De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 681]
| |
Het vyfde bedryf
RAFAËL. URIËL.
Rafaël:
De gansche hemel, van den gront op tot de kruinGa naar voetnootvs. 1708
Der aertspalaizen, juicht op Michaëls bazuin,Ga naar voetnoot1709
1710[regelnummer]
En zwaeiende banier. de veltslagh is gewonnen.
Ons schilden schitteren, en scheppen nieuwe zonnen.
Uit elcke schiltzon straelt een triomfanten dagh.
Daer komt Uriël zelf, de Schiltknaep, uit den slagh,
En zwaeit het vlammend zwaert, dat, scherp van wederzyden,Ga naar voetnoot1714
1715[regelnummer]
Gewet van 's hemels wraecke en gramschap, onder 't stryden,Ga naar voetnoot1715
Door schilt, en harrenas, en helm van diamant,
Gevaeght heeft, slinx en rechts, al wat de horens kantGa naar voetnoot1717
En opsteeckt tegen Godts doordringende alvermogen.
Gestrenge Schiltknaep, die het scherprecht uit den hoogen
1720[regelnummer]
Bekleet, en 't ongelyck, dat tegens 't eeuwigh RechtGa naar voetnoot1720
Zich opworpt, met een' slagh rechtvaerdighlyck beslecht;
Gezegent is 't geweer, gezegent zyn uwe armen,
Die d'eer van Englestadt hanthaven, en beschermen.Ga naar voetnoot1723
Wat leghtghe al pryzen in, by d'Oppermajesteit!Ga naar voetnoot1724
1725[regelnummer]
Verhael ons toch den stryt: ontvou ons al 't beleit,
En 's hemels eersten toght: wy luistren met verlangen.Ga naar voetnoot1726
Uriël:
Uw lust ontvonckt myn' geest om rustigh aen te vangen,
Dien vreesselycken storm t'ontvouwen op een ry.
Geluckigh vecht het heir, dat Godt heeft op zyn zy.
1730[regelnummer]
De Veltheer Michaël, [verwittight uit den hoogen,
Door' s hemels afgezant, die neder quam gevlogen,
Nog sneller dan een star, die door de lucht verschiet,Ga naar voetnoot1732
Hoe Lucifer zoo trots zich tegens 't hoogh gebietGa naar voetnoot1733
Had opentlyck gekant, gereet hen aen te voeren,
1735[regelnummer]
Die hem bewieroockten, zyn starre en standert zwoeren;]Ga naar voetnoot1735
Schoot voort, op 't aenstaen van den trouwen Gabriël,Ga naar voetnoot1736
| |
[pagina 682]
| |
Het schubbigh panser aen, en gaf terstont bevel,Ga naar voetnoot1737
Aen al zyn Oversten, en hoofden, en Kornellen,Ga naar voetnoot1738
De heiren, in Godts naem, in hun geleên te stellen,
1740[regelnummer]
Om met gemeene maght en kracht, op 't luchtigh ruimGa naar voetnoot1740
Van 't zuivre hemelsblaeu al dit meineedigh schuimGa naar voetnoot1741
Te vaegen, al dit spoock in duisternis te dompelen,Ga naar voetnoot1742
Eer zy op 't ongezienste ons moghten overrompelen.
Op dezen last vergaert Godts heirkracht in der yl
1745[regelnummer]
Slaghordenswys, zoo snel gelyck een vlugge pyl,
Gedreven van de pees. men zagh ontelbre drommen,
In een driekantigh heir, aen alle kanten brommen,Ga naar voetnoot1747
Gelyck een driehoeck steeckt en straelt op ons gezicht.
Men zagh een enckelheit in een driepuntigh licht,Ga naar voetnoot1749
1750[regelnummer]
Zoo spiegelgladt, gelyck een diamant, geslepen;
Een heirspits, eer van Godt dan eenigh Geest begrepen.Ga naar voetnoot1751
De Veltheer, met den gloet des blixems in de hant,Ga naar voetnoot1752
Hielt recht voor Godts baniere, in 't hart van 't leger, stant.
Wie moedt wil houden, en triomf en zege baren,Ga naar voetnoot1754
1755[regelnummer]
Die moet voor al het hart verzekren, en bewaren.Ga naar voetnoot1755
Rafaël:
Waer bleef 't verwaten heir, dat ons bestormen wou?
Uriël:
Het quam vol moedts ter bane, en had zyn eerste trou
Gehoorzaemheit en eer en eedt en al vergeten,
Te heiloos en verwaent op Godt en ons gebeten.Ga naar voetnoot1759
1760[regelnummer]
Het groeide snel, en wies gelyck een halve maen.Ga naar voetnoot1760
Het wet zyn punten, zet twee horens op ons aen;
Gelyck 't gestarrent van den Stier de hemeldierenGa naar voetnoot1761-62
En andre monsters, die rontom hem henezwieren,Ga naar voetnoot1763
Met goude hoornen dreight. de rechte horen wort
1765[regelnummer]
Vorst Belzebub, op dat hij ons de vleugels kort',
| |
[pagina 683]
| |
En zyne wacht betrout; Vorst Belial de slincken.Ga naar voetnoot1766
Men ziet hen beide om stryt in hunne rusting blincken.
