De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 710]
| |
Altaer-Geheimenissen.
| |
[pagina 711]
| |
20[regelnummer]
Wiens glans vergult zoo menigh duizent kercken,
Van outs gesticht, zoo verre al 't woest gedruis
Des afgronts zwicht voor 't Kristgezegent Kruis.Ga naar voetnoot21-22
Dus sprack ick vast, en zagh den nacht verdwijnen;Ga naar voetnoot23
Wanneer my quam met zijnen glans beschijnenGa naar margenoot+
25[regelnummer]
Een Jongelingk, die statigh 't lange kleetGa naar voetnoot25
Naslepende in het stof, langs d'aerde sleet,
En 't wieroockvat den dagh in 't aenschijn zwaeide;Ga naar voetnoot27
Terwijl de haen het licht ten bedde uitkraeide.
'k Zagh lieflijckheit en wijze majesteit
30[regelnummer]
In zijn gezicht: en 't was Godtvruchtigheit,
d'Aertsengel, die genegen my te leeren,Ga naar voetnoot30-31
Zich quam zoo laegh, in 's weerelts damp, verneêren.Ga naar voetnoot32
'k Ontfingk hem heel eerbiedigh, daer hy stont,
En storte in 't endt dees rede uit zijnen mont:
35[regelnummer]
Hoe dronck ick die met mijne inwendige ooren,
Bekommert, door geen druppel gingk verloren!
Mijn voesterkint, dat op den boezem laghGa naar margenoot+Ga naar voetnoot37
Van Godt, het Woort, en in zijn Godtheit zagh,Ga naar voetnoot38
Ontsloot u klaer de grootheit en de waerdeGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Van 't Kerckbancket, waer op de hemel d'aerdeGa naar voetnoot40
Genadigh noodt. Wat toestel nu den gast,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot41
Genoot op 't feest ten heilbanckette, past;
Hoe Godts Geheim met recht wort aengebeden,Ga naar voetnoot43
Gedient met pracht; wat glans van wonderhedenGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
't Hooftheilighdom verheerlijckt en verciert;
Hoe heilzaem 't wort gespaert, gebruickt, geviert,Ga naar voetnoot46
Uit Godtsdrift, door geen' lasterbeer te stuiten;Ga naar voetnoot47
Dit zal mijn mont voor uw gehoor ontsluiten;
| |
[pagina 712]
| |
Athenen dreef met reden, niet onwis,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Dat d'oirzaeck werckt naer dees gesteltenis
En aert der stof, die zy gemoet in 't wercken.Ga naar voetnoot50-51
Dit blijckt door proef en dagelijcksche mercken.Ga naar voetnoot52
Een zelve zon, zich nimmer ongelijck,Ga naar voetnoot53
Smilt sneeuw en was, verhardt de klay en 't slijck:Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Waer hof en poel den zonnestrael gevoelen;Ga naar voetnoot55
Daer rieckt de hof; daer stincken alle poelen.
Den gast bekomt genoten droogh of nat,
Naer 't ongestelde of welgestelde vat
Der maegh, waer uit de leveraders trecken
60[regelnummer]
Haer zogh, dat heil of kortsen zal verwecken.Ga naar voetnoot60
Aldus gedijt het allerheilzaemst dyGa naar voetnoot61
Tot moortvergift, of heilzame artzeny.
Wat baet het dat een Godtheit u bejegen'?
Aen 't recht gebruick of misbruick hangt de zegen
65[regelnummer]
Of vloeck. Wie in dees zuivre Godtsbron kijckt,Ga naar voetnoot64-65Ga naar voetnoot65
Bejegent staêgh den schijn, die hem gelijckt.Ga naar voetnoot66
Joannes kome, of Judas koom' haer nader;
Zy onderscheit de liefde en Godtsverrader:
Zy oordeelt flux, wie God bemint, of haet,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
En licht de grijns der ziel, die mommen gaet.Ga naar voetnoot70
Geen toetsteen melt zoo zeker en rechtvaerdighGa naar voetnoot71
't Oprechte en valsch, het waerdigh en onwaerdigh,
Als 't eeuwigh Woort, in 't rechte en valsch genot.Ga naar voetnoot73
Wie Godt onteert, verliest zijn eer by Godt.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Het Man, een beelt van 't Manne, lest genoten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot75
Lagh in het vat, van louter gout gegoten.Ga naar voetnoot76
Des morgens, eer het Manne in 't leger viel,
Wert velt en lucht gevaeght, als met een zielGa naar voetnoot78
En adem, van Godts Geesten uitgeblazen;Ga naar voetnoot79
| |
[pagina 713]
| |
80[regelnummer]
Om zonder smet het heir te komen azen,Ga naar voetnoot80
Met hemelsch aes: hoe zal een Kristen danGa naar voetnoot81
Dit lichaem zelf, verbeelt door Arons Man,Ga naar voetnoot82
Met minder zorge en zuiverheit genaecken:Ga naar voetnoot83
Dit lichaem, van geene Engelen te raecken,
85[regelnummer]
Dan sidderende, eerbiedigh en beducht.
