De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 771]
| |
Altaer-Geheimenissen.
| |
[pagina 772]
| |
Naer 't heil, waerom het Godt geschapen heeftGa naar voetnoot22
En na den val genadighlijck verloste;
't Welck zijn Gezalfde aen 't Kruis den dootsnick koste.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
O rijckdom van genade! o milde troon!Ga naar voetnoot25
Die wat ghy hebt ons schonckt met uwen Zoon;
Wat kunnen wy aertwormen, in dit leven,Ga naar voetnoot27
Den Vader Zone en Geest toch wedergeven?Ga naar voetnoot28
Wat Heiligh licht my toe met zijnen strael,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En leert my, hoe ick best mijn schult betael',
Ten minste naer het uiterste vermogen?
Ondanckbaerheit mishaeght de zuiverste oogen.Ga naar voetnoot32
Dit docht ick by my zelven, en vernamGa naar margenoot+Ga naar voetnoot33
Sint Pauwels, die van boven nederquam,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Om, zoo het scheen, mijn leerzucht te gerieven.Ga naar voetnoot35
Zijn hantgebaer was eene rol met brieven:Ga naar voetnoot36
d'Eerwaerdigheit van aengezicht en baert
En opzicht, zoo diepzinnigh, als bedaert,
Bewogen my dat groote licht te groeten,
40[regelnummer]
't Welck staen bleef, daar ick neêrboogh, voor zijn voeten
En 't lange kleet, dat op de hielen hing.
Hy sprack aldus: de lust, die u beving,Ga naar margenoot+
[Om eenmael van ondanckbaerheit ontslagen,Ga naar voetnoot43
Alleen aen Godt, den Schepper, op te dragen
45[regelnummer]
Zijn eigendom en hooftgerechtigheit,Ga naar voetnoot45
Waer door men paeit zoo hoogh een Majesteit]Ga naar voetnoot46
Verruckt my, uit den schoot der zaligheden,
Door zoo veel luchts en kreitsen, naer beneden.Ga naar voetnoot48
Nu luister toe, en leer uit mijn bericht
50[regelnummer]
Den dienst, waer aen de Kristen blijft verplicht.
Hoewel geen tijdt 't bederf kost overgapen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot51
Noch bleef den mensch, van aenvang, ingeschapen,
| |
[pagina 773]
| |
Dat hy den hals most buigen onder Godt;Ga naar voetnoot53
Wiens miltheit hem beleende met genot
55[regelnummer]
En heerschappy en maght der zichtbre dingen,
Die 't Wezen van d'Almogentheit ontfingen:Ga naar voetnoot56
En zeker, wat kon 't reedlijck schepsel min,Ga naar voetnoot57
Dan wederom met al zijn hart en zin
Dien Schepper, zoo ten schepsele genegen,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Te schencken iet van dien ontfangen zegen;Ga naar voetnoot60
't Zy vee, of vrucht; getuigende onvermoeit
Van 't goet, dat uit dees bron der goetheit vloeit;Ga naar voetnoot62
Die eeuwigh rijck, niet hoeft de veltgeschenckenGa naar voetnoot63
Der menschen, maer gedient wort, datze denckenGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Met danckbaerheit, hoe aller dingen Heer
Het alles schiep en voortbroght tot zijn eer:Ga naar voetnoot66
Gelijck ghy wel bevroede deze reden,Ga naar voetnoot67
Den mensche, als van Nature, in 't hart gesneden,
Of dus in 't oor geluistert: mensch, ga heen,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
En breng, en bie den grooten Godt alleen,Ga naar voetnoot70
Tot teken van uwe armoede en uw snootheit;
Tot klaer bewijs van zijn onmeetbre grootheit;Ga naar voetnoot71-72
Uw vee, of vrucht: en heiligh en vernielGa naar voetnoot73
Uw offergaef, gezielt, of zonder ziel.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Godt, d'oirsprongk zelf van 't wezen en het leven,
Eischt heel en al 't geen hy u heeft gegeven,
Zoo gaf men vroegh het eerstgeworpen lamGa naar margenoot+
En d'ackervrucht ten besten aen de vlam
En 't vier, gestoockt om naer de lucht te varen,
80[regelnummer]
Van twee gebroêrs, zoo ras 'er broeders waren.Ga naar voetnoot80
Zoo ving dees dienst, die nimmer zal vergaen,
In 's werelts wiegh, van d'Offerhanden aen:
Niet uitgebroet, door Bygeloofs verblintheit,Ga naar voetnoot83
Maer ingevoert van wijze Godtgezintheit,
85[regelnummer]
Van Abel zelf, den eersten martelaer;Ga naar voetnoot85
Wiens heiligh bloet besprengde 't veltaltaer,
| |
[pagina 774]
| |
En van 't gewelt des wreeden Kains klaeghde,
Die hem versloegh, vermits hy Godt behaeghde,Ga naar voetnoot88
Door 't offerlam, dat op het branthout lagh,Ga naar voetnoot86-89
90[regelnummer]
En, als een beelt, op 't afgebeelde zagh.Ga naar voetnoot90
Zoo d'oirsprongk van een werck het werck leert prijzen
Of laecken, kan geen hant u hooger wijzen.Ga naar voetnoot92
De weerelt, 't hooft opstekende uit de zee,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot93
Die haer begroef, roock 't outer weêr van veeGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
En vogelen, door Noah aengesteken,Ga naar voetnoot95
Voor zulck een gunst des hemels, hem gebleken.Ga naar voetnoot96
Die reuck geviel zoo wel der watren Heer,Ga naar voetnoot97
Dat hy besloot, den aertboôm nimmermeer
Te vloecken, noch d'inwooners te bederven.
100[regelnummer]
Kon d'Offerhande een' grooter lof verwerven,
Dan uit den mont van Godt, die zelf verklaert,
Dat hy, om haer, de gansche weerelt spaert.
d'Aertsvaders, die den zelven Godt belijden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot103
Noch niet vernoeght, dat zy hun zoons besnijden,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
En voeren 't merck van 't opgerecht verbont,Ga naar voetnoot104-05
Bezegelt door den noit besmetten mont;Ga naar voetnoot106
Gaen evenwel ten outer, met hun gaven;
Oock d'onbesneên; wier namen onbegravenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot108
Zich mengelen in 't heilige geslacht,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Om offerhanden en giften, Godt gebraght.
Doch 't geen Natuur en d'outste vromen zetten
Ten regel, door hun onbeschreve wetten,
Wert door Godts wil, van Moses, zijnen tolck,Ga naar voetnoot113
Te boeck gestelt, in 't wetboeck, voor het volck,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Dat hy verkoos om zijnen naem te trouwen,Ga naar voetnoot115
En aen de lucht Godts glori op te bouwen,Ga naar voetnoot116
Door zeden en gebruicken, rijck van tal;
Waer onder blonck het Offer, boven al
Zoo dier belast aen Aron en de zijnen,Ga naar voetnoot119
| |
[pagina 775]
| |
120[regelnummer]
Die voor de hutte, en 't heilighdom verschijnen,Ga naar voetnoot120
Als Priesters, om d'altaren ga te slaenGa naar voetnoot121
En 't offerampt; waer by de wet moet staen,
Die d'offereere ontzeggende allen Goden
Der Heidenen, naer 't licht van zijn geboden,
125[regelnummer]
Den eenen Godt, bekent by Abraham,
Door gaven dient en viert met Offervlam.
Ten leste komt, na 'et afgepijnt verlangenGa naar margenoot+
Der vaderen, Godts Zoon zijn zegel hangen
Aen d'Offerhande, op tweederhande wijs.
130[regelnummer]
Hy offert zich ten offerdranck en spijs,Ga naar voetnoot130
In schijn van weite en wijnstock; eerst onbloedigh,Ga naar voetnoot131
Daer na bebloet, en lijdzaem en langkmoedigh,
En tastelijck en zichtbaer aen 't altaer
Van 't Heidensch Kruis, met zuchten en misbaer.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Dit Offer nam een einde met zijn leven;
Maer 't ander slagh van offren is gebleven
Eeuw in eeuw uit, na zijn verrijssenis;
En duurt, zoo lang hy zelf Aertspriester is,Ga naar voetnoot138
En offert door Stadthouders op der aerdeGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Zijn lijf en bloet, van onwaerdeerbre waerde.
Natuur en wet veranderden haer' plicht
Van offeren, toen Kristus 't offerlicht
Des nachts ontstack, en dreef de duistre naerheitGa naar voetnoot142-43
Der schimmen voor zijn afgebeelde waerheit.Ga naar voetnoot143-44
145[regelnummer]
Het offren Jode en Onjode eerst gemeen,Ga naar voetnoot145
Verkeerde en weeck voor dezen dienst alleen.
Wanneer de zon, dat wondre hemelwonder,
Haer' glans ontvouwt, gaen alle starren onder,
En luicken strax haer oogen voor 't gezichtGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
Van 't weergalooze en alles doovend licht.
Maer eer men noch den Zoon der Maeght Marye
In 't eeuwigh ampt ten Opperpriester wije;
Het eenigh wit, waer naer ick vast verlang;Ga naar voetnoot153
| |
[pagina 776]
| |
Zoo troost u eerst te zien den ommegangGa naar margenoot+Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
En grijze ry van beelden en Profeeten,Ga naar voetnoot155
Die hunnen tijt in zulck een voorspel sleten;Ga naar voetnoot156
Op dat, zoo dra de rechte Aertspriester quam,
d'Ontruste ziel hem tot haer' zoenheer nam,
En plotseling aen 't outer zijner voeten,
160[regelnummer]
Zich worpende, haer misdaet zocht te boeten.Ga naar voetnoot160
Melchisedech, die Vorstlijcke Offeraer,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot161
Quam Kristus, lang voor zijn geboortejaer,
Niet slechts in 't wilt ontworpen en verbloemen;
[Want Aron zelf had stof zich des te roemen]Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Maer beelde oock uit door zijn geheilight beelt
Hoe Kristus dienst van Arons dienst verscheelt:
Hoe Kristus zich in 't offerampt zou quijten:
Niet op de leest der smoockende LevijtenGa naar voetnoot168
En Aron; maer gelijck hy was gewoon,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Die 't leger boodt zijn' offerwijn en broôn.
Melchisedech vertoonde wijze en orden
Van 't ampt, waer in Godts Zoon gewijt zou worden.
Wat heeft dit paer te gader niet gemeen?Ga naar voetnoot173
Hoe stemmen beelt en waerheit overeen!
175[regelnummer]
In eigenschap persoon en ampt en namen:
Wie eenen ziet, aenschouwtze bey te zamen.
Wort d'een genoemt de Koningk van den vreGa naar margenoot+Ga naar voetnoot177
En 't billijck Recht; met reden d'ander me.Ga naar voetnoot178
Komt d'een, als uit de lucht en hemel, dalen;Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Zoo daelde 't Woort met heimelijcke stralenGa naar voetnoot180
In Jesses spruit. Wort nergens eens gedachtGa naar voetnoot181
Melchisedechs voorvaderlijck geslacht;
Hy stemt geheel met aller zielen Hoeder,
Die Godt en mensch, van vader noch van moeder
185[regelnummer]
Iet weet; hoewel met billijck onderscheit:
| |
[pagina 777]
| |
Zijn Godheit, groot en rijck van majesteit,
Is moederloos: zijn menscheit nam d'ellende
Der menschen aen in haer, die niemand kendeGa naar voetnoot188
Voor haren man, dan 's hemels zuivren Geest:
190[regelnummer]
Zoo is haer vrucht hier vaderloos geweest.Ga naar voetnoot186-190
Melchisedechs geboortdagh blijft verholen;Ga naar voetnoot191
Zijn leven als aen d'eeuwigheit bevolen;Ga naar voetnoot192
En niemant kent het eint van 't eintloos Woort,
Noch aenvangk van zijn wondere geboort.Ga naar voetnoot193-94
195[regelnummer]
Melchisedech ontfangt het tiende, en zegentGa naar voetnoot195
Den vader, oock het heir van hem bejegent;Ga naar voetnoot196
En Jesus breit zijn' zegen wijder uit
Dan 's hemels kreits, dan 't licht de schaduw stuit:Ga naar voetnoot198
En duizenden, die tot den Heilant neigen,
200[regelnummer]
Vereeren lijf en ziel en schat, als eigen,Ga naar voetnoot200
Van zelf aen hem, der Godtvertrouden vrient;Ga naar voetnoot201
Veel beter met den heelen mensch gedient,
Dan met een gaef van tienden, in zijn leven,Ga naar voetnoot203
Van Abraham aen 's Priesters hant gegeven;
205[regelnummer]
Die 't Priesterdom bedienende, op dien tijt,
Zagh in 't verschiet Godts zoon, van God gewijt,Ga naar voetnoot206
Om 't priesterampt, verknocht aen d'eeuwigheden,Ga naar voetnoot207
Naer 's voorbeelts stijl oneindigh te bekleden:Ga naar voetnoot208
Zoo luide oock d' eedt des monts, die noit bedroogh;Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Dat bleef bestemt in 's hemels Raet, om hoogh.Ga naar voetnoot177-210
Dit Priesterdom zal ruim zoo helder blijcken,Ga naar margenoot+
Indien wy eerst Melchisedech gelijcken
By Aron, en hen stellen tegens een.Ga naar voetnoot213
Zy hebben beide een zelve wit gemeen,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
En poogen 't Lam ter offerplaets te leiden;Ga naar voetnoot215
Maer d'offers zijn door mercken onderscheiden.Ga naar voetnoot216
Melchisedech brengt druif en airen voort,Ga naar voetnoot217
| |
[pagina 778]
| |
En schildert ons het lijf en bloet van 't WoortGa naar voetnoot218
Doch bloedeloos door broot en wijn voor oogen:
220[regelnummer]
Maer Aron komt 's Gekruisten doot vertoogen,
En voert vermomt den Heilant op Kalvaer,Ga naar voetnoot221
Zoo lang vooruit, door 't verwen van altaer
En mes en bijl met reutelende dieren,
En bockenbloet en neêrgelade stieren.Ga naar voetnoot222-24
225[regelnummer]
Houdt Kristus nu Melchisedechs manierGa naar voetnoot225
In 't offeren; hy stoock' geen offervier,
Noch offre bloet en vleesch van ram of geite,
Maer van zich zelf, bedeckt met druif en weite:Ga naar voetnoot228
Gelijck de druif en weit was offerstofGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
Der Priesterschap, verknocht aen Salems hof.Ga naar voetnoot230
Zoo d'Offermans elckandere gelijcken,
Moet Kristus niet van dezen regel wijcken.Ga naar voetnoot232
Het offer spreeckt, al waer de letter stom:Ga naar voetnoot233
Een offerstof, een zelve Priesterdom,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Een zelve stof, ten offer uitgelezen,
Voorheen van 't beelt, en na van 't ware Wezen.Ga naar voetnoot236
Melchisedech laet niemant voor zich gaen,
Noch leit, na zich, geen' nazaet achteraen;Ga naar voetnoot237-38
Om, in zijn plaets, te wijden wijn en kruimen:
240[regelnummer]
Maer Aron sterft, om d'offerplaets te ruimen
En 't bloedende ampt voor zijnen erfgenaem;
Het bloedende ampt, te zwack en onbequaem,
Om 's misdaets slijm van zielen af te vagen;Ga naar voetnoot242-43
Waerom het dien te wisslen, naer 't behagen
245[regelnummer]
Des wijzen Godts, in 't ampt, dat eenen past,Ga naar voetnoot245
Die door zijn bloet de vlecken beter wascht;
Niet eens alleen, en niet alleen uitwendigh,
Maer zelf de ziel, en eeuwigh en onendigh.Ga naar voetnoot248
Zoo wiesch Godts bloet de zielen, toen het riep:Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Het is voltoit; en gaf den geest, en sliep,Ga naar voetnoot250
| |
[pagina 779]
| |
En liet het hooft, der Engelen verlangen,Ga naar voetnoot251
Op zijne borst, van bloet gepurpert, hangen.