De Stedehouder, nu Veltmaerschalck tegens Godt,Ga naar voetnoot1768
Verzekerde den buick des legers, om het slot,
1770[regelnummer]
Der regementen knoop, in 't midden te bewaren.Ga naar voetnoot1769-70
De trotse standert, daer de dagh scheen op te klaren,Ga naar voetnoot1771
Uit zyne morgenstar, wert van Apollion
Gehanthaeft, achter hem, zoo moedigh als hy kon,
In zynen vollen krits, om hoogh ten toon gezeten.Ga naar voetnoot1770-74
Rafaël:
1775[regelnummer]
Helaes, wat durf, wat durf d'Aertsengel zich vermeten?
Och, of ick hem by tyts tot afstant had gebroght.
Beschryfme niettemin het aenzicht van dien toght,
En in wat schyn de Vorst de benden quam geleien.Ga naar voetnoot1778
Uriël:
Omringt van zyn staffiers, en groene lievereien,Ga naar voetnoot1779
1780[regelnummer]
Hy, wrevligh aengevoert van onverzoenbren wrock,
In 't gouden panser, dat, op zynen wapenrock
Van gloeiend purper, blonck, en uitscheen, steegh te wagen,
Met goude wielen, van robynen dicht beslagen.Ga naar voetnoot1782-83
De Leeuw, en felle Draeck, ter vlught gereet, en vlugh,Ga naar voetnoot1784
1785[regelnummer]
Met starren overal bezaeit op hunnen rugh,
In 't parrele gareel, gespannen voor de wielen,Ga naar voetnoot1786
Verlangden naer den stryt, en vlamden op 't vernielen.
De heirbyl in de vuist, de scheemrende rondas,Ga naar voetnoot1788
Waer in de morgenstar met kunst gedreven was,
1790[regelnummer]
Hing aen den slincken arm, gereet de kans te wagen.
Rafaël:
O Lucifer, ghy zult dien hooghmoedt u beklagen.
Ghy fenix, onder al wat Godt daer boven looft,Ga naar voetnoot1792
Hoe steeckt ghy, onder 't heir, zoo fier met hals en hooft,
En helm en schoudren uit! hoe heerlyck past u 't wapen,
1795[regelnummer]
Als waer 't naturelyck uw wezen aengeschapen!Ga naar voetnoot1795
| |
[pagina 684]
| |
O hooft der Engelen, niet hooger: keer weêrom.
Uriël:
Zoo stonden zy gekant, en slaghree, drom by drom,
Een ieder op zyn lucht, en hoefslagh, en by ryenGa naar voetnoot1798
Gesnoert aen hun gezagh, om 't schoonst van wederzyen;
1800[regelnummer]
Wanneer de dolle trom en klinckende trompetGa naar voetnoot1800
Zich mengen; het geluit geweer en handen wet,Ga naar voetnoot1801
En steigert in den trans van 't heiligh licht der lichten;Ga naar voetnoot1802
Een klanck, waer op terstont een zwangre wolck van schichtenGa naar voetnoot1803
Geborsten, slagh op slagh, een' gloênden hagel baert,
1805[regelnummer]
Een' storm en onweêr, dat de hemelen vervaert,
De hofpylaren schudt, de kreitsen, en de starren,Ga naar voetnoot1806
Verbystert in hun ronde en ommeloop, verwarren,Ga naar voetnoot1807
Of zwymen op de wacht, en weten niet waer heen
Te dryven, oost en west, of boven of beneên.
1810[regelnummer]
Al weêrlicht wat men ziet, al wat men hoort is donder.
Wat blyft'er in zyn' stant? het bovenste raeckt onder.Ga naar voetnoot1811
De heiren, na'et gedreun van 't eerste schutgevaert,Ga naar voetnoot1812
Geraken hantgemeen met knods, en hellebaert,Ga naar voetnoot1813-vv.
En sabel, speer, en dolck. het gaet'er op een kerven,
1815[regelnummer]
En steken. al wat kan, wat toeleit op bederven,
Op schenden, rept zich nu, bederft, en treft, en schent.
De broederschap heeft uit, en niemant ziet noch kent
Zyn' medeburger meer. men ziet'er parle huiven,Ga naar voetnoot1818
Gekrolde vlechten hairs, en pluim, en pennen stuiven,Ga naar voetnoot1819
1820[regelnummer]
En schitteren, in 't vier der blixemen gezengt.
Men ziet turkoisblaeu, gout, en diamant gemengt,Ga naar voetnoot1821
En perlesnoer, en wat de hairlock kon vercieren.
