III Voorgewende verklaring, waarom in enkele
Gedichten veranderingen zijn aangebracht, die niet van Vondel zijn.Ga naar voetnoot*
Den Drukker aan den Leezen.
1 Ten geef u niet vreemt, dat 'er in dit tweede Deel der Poëzy, een gedigt of twee is, dat 2 gy in het eerste Deel mogelijk gezien hebt. Toen den Poët van Geloof veranderde, heeft 3 hy ook veel vaarzen verandert; als by exempel, in de Triomf-toorts, over de neerlaag der 4 Koninglijke Vloote op het Slaak, heeft hy heel uitgelaten dit volgende:
5[regelnummer]
En gy, die hier te landt 't gewisse plet,
En nijpt, en grijpt: sie toe, sie toe, sie toe:
Rechtvaardig is Gods roe.
9 Aan Amsterdam heeft hy verandert: daar stond eerst:
10[regelnummer]
De welvaart stut haar Staat, soo lang de Priesterschap
Den Raadt niet overheert, en blindhockt door de kap.
12 Als ook in de Welkomst van sijn Hoogheydt, etc. Dese uitlating en verandering soude hy 13 niet gedaan hebben, had hy niet van Geloof verandert. Daarom heb ik dese hier gestelt,Ga naar voetnootr. 13 14 soo als hy die self gemaakt heeft, op datse V.E. in haar volle aardigheit zoud moogen zien.