Die lange scheur van 't koorkleet, voor het koor,Ga naar voetnoot253
Zeide Aron aen, in 't wrevelmoedigh oor,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Dat hy vergeefs nu vee en vogel brande;Ga naar voetnoot255
Naerdien de geur der eenige OfferhandeGa naar voetnoot256
Veel zoeter roock dan kissende ossenbloet,Ga naar voetnoot257
Of rundervet, en wat den outer voedt;
't Zy wierroockreuck, of zout, of meel, of gerven.Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Een offer leert ontelbare offers derven.Ga naar voetnoot260
Melchisedechs geduurzaemheit in 't werckGa naar voetnoot261
Hem toebetrouwt, ontzeit dan 't offerperck
Den offeraer der Wet, die aen zijne ervenGa naar voetnoot263
Den dienst beveelt, en 't ampt, dat strax moet sterven,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Of wort gebluscht ten leste in Kristus doot,
Waer op het wees. Staet Kristus dienst nu bloot
En stil, naerdien hy eens aen 't hout most kleven;Ga naar voetnoot267
Waer is Godts eedt, waer 't Priesterdom gebleven,Ga naar voetnoot268
Dat nimmer slaept; zoo lang de zon en maenGa naar voetnoot269
270[regelnummer]
Haer' ouden gangk, rontom den hemel, gaen?
Met reden duur' dan Salems offerwijze,Ga naar voetnoot271
In Kristus Kerck, door offerdranck en spijze;
En JESUS, hoogh verheven op een wolck,Ga naar voetnoot273
Ga door zijn knechts ten offer, voor het volck;Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
En toef zijn schaer noch beter, dan die beide.Ga naar voetnoot275
Natuur en Wet bestellen schrale weide.Ga naar voetnoot211-76Ga naar voetnoot276
Want zoo men 't wicke, en ernstig overlegh;
Noch Arons plicht, noch oock Melchisedech;Ga naar voetnoot278
Afbeeldingen, die op volmaecktheit oogen,
280[regelnummer]
Vermochten noit, vermits hun onvermogen,Ga naar voetnoot280
De ziel en geest te heiligen, door broot
| |
[pagina 780]
| |
En wijn, of bloet van dieren, versch gedoot:
Maer 't lichaem zelf, uit eene Maeght geboren,Ga naar voetnoot283
Verzoende alleen den goddelijcken toren:Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Dat lichaem most voor elck geoffert zijn;Ga naar voetnoot285
Doch eens aen 't Kruis, en eeuwighlijck in schijnGa naar voetnoot286
Van graen en druif: waerom d'Aertspriester wijddeGa naar voetnoot287
Tot Priesters hen, die zittende aen zijn zijde,
En om den disch, ontfingen danckbaar elck,
290[regelnummer]
Uit 's meesters hant, dien zegenrijcken kelck,
En 't hemelsch broot, verandert alle beideGa naar voetnoot288-91
In bloet en vleesch, door 't Woort, 't welck krachtigh scheideGa naar voetnoot292
Des broots en wijns zelfstandigh Wezen, vanGa naar voetnoot293
Al 't geen men met vier zinnen vatten kan;Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
En liet alleen den blooten toeval streckenGa naar voetnoot295
Voor eene wolck, om 't Heilighdom te decken;Ga naar voetnoot296
Te bergen voor de zwackheit van 't gemoedtGa naar voetnoot297
Des menschen, die van menschevleesch en bloet
Een' afkeer heeft: en zoo hier most ontbrekenGa naar voetnoot299
300[regelnummer]
Des toevals kleet, 't was geen Geheimnisteken.Ga naar voetnoot300
Nu ziet ghy noch, naer uiterlijcken schijn,
Melchisedech opdragen broot en wijn
Voor 't strijtbre heir: en midlerwijl genietenGa naar voetnoot303
Zy 't afgebeelde, om niet te kort te schieten:Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Want zonder dit, wat baet het? wat verscheeltGa naar voetnoot305
Het afgebeelde en 't wezenlooze beelt?
't Beloofde is vry wat anders dan 't beloven.
Al hangt de wolck voor 't kranck gezicht geschoven;Ga naar voetnoot308
Al deckt het vlies den appel van het oogh;
310[regelnummer]
Noch blijft de zon in hare kracht om hoogh.Ga naar margenoot+
Elck Priester wort gezet, in mijne schriften,Ga naar voetnoot311
Om t'offeren zijn offerhande, en giften:Ga naar voetnoot311-12
| |
[pagina 781]
| |
Zal Kristus dan oneindigh, in der daet,
Iet offren, waer zijn volck ten outer gaet;Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
Zoo hoeft hy stof, die nimmer zy vergangbaer,Ga naar voetnoot315
En door haer waerde in 't opperkoor ontfangbaer.Ga naar voetnoot316
Nu kunnen wijn en broot, die flus vergaen,Ga naar voetnoot317
En in waerdy te slecht zijn, niet bestaenGa naar voetnoot318
Voor d' offerstof, die 't voorbeelt zal verdooven.Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Dat krachtigh woort des lieven Zoons, daer bovenGa naar voetnoot320
Verheerlijckt, moet verteerende de vruchtGa naar voetnoot321
Des ackers [als de blixem uit de lucht
Op d' outers plagh het offer te verteeren]Ga naar voetnoot322-23
Den Vader noch vernoegen en vereeren,Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Met vleesch en bloet, zijn duurzame offerstof,
En aengenaem in 't onbesmette hof.Ga naar voetnoot326
Dat Kristus en Melchisedech verschelenGa naar margenoot+
In 's offers waerde, en 't geen zy ommedeelen;
Brengt juist het beelt en waerheit overeen;Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
En 't grootste steeckt zoo beter af, by 't kleen:
De wijze is slechts in 't uiterlijck gelegen:
Die staet gelijck. De tienden zaet noch zegen
Noch erfampts Recht noch zalving strecken hier
Geen Priesters merck; maer simpel de manier
335[regelnummer]
Van offeren blijft dezen Offraer eigen,Ga naar voetnoot331-35Ga naar voetnoot335
En 't offerhooft, waer voor alle Englen neigen.Ga naar voetnoot336
Men zagh voltoit 's Gezalfden bloedigh amptGa naar voetnoot337
Of Priesterdom, zoo dra hy had gekampt,
Voor Davids muur, en 's doots gewelt verwonnen;Ga naar voetnoot338-39
340[regelnummer]
En stijgende op in 't Godtskoor, rijck van zonnen,Ga naar voetnoot340
Daer 's vaders hof hem zegenrijck gemoet;Ga naar voetnoot341
Verworf elx zoen, door 't overdierbaer bloetGa naar voetnoot342
Der aderen, van top tot teen ontsloten,Ga naar voetnoot343
Ja uit zijn hart met water uitgegoten.Ga naar voetnoot344
| |
[pagina 782]
| |
345[regelnummer]
Nu zat hy, die de kroon der heemlen spant,Ga naar voetnoot345
Zoo diep in 't licht, aen 's Vaders rechte hant;Ga naar voetnoot346
Gedijde een zoen en zetel der genade,Ga naar voetnoot347
En quam zijn Kerck door voorbé noch te stade:Ga naar voetnoot348
Doch voorbé, noch vertooning van zijn kruisGa naar margenoot+
350[regelnummer]
En borstquetsuur, in 't overengelt huis,Ga naar voetnoot350
Vermoghten niet zijn Priesterdom te recken
In eeuwigheit, en 's vollex smet te decken,Ga naar voetnoot352
Met dat van vlam geweven koorgewaet,Ga naar voetnoot353
't Welck Arons rock in glans te boven gaet:Ga naar voetnoot349-54Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Hy, 't heiligh hooft van al zijn medeleden,Ga naar voetnoot355
Most, door zijn leên en dienaers, hier beneden,Ga naar voetnoot356
Noch offeren, voor 't menschelijck geslacht,
Om 't Priesterdom te houden in zijn kracht.
Geen voorbé, daer alle Englen zich verblijden,Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Hem eigentlijck tot eeuwigh Priester wijden;
Wel Hoeder en Behouder van zijn schaer,Ga naar voetnoot361
Die hier om laegh noch worstelt met gevaer.
't Wort tijt dat wy Melchisedech verlaten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot363
Nu 't Paeschlam komt, met zijn onnozel blaten,Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Bazuinen 't feest van 't eenigh Offerlam;Ga naar voetnoot365
Het welck, van zelf en mack, te slaghtbanck quam,Ga naar voetnoot366
Zoo onbesmet, gelijck het in de plassen
En watren der Jordane zich liet wasschenGa naar voetnoot368
En dompelen van Zacharias zoon;Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Zijn afgezant, nu d'eerste in 's hemels troon,
Van allen die uit vrouwen zijn geboren.Ga naar voetnoot370-71
Dees Engel had zijn' boetscholier, te voren,Ga naar voetnoot372
Met mont en hant gewezen, zoo getrouw,
Op 't Lam, dat al den aertkloot dragen zou,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
En met het sneeuw van zijne vlock de vleckenGa naar voetnoot375
| |
[pagina 783]
| |
En sprengkelen der werelden bedecken.Ga naar voetnoot376
Korinthen leerde uit mijne pen genoegh,Ga naar voetnoot377
Hoe 't Paeschlam net op 't heiligh Kruislam sloegh;
Het Paeschlam, lang verteert met zoete brooden,
380[regelnummer]
My porrende d'Achaiers uit te nooden,Ga naar voetnoot380
Op simpelheit en waarheit, vry en leegh
Van ergh en list, en boosheits oude deech.Ga naar voetnoot378-82
Het heught ons noch, zoo versch, als of wy 't zagen,Ga naar margenoot+
Hoe, d'eerste dagh des rustdaeghs, juist vijf dagenGa naar voetnoot384
385[regelnummer]
Voor Paesschen, 't volck eens 's jaers te poorte uitviel,
Niet anders of Jerusalem een ziel
En blyschap wiert van boven ingeblazen;Ga naar voetnoot387
Waer door terstont de quynende genazen.
De vader van een ieder huisgezin
390[regelnummer]
Teegh veldewaert, en haelde 't Paeschlam in,Ga naar voetnoot390
Omcingelt van zijn kinderen, met palmen
En geele olijf; beluit met zegegalmen,
Vernieuwende elck, hoe Jakobs kudde 't hofGa naar voetnoot393
Des Nijls ontweeck door eene wolck van stof.Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
De burgery, gemengt met vreemdelingen,Ga naar voetnoot395
Ter feest genoot, geleideze met zingen
En huppelen en juichen, naer de stadt;
Daer, op den muur, het volck, als mieren, zat,
Krioelde en wenckte een' Ocean van vachten,Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Nu hagelwit gewasschen om te slaghten,
En, een voor een, uit duizenden, gepickt.
Onschuldigh bloet, hoe haest ghy zoo? hy schrickt,Ga naar voetnoot402
Die tienmaelvijfentwintigh duizent rekent;Ga naar voetnoot403
Noch schrikt hy meer voor 't Lam, door u betekent:Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Zoo menigh lam most sneuvelen, om eenGa naar voetnoot405
Te tekenen, zoo menige eeuw voorheen.
| |
[pagina 784]
| |
Terwijl de Joôn de hooghtijt toebereien,Ga naar voetnoot407
Wort al de stat doorgalmt van druckigh schreien
Der lammeren; vijf dagen, jaer op jaer,Ga naar voetnoot383-409
410[regelnummer]
Om 't ware Lam te voeren op Kalvaer.Ga naar voetnoot410
Wat baet het, zich van langer hant te wennen,Ga naar voetnoot411
Om zekerlijck 't beloofde heil te kennen
Door offeren; indien men d'oogen sluit,
Voor 't Offerlam, door duizenden beduit?
415[regelnummer]
Om nu met vrucht te kennen 't een door 't ander;Ga naar margenoot+
Aenschouw het beelt en Wezen, by malkander.Ga naar voetnoot416
Zy spoên gelijck, op 's vollex schelle stem,
De poorten in van 't bly Jerusalem.Ga naar voetnoot418
Geen lam is toch onnoosler dan Messias;Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
Zoo stom ter doot geleit door Esaïas.Ga naar voetnoot420
Geen Paeschlam is zoo zuiver, naer de Wet,
Als Kristus, vry van laster, vry van smet.Ga naar voetnoot422
Een ieder lam verlicht die beide onvryeGa naar voetnoot423
Van 't juck der aertsche of helsche slavernye.Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Het Jootsche lam streckt reiskost voor den montGa naar voetnoot425
Des pelgrims, zoet op dien beloofden gront.Ga naar voetnoot426
Het Kristensch Lam streckt kost voor alle vreemden,Ga naar voetnoot427
Alreede op wegh naer d'onverwelckbre beemden.Ga naar voetnoot428
Het een is den besnedeling belooft;Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Het ander lam aen 't ingedompelt hooft.Ga naar voetnoot430
Men hoort geen been van 't een en 't ander breken.Ga naar voetnoot431
De kruispael root met bloet van 't een bestreken,Ga naar voetnoot432
Met 's anders bloet de posten van het huis;Ga naar voetnoot433
Zoo vreezen post noch 't wapen van het kruis
435[regelnummer]
Voor 's Engels vuist, noch vlamment zwaert des stercken,Ga naar voetnoot435
Die zwichten moet, voor zulcke lammermercken,Ga naar voetnoot436
En lammers, bey den hemel toegewijt;Ga naar voetnoot437
Geoffert beide, op eenen zelven tijt,Ga naar voetnoot438
Doch 't rechte lam wel tweewerf, Godt ten prijze
| |
[pagina 785]
| |
440[regelnummer]
En zoen; des nachts geheimenisserwijze,
En bloedeloos; des daeghs, van top tot teenGa naar voetnoot439-41Ga naar voetnoot441
Geverft, in bloet, dat afdroop langs zijn leên.
Het voorbeelt liep ten eint, na 'et lange toeven,Ga naar voetnoot443
Toen 't levend Lam zich liet van zielen proeven,Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Na 'et offeren en heilgen, aen Godts disch.Ga naar voetnoot445
Wie 't offeren van 't eten scheit, schiet mis,Ga naar voetnoot445-46
En buiten 't wit der waerheit, en haer bladen,Ga naar voetnoot447
Met der Hebreen gewoonten noch geladen;Ga naar voetnoot448
Daer wort het lam geoffert en geslaght.
450[regelnummer]
Ontbeert die zaeck haer' eisch, z'ontbeert haer kracht.
Achaje kent mijn spraeck en mijn manieren,Ga naar voetnoot451
En hoe ick daer dit offerfeest holp vieren.Ga naar voetnoot452
't Waerachtigh Lam, gehoorzaem aen den eisch
Der Wet en Godt, gaf zijn geheilight vleisch
455[regelnummer]
De Twaelve tot een levende offereten;Ga naar voetnoot455
Zoo ras 't gebruick des Paeschlams was versleten:Ga naar voetnoot456
Hy hechte 't nieuw aen 't overout gebruick,
Op dat het een voor 't ander wijcke en duick'.Ga naar voetnoot458
Al kan de disch slechts korst en wijndruif smaken;Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Verscheide smaeck bedeckt de zelve zaken,Ga naar voetnoot460
Het eigen vleesch en bloet van 't hemelsch vlies.Ga naar voetnoot461
Dit offer boodt zijn' gast dan geen verlies.