De vleugels, half geknot, gebroke pylen zwieren
En zweven door de lucht. een gruwzaem veltgeschrey
1825[regelnummer]
Verheft zich uit den stoet der groene lieverey,Ga naar voetnoot1825
Daer lyt het kryghsheir last, geperst uit noot te deizen.Ga naar voetnoot1826
De dolle Lucifer hervat den stryt drie reizen,Ga naar voetnoot1827
En stut de flaeute van zyn regement zoo trots,Ga naar voetnoot1828
Gelyck het zeegedruis al schuimende op een rots
| |
[pagina 685]
| |
1830[regelnummer]
Gestuit wort, reis op reis, en meer niet uit kan rechten.Ga naar voetnoot1830
Rafaël:
Gewis, het heeft wat in de Wanhoop af te vechten.Ga naar voetnoot1831
Uriël:
De dappre Michaël laet blazen: Eer zy Godt.
De regementen, op die leus en zyn gebodt,
Gemoedight, te gelyck aen 't steigeren, en stygen
1835[regelnummer]
Naer boven, om de loef van 's vyants heir te krygen;
Dat styght met een om hoogh, maer met een' trager vaert,
En raeckt in 't ende in ly. als of men hemelwaertGa naar voetnoot1835-37
Een' valck zagh, van om laegh, op zyne wackre pennen
Zich geven in de lucht, eer hem de reigers kennen;Ga naar voetnoot1839
1840[regelnummer]
Die sidderen van schrick, in 't bosch, by eenen beemt,
Zoo dra het hooge nest dien vyant daer verneemt.Ga naar voetnoot1841
De reiger schreeut, en styght, en bang voor 's vyants pooten;
Verwacht hem op den beck, om door de borst te stooten,Ga naar voetnoot1843
Van onder, als hy ploft van boven op den buit.Ga naar voetnoot1844
Rafaël:
1845[regelnummer]
O Lucifer, wat raet! het ziet'er schricklyck uit.
Ghy zweeft hier op een vlackte, en zonder poort, en wallen.
Een gruwelycke Orkaen wil plotsling u bevallen,Ga naar voetnoot1847
En zincken in een' poel, en afgront, zonder gront.Ga naar voetnoot1848
Uriël:
Wat gaf 't een schoon verschiet, om laegh een hallef ront,
1850[regelnummer]
Of halve maen; om hoogh een driekant spits t'aenschouwen;Ga naar voetnoot1850
De regementen, die zich sluiten, en ontvouwen,Ga naar voetnoot1851
Op 't wencken van hun hooft, een ieder in zyn vaen,Ga naar voetnoot1852
Te zien zoo pal, gelyck metale muren staen,
Als op een wederwight van lucht en eige zwaerte,Ga naar voetnoot1854
1855[regelnummer]
Met al hun slingertuigh, geschut, en stormgevaerte.Ga naar voetnoot1855
Zy hangen even als men zich een wolck verbeelt,
Een wolck, waer in de zon met heure stralen speelt;
En schildert en schakeert doorluchte regenbogen.
De hemelsche adelaer, zoo steil in top gevlogen,Ga naar voetnoot1859
| |
[pagina 686]
| |
1860[regelnummer]
Bespiet Godts vyant vast, de havicksvlught, beneên.Ga naar voetnoot1860
Hy klapt van moedigheit zyn pennen tegens een,Ga naar voetnoot1861
Misguntze 't weiden niet, en vruchteloos braveeren,Ga naar voetnoot1862
Terwyl hy vlamt om hem te zitten in de veeren,Ga naar voetnoot1863
Te plonderen eerlang van zyne gladde pluim;
1865[regelnummer]
Zoo ras de kromme beck en klaeu, op 't luchtigh ruim,Ga naar voetnoot1865
Het aes bevalle, of dryf voor wint af, uit zyn oogen.Ga naar voetnoot1866
Dus komenze afgestort, en stroomen uit den hoogen,Ga naar voetnoot1867
Gelyck een binnenzee, of noortschen waterval,
Die van de rotsen bruischt, en ruischt, met een geschal
1870[regelnummer]
Dat dier en ondier schrickt, in diepgezoncke dalen;
Daer steenen, van de steilte, en dicke waterstralen,
En masten, zonder tal, verpletten, en vertreên
Wat tegens woest gewelt van stroom en hout en steen
Niet opgewassen is. de heirspits treft den navelGa naar voetnoot1867-74
1875[regelnummer]
Der halve mane fel met roode en blaeuwe zwavel,
En vlammen, slagh op slagh, en donderkloot op kloot.Ga naar voetnoot1876
Dat baert een luchtgeschrey. het hart van 't heir in noot,Ga naar voetnoot1877
Begint van langer hant den wrevelen t'ontzacken.Ga naar voetnoot1878
De boogh der halve mane, aen 't kraecken, en aen 't knacken,
1880[regelnummer]
Zoo styf gespannen staet [want d'einden krommen vast]
Dat hy in 't midden moet bezwycken voor dien last,
En springen, wort hem flux geen' ademtoght gegeven.Ga naar voetnoot1882
De trotse Lucifer, dan hier dan daer gedreven,
Schiet toe op dit geschrey, en geeft zich rustigh bloot,Ga naar voetnoot1884
1885[regelnummer]
Om zyn groothartigheit, in 't nypen van den noot,Ga naar voetnoot1885
Te toonen voor de vuist, op zynen oorloghswagen.Ga naar voetnoot1886
Dat geeft den flaeuwen moedt. hy schut de wreetste slagenGa naar voetnoot1887
En scheuten op 't gebit van zyn verwoet gespan.Ga naar voetnoot1888
De Leeuw en blaeuwe Draeck aen 't woeden, vliegen vanGa naar voetnoot1889
1890[regelnummer]
Zyn hant, op elcken wenck, met vreeselycke driften.