Zal Godes Geest niet door een hemelluchtGa naar voetnoot86
Des harten beemt van alle smetten klaren.Ga naar voetnoot87
De leli, net en kiesch op heure blaren,Ga naar voetnoot88
Verdient het eelst te drincken, dat 'er stortGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Van boven, eer de zon haer' steel verdort.
Is 't nutten van Godts lijf den Bruigom kussenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot91
Met lip en mont? om zoo den gloet te blussen
En yver, die het hart van 's Konings BruitGa naar voetnoot93
Te vierigh blaeckt; zy zie te voren uitGa naar margenoot+Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Naer zuyveringe en cieraet, die haer passen:
Zy toy' zich op, en koom' niet ongewassen,Ga naar voetnoot96
Op 't hoogtijt van dien grooten Assueer:Ga naar voetnoot97
Zy werp' zich net voor 's Konings voeten neêr.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot98
Is zy belust 't gekruiste hart te winnen;Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Zy cier' zich min van buiten, meest van binnen.
Van binnen was des Konings dochter schoon,Ga naar voetnoot101
Door Davids snaer, by des gezalfden troon,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot102
Ter rechte hant, te prijck gestelt, in 't midden
Der joffren, en bereit hem aen te bidden:
105[regelnummer]
Haer schoone ziel, van 't alziende oogh beschouwt,Ga naar voetnoot105
Beschaemde rijck borduursel, parle en gout:Ga naar voetnoot106
't Vergeten van haer' stam en vaders hoven,Ga naar voetnoot107
Ging 's lichaems pracht en rijckdom wijt te boven,
En blaeckte 't hart des Bruigoms, onverzaet
110[regelnummer]
Staroogende op dat binnenste cieraet.Ga naar margenoot+
Die 't Paeschlam zoude eerbiedighlijck genaken,
Moght in een weeck geensins het zuurdeech raken.Ga naar voetnoot111-12
| |
[pagina 714]
| |
Het lichaem, dat besmet was, of melaetsch,Ga naar voetnoot113
Vont, aen den disch des Paeschlams, nergens plaets.
115[regelnummer]
De kopre zee, van runderen gedragen,
Most Aron zelf en al zijn zonen vagen,Ga naar voetnoot115-16
Eer zy 't altaer genaeckten, op hun beurt.
De toondisch hielt zijn zuiverheit besmeurtGa naar voetnoot118
Van 's Priesters mont, die ongespeent van vrouwenGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
En wijn, zich durfde in 't heilighdom betrouwen;Ga naar voetnoot120
Of raken 't broot met ongewasschen hant.Ga naar voetnoot121
De Bontkist huwde en bont, als met een' bant,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot122
De steene Wet en 't vat vol Manne t'zamen,Ga naar voetnoot122-23
Zoo d'ouders zich, in schemering, dus schamenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Te handelen onzuiver al het geenGa naar voetnoot125
Het hoogh bevel afscheide van 't gemeenGa naar voetnoot126
Gebruick, en paste alleen op een byzonder;Ga naar voetnoot127
Zoo Moses Wet van steen by 't broot van wonder,Ga naar voetnoot128
Alleen een beelt van 't vleeschgeworden broot,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Te wonder voeght; wat zuivringe is te groot,Ga naar voetnoot130
By helder dagh, voor 't Kristensche geweten,Ga naar voetnoot131
Eer 't Kristus vint ten Paeschdisch aengezeten?Ga naar voetnoot132
Daer Godt altaer, en JESUS Paeschlam streckt;Ga naar voetnoot133
Daer Godt den disch met hemelsch voetsel deckt;
135[regelnummer]
Daer 't Manne, vol van Godtheit en genade
En zegen, schuilt, gelijck in 's toevals lade.Ga naar voetnoot136
Al 't sprengkelen met water en met bloet;
Al 't zuiveren der Wet, in bron en vloet;
d'Afzondering, d'inwyding, 't voorbereiden,
140[regelnummer]
Was 't voorspel, dat u langkzaem zocht te leiden
Ten Offerdisch, in 't reinste pauweljoen,Ga naar voetnoot141
| |
[pagina 715]
| |
Daer 't onrein hart besmet dien loutren zoen.Ga naar voetnoot142
En Kristus zelf, afspoelende de vleckenGa naar margenoot+
Der jongeren, voor 't nieuw geheim, in 't becken,
145[regelnummer]
En droogende, zoo dienstbaer en gereet,
Hun voeten, vuil van stof en klam van zweet;
Betoont, hoe klaer zijn hant de ziel moet wisschen,
Eer zy ontfang' zijn dischgeheimenissen.Ga naar voetnoot143-48Ga naar voetnoot148
Sint Pauwels zet Korinthen op de proef,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Eer 't volck, ten disch, door misbruick Godt bedroef',Ga naar voetnoot150
Ja lade, in steê van onuitspreeckbaer voordeel,
Zich op den hals dat zwaer rechtvaerdigh oordeel,
En plaegh op plaegh; terwijl de gulzigheit
Dat dierbaer vleesch van broot niet onderscheit.Ga naar voetnoot111-54
155[regelnummer]
Om dan te gaen naer Godt, langs outertrappen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot155
Zoo laet Geloof gerust voorhene stappen,Ga naar voetnoot156-vv.