Zy nutten 't lam: wat schade 't met wat vlocken
En verf de spier en aêr wert overtrocken.Ga naar voetnoot463-64
465[regelnummer]
Oock at geen Jood zijn Paeschlam zonder broot;Ga naar voetnoot465
Het welck in zich dit aertsgeheim besloot,Ga naar voetnoot466
Hoe broot en vleesch genut wort, met malkander;Ga naar voetnoot467
Doch schijn van 't een, en 't wezen van het ander.Ga naar voetnoot468
En vraeght men noch, of dit een offer zy;
| |
[pagina 786]
| |
470[regelnummer]
Naerdien het lam geslaght wiert, op een ry,
Van huis tot huis, door 't hooft van ieder drempel,Ga naar voetnoot471
En niet door 't mes des offraers, in den tempel?
Natuur had lang, van 's werelts aenbegin,Ga naar voetnoot473
Den vader, 't hooft van 't huis en 't huisgezin,
475[regelnummer]
Met eenen oock den manlijcke eerstgeboren,
Tot dit gezagh der Priesterschap verkoren.
Oock offerden d'Aertsvaders door een driftGa naar voetnoot477
Der hemelen, den hemel hunne gift.
Men offerde oock het Paeschlam al, ten tijde,
480[regelnummer]
Eer noch de wet den zoon van Amram wijddeGa naar voetnoot480
In 't offerampt, aen Levijs telgen vast;Ga naar voetnoot481
Gelijck de tolck des Hooghsten had belast.Ga naar voetnoot482
Elck huisheer dan, als Priester, 't Paeschfeest vierde;Ga naar voetnoot483
Het zy Natuur hem door haer' aêm bestierde;Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
't Zij zonderling bevel zijn' yver dreef;Ga naar voetnoot485
Op dat geen lam Gode ongeoffert bleef,
Die geenen stam, daer Horebs spitse dondert,Ga naar voetnoot487
Had van dit slagh des offers afgezondert.Ga naar voetnoot374-488Ga naar voetnoot469-88Ga naar voetnoot488
Daer ossebloet besprengt het Jootsch verbont,Ga naar margenoot+
490[regelnummer]
Beelt Moses uit den Kersten outergront,Ga naar voetnoot489-90Ga naar voetnoot490
Geleit in kalck van vleesch, met bloet beslagen;
Waer door wy meer het opperste oogh behagenGa naar voetnoot492
Dan door het bloet van 't redelooze vee.Ga naar voetnoot493
Men zet maer eens de hoofden dezer twee
495[regelnummer]
Wetgeveren te zamen; zoo zal blijckenGa naar voetnoot494-95
Voor 't oogh, of beelt en Wezen niet gelijcken;Ga naar voetnoot496
Of Sinaes top en Sion allebeyGa naar voetnoot497
Niet gaen geciert met d'offerlieverey.Ga naar voetnoot498
| |
[pagina 787]
| |
Het wetaltaer heeft tweemael zes pilaren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
En Kristus disch telt oock drie dubble paren,Ga naar voetnoot500
Als pijlers, aen 't altaer der betre wet,Ga naar voetnoot501
Op Sion, niet op Sinai, ingezet.Ga naar voetnoot502
d'Een offert danck, terwijl zijn ossen branden;Ga naar voetnoot503
En d'ander danckt, en reickt met zijne handenGa naar voetnoot504
505[regelnummer]
Het twaleftal zijn lichaem en zijn bloet,
Dat, eer dan bloet van vee, de misdaet boet.Ga naar voetnoot506
't Hebreeusch verbont krijght kracht door statigh plengen,Ga naar voetnoot507
En smoock van 't bloet des offers, en door sprengenGa naar voetnoot508
Van 't bloet des kelx, 't welck eedler bloet verbloemt,Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Als Moses mont het testamentbloet noemt:Ga naar voetnoot510
En Kristus, eer hem speer of spijcker griefde,Ga naar voetnoot511
Beschrijvende de nieuwe wet der liefde,Ga naar voetnoot512
Zijn' bloetkelck noemt het bloedigh Testament,Ga naar voetnoot513
En spreeckt een spraeck, als Moses was gewent.Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Zy stemmen beide, in woorden en in wercken;Ga naar voetnoot515
Want ieder pooght zijn Testament te stercken
Door offerbloet, voor 't volck, hun toebetrouwt.
De leste sterckt het nieuw, en d'eerste 't out
Verbont. Het bloet bezegelt bey de bladers:Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Daer bloet Godts os; hier bloeden JESUS aders,Ga naar voetnoot520
Doch zonder bloet te storten, in de zael;Ga naar voetnoot521
Gelijck daer na, aen dien gevloeckten pael.Ga naar voetnoot522
Hy zeit [laet u geen offerbloet berooven]
Dit is mijn bloet: zoo moet ghy hem gelooven,Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Die offeraer en offerhande streckt,
Daer 't jongste mael zijn offertafel deckt,Ga naar voetnoot526
Met vleesch en bloet, gewijt in hant en beker.
Hiet bloet geen bloet, dit offer ging onzeker;Ga naar voetnoot528
| |
[pagina 788]
| |
Dit Testament der opperzaligheit
530[regelnummer]
Lagh zegelloos; en d'afgront won het pleitGa naar voetnoot530
Van al wat dong naer 't erf van 't beste leven.Ga naar voetnoot531
De misdaet wort door offerbloet vergeven,Ga naar voetnoot532
Geoffert 's nachts, toen Godt zijn scheimael hiel,Ga naar voetnoot533
Des daeghs noch eens, zoo schoon en root als 't viel.Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
Der beelden stof nu eenmael afgesleten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot535
Zoo slaen wy op d'Orakels der Profeten,Ga naar voetnoot536
Die voor den dagh des Heilants henegaen,Ga naar voetnoot537
En juist op 't licht der offerhanden slaen.Ga naar voetnoot538
Gamaliël, wat staet u niet te boeten,Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Die dickwils my, gezeten aen uw voeten,Ga naar voetnoot540
Hiet lasteren den offerglans, op wienGa naar voetnoot541
d'Onfeilbaerheên der profecyen zien?
Ghy wacht de zon, die neerstraelt uit den hoogen,
Helaes! vergeefs, voor uw benevelde oogen.
545[regelnummer]
Het Priesterdom van Eleazar gingGa naar margenoot+Ga naar voetnoot545
By Eli t'huis, die een nakomelingGa naar voetnoot546
Van Itamar, het broght aen zijne zonen:Ga naar voetnoot547
Maer dees bestaen het volck en Godt te hoonen,
Door gierigheit en geilheit en gewelt;Ga naar voetnoot548-49
550[regelnummer]
Waer tegens zich de grijze vader stelt,
Hoewel te koel; dies dreight de tolck van boven,Ga naar voetnoot551
Dat Godt zijn huis den lijfrock zou beroovenGa naar voetnoot552
En 't offerlot, dat op zijn vaders viel;Ga naar voetnoot553
En wecken een', bezint van 's Godtheits ziel,
555[regelnummer]
Die ree besloot een vast gebouw te stichten,Ga naar voetnoot555
Voor zijn' gezalfde, om heilighlijck te lichten
In 't Priesterdom, alle eeuwen in en uit:Ga naar voetnoot554-57
| |
[pagina 789]
| |
Daer ziet men klaer 't nieuw offerampt beduit.
De simpelheit der Duive, in 't Euangeli,Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Ontkent geensins, dat Samuël na EliGa naar voetnoot560
Dit ampt bekleede, en Sadok, als een starGa naar voetnoot561
Des offers, lichte 't spoor van Abjathar,
En deze bey ten deel dees profecye
Bezegelden; maer als in schilderyeGa naar voetnoot564
565[regelnummer]
Heeft Sadok, met den yvraer Samuël,
U voorgespelt, hoe 't opperste bevelGa naar voetnoot566
In Eli hadde al Arons smoock verdreven;Ga naar voetnoot567
In Samuël en Sadok 't ampt begevenGa naar voetnoot568
Aen Kristus Kerck: want 't Godtsbladt melt, hoe ree,Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
Toen Moses 't heir geleide droogh door zee,Ga naar voetnoot570
Godt zelf den stam van Eli had verkoren:Ga naar voetnoot571
Zoo was zijn ampt in Aron dan geboren;Ga naar voetnoot572
Wiens dienst hy weêr verworpt, in Elijs bloet,Ga naar voetnoot573
En kiest een hooft, dat eeuwigh offren moet.Ga naar voetnoot559-74Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
Daer Davids harp u opschuift de vertooningGa naar margenoot+Ga naar voetnoot575
Van 's nazaets Rijck; en zet dien zoon, als Koning,Ga naar voetnoot576
Aen 's Vaders zijde, op 't vaderlijck bevel,
Tot dat de haet verstrecke een voetschabel
Des Godts, voor 't licht der morgenstar geboren;Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Daer wort hem, van den Vader, toegezworen,Ga naar voetnoot580
Met eenen eedt, die onherroepbaer is,
Dit Priesterdom; niet naer gelijkenis
Van Aron, maar Melchisedech, voor dezenGa naar voetnoot583
U uitgebeelt, met een natuurlijck wezen
| |
[pagina 790]
| |
585[regelnummer]
Der waerheit zelf, verdovende den schijn.
Zoo lang de Kerck dan opdraegh broot en wijn,
En offert vleesch en bloet, voor Godts getrouwen,
Blijft d'eedt in kracht, die nimmer magh berouwen;
Het welck gebeurt, indien men 't offren staeck'
590[regelnummer]
En schorte, en zoo Godts mont meineedigh maeck';
Die aen zijn' eedt noch hecht een staert van plagenGa naar voetnoot591
En jammeren en droeve nederlagen.Ga naar voetnoot591-92
Ghy Koningen en volcken, ziet wel toe:
Uit Sion dreight de Vorst u, met zijn roe;
595[regelnummer]
Wiens offerampt, dat duurt aen 't eindt der eeuwen,Ga naar voetnoot595
Ick met een' blick vertoonde aen mijn Hebreeuwen,Ga naar voetnoot596
Naer hun begrijp noch traegh, en luttel sneegh;Ga naar voetnoot597
Waerom mijn pen 't altaergeheim verzweegh;
Geheim te diep voor hun onleerzame ooren.Ga naar voetnoot598-99
600[regelnummer]
Het was genoegh hen eerst te laten hooren,
Hoe Aron weeck voor JESUS majesteit,Ga naar voetnoot600-1
Des zegens bron, de strael der eeuwigheit.Ga naar voetnoot602
Doch 'k gaf hun noch t'erkaeuwen, onder andere,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot603
Hoe Priesterdom en Wet dus aen elckandere
605[regelnummer]
Verknocht zijn, dat waer 't heiligh Priesterdom
Verandert wort, daer keert de Wet oock om.Ga naar voetnoot603-6
Dit huwelijck, dit paer magh niemant scheiden:
Des eenen hant moet d'andre medeleiden,
En ieders aert gelijckt zijn wederga.
610[regelnummer]
Nu is de wet der strengheit in gena
Verkeert; gelijck 't altaerampt der Levijten
In 't Priesterdom, dat niet bestaet in slijtenGa naar voetnoot612
Van runderen, en stam noch afkomst kent,
Oock duren moet tot aen der eeuwen endt.
615[regelnummer]
Is Arons dienst vervallen met zijn muren;Ga naar voetnoot615
Moet d'offerhant, gelijck de Godtsdienst, duren,Ga naar voetnoot616
En nieuwe Wet: wie schuift dan Kristus wech,
| |
[pagina 791]
| |
Die Aron niet, maer wel Melchisedech
In 't offren volght, met zoo veel grooter klaerheit,Ga naar voetnoot618-19
620[regelnummer]
Gelijck het beelt gevolght wort van de waerheit.
De nieuwe Wet hout eeuwighlijck haer steê:Ga naar voetnoot621
Zoo duurt de dienst des nieuwen Priesters meê,
Tot dat hy koom' den tijt zijn vleugels korten.Ga naar voetnoot623
Wie 't offren schort, moet Kristus wet oock schorten:Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Maer 't schorten van zijn wet waer tegens recht,
Gelijck zijn dienst, aen JESUS wet gehecht,
Ja zelf een wet, van niemant t'overtreden,
Noch weiniger dan Arons offerzeden;Ga naar voetnoot628
Dewijl het vier zijn offerlam verteert;Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Ons Kristaltaer geen Offerlam ontbeert.Ga naar voetnoot630
Een eenigh Lam op endelooze altarenGa naar voetnoot631
Vernoeght de Kerck, en keert zich aen geen jaren.Ga naar voetnoot632
Dit offer duurt, en d'offerdranck en spijs:
Dees wet is nieuw, zoo is oock d'offerwijs.
635[regelnummer]
't Verheught mijn' geest, die vast voor 's offers prijs pleit,Ga naar voetnoot635
Nu Salomon, of zijn gekroonde wijsheit,Ga naar margenoot+
Godts wijsheit stelt zoo yverigh te werck
Aen haer gebouw en pijlers, vast en sterck.
Haer offerhande en wijn en broot en disschen
640[regelnummer]
En 't noôn te feest, zijn al geheimenissenGa naar voetnoot637-40Ga naar voetnoot640
Van 't Heilwoort, menschgeworden in de MaeghtGa naar voetnoot641
Van 't Priesterampt, daer Salem 't beelt af draeght;Ga naar voetnoot642
Wiens Priester u naer 't puick der offren leide,Ga naar voetnoot643
Eer d'Almaght noch het lijf des Zoons bereide,Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Die vleesch en bloet op d'offermaeltijt braght,Ga naar voetnoot645
In ste van vee, door Levy versch geslaght;Ga naar voetnoot646
Wiens offren streeck voor aller offren kroone,Ga naar voetnoot647
Zoo hoogh gewijt door 't kercklicht van Hippone,
| |
[pagina 792]
| |
Sint Augustijn: noit vocht August zoo zeer
650[regelnummer]
Dit offer blijckt in Esayas schriften,Ga naar margenoot+
Daer Faroos volck, met offerhande en giften,Ga naar voetnoot652
Den Heilandt eert en aenbidt te gelijck,
Voor 't nieuwe altaer, in 't midden van het Rijck
655[regelnummer]
Des breeden Nijls en zijn bevloeide randen:Ga naar voetnoot655
Want overmits geen erf voor offerhandenGa naar voetnoot656
Of outer wiert gevonden buiten 't slotGa naar voetnoot657
Van Davids muur; zoo twijfel niet, of GodtGa naar voetnoot658
Voorspelt hier d'eer des offers, opgedragen
660[regelnummer]
In JESUS naem, waer door wy hem behagen.Ga naar voetnoot651-60
Voor 't spellend bladt staen lastermonden stom,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot661
Zoo dick het zalft 't verlichte HeidendomGa naar voetnoot662
En Heidensch bloet tot Priesters, en Levijten,
Die eeuwigh zich in offerdiensten quijten.
