De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 845]
| |
I De brief van Vondel, afgedrukt op de blzn. 405 en 406 van zijn Verscheide Gedichten (1644).Ga naar voetnoot*Vondel aen zijnen afwezenden Vrient.Ga naar voetnoot*1 De kunst is langk, het leven kort, zeide Hippokraat. Niemant wort met de kunst, welGa naar voetnootr. 1 2 met eenen treck tot de kunst, geboren. Men klimt, al hijgende en zweetende, van langerGa naar voetnoot2-3 3 hant, de steilte van Parnas op. Oeffeninge en wackerheit wetten het vernuft, en struickelen 4 leert opmercken; zoo dat men, na verloop des tijts, te rugge ziende, misstellingen en 5 dolingen, in rijmen of andersins begaan, leert wraken; oock rieckt, hoe alles niet met eenGa naar voetnoot5 6 even goede luim gedicht zy. De goede vader Homeer sluimert zelf by wijlen. Een zelveGa naar voetnoot6 7 saizoen is jaarlix het zelve niet; en vruchten en bloemen, uit eenen zelven struick en 8 steel gesproten, verschillen dickwils niet luttel. Hierom wenschte ik liever een deel 9 mijner groene en onrijpe vaarzen onherdruckt; en hebbe het herdrucken, zommige jaren, 10 gestuit: doch nu uit u vernemende, hoe Hartgers op het sterck aanhouden eeniger Maece-Ga naar voetnoot10 11 naten en beminderen der Nederduitsche Poëzye, gezint is mijn verstroide gedichten, by 12 een te zamelen, en op een nieuw in het licht te brengen; zoo zal ick, mijns ondancks, 13 moeten gedoogen, dat men voor kunst mede opveile eenige rijmen, en regels, nutter 14 gescheurt, en verworpen. Indien men by die Verscheide Gedichten voege het VerwoesteGa naar voetnoot14-20 15 Ierusalem, Gijsbrecht van Aemstel, voort mijn andere Treurspelen, als Elektra, de Maagh- 16 den, de Gebroeders, drie Iosephs, Peter en Pauwels, en de Maaghdebrieven, bij de Wees 17 uitgegeven; zoo bint men in eenen bondel al wat ick voor mijn eigen werck reken, be- 18 halven vier of vijf Saterdichten [bestaande in regelen van twalef en dartien lettergrepen] 19 en noch een Lierdicht, de Deught ter gedachtenisse gezongen, zonder nu van Palamedes 20 Treurspel te reppen. Onderwint zich iemant voortaan noch iet anders van 't verleden, 21 op mijnen naam, buiten mijn kennis en bestemminge, te drucken; men houde dat niet 22 voor mijn, maar voor een anders werck, of in verscheide harssepannen gegoten, en her-Ga naar voetnoot22 23 goten, gelijck Hekuba, en zommige kleinigheden, by my alleen niet gerijmt. Ick verworpGa naar voetnoot23 24 oock al wat, onder boven gemelde gedichten niet begrepen, oit door my ontijdigh voort-Ga naar voetnoot24 | |
[pagina 846]
| |
25 gebroght, en op pappier gekrabbelt, van mijnen vrient Pers, of iemant anders uitgegeven, 26 den dagh onwaardigh, en den nacht der vergetenisse toegedoemt zy. Bejegent de lezerGa naar voetnoot26 27 nu, in dat ongelijcke werck, van overal by een verzamelt, noch iet wrangs en onsmakelix; 28 hy ontschuldige het naar het saizoen, waar in die vrucht gewassen is, of boete zijnen lustGa naar voetnoot28 29 met het beste uit te picken, tot dat de tijt hem noch wat rijpers aanbiede, en vergenoege: 30 hoewel de Grieksche Theognis zeit, dat Iupijn zelf niet een iegelick vergenoeght, het zyGa naar voetnoot30 31 het regene, het zy [dat noch meer te verwonderen is] de zon schijne. Zoo veel most ick 32 u antwoorden, op uwe verwittiginge. T'huis, 1644. den derden van Lentemaant.Ga naar voetnoot32
UIT. |
|