De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendHet Gebedt des Heeren.aant.Ga naar voetnoot*O Vader, die my naer uw beelt
Bootseerde, na den val herteelde,Ga naar voetnootvs. 2
En heilighde, en my mededeelt,
Uit uwen rycken schoot, vol weelde,
5[regelnummer]
Wat ziel en lichaem onderhoudt;
En my myn lusten leert betoomen;
Myn hoop, op uw gena gebout
En liefde, o Vader aller vromen,
Ten hemel styght, om, als een zoon,Ga naar voetnoot7-9
10[regelnummer]
Te knielen voor uw' hoogen troon.
Uw groote naem, o groote Godt,
Van valsche godtheên afgescheiden,
En wat verroest en haest verrot,Ga naar voetnoot13
Gedient wort by den blinden Heiden;Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Uw heiligheit, uw majesteit,
| |
[pagina 705]
| |
Voorzienigheit, en almaght blyven
Zoo lang en wyder uitgebreit
Als 't licht de schaduw zal verdryven.Ga naar voetnoot18
Uw heerlyckheit en eere strael'
20[regelnummer]
Dat geen bepaeltheit haer bepael'.
Uw Ryck, geen aertsch, noch weereltsch Ryck,
Verknocht aen plaets, en grens, en tyden,Ga naar voetnoot22
Maer uwe majesteit gelyck,
In hun, die voor uwe eere stryden,
25[regelnummer]
Op hoop, van eens met uwen Zoon
In eeuwigheit te triomfeeren,
Daer duizenden, voor uwen troon,
Uw heerlyckheit en Godtheit eeren;
Dat Ryck moet groeien, en volstaGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
In heerlyckheit, als in gena.
Uw wyze wil, en niet myn wil,
Gekrenckt door daeghlyx overtreden,Ga naar voetnoot32
En Adams heiloos erfgeschil,Ga naar voetnoot33
Neem' zynen voortgang hier beneden,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Als boven, in het hemelsch hof,
Alle Englen, op uw' wenck, uw wetten
Bestemmen, en uw' rycken lofGa naar voetnoot37
Eenstemmigh zingen, en trompetten.
Myn wil in uwen wille smilt',
40[regelnummer]
En wille al wat de hemel wilt.Ga naar voetnoot31-40
Verleen ons, uit uw' vollen schoot,
Uw woort, en 't voedtsel van genade;
Voor al het Manne en hemelsch broot,
Op dat dit onze ziel verzade,
45[regelnummer]
En voede, en stercke, eer zy verreist.Ga naar voetnoot41-45Ga naar voetnoot45
Verleen ons door uw' zegen, heden
En daeghlyx, wat de nootdruft eischt,
Tot onderhoudt van lyf en leden;
Hoewel geensins voor my alleen,
50[regelnummer]
Maer alle menschen in 't gemeen.
| |
[pagina 706]
| |
Naerdienwe, door verzuim van deught,
Of boosheit, menighmael bedreven,
Ons schuldigh vinden van der jeught,
Zoo wil de schulden ons vergeven;
55[regelnummer]
Gelyckwe 's naesten rekning net,Ga naar voetnoot55
In 't schultboeck van ons harte, sluiten,Ga naar voetnoot56
Met weêrwraeck haet noch wrock besmet,
Uit liefde, om 's naesten leet te stuiten;
Zoo boeten wy door kleen gedultGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Uw' grooten eisch, ons zware schuit.
Wanneer de Hel ons klampe aen boort,Ga naar voetnoot61
De lust der weerelt hart en zinnen
Met eenen glimp van vreught bekoort,Ga naar voetnoot63
Het zy van buiten, of van binnen;
65[regelnummer]
Zoo troost en moedigh en versterckGa naar voetnoot65
Den zwacken geest door uw genade,
Om onbezweken in dit perck,
En onverwonnen, zonder schade,
T'ontworstelen dit zielgevaer.Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Och, dat geschiede: dat zy waer.Ga naar voetnoot70
|
|