665[regelnummer]
Leit Arons vier in offerasch gedooft,Ga naar voetnoot665
Zoo rust die last op Kristus, 't opperhooft
Der Priesteren, die onder zachter wetten
Hem dienende, zich met geen bloet besmetten.Ga naar voetnoot661-68Ga naar voetnoot668
Zoo d'Antikrist 't gedurigh offer staeckt,Ga naar margenoot+
670[regelnummer]
En al den dienst der vadren; wie verzaeckt
Dan 't nieuwe altaer, dat d'eeuwen moet verduren,
Oock na den smoock der omgeramde muren,Ga naar voetnoot672
Door Titus en Antiochus gevelt,Ga naar voetnoot673
Daer Levi treurt en in zijn tranen smelt?Ga naar voetnoot668-74Ga naar voetnoot674
675[regelnummer]
Het is nu tijt mijn Offer in te wijen,Ga naar voetnoot675-v.v.
| |
[pagina 793]
| |
Op 't hoogh altaer, door 't puick der profecyen,Ga naar margenoot+
Het welck op 't puick der offerhanden wijst;
Daer Godt den dienst van Levijs hant misprijst,
Zijn lamme blinde en quijnende offerdieren,Ga naar voetnoot678-79
680[regelnummer]
Beschimmelt broot en huichelaers manieren,
Op zoo een wijs: ghy Priesters, houdt u stil.
Ghy offert vast, doch my ten wederwil,Ga naar voetnoot682
Die geene gift van uwe hant aenvaerde:
Want van het oost, daer 't licht de lijst der aerde
685[regelnummer]
Vergulden komt, tot daer het nederdaelt,Ga naar voetnoot684-85
Zal 't Heidensch volck, met geenen stroom bepaelt,Ga naar voetnoot686
Mijn' grooten naem vereeren met zijn bede;
En onverplicht aen Sions offerstede,Ga naar voetnoot688
My overal een zuivere Offerhant
690[regelnummer]
Toeheiligen en offren, zonder schant.Ga naar voetnoot690
De glans mijns naems zal schijnen tot aen d'enden
Der weerelden, die noit mijn diensten kenden.Ga naar voetnoot681-92
Toen 't koorkleet reet sloot Arons dienst zijn' mont,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot693
En gaf den geest in Kristus doot, en stont,
695[regelnummer]
Gelijck een lijck, gebalsemt boven aerde;Ga naar voetnoot695
Tot dat de roe van Rome quam, te paerde,Ga naar voetnoot696
Al 't heilighdom, dat reede ontheilight was,
En kerck en koor begraven in zijn asch,
En puin en stof en roock en smoock en voncken.Ga naar voetnoot697-99
700[regelnummer]
Het overschot van Levi, nu geklonckenGa naar voetnoot700
In ketens, en gevloeckt, gehoont, gehaet,
Most jammerlijck, in zijn gescheurt gewaet,Ga naar voetnoot702
En hangends hoofts, geschupt uit Abrams ervenGa naar voetnoot703
En drempelen, den aertboôm ommezwerven:
705[regelnummer]
Zijn offerkleet lagh in den brant vergaen:
| |
[pagina 794]
| |
Geen outervier stack vee of vogel aen:Ga naar voetnoot706
En 't bleeck, hoe Godt aldus, door Malachias,
Den dienst der wet verfoeide, en op Messias,
En zijnen dienst en eenigh offer wees:
710[regelnummer]
Niet op den bergh, waer onder 't licht verrees;Ga naar voetnoot710
Waer op het hing, ten schimp der lasteraren.Ga naar voetnoot711
Een kruis, een hout, geen ongetelde altaren,Ga naar voetnoot712
Noch overal, behoefde 't bloedend Lam;
Dat zich maer eens most offren aen den stam,Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
In zijn gedaente, onnozel en zachtmoedigh.Ga naar voetnoot715
Zoo spelt dan hier Godts veder van geen bloedighGa naar voetnoot716
Kruisoffer. noch van Arons loeiend vee;
Maer van den dienst, geweigert van geen ste,Ga naar voetnoot718
Gewest, noch tijt, noch volcken, die zich houden
720[regelnummer]
Aen 't nieuw verbont, bedient van Godts vertrouden;Ga naar voetnoot720
Aen 't offerampt, dat, van 't Levijtsch geslacht,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot721
Op Juda storf, wiens offer Godt verzacht:Ga naar voetnoot722
Want JESUS is uit Judaes stam geboren,
En heeft voor zich een Priesterdom verkoren,
725[regelnummer]
Uit Jode en Grieck en Noorman en Barbaer;Ga naar voetnoot725
En keert geen volck van zijn geheimaltaerGa naar voetnoot726
En reinen disch en zuivere offerspijze;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot727
Daer hy zich zelf, geheimenisserwijze,Ga naar voetnoot728
Ten beste geeft, zoo rein, zoo onbesmet,
730[regelnummer]
Gelijck hy op Godts drempel wiert gezet.Ga naar voetnoot730
Geen hagel valt zoo zuiver hier beneden;
Geen Man liet zich zoo rein en zuiver kneden,Ga naar voetnoot732
Van Engelen, als ons deze offervruchtGa naar voetnoot733
In 't Maeghdevat komt storten uit de lucht;Ga naar voetnoot734
735[regelnummer]
Daer Gabriël der maeghden bloem bejegentGa naar voetnoot735
| |
[pagina 795]
| |
En haer, met een de vrucht haers lichaems, zegent.Ga naar voetnoot736
Natuur en Wet en 't Maeghdelijck juweel
Besteedden elck aen d'outervrucht haer deel:
Natuur gaf d' air, de Wet haer dorschte en maelde:
740[regelnummer]
De Maeght, na dat de Geest haer lijf bestraelde,
Met 's Godtheits gloet, bestelde ons uit haer' schoot
't Altaerbancket, 't heelheiligh Offerbroot,Ga naar voetnoot742
't Gezegent vleesch van mensch en Godt; met redenGa naar voetnoot737-43
Geviert, gedient, bewierroockt, aengebeden
745[regelnummer]
Van arm en rijck, en om zijn zuiverheit
Van elck gewilt, het zwijnsch gemoedt ontzeit;Ga naar voetnoot746
Bewaert met angst, van Godtgewijde duimen.Ga naar voetnoot747
't Gelichaemt broot is t'edel om te kruimen.Ga naar voetnoot748
Hy zie vry om, die 't graen der zielen spilt.Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
Godt heeft noch gaef noch offer zoo gewilt,Ga naar voetnoot750
Als 't lichaem zelf, het welck de Geest bereide,
Toen hy het Woort op 's weerelts drempel leide,
Naer Arons plaets, uit eene Maeghdecel.Ga naar voetnoot753
Stroy leliblaên, noch blancker dan haer vel.
755[regelnummer]
Breng zilver, zyde en purper uit uw koffer,
En spreize voor de voeten van Godts Offer:
Besprey den vloer, waer 't Lam zijn voeten zet:
Bewaer zijn wol; dit sneeuw gedooght geen smet.
Daer Levi schenckt aen Priesterlijcke vlammenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Spierwitten os, of hagelwitte rammen,Ga naar voetnoot760
Of blancke koe, of kalf, voor 't mes beducht,
| |
[pagina 796]
| |
Of wolligh schaep; daer reutelt, steent en zucht
De bloende strot des offervees; wiens sprengkelGa naar voetnoot763
Altaer en want bespat, en tot den enkel
765[regelnummer]
Den Priester zet in 't roockend bloet: hy verft
Zijn handen root: het offer, dat 'er sterft,
Schijnt door zijn bloet den hemel toe te klagen
Den moort, waer door deze offerslaghters vagen
En reinigen, geen vlacken van 't gemoedt,Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
Maer slechts het lijf: 't gepleng van zoo veel bloet
Staet schrickelijck, voor 't stremmen, na het stremmen:Ga naar voetnoot771
De tempel schijnt in 't roode meir te zwemmen.
Wat ziet hier niet bemorscht, besprengt, bespat?
O morssery! wat reinigen is dat?Ga naar voetnoot762-74
775[regelnummer]
Dit schijnt by Godt geen offereer, maer schande.
Ghy Priesters, staeckt deze onreine offerhande:
De hemel eischt een zuivere offerboet,Ga naar voetnoot777
En vleesch en bloet, doch zonder plas van bloet:
Hy eischt het bloet, als in geslotene aders.Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
Begrijpt ghy 't niet, zoo vraegh het d'eerste Vaders:Ga naar voetnoot780
Vraeg Abraham, dien trouwsten Offeraer,
En zijnen zoon, gevordert ten altaer.Ga naar voetnoot782
Het grijs vernuft zagh niet dien knoop 't ontwarren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot783
Hoe hier zijn zaet zou wemelen, als starrenGa naar voetnoot784
785[regelnummer]
Daer boven; schoon het lagh gebluscht, gesmoortGa naar voetnoot785
In 't eenigh bloet. Dit schijnt een donderwoort,
Een donderslagh: belofte en waerheit strijden.Ga naar voetnoot786-87
Godt eischt een' moort: Natuur krijght medelijdenGa naar voetnoot788
Met hare vrucht, en 't kinderslaghtigh lot.Ga naar voetnoot789
790[regelnummer]
Vijf zinnen gaen te velde tegens Godt,
En worstelen, drie nachten en drie dagen,Ga naar voetnoot790-91
| |
[pagina 797]
| |
Terwijl hy klimt op 's hemels streng behagenGa naar voetnoot792
Ten offerbergh; de Zoon gelaên met hout
Op zijnen rugh; de Vader, stram en out,
795[regelnummer]
Met vier en zwaert, tot opening van ader
En strot des kints, zijn hart; dat zeit: mijn Vader,
[O bitter woort! bezweeck de vader niet,
Toen hem die naem van vader 't hart doorstiet?]
Mijn vader, hier zijn vier en hout en banden;
800[regelnummer]
Waer blijft het schaep, om op 't altaer te branden?
De Vader schiet als uit een' bangen slaep,
En droom: mijn zoon, Godt zal het outerschaep
Bestellen: en hy valt, vol strijts, aen 't bouwen
Van 't berghaltaer; en leit het hout, gehouwenGa naar voetnoot804
805[regelnummer]
Ter offerhande, op 't outerplat; en 't kintGa naar voetnoot805
Het welck hy eerst de handen kruiswijs bint,
Op 't offerhout; en grijpt, met zoo veel krachten
Als 't hart noch heeft, het mes, om 't kint te slaghten;
En ziende omher geen uitkomst, troost zich dan,Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Dat Godt zijn bloet uit assche wecken kan.Ga naar voetnoot810
Natuur aldus verweldight, moet het geven:Ga naar voetnoot811
't Betrouwen had de vuist al opgeheven,Ga naar voetnoot812
En afgeknipt den draet der liefste ziel,Ga naar voetnoot813
't En waer de stem het slaghtmes tegenhiel;Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
Waer op hy 't hooft naer 't Engelsch aenschijn draeide,Ga naar voetnoot815
En met een' ram den eisch des hemels paeide.Ga naar voetnoot783-816Ga naar voetnoot816
d'Aertsvader, dus geredt op 't ongezienst,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot817
Zagh afgebeelt den dubblen outerdienst,
De bloedige en onbloedige offerhandeGa naar voetnoot819
820[regelnummer]
Des Heilants, die in liefde t'onswaert brande.Ga naar voetnoot820
Zet Isak hier, daer Kristus tegens een:Ga naar margenoot+
Zy hebben iet byzonder, iet gemeen.Ga naar voetnoot822
De boôn, gestiert uit 's hemels hooge poorte,Ga naar voetnoot823
Voorspellen elcx naemhaftige geboorte;Ga naar voetnoot824
| |
[pagina 798]
| |
825[regelnummer]
Waer voor Natuur te rugh springt uit haer' stant.Ga naar voetnoot825
Een ieder is zijn vaders eenigh pant,Ga naar voetnoot826
En erfgenaam van zoo veel rijckdoms t'zamen.Ga naar voetnoot827
Zy dragen bey geen ongewilde namen,Ga naar voetnoot828
Belovende behoudenis, of vreught.Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Zy stemmen in gehoorzaemheit, een deught,
Die offerhande en gaven gaet te boven.Ga naar voetnoot831
Zy klimmen beide om eenen Godt te loven,Ga naar voetnoot832
En zijnen naem t'aenbidden, zonder ergh;Ga naar voetnoot833
En torssen 't hout op eenen offerbergh.Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
Zy laten bey zich knevlen en gezeggen,Ga naar voetnoot835
En op het hout geoffert nederleggen.
Zy wachten bey den slagh en steeck van 't stael.Ga naar voetnoot837
Zoo wegen zy elckander in een schael;Ga naar voetnoot838
Tot dat de ram de strot wort afgesteken;
840[regelnummer]
Het bloet beginn' ten outer af te leken,
Te schilderen den rooden offerzoenGa naar voetnoot841
Des Zoons, die zoo den eischer most voldoen:Ga naar voetnoot842
Maer Isak, die den Doot zagh onder oogen,
En lagh gedoemt, en voor het zwaert gebogen,Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Behoudt zijn bloet, en plengt niet eenen strael;Ga naar voetnoot845
Op dat hy u den reinen dienst afmael',Ga naar voetnoot846
Die eeuw op eeuw gespelt van Malachias,Ga naar voetnoot847
Des Paeschnachts nam zijn' oirsprong in Messias,
Den eenigen, die willigh zich alree
850[regelnummer]
Geheilight had aen 't hout, op d'offerste.Ga naar voetnoot850
Heeft Isax hals geen' druppel bloets vergoten;
Ons leven lagh in eedler bloet besloten;Ga naar voetnoot852
Dat zonder zaet gesproten sprong voor elck;Ga naar voetnoot853
Doch eens aen 't Kruis, oneindigh in den kelckGa naar voetnoot854
855[regelnummer]
En overal. Nu kunt ghy licht bevroeden,Ga naar voetnoot855
| |
[pagina 799]
| |
Waerom de ram, niet Isax hals, most bloeden,Ga naar voetnoot823-56Ga naar voetnoot856
Zoo beelde Godt door Abrams offer uit
Den netten dienst, die Arons diensten stuit,Ga naar voetnoot858
En 't bloetgepleng van ossen koeien stieren.
860[regelnummer]
Een offerzon verdooft alle offervieren,Ga naar voetnoot860
In netheit en in klaerheit: want Godts Lam
Vermengt zich niet met smoock, als Moses vlam,Ga naar voetnoot862
Alleen gevoedt van 't aertsche en stof der aerde:
't Ontleent oock geen waerdy van 's Priesters waerde,
865[regelnummer]
Maer is van zelf zoo rein uit zijn natuur:
Is d'offraer snoo, dees offerhande is puur.Ga naar voetnoot864-66Ga naar voetnoot866
d'Aertsherder, noit bezweken in zijn trouwe,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot867
Trof d'ooren der Samaritaensche Vrouwe,
Op Garizim, als met een' donderslagh;Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
Toen zy hem 't woort gelijck te monde uit zagh,
Daer hy voorzey de ree genakende uren
Des Godtsdiensts, die niet meer aen Davids murenGa naar voetnoot872
Noch Sichems bergh en rots gebonden stont,Ga naar voetnoot873
Maer op den geest en waerheit vast gegront.