D'een brult, en byt, en scheurt, en d'ander schiet vergiften,Ga naar voetnoot1891
| |
[pagina 687]
| |
Met zyn gesplitste tong, ontsteeckt een pest, en raest,
En vult de lucht met smoock, dien hy ten neuze uitblaest.
Rafaël:
Hier wil de barrening van boven hem beknellen.Ga naar voetnoot1894
Uriël:
1895[regelnummer]
Hy zwaeit de heirbyl vast, om Godts banier te vellen,Ga naar voetnoot1895
Die neêrstyght, en waer uit Godts naem een schooner licht
En schooner stralen schiet in 't gloên van zyn gezicht.
Men dencke eens na of hy dit voorspoock ons benydde.Ga naar voetnoot1898
De heirbyl in zyn vuist, aen d'eene en d'andre zyde,
1900[regelnummer]
Den toescheut stuit, en sloopt, of schutze op zyn rondas,Ga naar voetnoot1900
Tot dat hem Michaël, in 't schittrend harrenas,
Verschynt, gelyck een Godt, uit eenen kring van zonnen.
Zit af, o Lucifer, en geef het Godt gewonnen.
Geef over uw geweer, en standert: stryck voor Godt.Ga naar voetnoot1904
1905[regelnummer]
Voer af dit heiloos heir, dees goddelooze rot,
Of anders wacht uw hooft. zoo roept hy uit den hoogen.
D'Aertsvyant van Godts naem, hardneckigh, onbewogen,
Ja trotser op dat woort, hervat in aller yl
Den slagh, tot driewerf toe, om met zyn oorloghsbyl
1910[regelnummer]
Den diamanten schilt, met een Godts naem, te kloven.Ga naar voetnoot1910
Maer wie den hemel terght gevoelt de wraeck van boven.
De heirbyl klinckt en springt op 't heiligh diamant
Aen stucken. Michaël verheft zyn rechte hant,
En klinckt den blixemstrael, gesterckt door 't alvermogen,
1915[regelnummer]
Dien wrevelmoedigen, door helm en hooft, in d'oogen
Al t'ongenadigh dat hy achterover stort,
En uit den wagen schiet, die omgeslingert, kort
Met Leeuw en Draeck en al, den meester volght in 't zincken.Ga naar voetnoot1918
De standert van de star vergaet hier op het blincken,
1920[regelnummer]
Zoo ras Apollion myn vlammend zwaert gevoelt,
Den standert geeft ten roof, daer 't barrent en krioeltGa naar voetnoot1921
Van duizentduizenden, om 't hooft der helsche scharen
In 't vallen, voor den val en neêrsmack, te bewaren.
Hier yvert Belzebub: daer trotst ons Belial.
1925[regelnummer]
Dus wort de maght ontsnoert, en met den zwaren valGa naar voetnoot1925
Des Stedehouders breeckt de boogh der halve mane
| |
[pagina 688]
| |
In stucken. echter komt Apollion ter baneGa naar voetnoot1927
Met zoo veel monstren als de kloot des hemels draeghtGa naar voetnoot1928
De Reus Orion schreeut, dat al de lucht vertsaeght,Ga naar voetnoot1929
1930[regelnummer]
En pooght met zyne knods ons heirspits 't hooft te kneuzen,
Die op Orions past, noch knodzen, noch op Reuzen.Ga naar voetnoot1931
De Noortsche Beeren op hun achterklaeuwen staen,Ga naar voetnoot1932
Om met een dommekracht in 't hondert toe te slaen.Ga naar voetnoot1933
De Hydra braeckt vergift, en gaept met vyftigh keelen.Ga naar voetnoot1934
1935[regelnummer]
Ick zie een galery, vol oorloghstafereelen,Ga naar voetnoot1935
Geboren uit dien slagh, zoo wyt men af kan zien.
Rafaël:
Gelooft zy Godt: valt neêr: aenbidt hem op uw knien.
Och Lucifer, helaes, waer blyft uw valsch betrouwen?
Helaes, in welck een' schyn zal ick u lest aenschouwen?
1940[regelnummer]
Waer is u klaerheit nu, die allen glans braveert?
