, en andre gruwelsmetten
Te stuiten by den Grieck, door redelijcke wetten,
En 't licht van vrou natuur; gelijck al voor een wijlGa naar voetnoot1033
De leitsman der Hebreen, doch met onfaelbren styl,
1035[regelnummer]
En uit den naem van Godt, zijne uitgevoerde Joden
Den dienst der afgoôn streng verleert had, en verboden;
Een' godeloozen dienst, daer d'oude Trismegist,Ga naar voetnoot1037
Voor Nume en Cekrops tijt, al van te tuigen wist,Ga naar voetnoot1038
| |
[pagina 859]
| |
Hoe d'ouders, van Godts eer verbastert, goden schiepen,Ga naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
Door hun vernuft en kunst; gespoock en geesten riepenGa naar voetnoot1040
Om in het heilighdom der beelden quaet en goetGa naar voetnoot1041
Te wercken door het beelt. oock zagh hy in 't gemoet
Een andre tijt, wanneer een godtsdienst zou verschijnen,
Waer voor de godtsdienst van Egypte most verdwijnen;
1045[regelnummer]
Voorspelling die zoo net op Christus heileeu slaet,
Die 't menschelijck geslacht herstelde in beter staet,
En al wat Zonnestadt Athene of Rome slootenGa naar voetnoot1047
Door ootmoedt wonderen en lijden om quam stooten,
Oock zonder spiets, en zwaert, en letterwijze pracht,
1050[regelnummer]
Op dat men Gode alleen de wijsheit, eer, en maght,
En glori toeschrijve, en geen menschen zich beroemen.
Noch kan men onder u een ry van wijzen noemen,
Die alle uit eenen mont aenbidden eenen Godt,
Een wezen, een', die 't al betoomt door zijn gebodt,
1055[regelnummer]
Regeert, en onderhoudt: en uw Sibillen zingen
Van eenen waeren Godt, den oirsprong aller dingen;
Bestraffen Griecken, dat den grooten Godt verlaet,Ga naar voetnoot1057
Den doôn en afgoôn vee en wieroock offren gaet;Ga naar voetnoot1058
Behalve dat doorgaends haer goude vaerzen donderen
1060[regelnummer]
Van Christus kruis, en doot, verrijsenisse, en wonderen,
En hoogen rechterstoel, waer uit de majesteit
Van 't lang beschimpte kruis, voor dwaesheit uitgeschreit,
En 't lang gekruiste licht uw nacht zal overtuigen,
Die zich, uit hooghmoedt, schaemt in Jesus naem te buigen,
1065[regelnummer]
Voor wiens almogentheit, en godtheit en schabelGa naar voetnoot1065
Zich buigen alle knien, in hemel, aerde, en hel.
O goede Vader, die Hebreen en onhebreeuwenGa naar margenoot*
Tot eene onsterflijckheit en 't rijck, dat tijt en eeuwen
Verduuren zal, en van geen starren wort bepaelt,
1070[regelnummer]
Geschapen hebt; zie neer op al wat afgedwaelt
Van 's levens oirsprong, en het onbegrepen wezen,
Den afgront dient uit vreeze, in ste van Godt te vreezen;
Of gansch verwildert noch van Godt noch afgodt weet,
Noch min van Christus naem en waerheit, die zoo breet
| |
[pagina 860]
| |
1075[regelnummer]
En wijdt gedondert heeft, in afgescheide hoecken;Ga naar voetnoot1075
Het zy door erfgewoonte, of langhzaem onderzoecken
Van d'oirzaeck der natuure, of't licht, dat hooger rijst,Ga naar voetnoot1077
En hun den schepper en herschepper t'effens wijst;Ga naar voetnoot1078
O goede vader, strael met uw genadige oogen
1080[regelnummer]
Op dien verdwaelden hoop. zie neder uit den hoogen
Op al 't verbastert bloet, dat noch in schaduw duickt,
En met de reên begaeft, de reden niet gebruickt,
Noch oeffent onder 't wilt, en menschejaght en schennis;Ga naar voetnoot1083
Schaf middelen: herbaerze, en brengze, ô Godt, tot kennis
1085[regelnummer]
Van u en 't eeuwigh Woort, dat licht en duister scheit.
Aldus bereicke uw Kerck haer volle heerlijckheit.
|
|