875[regelnummer]
Indien men badt tot Godt in alle landen,
Zoo slaet zijn rede op d'eer der offerhanden,Ga naar voetnoot875-76
Die Sion holp in twist met Garizim;Ga naar voetnoot877
Zoo looft hy hier de waerheit meer dan schim;Ga naar voetnoot878
En 't offer, dat de nieuwe Kerck zou cieren,
880[regelnummer]
Veel meer dan vleesch en bloet van ram of stieren;
Geringer dan den zoen van 't offerfeest,Ga naar voetnoot881
Dat broot in vleesch verandert door Godts Geest
En kracht des Woorts, u voênde met de spijze
Van 't zuiver Lam; nu geestelijcker wijze,
885[regelnummer]
Doch in der daet, geoffert op 't altaer,Ga naar voetnoot884-85
| |
[pagina 800]
| |
Al 't aertrijck door, voor Godts getrouwe schaer.Ga naar voetnoot868-86
Om uit de zee der outheit dan te landen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot887
Daer JESUS schuift een schot voor d'offerhandenGa naar voetnoot888
Des ouden tijts, op Paeschnacht, in de zael,Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
Des daeghs bereit voor 't heiligh offermael;Ga naar voetnoot890
Zoo laet ons naer den Opperpriester luisteren,Ga naar voetnoot891
Die al 't gestarnte en maenlicht komt verduisteren
Van Profecy, Nature en Horebs Wet,Ga naar voetnoot893
En 't beeldewerck, dus lang ten toon gezet,Ga naar voetnoot894
895[regelnummer]
Eer hy verscheen, om 't Offer in te wijden,
By nacht, zoo dicht in 't aenzicht van zijn lijden,Ga naar voetnoot896
En 't loos verraet, gestemt met overlegh.Ga naar voetnoot897
Eerst offert hy, meer dan Melchisedech,
Zich zelf, in schijn van broot en wijn, den Vader;
900[regelnummer]
En draeght hem op zijn eige spier en ader.Ga naar voetnoot898-900Ga naar voetnoot900
Zoo veel vermagh de zegening van 't Woort,Ga naar voetnoot901
Dat alles schiep, en broght de weerelt voort,Ga naar voetnoot902
Ja zonder stof. Wat zou dan Godt belettenGa naar voetnoot903
Hier ackervrucht en wijnranck om te zetten?
905[regelnummer]
Wat zeit hy? Dit 's mijn lichaem: dit 's mijn bloet.Ga naar voetnoot904-5
Een spraeck, waer aen geen leerling twijflen moet,
Die zijn vernuft met Kristus bant laet gorden.
Hy zeit: dat voor u zal gelevert worden.Ga naar voetnoot905-8
Dit is de kelck, het nieuwe Testament,
910[regelnummer]
In mijnen bloede [o goetheit zonder endt]
De kelck voor u vergoten, tot der zonden
Vergiffenisse. O woorden, pijlen, wondenGa naar voetnoot909-12
In 't steenen harte. O mensch, dit lichaem, nu
Gebroken, laet zich leveren voor u.
915[regelnummer]
Dit is de kelck, 't Verbont, op nieuw gesloten
In bloet, voor u, voor velen uitgegoten,
Tot 's misdaets boete, en tot vergiffenisGa naar voetnoot916-17
| |
[pagina 801]
| |
By Godt; geensins, op datze, hier ten disch,
Wat spijs en dranck slechts nuttighden en droncken;Ga naar voetnoot918-19
920[regelnummer]
Maer Godt ten zoen en offer toegeschoncken,
Voor dit getal der jongren, hier ontrent,Ga naar voetnoot921
En duizenden, by 't alziende oogh bekent.Ga naar voetnoot922
Dit vleesch, dit bloet wort hier dan opgedragen
De Godtheit, om te zoenen haer mishagen,
925[regelnummer]
Door zulck een' zoen en offer, voor 't getal
Der jongeren, en wat Godt eeren zal.Ga naar voetnoot923-26
Godt zeit (op dat geen eeuw zijn bloet uitwisse)
Tot hen: dit doet tot mijn gedachtenisse.Ga naar voetnoot928
Zoo nut de disch der zielen offerspijsGa naar voetnoot929
930[regelnummer]
En offerdranck, en zingt den hemel prijs.
Most Kristus een Melchisedech verstrecken,
Het Paeschlam zelf voltoien en voltrecken,
En zegelen met heiligh bloet in 't endt
Het nieuw Verbondt en beter Testament;
935[regelnummer]
Zoo staet het vast gegront in eeuwigheden,
Dat Kristus hier zijn eigen lijf en ledenGa naar voetnoot936
Toeheilighde met danckbaerheit aen Godt,Ga naar voetnoot937
Die hem verzagh met zulck een offerlot.Ga naar voetnoot931-38Ga naar voetnoot938
Dit leert u een van seventigh scholieren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
Mijn reisgenoot, mijn Lukas, wiens papierenGa naar voetnoot940
Getuigen van 't Apostelsche gebruick,
Den Offerdienst, die eeuwigh dure en ruick'.Ga naar voetnoot942
Hy toont u, hoe d'Apostels in die tijden
Met vasten en opoffren innewijden,
945[regelnummer]
In 't heiligh ampt, zoo my, als Barnabas,Ga naar voetnoot944-45
| |
[pagina 802]
| |
Door drift des Geests, die hun Orakel was.Ga naar voetnoot946
Schoon iemant mijn of Lukas pen versnye;Ga naar margenoot+
Zy druckt u door het Griecksche Liturgye
Dien Offerdienst zoo klaer en helder uit,Ga naar voetnoot947-49
950[regelnummer]
Dat al 't gewoel des afgronts op haer stuit.Ga naar voetnoot943-50Ga naar voetnoot950
Zoo leverde ick den Godstdienst aen d'Achaiers,
Uit Kristus mont, tot smaet des zielverleiersGa naar margenoot+Ga naar voetnoot951-52
En afgodts; en tot weering van 't misbruick;Ga naar voetnoot952-53
Dat min de ziel bezorghde, dan den buick;Ga naar voetnoot953-54
955[regelnummer]
Den dooven buick, die graegh en gulzigh weidde;Ga naar voetnoot955
Te traegh het lijf des Heilants onderscheidde;
En schuldigh aen 't gekruiste bloet en vleesch,
Godts oordeel at en inzwolgh, zonder vrees:
Behalve dat, by 's afgodts schaer gezeten,
960[regelnummer]
Hy reuckloos dorst des afgodts offer eten,Ga naar voetnoot960
En 't vleesch, gewijt aen zoo een helsch altaer.Ga naar voetnoot951-61
Korinthen liep alree geen klein gevaerGa naar margenoot+
Van, op de rots der afgoôn, dus te stranden:Ga naar voetnoot963
Want Belials en Kristus offerhandenGa naar voetnoot964
965[regelnummer]
Verdragen zich, gelijck de nacht en dagh.
Het was dan tijt, dat ick er in verzaghGa naar voetnoot966
En waerschuwde elck afgodery te vlieden;
Gelijck het past zoo Godtverlichte lieden.Ga naar voetnoot968
Ick stelde flux twee disschen tegens een;
970[regelnummer]
Hier, Kristus, daer, de Heidens en Hebreen;
Hier, 't lijf met danck geoffert, Godt ten prijze,
En daer, 's Hebreeus en Heidens offerspijze.
| |
[pagina 803]
| |
Hier d'eter in gemeenschap met Godts Zoon,
Door 't nuttigen zijns lichaems, hem geboôn;
975[regelnummer]
Daer, 's afgodists gemeenschap, door het brassenGa naar voetnoot969-75
Met valsche Goôn, op wien dees buicken passen.Ga naar voetnoot976
Men zagh dan hier 't gelijck en ongelijckGa naar voetnoot977
Des offerdiensts, in Godts en 's afgronts Rijck
Vereenigen, en tegens een verschelen;Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Godt eeren, Godt zijn wettige eere ontstelen;
Gemeenschap met den afgront, of het licht;
Het spijsaltaer tot ieders eer gesticht;Ga naar voetnoot982
Het offer elck zijn Godtheit opgedragen,Ga naar voetnoot983
En d'eters Gode of 's ongodts geest behagen:Ga naar voetnoot984
985[regelnummer]
Gelijck ghy schept uit mijn Korinters brief;Ga naar voetnoot962-85Ga naar voetnoot985
Dies twijfel niet Godt heeft den offer lief,
Zijn opperste eer. Hoe kan het hun gelucken,Ga naar voetnoot987
Die Godts altaer door 't loochnen onderdrucken?
De Godtsdienst rust, daer 't offren wort gestaeckt.
990[regelnummer]
Wie 't offer quetst, heeft Godt in 't oogh geraeckt.
Zoo iemant zich misgrijpe aen zijns gelijcke,Ga naar voetnoot991
Men zoent die schult, daer 't Recht het oordeel strijcke:
Maer zoo een mensch de Godtheit koom te na;
Wat offerhand, wiens voorbé boet die scha?Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
De vruchtbre schoot der vaderlijcke schriftenGa naar margenoot+
Gaet zwanger van altaren, offergiften
En offerhande en offerzoengebeên
En Offeraers en Priesters, voor 't gemeen.Ga naar voetnoot995-98Ga naar voetnoot998
De breede Raet der Kercke hangt zijn zegels
1000[regelnummer]
Aen Kristus dienst, bevestight door de regels
Der Bisschoppen, Godtvruchtighlijck verzaemt,Ga naar voetnoot1001
Van daer de zon den bruinen nacht beschaemt,
Tot daerze zinckt, om andre toe te lichten.Ga naar voetnoot1002-3
| |
[pagina 804]
| |
d'Altaren zelfs en kercken, hun gestichten,Ga naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
Getuigen klaer van JESUS Priesterdom.Ga naar voetnoot999-1005Ga naar voetnoot1005
Dat eeuwigh spreeckt, en maeckt den afgront stom;Ga naar voetnoot1006
Die al te spade aen 't kladden en aen 't kreucken,Ga naar voetnoot1007
Verdonkren durf ontelbre gulde spreucken
Der Vaderen, op 't voorhooft van Godts KerckGa naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
Gesneên, tot roem van dit Godtsdienstigh werck.
Het oudt Verbont ontstack veel offervieren,Ga naar margenoot+
En geen vergeefs; doch vierderley manierenGa naar voetnoot1012
Van offeren vertoonen zich hier in,
Waer uit men schept des offraers wit en zin:
1015[regelnummer]
Het zy hy poogh' den Hooghste te behagen,
Met hem zijn eer door brantwerck op te dragen;Ga naar voetnoot1015-16
Of voor misdrijf te zoenen door het bloet;Ga naar voetnoot1017
Of voor genot van aertsch en tijtlijck goet,
Tot danckbaerheit zich zelven op te wecken;Ga naar voetnoot1018-19
1020[regelnummer]
Of uit gebreck van heil, zijn gunst te trecken.Ga naar voetnoot1020
Het eerste voer geheel in roock naer Godt:Ga naar voetnoot1021
Het tweede gunde oock Levy zijn genot:Ga naar voetnoot1022
Van d'andre twee genoot hy 't offer mede,Ga naar voetnoot1023
Om wien men roockte en smoockte op d'offerstede.Ga naar voetnoot1024
1025[regelnummer]
Het nieuw Verbont begrijpt, in 't algemeen,Ga naar margenoot+
Zoo menigh slagh van Offer kort in eenGa naar voetnoot1026
Onbloedigh; 't welck in prijs kan achterhalenGa naar voetnoot1027
De dierbaerheit des offers, dat met stralenGa naar voetnoot1028
Van bloet het Kruis bevochtighde op Kalvaer:
1030[regelnummer]
't Onbloedigh, vry wat meer dan spier en aêrGa naar voetnoot1030
En vlam en roock der bloedige Levijten;Ga naar voetnoot1031
Die zulck een maght van offerkudden slijten,Ga naar voetnoot1032
En weide en stal verarmen van hun vee.
Hoe steigert nu de kam van mijn Hebree,Ga naar voetnoot1034
| |
[pagina 805]
| |
1035[regelnummer]
By wien dees dienst, dit offer, wort verschoven;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1035
Daer 't vier der lucht geslingert komt van boven,Ga naar voetnoot1036
En 't offervee van Salomon verslint;
Terwijl de galm van zangk en spel voor windtGa naar voetnoot1038
Ten hemel vaert; en hondertduizent vachtenGa naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
En 't vijfde deel hier toe zich laten slaghten,Ga naar voetnoot1039-40
Met duizenden van ossen, op een tijtGa naar voetnoot1041
En zelve feest, dat zeven dagen wijdtGa naar voetnoot1042
Die Koningskerck, gevult met heldre wolcken,Ga naar voetnoot1043
Vol majesteits; voor wie een drang van volcken
1045[regelnummer]
Aenbidden, met hun aenzicht in het stof,Ga naar voetnoot1044-45
De Godtheit zelf verschijnende uit haer hof,
Belooft haer volx gebeden te verhooren,
Op deze plaets, ten offer uitgekoren.Ga naar voetnoot1046-48
Judea had, 'k beken het, zijn altaer,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1049
1050[regelnummer]
Zijn Priesterdom, zijn kerck en Offeraer;
Doch aen geslacht aen plaets en tijt gebonden;Ga naar voetnoot1051
Tot dat de Zoon uit 's Vaders schoot gezonden,
Voltoien quam den Godtsdienst, naer de wet
Door Engelen bestelt en ingezet.Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Dees Salomon, gekroont in 't Euangeli,Ga naar voetnoot1055
['t Welck al de pracht des voorbeelts by geen leli
Gelijcken durf] verdooft door majesteitGa naar voetnoot1056-57
Van eenen dienst den glans en heerlijckheitGa naar voetnoot1058
Des tempels, root van 't bloên der vette rammenGa naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
En rundren; en den reuck der wieroockvlammen.Ga naar voetnoot1060
Een Offer, zoo onschatbaer van waerdy,Ga naar voetnoot1061
Streeft al de pracht der offeren voorby,
Geen een geslacht bedient nu d'offerhanden;Ga naar voetnoot1063
Maer Moor en Noor en aert van alle landenGa naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
Bewaren 't ampt, dat beter Godt behaeght
Dan Levijs dienst. Geen eene steenrots draeghtGa naar voetnoot1066
| |
[pagina 806]
| |
Een cedren kerck en haer geslepe drempels;Ga naar voetnoot1067
Maer boogh op boogh, gewelft tot rijcke tempels,Ga naar voetnoot1068
Beschieten 't licht met gouden kruis en spits.Ga naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
Veel outers staen in hunnen vollen krits,Ga naar voetnoot1070
In ste van een, uit root metael gegoten.Ga naar voetnoot1071
De Godtsdienst, eer zoo naeu en eng besloten,Ga naar voetnoot1072
Gaet weiden, als de zeerijcke Oceaen;Ga naar voetnoot1073
En kent geen kust, daer niet zijn outers staen.
1075[regelnummer]
Oock duurt nu 't feest, niet eenmael zeven dagen,Ga naar voetnoot1075
Maer 't gansche jaer, en volght den zonnewagenGa naar voetnoot1076
In JESUS naem; die, galmende overal,Ga naar voetnoot1077
De lucht beweeght te zeegnen bergh en dalGa naar voetnoot1078
En zee en stroom, van waer gebeden steigeren
1080[regelnummer]
Naer Godt; te rijck, te milt, om nu te weigeren
't Beloofde heil, op des aenbidders stem.
Al 't aertrijck door is nu Jerusalem;
Wiens offer van geen Engel wort volprezen.
Het bloote beelt gaet schuil voor 't ware Wezen;Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
De schaduw voor Godts eigen lijf en bloet;Ga naar voetnoot1085
Beloftenis voor 't lang beloofde goet;
Het naeckte merck en teken voor 't betekende;Ga naar voetnoot1087
De nacht voor 't licht: het hemelsch vier, ontstekende
Verteerende 't altaervee, versch geslacht,Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
Voor 't werkend Woort; 't welck zegenrijck van kracht,Ga naar voetnoot1090
De weite en wijn verslint, op 's Priesters bede,
Door 't woort des Woorts; u leverende, in stede
Van ackervrucht en wijngaert, spier en aêr,Ga naar voetnoot1093
En Godt en mensch, Emanuël; voorwaer
1095[regelnummer]
Wat anders dan dat blaten, bulcken, loeienGa naar voetnoot1095
En reutelen en bloên van schapen, koeien
| |
[pagina 807]
| |
En kalveren, ten offer vet gemest
En uitgepickt; of musch, of tortelnest;
Of wieroocklucht, of oli, wijn en bloemen
1100[regelnummer]
Van meel, en al wat Moses pen kan noemen;Ga naar voetnoot1096-1100
Wiens offeren dit eenigh wezen aen,Ga naar voetnoot1101
Het welck verduurt den tempel, lang vergaen,Ga naar voetnoot1102
In puin en stof, gelijck zijn outerslaven.Ga naar voetnoot1103
Een offergift beschaemt alle offergaven:
1105[regelnummer]
Een offerlam al 't vee, dat loeit en blaet;
Een offerkelck al 't plengen, zonder maet,Ga naar voetnoot1104-06
Van wijn en bloet; een air zoo veel gewassen.