Uriël:
Gelyck de klare dagh in naren nacht verkeert,Ga naar voetnoot1941
Wanneer de zon verzinckt, vergeet met gout te brallen;Ga naar voetnoot1942
Zoo wort zyn schoonheit oock, in 't zincken, onder 't vallen,
In een wanschapenheit verandert, al te vuil;
1945[regelnummer]
Dat helder aengezicht in eenen wreeden muil;
De tanden in gebit, gewet om stael te knaeuwen;
De voeten en de hant in vierderhande klaeuwen;Ga naar voetnoot1947
Dat glinstrend parlemoer in eene zwarte huit.
De rugh, vol borstlen, spreit twee drakevleugels uit,
1950[regelnummer]
In 't kort, d'Aertsengel, wien noch flus alle Englen vieren,
Verwisselt zyn gedaente, en mengelt zeven dierenGa naar voetnoot1951
Afgryslyck onder een, naer uiterlycken schyn;
| |
[pagina 689]
| |
Een' leeu, vol hoovaerdy, een vratigh gulzigh zwyn,
Een' tragen ezel, een rinoceros, van torenGa naar voetnoot1954
1955[regelnummer]
Ontsteken, eene sim, van achter en van vorenGa naar voetnoot1955
Al even schaemteloos, en geil en heet van aert,
Een' draeck, vol nyts, een' wolf en vrecken gierigaert.
Nu is die schoonheit maer een ondier, te verwenschen,
Te vloecken, zelf van Godt, van Geesten, en van menschen.
1960[regelnummer]
Dat ondier yst, indien 't de blicken op zich slaet,Ga naar voetnoot1944-60
En deckt met damp en mist zyn gruwelyck gelaet.
Rafaël:
Dat leert de Staetzucht Godt naer zyne kroon te steken.
Waer bleef Apollion?
Uriël:
hy zagh zyn ty verstreken,
Op 't ondergaen der starre, en vloodt: een ieder vloodt.
1965[regelnummer]
De hemelsche kortou van boven, schoot op schoot,Ga naar voetnoot1965
Met weêrlicht blixemen en donderen aen 't rollen,
De monsters, in het licht geklautert, holp aen 't hollen,Ga naar voetnoot1967
En groeide in zulck een jaght. wat was 't een dwarrelingGa naar voetnoot1968
Van buien ondereen! hoe ruischt' et hier! wat ging,Ga naar voetnoot1969
1970[regelnummer]
Wat ging 'er een gety! ons maght, van Godt gezegent,
Ruckt voort, en treft, en sloopt voor 's hants wat zy bejegent,
Wat green hier overal, waer 't op een vlughten ging,Ga naar voetnoot1972
Een wilde woestheit, een gestaltverwisseling,
In leden, en in leest! men hoortze brullen, bassen.Ga naar voetnoot1973-74Ga naar voetnoot1974
1975[regelnummer]
D'een janckt, en d'ander huilt. wat ziet men al grimmassen
In Engletronien nu zweemen naer de hel,Ga naar voetnoot1976
En helsche gruwzaemheên. daer hoor ick Michaël,
Om triomfant in 't licht met Engleroof te pralen.Ga naar voetnoot1978
De Reien groeten hem met lofzang, en cimbalen,
1980[regelnummer]
Schalmeien, en tamboer. zy treden hier vooruit,
En stroien lauwerloof, op 't hemelsche geluit.
| |
[pagina 690]
| |
En zyn maght, en zyn kracht, en zyn' standert
1985[regelnummer]
Ter neder heeft gevelt.
Die Godt stack naer zyn kroon,Ga naar voetnoot1986
Is, uit den hoogen troon,Ga naar voetnoot1987
Met zyn maght in den nacht neêrgezoncken.Ga naar voetnoot1988
Hoe blinckt Godts Naem zoo schoon!
1990[regelnummer]
Al brant het oproer fel,
De dappre Michaël
Weet den brant met zyn hant uit te blusschen,
Te straffen dien rebel.
Hy hanthaeft Godts banier.
1995[regelnummer]
Bekranst hem met laurier.
Dit palais groeit in pais, en in vrede.
Geen tweedraght hoort men hier.
Nu zingt de Godtheit lof,
In 't onverwinbaer hof.
2000[regelnummer]
Prys en eer zy den Heere aller Heeren.
Hy geeft ons zingens stof.
Michaël:
Gelooft zy Godt; de Staet hier boven is verandert.
D'Aertsvyant leyt 'er toe. hy laet ons zynen standert,Ga naar voetnoot2003
En Morgenstar, en helm, en vanen, en rondas,
2005[regelnummer]
Dien afgejaeghden roof, aen 's hemels heldere as,Ga naar voetnoot2005
Met juichen, en triomf, en eere, en lofgezangen,
Bazuinen, en trompet, ten klaren spiegel hangen
Van wederspannigheit, en Staetzucht, die den kamGa naar voetnoot2007-08
Verheffen tegens Godt, den onverzetbren stam,Ga naar voetnoot2008-09
2010[regelnummer]
En oirsprong, en de bron en Vader aller dingen,Ga naar voetnoot2009-10
Die wezen en natuur en eigenschap ontfingen.Ga naar voetnoot2011
Men zal niet meer den glans der Oppermajesteit
Bezwalckt zien door den damp van snoode ondanckbaerheit.
