De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe XXXV. Harpzang.Ga naar voetnoot*Dixit injustus, ut delinquat. Op het punt van overtreden
Tegens reden,
Sprack de haeter van Godts wet
In zijn harte. Zijn gedachten
5[regelnummer]
Godt niet achten,
Op wiens vrees hy nimmer let:
Want hy handelt voor Godts oogen
Staegh met logen,
Schalckheit, en bedrogh, en list,Ga naar voetnoot7-9
| |
[pagina 309]
| |
10[regelnummer]
Om door 't onrechtvaerdigh leven
Stof te geven
Aen Godts wraeck, dus opgehist.Ga naar voetnoot10-12Ga naar voetnoot12
Ieder hoort hem doorgaens liegen.Ga naar voetnoot13
Van bedriegen
15[regelnummer]
Is zijn mont vol, by elck een.
Hy wil van geen tuchtles hooren,Ga naar voetnoot16
En zijne ooren
Luisteren naer recht noch reên.
'S nachts op 't bedde smeedt zijn boosheit
20[regelnummer]
Godeloosheit.
Alle zijdegangen staenGa naar voetnoot21
Voor hem op: geen kromme wegenGa naar voetnoot22
Staen hem tegen,
Zijn te slim om in te slaen.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Uw bermhartigheên bereicken
't Hoogste teiken
Aen den starrelichten boogh,Ga naar voetnoot25-27Ga naar voetnoot27
En de trouw van uwe waerheit,
Rijck van klaerheit,
30[regelnummer]
Raeckt het driftigh zwerck om hoogh.Ga naar voetnoot30
Uw rechtvaerdigheit, in 't kroonen
En beloonen
Van een ieders vroom gerucht,Ga naar voetnoot33
Steigert hooger dan de duinen,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Dan de kruinen
Van 't geberghte zon en lucht.Ga naar voetnoot36
Uwe vonnissen, gebleecken
En gestreecken
In 't beleit, dat nimmer sliep,
40[regelnummer]
Uit uw hooge rechterstoelen,
Zijn als poelen,Ga naar voetnoot41
Als een afgront, ons te diep.Ga naar voetnoot31-42
| |
[pagina 310]
| |
Heer, gy hoedt en kunt bestieren
Mensch en dieren
45[regelnummer]
Door uwe alvoorzienigheit.
O hoe hebt gy uw genade
Vroegh en spade
Rijck en heerlijck uitgebreit!
In de schaduw van uw veêren
50[regelnummer]
Daer verkeeren
Daer verschuilen zich gerust
Harten, die al hun betrouwen
Op u bouwen,
Van uw voorzorgh wel bewust.Ga naar voetnoot52-54
55[regelnummer]
d'Overvloet van uwe hovenGa naar voetnoot55
Schenckt van bovenGa naar voetnoot56
Hun volop tot aen den boort,
En gy drenckt de godtgerusten
Met uw lusten,
60[regelnummer]
Als met beecken voort en voort:Ga naar voetnoot59-60
Want gy zijt, o rijcke vader,
Bron en ader
Van het leven, zonder endt.
Wy bespieglen uit dees naerheitGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
In uw klaerheit
't Eeuwigh licht in 's hemels tent.
Brey toch uw bermhartigheden
Uit beneden
Over ieder, die u kent.
70[regelnummer]
Kroon het zuiver hart rechtvaerdigh,
Dat, u waerdigh,
Met geen vlecken is geschent.Ga naar voetnoot69-72
Dat de hoovaerdy haer trede,
En haer schreede
75[regelnummer]
Nimmer zette op mijnen vloer,Ga naar voetnoot73-75
| |
[pagina 311]
| |
Noch de hant des zielverleiers
En des vleiers
My niet mesleipe aen haer snoer:Ga naar voetnoot78
Want daer sneuvelden en vielen
80[regelnummer]
Booze zielen
Op die glibberige baen,
Uitgedreven met haer allen,Ga naar voetnoot82
En gevallen
Om noit weder op te staen.
|
|