Nu klaeght geen oogh van roock en smoock en asschen,Ga naar voetnoot1108
Stoffeert geen wolck, vol glans, het diep gewelfGa naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
Met majesteit; ghy hebt 't onmeetbre zelfGa naar voetnoot1110
In 's toevals wolck, veel kleener, veel geringer,Ga naar voetnoot1111
Besloten van den Godtgewijden vingerGa naar voetnoot1112
En duim; of van kristal en louter gout,Ga naar voetnoot1113
Waer aen die schat der Godtheit wort betrouwt;
1115[regelnummer]
Dat lijf, gekroont in top van alle hemelen;
Dat bloet, om 't welck veel duizent Geesten wemelen;
Bedeckende met vleuglen aengezicht
En voeten, voor dat onverdraeghzaem licht.Ga naar voetnoot1118
Hier rolt een rey den galm der offervaerssenGa naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
Van boogh tot boogh: de maeghdewasse kaerssen
Bewegen zich in hun onzichtbre vuist:
Daer wieroockt een voor 't Paeschlam, eens gekruist:
Een ander weckt de tragen met cymbalen:Ga naar voetnoot1123
Een ander kroont Godts Heilighdom met stralen.Ga naar voetnoot1119-24Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
Te Bethlehem rees 's nachts geen schooner daghGa naar voetnoot1125
Van Cherubijns; daer in de kribbe lagh
Dat naeckte Kint, bestort met zulck een' zegen:Ga naar voetnoot1127
| |
[pagina 808]
| |
Maer 't zelve lijf, dat toenmael heeft gelegenGa naar voetnoot1128
In d'arme krib, streckt hier op 't rijck altaerGa naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
Een zoen, een troost en zegen, voor de schaerGa naar voetnoot1130
Der levenden en ree verhuisde zielen.Ga naar voetnoot1131
Het zelve Kint, waer voor de Wijzen knielenGa naar voetnoot1132
En offeren hun wieroock, myrre en gout,
Wort aengebeën, op outers, rijck gebouwt
1135[regelnummer]
Van marmersteen en toets, of onder struicken,Ga naar voetnoot1135
In hol en rots; daer d'Offerzon moet duickenGa naar voetnoot1136
Voor duisternisse en maght van kettery,Ga naar voetnoot1137
Of Heidendom en afgodts heerschappy.
My dunckt ick zie een Duif dit offer kussen.Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Onnoosle Duif, wie kan uw liefde blussen?Ga naar voetnoot1140
Hoe decktze met haer wiecken 't Heiligh Ront,Ga naar voetnoot1141
En nat des Kelx; gelijck in 't out Verbont
De Cherubijn de gulde bontkist deckte;Ga naar voetnoot1142-43
Waer in het Man, zoo vroegh, de schaduw streckteGa naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
Van 't offerbroot voor leckrer mont gespaert;Ga naar voetnoot1145
In 't zuiver vat der Maeght voor u bewaert;Ga naar voetnoot1146
Van Gabriel Godts afgezant gezegent,Ga naar voetnoot1147
En toegejuicht van 't Kint, dat Godt bejegent.Ga naar voetnoot1148
In 's moeders lijf; en als een morgenstar,
1150[regelnummer]
Voor 't offerlicht, de heirbaen baent van verr.Ga naar voetnoot1150
Geen offer kan de wolcken zoo doordringen
Dan dit alleen; 't welck alle zegeningenGa naar voetnoot1152
Verdient, en zoo beknopt in zich bevat
Meer waerdigheit en deught en kracht en schat
1155[regelnummer]
Dan Arons dienst en d'offers zijner zonen.
Een offer komt alle offerhanden kroonen.Ga naar voetnoot1156
De gansche Wet en Godts Profeten zien
Op eenen dienst, die Levi quam verbiênGa naar voetnoot1158
Zijn ampt, zoo lang in 't Heilighdom betreden.Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
't Volmaeckte deckt al d'onvolkomenheden,
| |
[pagina 809]
| |
Het levend vleesch verfoeit het doode vee;
Gezielde wijn de druif, van d'eerste sne,Ga naar voetnoot1162
In Kanaän, getreên met natte zolen.Ga naar voetnoot1163
Messias bint nu ezelin en volen
1165[regelnummer]
Aen d'offerranck des outers, milt en zoet,
En wascht zijn kleet in wijngertsap en bloet.Ga naar voetnoot1164-66
't Is tijt dat, voor deze offerleckernye,Ga naar voetnoot1167
Belofte wijcke en beelt en profecye.
Zoo goot allengs Godts uitverkoren vatGa naar voetnoot1169
1170[regelnummer]
Dien balsem uit en goddelijcken schat
Des offergeurs, als Elys zoonsGa naar margenoot* verrezen,Ga naar voetnoot1171
Uit eenen damp en klove, hun gewezen,Ga naar voetnoot1172
Tot steurnis van Godts Offer, en de schaer,Ga naar voetnoot1173
Die Christus diende aen zijn geheimaltaer.Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Zij scheelden wel in zin en spraeck; doch stemdenGa naar voetnoot1175
Uit nijt, om elck van 't offren te vervremden;Ga naar voetnoot1176
En hieven aen, met zoo een schalck geluit:Ga naar voetnoot1177
Verdriet u 't licht, steeck beide u oogen uit,Ga naar voetnoot1178
Voor 't helder Woort, Gods boeck, voor elck ontsloten;Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
En val te voet dien Godt, in gout gegoten;Ga naar voetnoot1180
Dien Mahuzim; het slot en aertsgeweltGa naar voetnoot1181
Des Antikrists; die zijn betrouwen stelt
| |
[pagina 810]
| |
Op zulck een pest en toverdranck, geschoncken
Den Koningen en Vorsten, dol en droncken,Ga naar voetnoot1183-84
1185[regelnummer]
En tuimelende om 't sap der goude schael,
Vol zoet vergift: waer door zy altemael
Het heiligh en onheiligh t'zamenroeren,
En razend wreet, een heiloos oorloogh voeren,Ga naar voetnoot1188
Ter liefde van der zielen snootste boel:Ga naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Die van haer bedde, of elpenbeenen stoel,Ga naar voetnoot1190
Vast aenziet, hoe haer ridders zich verhitten,Ga naar voetnoot1185-91Ga naar voetnoot1191
En met den klaeuw van stael de Waerheit zittenGa naar voetnoot1192
Zoo bits in 't hair; als waer de hemel doof
En blint. De Mis is louter kerreckroofGa naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
En lastering en blinde afgoderyeGa naar voetnoot1195
En guighelspel en dolle razernye;Ga naar voetnoot1196
Een kakelbont gewaet, by een geraeptGa naar voetnoot1197
Van menigh stuck; waer aen zich 't volck vergaept;
Het welck, zoo dick men opheff kelck en ouwel,
1200[regelnummer]
Zich buight voor 't hooft van aller grouwlen grouwel;Ga naar voetnoot1200
Dat stormgevaert, 't welck, steigerende uit slijckGa naar voetnoot1201
En stof, bestormt het eeuwighdurend Rijck
Van Kristus zelf, door 't schuim der domste Reuzen,Ga naar voetnoot1203
Die 't beckeneel op dezen hoecksteen kneuzen;Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Terwijl het Godt verlastert door de Mis;Ga naar voetnoot1205
Zijn Kruis begraeft; zijn doots gedachtenisGa naar voetnoot1206
Gansch uitwischt; al de vrucht van 't bitter stervenGa naar voetnoot1206-7
Schoon afknaeght aen den Kruisboom; en de vervenGa naar voetnoot1207-8
| |
[pagina 811]
| |
Van 't heiligh bloet verduistert; en Godts KerckGa naar voetnoot1208-9
1210[regelnummer]
Berooft den troost van haer Geheimnismerck.Ga naar voetnoot1205-10
Schudt Baäl uit en 't juck van zijn geboden;Ga naar voetnoot1211
Dien offerdienst van Heidendom en Joden
Door een gemengt. Vloeck Judas, die zijn' GodtGa naar voetnoot1213
En Heilant zelf dus opveilt om 't genot;Ga naar voetnoot1214
1215[regelnummer]
En zet zijn lijf en ziel hier op te pande,Ga naar voetnoot1215
Dat hy u schencke een zoenende Offerhande.Ga naar voetnoot1179-1216Ga naar voetnoot1216
Mijn hart geleeck een sidderende blat,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1217
In 't ruischend bosch, van dwarrelwint gevat.
Sint Pauwels graeuwt en dreight de dootsche spoken,Ga naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Zoo datze strax verbaest ter klove indoken;Ga naar voetnoot1220
Die sluitende haer' opgesparden mont,
't Verwaten paer naer zijnen kerker zont.Ga naar voetnoot1222
Het hemelsch licht verdrijft dien helschen waessem,Ga naar voetnoot1223
Voor mijn gezicht: zoo schep ick weder aessem,Ga naar voetnoot1223-24
1225[regelnummer]
En luistre naer den klanck der Kercktrompet,Ga naar voetnoot1225
Die Numaes stijl te Rome heeft verzet;Ga naar voetnoot1226
Zijn afgoôn van altaer en dienst versteken;Ga naar voetnoot1227
En 't aertrijck door den Kristdienst zelf gaen queecken
En offerhant, die nimmer zal vergaen.
1230[regelnummer]
Godts afgezant hief op een nieuw dus aen:
Beëlzebub, om 't volck van Godt te leiden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1231
Verdraeit Godts dienst, en voert den simplen Heiden,Ga naar voetnoot1232
Die noch naer d'onbenevelde natuurGa naar voetnoot1233
De Godheit eert, zoo heldiep, dat hy 't vuurGa naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
Des offers stoockt en toewijt zijne ongodtheit,
Vermomt als Godt; o tastelijcke zotheit!
De blintheit geeft den Schepper zelf de schop,Ga naar voetnoot1237
En draeght voortaen den stommen afgodt op
Eerst vee, daer na oock menschen, ja de loten,Ga naar voetnoot1239
| |
[pagina 812]
| |
1240[regelnummer]
Uit 's vaders zade en bloede voortgesproten:Ga naar voetnoot1239-40
Zoo diep verdwaelt de ziel, die 't licht verlaet.
Maer na dien nacht verschijnt Godts dageraetGa naar voetnoot1242
En heldre zon, die dooft deze offervoncken,Ga naar voetnoot1243
Gestarnten, die aen 's afgronts hemel bloncken.
1245[regelnummer]
't Beroockte hof ziet toe, en met een veeghGa naar voetnoot1245
Zijn tempels naeckt van afgoôn; d'outers leêghGa naar voetnoot1246
Van wieroock, myrrhe en gout en rijcke gaven;
En Lucifer met al zijn eer begraven.Ga naar voetnoot1248
Een offer van 't gezegent KerstendomGa naar voetnoot1249
1250[regelnummer]
Alle offers bluscht, en maeckt d'orakels stom;Ga naar voetnoot1250
Ter tijt dat Godt tot straf geterght, uit torenGa naar voetnoot1251
De Hel ontboeide, om zijnen dienst te storen,
Door reetschap tot haer gruwzaemheên bequaem,Ga naar voetnoot1253
En reedt zijn proef te doen in 's afgronts naem.Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Men ving dan aen den offer te verbasteren,Ga naar voetnoot1255
Te lochenen, te schenden, te verlasteren.Ga naar voetnoot1256
Noit sloegh de pest zoo voort, van huis tot huis,Ga naar voetnoot1257
Als d'offervloeck der vyanden van 't Kruis:Ga naar voetnoot1258
Niet opgehitst, gelijckze zelfs vertellen,
1260[regelnummer]
Van 's hemels Geest, maer van den Geest der hellen;
Met reden, want die haet met al zijn maght
Dit offer, 't welck Godts eer zet in haer kracht.
De Hemel smeet al 's afgronts offers neder,
De Hel te spijt; nu speelt zy 't Gode weder;Ga naar voetnoot1264
1265[regelnummer]
En brult en bruist met al haer ongediert,Ga naar voetnoot1265
Zoo verre haer de breidel wort geviertGa naar voetnoot1266
Tot zulck een' vloeck en watze voort te zamen
Van onder haelt en oplaedt, zonder schamen;Ga naar voetnoot1268
Terwijlze 't brein door 't offerschelden scherpt,
1270[regelnummer]
Op datze 't volck slechts stof in d'oogen werpt;Ga naar voetnoot1269-70
| |
[pagina 813]
| |
Om niet ontdeckt te worden tot haer' navel,Ga naar voetnoot1271
Zoo menige eeuw gepijnt met vlam en zwavel.
Dit nachtspoock schiet noch aen een kleet van licht,Ga naar voetnoot1273
En leit Godts boeck quansuis voor uw gezicht;Ga naar voetnoot1274
1275[regelnummer]
Om, onder schijn van elck d'afgoderyen
t'Ontraên, u tot zijn dischgast in te wyen,Ga naar voetnoot1276
Op 't grof geluit der offerlasterklock;Ga naar voetnoot1277
Daer zich de buick vernoeght met teugh, en brock.Ga naar voetnoot1278
Wat zeit de buick, ten brootdisch aengezeten?Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1279
1280[regelnummer]
De Bijbel deckt een' disch, waer van wy eten,Ga naar voetnoot1280
En geen altaer. Hy zet geen offerwijs,Ga naar voetnoot1281
Noch priesters, maer uitreickers van zijn spijs;Ga naar voetnoot1282
Dies laet 't gezagh der krancke menschen varen,Ga naar voetnoot1283
En 't oudt gebruick, gewortelt door de jaren.Ga naar voetnoot1284
1285[regelnummer]
Legh af, legh af die stoutheit van 't Vernuft.Ga naar voetnoot1285
O ydel brein, ghy raeskalt reede, of suft,Ga naar voetnoot1286
Maer noch te vroegh en voor uw grijze hairenGa naar voetnoot1287
Liet ghy Vernuft, uw stoute leitsvrouw, varen;Ga naar voetnoot1288
Noit waeghde zich uw ziel in 't worstelperck;Ga naar voetnoot1289
1290[regelnummer]
Maer neighde 't hooft den schoot toe van Godts Kerck,Ga naar voetnoot1259-90Ga naar voetnoot1290
En 't grijs gebruick, van hant tot hant ontfangen.Ga naar voetnoot1291
Uw spinneweb kan niet dan muggen vangen;Ga naar voetnoot1292
Geen' vogel, die wat vaers heeft in zijn vlught,Ga naar voetnoot1293
Of schrijft zijn spoor wat hooger door de lucht.