Zy zwerven in de lucht, en tuimelen, en woelen,Ga naar voetnoot2014
2015[regelnummer]
Heel diep beneden ons gezicht, en deze stoelen,Ga naar voetnoot2015
Benevelt, en verblint, en ysselyck misvormt.
| |
[pagina 691]
| |
Zoo moet het gaen, die Godt, en zynen stoel bestormt.Ga naar voetnoot2017
Rey van Engelen:
Zoo moet het gaen, die Godt, en zynen stoel bestryden,
Den mensch, naer 't hemelsch beelt geschapen, 't licht benyden.
GABRIËL. MICHAËL. REY.
Gabriel:
2020[regelnummer]
Helaes, helaes, helaes, hoe is de kans gekeert!
Wat viert men hier? 't is nu vergeefs getriomfeert:
Vergeefs met wapenroof en standerden te brallen.Ga naar voetnoot2022
Michaël:
Wat hoor ick, Gabriel?
Gabriel:
och Adam is gevallen;
De vader en de stam van 't menschelyck geslachtGa naar voetnoot2024
2025[regelnummer]
Te jammerlyck, te droef alree ten val gebraght.Ga naar voetnoot2025
Hy leit'er toe.Ga naar voetnoot2026
Michaël:
dat is een donderslagh in d'ooren.
Al yze ick, my verlangt die nederlaegh te hooren.Ga naar voetnoot2027
Heeft dan 't verwaten Hooft het aerdtryck oock bestreên?Ga naar voetnoot2028
Gabriel:
Hy ruckte, na den slagh, 't verstroide heir by een,
2030[regelnummer]
Doch eerst zyn Oversten, die voor elckandre gruwen;Ga naar voetnoot2030
En zette zich, om 't licht van 't alziende oogh te schuwen,
In eene holle wolck, een duistre moortspelonckGa naar voetnoot2032
Van nevlen, daer geen vier dan uit hun blicken blonck;Ga naar voetnoot2033
En, midden in den ring des helschen Raets gezeten,Ga naar voetnoot2034
2035[regelnummer]
Hief uit zyn' zetel aen, te helsch op Godt gebeten:Ga naar voetnoot2035
Ghy maghten, die zoo trots, voor ons gerechte zaeck,
Dien afbreuck hebt geleên; nu is het tyt om wraeck
Te nemen van ons leet, en listigh, en verbolgen,
Met onverzoenbren wrock den hemel te vervolgen,
2040[regelnummer]
In zyn verkoren beelt, en 't menschelyck geslachtGa naar voetnoot2040
Te smooren in zyn wiegh, en opgang, eer het maghtGa naar voetnoot2041
In zyne zenuw kryge, en aenwinne in zyne erven.
| |
[pagina 692]
| |
Myn wit is Adam en zyn afkomst te bederven.Ga naar voetnoot2043
Ick weet, door 't overtreên der eerstgestelde wet,Ga naar voetnoot2044
2045[regelnummer]
Hem aen te wryven zulck een onuitwischbre smet,
Dat hy, naer lyf en ziel, met zyn nakomelingen
Vergiftight, nimmer zal ten zetel innedringen,
Waeruit men ons verstiet: edoch gebeurt het al
Dat iemant bovenstyge, een kleen, een dun getal,Ga naar voetnoot2049
2050[regelnummer]
En noch door duizent doôn, en arrebeit, en lyden,Ga naar voetnoot2050
Zal steigren tot den Staet en kroon, dieze ons benyden.
Elenden zullen zich terstont, op Adams spoor,
Verspreien zonder endt, de wyde weerelt door.
Natuur zal, van dien slagh getaistert, schier verteeren,
2055[regelnummer]
En wenschen in een Niet of mengelklomp te keeren.Ga naar voetnoot2054-55
Ick zie den mensch, die naer het beelt der Godtheit zweemt,
Van Godts gelyckenis verbastert, en vervreemt,
In wil, geheughenis, en zyn verstant ontluistert,
Het ingeschapen licht benevelt, en verduistert,Ga naar voetnoot2056-59
2060[regelnummer]
En wat den dagh beschreit, in 's moeders bangen schoot,
Gevallen in den muil der onvermybre Doot.
Ick wil de tyranny verheffen, altyt stouter,Ga naar voetnoot2062
En u, myn zoons gewyt tot Godtheên, op het outer,
In kercken, zonder tal, tot aen de lucht gebout,Ga naar voetnoot2064
2065[regelnummer]
Vereeren offervee, en wieroockgeur, en gout,Ga naar voetnoot2063-65
Ja zoo veel menschen, als geen tong vermagh te noemen,
En al wat Adam teelt in eeuwigheit verdoemen,
Door gruwelstuck op stuck, Godts naem ten trots begaen.