1295[regelnummer]
Indien u lust om woortstrijt slechts te twisten;
Betoon, waer een der vier Euangelisten,
Breetweidender in 't lijden van hun Godt,Ga naar voetnoot1297
Eens reppe van zijn duurzaem Priesters-lot
Of Priesters-ampt, van boven hem beschoren;
1300[regelnummer]
Van d'offerhant, ten zoen van 's hemels toren;Ga naar voetnoot1300
Of van altaer, besprengt met offerbloet.
| |
[pagina 814]
| |
Sla op die vier: bezie, waer u ontmoetGa naar voetnoot1302
Van offerhande of Priester stip of letter.Ga naar voetnoot1298-1303
Gaet Pauwels nu voor afgodist, of ketter,Ga naar voetnoot1304
1305[regelnummer]
Die Arons ampt verdooft, van stap tot stap,
Door Kristus bloet en bloedigh Priesterschap?Ga naar voetnoot1305-6
Op dat wy nu van 't bloelooze ampt niet reppen:Ga naar voetnoot1307
Naerdien ghy durft Melchisedech misscheppen,Ga naar voetnoot1308
En 't eeuwigh ampt des offerbroots en wijns,
1310[regelnummer]
Hem toegestaen door d'outheit des Rabbijns;
Zoo straelt dit licht door 't vlies in 't oogh der Joden,Ga naar voetnoot1311
Die Kristus, niet het eintloos offer, dooden.Ga naar voetnoot1310-12
Doch ghy, die 't al naer uwen zin verbast,Ga naar voetnoot1313
Leght hier de Kerck de Jootschap oock te last.Ga naar voetnoot1314
1315[regelnummer]
Maer zy vermengt door 't offeren geen JootschapGa naar margenoot+
Noch Heidendom met d'allerblijste bootschapGa naar voetnoot1316
En haren dienst, noch smet het leste boeckGa naar voetnoot1317
Geensins door 't eerste, en terght zoo 's hemels vloeck.Ga naar voetnoot1318
Haer brein te klaer van Godt verlicht, en schrander
1320[regelnummer]
In 't hemelsch Recht, schift snedigh van elckanderGa naar voetnoot1320
Al 't geen Godt scheit, en aen zijn Bruit betrouwt;Ga naar voetnoot1321
Die kiest het nieuw, en wraeckt 't verboden oudt,Ga naar voetnoot1322
Vooral den reuck van Moses offerhande.Ga naar voetnoot1323
By 't middelbaer lijt Kristus scha noch schande;Ga naar voetnoot1324
1325[regelnummer]
Als schildery, gewaet, gebaer, muzijck,
En licht en kruis van wederzy gelijck,Ga naar voetnoot1326
Ja zelf bestemt van offerloosgezinden,Ga naar voetnoot1327
Nu tegens een aen 't buldren, als vier winden,Ga naar voetnoot1328
En met een laegh van schriftschut zy aen zy,Ga naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
Om 't voeren van de vlagh der Kettery,Ga naar voetnoot1330
Die razende quansuis op Babels boelen,Ga naar voetnoot1331
Licht geestelijck en weerlijck uit hun stoelen.Ga naar voetnoot1332
| |
[pagina 815]
| |
Zy giet een' Godt in hare harssenpan,Ga naar voetnoot1333
En eert dit Kalf te Bethel en te Dan;Ga naar voetnoot1334
1335[regelnummer]
Doch niet om 't kalf, maer om Godts Rijck te rijten,Ga naar voetnoot1335
Door ongewijde oproerige Levijten.Ga naar voetnoot1336
Zy noemt de Mis, den Kristdienst, kerreckroof;Ga naar voetnoot1337
Haer' kerckroof het gezuiverde geloof.Ga naar voetnoot1338-vv.
Zy jammert om den Kelck, quansuis verdonkert,
1340[regelnummer]
En steelt Godts kelck, die in haer oogen flonkert:Ga naar voetnoot1340
Zy steelt al 't geen haer brein eischt afgeschaft,
En hangt dan op de wet, die 't stelen straft,Ga naar voetnoot1342
In 't leegh gewelf, een romp schoon uitgeplondert:Ga naar voetnoot1343
Dan luide op Bel en Antikrist gedondert;Ga naar voetnoot1344
1345[regelnummer]
Den Antikrist, haer reedtste stormgevaert,Ga naar voetnoot1345
Van waer zy kracht op 's weerelts Hooftstadt baert.Ga naar voetnoot1346
Maer Rome spant een keten, rijck van schakels,Ga naar voetnoot1347
Een keten van der Vaderen orakels;Ga naar voetnoot1348
Zoo menighmael men haer ten storm ontzegg':Ga naar voetnoot1349
1350[regelnummer]
Want d'outheit roemt doorgaens MelchisedechGa naar voetnoot1350
En 't offer, klaer gespelt by Malachias,Ga naar voetnoot1351
Weghwijzer door alle eeuwen, na Messias:
Dit ziet de Nijt, tot schultbeken te groots,Ga naar voetnoot1353
En overtuight, noemt d'outheit al te Joodtsch:
1355[regelnummer]
Of om met kracht den Offer Godt t'ontwringen,Ga naar margenoot+
Verziert een' vondt om zylings uit te springen,Ga naar voetnoot1356
En reckt den naem van Offer wijder uitGa naar voetnoot1357
Dan 't offer reickt; en gront dit los besluit
Op zulck een zant, dat regenplas noch vlagen
1360[regelnummer]
Noch 't bulderen des stormwints kan verdragen.Ga naar voetnoot1359-60
Men schreeuwt: dit woort zet hier geen zeker merck:Ga naar voetnoot1361
| |
[pagina 816]
| |
Want offer heet, of Godtsgift, of elck werckGa naar voetnoot1362
Van deught, gewrocht den Opperste ten prijze.
Zoo offren wij, slechts geestelijcker wijze,
1365[regelnummer]
Als Priesters in 't gemeen daer toe gezet,Ga naar voetnoot1365
Hem lijf en ziel, naer een voltoider wet.Ga naar voetnoot1366
'k Beken, dat woort is by d'aelouden gangbaer,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1367
In breeder zin; by 't godtsbladt oock ontfangbaer,Ga naar voetnoot1368
Voor Godtsgift of voor 't hart, naer Godt gerecht,Ga naar voetnoot1369
1370[regelnummer]
Of met een woort en bynaem aengehecht,Ga naar voetnoot1370
Als offerhant van lof of kalf der lippen.Ga naar voetnoot1371
Noch kan hy door deze uitvlught niet ontglippen:Ga naar voetnoot1372
Noch worght hy, in zijn stricken achterhaelt:Ga naar voetnoot1373
Want Offer wort oock eigentlijck bepaeltGa naar voetnoot1374
1375[regelnummer]
En in zijn' ringk, als elcke deught, gesloten;Ga naar voetnoot1375
Of anders zou 't verstant gedurigh vlotenGa naar voetnoot1376
En dobberen in twijfel, op en neêr:
't Gebroken hart, gehoorzaemheit en meerGa naar voetnoot1378
Godtdienstigheits most stip voor offer strecken;Ga naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
Daer geen Profeet die deughden zoo leert recken;Ga naar voetnoot1380
Maer onderscheit het offer onverwartGa naar voetnoot1381
En Godtsgaef stip van deught en dienst in 't hart.Ga naar voetnoot1382
By alle volck is 't offer een byzonder
Godsdienstigh werck; waer door de mensch zich onder
1385[regelnummer]
De Godtheit stelt, en d'oppermaght betuight
Des eigenaers, voor wien het alles buight.
Dees lastergeest, die uit den nacht komt draven,Ga naar voetnoot1387
Om JESUS Kruis en tittel te begravenGa naar voetnoot1388
En met den Jode aen 't schelmstuck hantgemeen,Ga naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
Schuift nu zijn schult te Mis toe; daer HeleenGa naar voetnoot1390
Of d'offerziel van yver wort verslonden,
En juicht; als hadze in 't offren 't Kruis gevonden,Ga naar voetnoot1392
| |
[pagina 817]
| |
Dat op 't altaer, als Arons roede, bloeit;Ga naar voetnoot1393
Naerdien de kracht van 't bloelooze offer vloeitGa naar voetnoot1394
1395[regelnummer]
Uit JESUS borst en eens geopende ader;
Die daeghlix noch de gramschap van den Vader
Verzoent op 't reine en onbespatte altaer;
Toedienende Godts offerende schaer
Dien waertsten prijs van 't bloet des eens Gekruisten,
1400[regelnummer]
Met der Hebreen en der Latijnen vuisten.Ga naar voetnoot1400
Het middel om u t'eigenen dien prijsGa naar voetnoot1401
Van Kristus bloet, door d'onbesmette wijsGa naar voetnoot1402
Van offren, noit door tijtsverloop verbastert;
Is dat een dienst, die Kristus ampt verlastert?Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
Zijn offerhande ontheilige en verstoot'?Ga naar voetnoot1405
Of afknaegh' vrucht en bloessem van zijn doot,
Schoon uitgewischt in elcks gedachtenisse?Ga naar voetnoot1404-07Ga naar voetnoot1407
Is 't waer? ga heen, vervloeck, verdelgh de Misse:
Ga geessel met een scorpione zweepGa naar voetnoot1409
1410[regelnummer]
Ten tempel uit dit hooft, dat oit begreepGa naar voetnoot1410
Een gruwelstuck, te snoot om aen te peinzen:
Maer kan dees plaegh zich zelve een' Engel veinzen;Ga naar voetnoot1412
Zoo zeer begaen voor Kristus ampt en eer,Ga naar voetnoot1413
Terwijlze 't merck des godtsdiensts rucke om veer;Ga naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
Zoo licht de grijns van 't oogh des offerschenners,Ga naar voetnoot1415
Gevloeckt van Godt; en wordt oprechte kenners
Der valsche munte, in schemerlicht besteetGa naar voetnoot1417
By 't slechte brein, dat naulix beter weet;Ga naar voetnoot1418
Of by een' valck, gedient door 't lasterwapen,Ga naar voetnoot1419
1420[regelnummer]
Om uit de Kerck te grabbelen, te rapen
Een mijter, staf en Bisschoplijck gewaet
En tiende en wat geen' havixklaeuw verzaet.Ga naar voetnoot1420-22Ga naar voetnoot1422
Dees Judas eischt geen dartigh zilverlingen,Ga naar voetnoot1423
Maer dreight een' sprongk, als Lucifer, te springen;Ga naar voetnoot1424
| |
[pagina 818]
| |
1425[regelnummer]
Verraet Godts eer door zoo veel offersmaets;Ga naar voetnoot1425
Om zich met kracht te zetten in Godts plaets
Door Englen, die belust om roof te maeien,Ga naar voetnoot1427
Hun onkruit 's nachts in 't offerkoren zaeien;Ga naar voetnoot1428
Dit onkruit, 't welck u levert eenen oegstGa naar voetnoot1429
1430[regelnummer]
Van zoo veel ramps en oorlooghs, wilt en woest.Ga naar voetnoot1430
Noch Godts Jordaen, noch geene vonteplassen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1431-vv.
Het middel om de zielen wit te wasschen,
In Fenixbloet, ontluistren geensins 't bloet,Ga naar voetnoot1433
Gevloten uit zijn borst en hant en voet,
1435[regelnummer]
Tot zuivering der werelt, versch herboren,
Uit bron en geest, en blancker dan te voren.Ga naar voetnoot1435-36
Het element des waters op die wijs
Geheilight, brengt geen' afslagh in den prijsGa naar voetnoot1438
Des waters, dat met bloet gemengt, Godts harte
1440[regelnummer]
Ontborrelde, na 's doots gelede smarte:Ga naar voetnoot1439-40
Neen zeker, maer het flaeuwer waschbadt haeltGa naar voetnoot1441
Uit stercker badt zijn kracht, die eeuwigh straelt
Van 't Kruis, en mengt zijn root met slechter beken:Ga naar voetnoot1443
't Betekent bloet beklaeght zich van geen teken,
1445[regelnummer]
Tot 's Heilants eer: die loopt noch min gevaer
Door tweederley oneven zoenaltaer;
Door tweederley zoenoffer [slechts onevenGa naar voetnoot1447
In wijze, niet in waerde] aen Godt gegeven,
Door eenen en den zelven Offeraer;
1450[regelnummer]
Door eenen en den zelven Middelaer.Ga naar voetnoot1449-50
Een zelve lijf moet alle vlecken vaegen,Ga naar voetnoot1451
Doch 't bloedeloos door 't bloedigh Godt behagen:Ga naar voetnoot1452
Het middel zoent, maer zonder d'oirzaeck niet.
De zoen van 't een altijt op 't ander ziet.
1455[regelnummer]
Op een altaer ontelbare outers oogen.Ga naar voetnoot1452-55Ga naar voetnoot1455
Alle offraers zijn het wercktuigh van dien hoogenGa naar voetnoot1456
| |
[pagina 819]
| |
Aertspriester, die gestadigh zoen verwerft
Door zijnen dienst op aerde, en nimmer sterft.Ga naar voetnoot1458
d'Ontelbaerheit der Priestren, op de trappen
1460[regelnummer]
Des outers, daer zy na elckandren stappen,
Vermeert geenssins 't eenvouwigh Priesterdom,
Dat eenigh blijft; gelijck deze Offerblom,Ga naar voetnoot1459-62
Godts lichaem, noit van smette recht beschuldight,Ga naar voetnoot1463
Een lichaem blijft en (onvermenighvuldightGa naar voetnoot1464
1465[regelnummer]
Door 't offren, dagh op dagh en overal
En eindeloos) niet aengroeit in 't getal.Ga naar voetnoot1464-66
Natuur noch Wet besprengden oit met schandeGa naar margenoot+
Door offerbeelt d'eens aenstaende offerhandeGa naar voetnoot1467-68
Van Kristus, na geoffert op den bergh;Ga naar voetnoot1469
1470[regelnummer]
Gelijck een lam, onnozel, zonder ergh:Ga naar voetnoot1470
Ja 't voorspel gaf 't hooghwaerdighste offer luister:Ga naar voetnoot1471
Als 't morgenroot vereert by schemerduister
Het rijzend licht, noch lager dan de kim;Ga naar voetnoot1473
Verschuivende de nevels en de schim,Ga naar voetnoot1474
1475[regelnummer]
Tot dat al 't lant allengs door 't voorspel wacker,Ga naar voetnoot1475
In stede, op bergh en stroom, op velt en acker,
Het allerschoonste onthaele en vrolijck groet';
Gelijck het volck zijn' Koningk vlieght te moet.Ga naar voetnoot1472-78
Wat Priester schelt men nu Godts zoenverachter,Ga naar voetnoot1479
1480[regelnummer]
Zoo dickwils hy, op Kristus spoor, van achter
In 't offren volght dat uitgedruckt gebodt
Van zijn door hem steets offerenden Godt?Ga naar voetnoot1481-82
In 't offren volght den driewerf hooghgewijden?
In 't offren u vertoont zijn bitter lijden?
1485[regelnummer]
In 't offeren u toedient zelf de vrucht
Van JESUS snick en allerjongsten zucht?Ga naar voetnoot1486
Vaert immer voort, ghy offertoebetrouden,Ga naar voetnoot1487
En past dit vier op 't outer t'onderhouden.Ga naar voetnoot1488
| |
[pagina 820]
| |
Stont geen altaer der Wet het Kruis in 't licht;
1490[regelnummer]
Noch min 't altaer, Godts Kruis ten roem gesticht.
Is 't wetaltaer het Kruis te moet getreden;Ga naar voetnoot1491
Dit outer wijst te rugge naer 't verleden.Ga naar voetnoot1492
Of weckt het woort altaer dien lasterkreet?