Zoo dier wil hem myn kroon, en zyn triomffeest staen.
Michaël:
2070[regelnummer]
Verwaten vloeck, zoo trots de Godtheit noch braveeren!Ga naar voetnoot2070
Wy willen u eerlang dat lasterstuck verleeren.Ga naar voetnoot2071
Gabriël:
Aldus spreekt Lucifer, en zent Vorst Belial,
| |
[pagina 693]
| |
Op dat hy datelyck den menschen breng' ten val.Ga naar voetnoot2073-vv.
Dees schiet de boosheit zelf, de listighste aller dieren,Ga naar voetnoot2074
2075[regelnummer]
De slang aen, om met glimp van woorden te vercieren
Het lockaes, 't welck aldus d'onnoosle schepsels ving,Ga naar voetnoot2076
Daer zy geslingert om den tack der kennis hing.Ga naar voetnoot2077
Heeft Godt, op halsstraf, u zoo dier, zoo streng, benomenGa naar voetnoot2078
Den vrydom van dit ooft, den smaeck van 't puick der boomen?
2080[regelnummer]
Neen Eva, simple duif, geensins: ghy zyt verdwaelt.Ga naar voetnoot2080
Aenschou eens, bid ick u, dien appel. ay, hoe straelt,
Hoe gloeit dit ooft van gout en karmozyn te gader!Ga naar voetnoot2082
Hoe noodt u dit bancket! ay dochter, tre wat nader:Ga naar voetnoot2083
Hier nestelt geen venyn in dit onsterflyck loof.
2085[regelnummer]
Hoe lockt dees vrucht: ay pluck: ay pluck vry: ick beloof
U wetenschap, en licht. wat deistghe, bang voor schennis?Ga naar voetnoot2086
Tast toe, en wordt Godt zelf, in wysheit, en in kennis,
En wetenschap gelyck, en eere, en majesteit,
Hoe zeer hy 't u beny. zoo vat men 't onderscheit
2090[regelnummer]
Het wezen en den aert en d'eigenschap der zaken.
Terstont begint het hart der schoone bruit te blaken,
T'ontvoncken, en zy vlamt op d'aengepreze vrucht.
De vrucht bekoort het oogh, het oogh den mont, die zucht.
De lust beweeght de hant al bevende te plucken.
2095[regelnummer]
Zoo plucktze, en proeft, en eet (dat wil haar afkomst drucken!)Ga naar voetnoot2095
Met Adam, en zoo dra hun oogen opengaen,
En zy hun naecktheit zien, bedeckenze, met blaên,Ga naar voetnoot2097
Met vygenloof, hun schaemte, en schande, en erfgebreken,Ga naar voetnoot2098
En gaen zich in geboomte en schaduwen versteken,
2100[regelnummer]
Versteken, maer vergeefs, voor 't aldoordringende oogh.
De lucht betreckt allengs. zy zien den regenbooghGa naar voetnoot2101
Gespannen, als een bode en voorspoock van Godts plagen.Ga naar voetnoot2102
De hemel treurt in rou. geen handenwringen, klagen,
Noch schreien helpt den mensch en zyne weergade. ach,
2105[regelnummer]
Het weerlicht, reis op reis: het dondert, slagh op slagh.Ga naar voetnoot2105
Al wat men hoort en ziet, is schrick, en angst, en zuchten.
Zy vlughten voor hun schim, maer kunnen niet ontvlughtenGa naar voetnoot2107
| |
[pagina 694]
| |
Den worm, die 't hart doorknaeght, het overtuight gemoedt.Ga naar voetnoot2108
Zy knickebeenen beide, en struicklen, voet voor voet.Ga naar voetnoot2109
2110[regelnummer]
Het aengezicht ziet doots, en d'oogen, diep verdroncken
In tranen, zien geen licht. hoe is de moedt gezoncken!
Hoe stack hy flus het hooft zoo moedig in de lucht!Ga naar voetnoot2112
Het ritslen van een bladt, of beeck, een kleen gerucht
Verbystert hen; terwyl een zwangre wolck komt dalen,
2115[regelnummer]
Die scheurt, en baert allengs een licht, een' glans, en stralen,
Daer d'Opperste uit verschynt, in dien bedruckten staet,
En dondert met zyn stem, die hen ter aerde slaet.
Rey:
Och och och och, de mensch waer nutter noit geschapen.
Dat leert zich aen een vrucht, een' mont vol saps, vergapen.
Gabriël:
2120[regelnummer]
O Adam, dondert Godt, waer zyt ghy toegeraeckt?
Vergeefme, o Heer. ick vlught uw aenzicht, bloot, en naeckt.
Wie leerde u, vraeght hem Godt, uw schaemte en naecktheit kennen?
Durft ghy uw lippen aen verbode vruchten schennen?Ga naar voetnoot2123
Myn gade, myne bruit bekoorde my, helaes.
2125[regelnummer]
Zy zeght: de slimme slang bedrooghme met dit aes.Ga naar voetnoot2120-25Ga naar voetnoot2125
Dus schuift elck van den hals den oirsprong der gebreken.
Rey:
Gena. wat vonnis wort op dit vergryp gestreken?
Gabriël:
De Godtheit dreight de vrou, die Adam heeft verleit,
Met ween, en barens noot, en onderworpenheit;Ga naar voetnoot2129
2130[regelnummer]
Den man met arbeit, zweet, en zorge, en lastigh slaven;
Den acker, die den mensch ten leste zal begraven,
Met onkruit, en veel ramp; de Slang, om 't loos misbruick
Van haer doortrapte tong, zal kruipen op den buick,
Langs d'aerde hene, en slechts by stof en aerde leven.
2135[regelnummer]
Maer om den armen mensch een' vasten troost te geven,
In zulck een jammernis, belooft de Godtheit trou
Te wecken, uit het zaet en bloet van d'eerste vrou,
Den Stercken, die de Slang, den Draeck, het hooft zal pletten,Ga naar voetnoot2128-38Ga naar voetnoot2138
| |
[pagina 695]
| |
Door erfhaet, van geen tyt noch eeuwen te verzetten.Ga naar voetnoot2139
2140[regelnummer]
En schoon dat felle Dier hem naer de hielen byt,
Noch triomfeert de Helt met eere, na dien stryt.Ga naar voetnoot2141
Ick koom uit 's Hooghsten naem dat onheil u ontvouwen.Ga naar voetnoot2142
Stel daetlyck orden, eerze ons moeite op moeite brouwen.
Michaël:
Uriël, Schiltknaap, die het heiligh Recht bewaert,
2145[regelnummer]
En reuckeloosheit straft; gryp aen uw vlammend zwaert:Ga naar voetnoot2145
Vliegh hene naer om laegh, en dryfze beide uit Eden,
Die d'eerste wet zoo blint zoo reuckloos overtreden.
Bewaeck den ingang van 't ontheilight paradys,
En keer de ballingen met kracht af van de spys,
2150[regelnummer]
Den boom, die 't leven reckt. gedoogh niet datze pluickenGa naar voetnoot2150
D'onsterfelycke vrucht, en 't hemelsch ooft misbruicken.
Ghy wort op schiltwacht voor den hof en boom gestelt.
Dat Adam buiten zwerve, en, vroegh en spade, velt
En klaigront ommeploegh', waer uit hem Godt bootseerde.Ga naar voetnoot2145-54Ga naar voetnoot2154
2155[regelnummer]
Ozias, aen wiens vuist de Godtheit zelf vereerdeGa naar voetnoot2155
Den zwaren hamer van gekloncken diamant,
En ketens van robyn, en krammen, spits van tant,
Ga hene, vang en span het heir der helsche dieren,Ga naar voetnoot2158
Den Leeu, en fellen Draeck, die tegens ons banierenGa naar voetnoot2159
2160[regelnummer]
Dus woedden: vaegh de lucht van dees vervloeckte jaght,
En boeize aen neck en klaeu, en ketenze met kracht.
Dees sleutel van den put des afgronts, en zyn holen,
Wort, Azarias, u en uwe zorgh bevolen.
Ga hene, sluit in 't hol al wat ons maght bestryt.
2165[regelnummer]
Maceda, neem dees torts, die vlam is u gewijt:Ga naar voetnoot2160-65Ga naar voetnoot2165
Ontsteeck den zwavelpoel, in 't middelpunt der aerde,Ga naar voetnoot2166
En pynigh Lucifer, die zoo veel gruwlen baerde,
In 't eeuwighbrandend vier, gemengt met killen vorst;Ga naar voetnoot21368
| |
[pagina 696]
| |
Daer Droefheit, Gruwzaemheit, Versteentheit, Honger, Dorst,
2170[regelnummer]
De Wanhoop, zonder troost, de prickel van 't geweten,Ga naar voetnoot2169-70
En Onverzoenbaerheit, een straf van 't boos vermeten,Ga naar voetnoot2171
Versteken van den glans der Godtheit, in dien roock,
Getuigen 's hemels ban, gevelt op 't heiloos Spoock;Ga naar voetnoot2173
Terwyl 't beloofde Zaet, verzoenende Godts toren,Ga naar voetnoot2174
2175[regelnummer]
Herstelle uit liefde al wat in Adam wert verloren.Ga naar voetnoot2175
Rey:
Verlosser, die de Slang het hooft verpletten zult,
't Vervallen Menschdom eens van Adams errefschult
Verlossen, t'zyner tyt, en weêr, voor Evaes spruiten,
Een schooner paradys hier boven opensluiten;
2180[regelnummer]
Wy tellen d'eeuwen, en het jaer, ja dagh, en uur,
Dat uw gena verschyn'; de quynende NatuurGa naar voetnoot2181
Herstell', verheerelycke, in lichamen, en zielen;
Stoffeerende den troon, daer d'Engelen uit vielen.Ga naar voetnoot2020-2183Ga naar voetnoot2183
UIT. |
|