Wat is altaer? een disch, rontom bekleet.Ga naar voetnoot1494
1495[regelnummer]
Men luistre naer d'orakels der Profeten,Ga naar voetnoot1495
Die in 't Hebreeusch 't altaer oock Godtsdisch heeten,Ga naar voetnoot1496
Niet ongegront, een ieder op zijn wijs:Ga naar voetnoot1497
Het outer zoent: de tafel schaft u spijs:Ga naar voetnoot1498
Een zelve lijf des zoons reickt hier te gaderGa naar voetnoot1499
1500[regelnummer]
Uw ziel haer aes, en offer Godt den Vader:Ga naar voetnoot1500
d'Altaerspijs voedt en d'offerhande paeit;Ga naar voetnoot1501
Daer Godt zijn eer, de ziel haer nootdruft maeit.
Wie steurt zich nu aen 't woort van disch of outer?Ga naar voetnoot1503
De Kristen draeft op 't onderzoeck te stouter.Ga naar voetnoot1504
1505[regelnummer]
Wat outer steeckt 't Geheimmerck naer zijn kroon,
Indien het klaer 't Geheimmerck stell' ten toon,Ga naar voetnoot1505-6
Voor ieder? schoon de blintheit, zoo vermeten,
Dien Godtsdienst durf vervloekten brootdienst heeten.Ga naar voetnoot1508
Al zweegh de pen en 't voortgereickt bescheit,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1509
1510[regelnummer]
Van Adams dagh tot nu; voor 't offer pleit
't Natuurlijck licht, het Recht van alle volcken,Ga naar voetnoot1511
Wier offerwolck om hoogh treckt naer de wolcken.
Geen Heiden doolde in 't offren zelf, o neen,
Dan by geval; wanneer, in plaets van een'Ga naar voetnoot1514
1515[regelnummer]
Onzichtbren Godt, hy door die diensten eerdeGa naar voetnoot1515
Veel valsche Goôn en godtheên; en verkeerde
Godts heerlijckheit in vogel, of in dier,
Of andersins, naer lants en tijts manier.
Waer streeck oit kiel haer vleugels moegevaren,Ga naar voetnoot1519
1520[regelnummer]
Daer 't ledigh stont van offers en altaren?
| |
[pagina 821]
| |
Dat dan de Zoon, die zijnen Vader eertGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1521
Op 't hooghst, Godts eer, het offer, hebb' geweert
Uit zijne Kerck, zal niemant nu gelooven,
Dan die met een zich Kristus laet berooven.Ga naar voetnoot1524
1525[regelnummer]
Sint Andries zelf, ontsteken van Godts vlam,Ga naar voetnoot1525
Gingk dagelix ten outer met Godts Lam;
Wiens vleesch, van 't volck godtvruchtighlijck gegeten,
Noch bleef geheel en levend, na het eten.Ga naar margenoot+
Sint Polikarps scholier, uit 's meesters mont,Ga naar voetnoot1529
1530[regelnummer]
Noemt d'Offerhant van 't nieuw gestemt Verbont
Een' nieuwen dienst en Offer, om te planten
Al 't aertrijck door, uit last der Kristgezanten.
Sint Augustijn met d'outheit wijdt alomGa naar voetnoot1533
Een Offer, een altaer in 't Kristendom,
1535[regelnummer]
Een Offerdienst, waer voor alle offers weken,Ga naar voetnoot1534-35
Toen d'offerdagh van Sion aen quam breken;Ga naar voetnoot1536
Een Offerhandt, gewijt uit wijn en broot
Tot vleesch en bloet van 't Lam, voor elck gedoot.
d'Aertsvyanden des Offers staen altarenGa naar margenoot+
1540[regelnummer]
En offer toe een ry van duizent jaren;
Niet hier of daer, in een benaeude plaets,
Maer overal; van 't licht des dageraets
Tot 's avonts; van den middagh tot in 't Noorden,
En 's middernachts altijt bevrozene oorden.Ga naar voetnoot1539-44
1545[regelnummer]
Betrouw nu vast, dat, volgens hun besluit,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1545
De Bruidegom des hemels zijne Bruit,
Aen hem verlooft, hebb' duizent jaer begeven,
| |
[pagina 822]
| |
En troosteloos gelaten in dit leven.Ga naar voetnoot1546-48
Betrouw nu, dat de Kerck, de HooftpijlaerGa naar voetnoot1549
1550[regelnummer]
En vastigheit der Waerheit, duizent jaer
Lagh omgeruckt; en zulck een afgodesse
Op 't outer heerschte en speelde de meestresse
En doofde 't licht, in spijt van 's Bruigoms zorgh
Voor zijne Bruit; die van geen' helschen borgh,
1555[regelnummer]
Noch zijn gewelt verkracht zou kunnen worden.Ga naar voetnoot1554-55
Hoe schoon braveert nu Lucifers slaghordenGa naar voetnoot1556
Al 't hemelsch heir en Rijck, zoo wijt bekent,
Van Gabriel gezet noch tijt noch endt?Ga naar voetnoot1558
Hoe schaemroot staet de ry der profecyen,
1560[regelnummer]
Afschaffende de blinde afgoderyen,
Na Kristus komste? ay zie, hoe schaemroot staenGa naar voetnoot1559-61
Dees Heiligen, die, stadigh af en aen,
Zoo menige eeuw, door kracht van wonderdaden
Op 's afgronts neck en 's afgodts necken traden?Ga naar voetnoot1564
1565[regelnummer]
Hoe is de mont dier helden nu gesnoert?
Zy hebben slijm uitvagende, ingevoertGa naar voetnoot1566
Een snooder smet en slimmer offerhande,Ga naar voetnoot1567
En lastering gestelt in plaets van schande.Ga naar voetnoot1561-68Ga naar voetnoot1568
Dit licht is nu den offerlooze ontdeckt,Ga naar voetnoot1569
1570[regelnummer]
Die met veel roocks hun helderheit betreckt:Ga naar voetnoot1570
Maer zoo veel roocks moet ook, als roock, verdwijnen,
Voor d'offerzon, te sterck voor hem in 't schijnen,Ga naar voetnoot1572
Die nederviel, gelijck een donkre mist
Op 't Paradijs der Kercke, om helschen twist,
1575[regelnummer]
Oock uit den klanck van Misse alleen, te broeien,Ga naar voetnoot1575
Daer 's hemels oegst zoo heerlijck plagh te bloeien.Ga naar voetnoot1576
Wat hoort men, om dien naem, zoo veel geschreeus!
Het zy die nam zijn' oirsprongk uit Hebreeus,Ga naar voetnoot1578
| |
[pagina 823]
| |
Of uit Latijn; waer toe zich heesch gekreten?Ga naar voetnoot1579
1580[regelnummer]
Magh Nieuwigheit haer brootmael Nachtmael heeten,Ga naar voetnoot1580
En magh de Kerck niet spreecken zulck een spraeck,
Als haer behaeght? De reden weeght de zaeck,
Geensins den naem, en ydelheit van klancken:
Wie dit verzuimt, zal 't zelden zich bedancken.Ga naar voetnoot1584
1585[regelnummer]
Zoo voert Kalvijn het pleit voor zijn party,Ga naar voetnoot1585
Om Arrius te leggen in de ly;Ga naar voetnoot1586
Dewijl men met geen boeckstaef kan betoonenGa naar voetnoot1587
Drievuldigheit, Eenwezigheit, Persoonen.Ga naar voetnoot1588
Al wie hem dan te naeuwe palen zet,
1590[regelnummer]
Die smeet een zware en onverdraeghbre wet:
Dan wil hy op geen Bybelletter bouwen;
Maer klaerder 't woort met zijne spraeck ontvouwen:
Dan mangelt hem geen voorbeelt, noch bescheit:Ga naar voetnoot1593
Dan eischt de noot die tael en nieuwigheit:
1595[regelnummer]
Dan stemt hy met aeloude leeraerstongen,
Die met dien toom de lasteraers bedwongenGa naar voetnoot1596
En breidelden hun uitvlught, al te wuft.Ga naar voetnoot1597
Dit is de helt, die nimmer zwicht, noch suft:
Zijn veder schermt ten zuiden en ten noorden,
1600[regelnummer]
Houdt Rome kort, en bindt zich aen geen woorden.
't Misverwen van de Misse neemt oock waerGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1601
Wat slijm het vissche uit woorden en gebaer;Ga naar voetnoot1602
Om simpel volck een' Moloch voor te schilderen,Ga naar voetnoot1603
Die maghtigh zy onnooslen te verwilderen:Ga naar voetnoot1604
1605[regelnummer]
Doch wie zijn oogh en eigen oor betrouwt,
Bevint hier niet dan zilver en root gout
En diamant; wel maghtigh te verdragen
Den gloet, die stroo en stoppel uit zal vagen.Ga naar voetnoot1608
| |
[pagina 824]
| |
Die gansche dienst, zoo gruwzaem uitgeschreit.Ga naar voetnoot1609
1610[regelnummer]
Hangt van de bloeme en 't pit der heiligheit
En loutere godtvruchtigheit te zamen:Ga naar voetnoot1611
Zoo luttel kan haer 't middaghlicht beschamen.
'k Zie Kristus in zijn' dienaer voor u staen.Ga naar voetnoot1613
In 't wit beschimpt en met zijn purper aen.Ga naar voetnoot1614
1615[regelnummer]
Ick zie in 't licht het ware licht u lichten.Ga naar voetnoot1615
Ick zie het Kruis u onder 't kruissen stichten.Ga naar voetnoot1616
Ick zie de knien gebogen reis op reisGa naar voetnoot1617
En 't oogh gestreckt naer 't hemelsche palleis.
Ick zie den mont des Offraers ondertusschenGa naar voetnoot1619
1620[regelnummer]
Altaer en boeck zoo godteerbiedigh kussen.Ga naar voetnoot1620
Ick zie [ay zie, hoe dit de harten treft]
Hoe hy 't Hooghwaerde oock aenbidt en verheft.Ga naar voetnoot1622
Ick zie hier oogh en wangen nat van droppen.
Ick zie de Boete op haren boezem kloppen,
1625[regelnummer]
Aenbiddende geen' afgodt, maer den Godt,
Die, als een worm, getrapt wiert en bespot.Ga naar voetnoot1626
Dit tuight uw oogh: nu luister naer uw ooren,Ga naar voetnoot1627
Wat toverzangk, wat guichlery zy hooren.Ga naar voetnoot1628
O laster! vlie, bedeck uw' boozen stanck.
1630[regelnummer]
'k Hoor Gabriël u groeten: EnglezangkGa naar voetnoot1630
U streelende, tot aen de starren trecken,
En cymbelgalm den sluimerigen wecken.Ga naar voetnoot1632
Ick hoor, ontvonckt door heimelijcken brant,
Euangelist, Profeet en Kristgezant.Ga naar voetnoot1634
1635[regelnummer]
Daer wort verbeên, vertroost, gesterckt, gezegent:Ga naar voetnoot1635
't Is Godt en Geest wat ooge en oor bejegent.
Dat Elys kroost dan 't volck van 't outer ruck',Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1637
En tergh' Godt zelf, door 't onverzoenbre stuckGa naar voetnoot1638
Van zonder vier Godts haert te laten leggen;Ga naar voetnoot1639
| |
[pagina 825]
| |
1640[regelnummer]
Van 't hoogh altaer, dat 's Godt, zijn Recht t'ontzeggen,
Zy u een les te luistren naer 't bevelGa naar margenoot+
Van Kristus mont, noch meer dan Samuël;Ga naar voetnoot1642
Van Kristus, meer dan zijne altaergenootenGa naar voetnoot1643
Aertspriesters en Profeten, overgotenGa naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
Op 't hooft, gemerckt met Duif en donderstem.Ga naar voetnoot1645
Hy heeft zijn Kerck, zijn nieuw Jerusalem,
Noch bloeiende, nu 't oude leit aen kolen,Ga naar voetnoot1647
Dit reine altaer, dien reinen dienst bevolen,Ga naar voetnoot1648
Dees offerhande en onbevleckten disch.Ga naar voetnoot1649
1650[regelnummer]
Hy zelf bedient dat koorgeheimenis,Ga naar voetnoot1650
Zoo zegenrijck, verzoenende en vol levens,
Als Offeraer en Offerhande t'evens:
Een lieve geur voor 't hemelschblaeuw gewelf.
Wie schaemt zich nu des diensts, van Kristus zelfGa naar voetnoot1654
1655[regelnummer]
Zoo dier belast tot zijn gedachtenisse,Ga naar voetnoot1655
Die niet gevoelt een brantmerck in 't gewisse?Ga naar voetnoot1656
Wie schaemt zich niet den schender van 't altaer
Te kroonen, als een heiligh Martelaer?Ga naar voetnoot1658
Wie schaemt zich niet het heiloos outerstormenGa naar voetnoot1659
1660[regelnummer]
Te doopen met den naem van kerckhervormen?
Wie schaemt zich niet met zulck een dolle speerGa naar voetnoot1661
Te wonden 't hart van dien gekruisten Heer,
En offerwijn met lastergal te mengen,Ga naar voetnoot1663
Tot smaet van Godt, die al zijn bloet zagh plengen?
1665[regelnummer]
Hier wort de tol van eere Godt betaelt;
Gezoent de straf op 's misdaets hals gehaelt;
Gedanckt voor 't goet door 't Kruis ons aengestorven;
En al de Kerck genade en heil verworven.Ga naar voetnoot1665-68
Wy Heiligen verheugen in Godts hof,Ga naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
Zoo menighmael doorgalmt van onzen lof,
| |
[pagina 826]
| |
In 't offren u, des weerelts ingezeten,Ga naar voetnoot1671
Wort aen 't altaer Godts weldaet toegemeten:Ga naar voetnoot1670-72
's Gestorvens ziel door d'outerbe verkoelt,
Verquickt, verbeên, geen' kleinen troost gevoelt:Ga naar voetnoot1673-74
1675[regelnummer]
In 's hemels top, op d'aerde en onder d'aerdeGa naar voetnoot1675
Blijckt 's offerhants onschatbre dierte en waerde.Ga naar voetnoot1669-76Ga naar voetnoot1676
O Kersten hart! wat traegheit let u danGa naar voetnoot1677-vv.
Ga naar voetnoot1677
Des morgens vroegh te rennen, daer dit Man,Ga naar voetnoot1678
Die zuivre dauw des offers, zoo gezegent
1680[regelnummer]
U in den mont en op de lippen regent,
Zoo blanck als sneeuw, van 't heilrijck Paradijs?
Wat hoop van staet, gebouwt op smeltende ijs,
Wat zucht tot gout, wat vleiery van pluimenGa naar voetnoot1682-83
Betovren u dien zegen te verzuimen?
1685[regelnummer]
Dien outeroegst? dat offerooft? die vrucht,Ga naar voetnoot1685
Voor elck gequeeckt in Serafijnsche lucht?Ga naar voetnoot1686
De Heilant, eens gehecht aen 't heilzaem teiken,Ga naar voetnoot1687
Begint van hier zijn vrucht u toe te reiken.
Hier bloeit de boom des levens dagh aen dagh.Ga naar voetnoot1689
1690[regelnummer]
Hier rust de ziel van 't ydele bejagh.
Hier toomt de geest het vleesch zijn dartelheden.
Hier antwoort Godt op zuchten en gebeden.
Hier wischt hy af de tranen in der noot.
Hier leeft het hart in troost: hier sterft de doot.
1695[regelnummer]
Hier geeft u Godt den voorsmaeck van 't onsterflijck,Ga naar voetnoot1689-95
Oock van zich zelf, door 't offeren verwerflijck.
Zoo roock de geur van 't uitgelezen vat,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1697
Sint Pauwels, die om hoogh op 't hemelsch padt
Gevaren, my vermoeit van ydel dolen,
1700[regelnummer]
Gerust den schoot der Kercke liet bevolen.Ga naar voetnoot1699-1700
|
|