Niet steunende op al 't geen Vernuft u zeit,Ga naar voetnoot157
Maer op den staf van 's Woorts almogentheit;Ga naar voetnoot158
Breetweidender, in wercken aen te grijpen,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Dan 't beckeneel, dat eng is, kan benijpen.Ga naar voetnoot160
Het vast Geloof dringt diamantsteen door:
De Reden staet verbaest, en zwicht er voor.Ga naar voetnoot162
't Geloof versuft voor verf noch schijn noch teicken:Ga naar voetnoot163
Uw Reden kan dien hemel niet bereicken:Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Zy schiet te kort naer die bestarrende as,Ga naar voetnoot165
En hoeft een leêr, als Jakobs ladder was:Ga naar voetnoot166
Zoo kanze zich met hemellieden mengelen,Ga naar voetnoot167
En worstlen, om dien palmtack, tegens Engelen,Ga naar voetnoot168
Te Bethel; daer de Godt van Abram woont
170[regelnummer]
En rust, en zich, als in den droom, vertoont.
| |
[pagina 716]
| |
Dan volge stracks het loutren van 't gewisse,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot171
Door 't gloeiend vier der Schultbelijdenisse,Ga naar voetnoot172
En Boete, die zich in haer tranen wascht,
Het lichaem toomt, terwijlze bidt en vast,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Door temlust, en besnoeit de dertelhedenGa naar voetnoot175
Van 't weeligh vleesch, weerbarstigh tegens reden.
't Gewisse, dat aendachtigh ziet om hoogh,
Gedooght geen vleck, ja min dan 't kreeftenoogh,Ga naar voetnoot178
In 's menschen oogh; daer 't bezigh is met zoecken,
180[regelnummer]
En rolt 'er uit, wanneer het alle hoecken
Hebb' rein gevaeght. Noit stemden vuil en rein:Ga naar voetnoot181
D'onreinigheit heeft niets met Godt gemein.
Ootmoedigheit, bekennende haer snootheit,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot183
En onverdienste, en d'onbepaelde grootheitGa naar voetnoot184
185[regelnummer]
Des grooten Godts, kruipt schaemroot ten altaer.Ga naar voetnoot185
Men kent heur strax aen 't nederigh gebaer,Ga naar voetnoot186
En kloppen voor haer' boezem, zoo boetvaerdigh.
Zy zucht en steent: o Heer, ick ben niet waerdighGa naar voetnoot188
Uw aengezicht t'ontmoeten, en ick schroom
190[regelnummer]
En schrick uw kleet te raken by den zoom,
Om uw gena van achter t'achterhalen:
Die zielendauw bevochtight lage dalen,
Gezoncken vry wat lager dan mijn ziel:Ga naar voetnoot192-93Ga naar voetnoot193
't Was onverdient wat druppel op haer viel.
195[regelnummer]
De Liefde sluit het viertal, voor den drempel.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot195
Hoe brant haer hart! hoe haecktze naer den tempel!Ga naar voetnoot196
Daer Godt zijn liefde, op 't allerhooghst, bewijst;
Als hy de ziel met zijnen Zone spijst;
Het Lam, door 't vier der liefde, aen 't kruis gebraden.Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Nu kanze haer begeerte niet verzaden.
En roept: o Godt, dat my geen schepsel schey'Ga naar voetnoot201
| |
[pagina 717]
| |
Van uwe liefde; of 't zichtbre my verley'Ga naar voetnoot202
Van 't noit geziene in glorie eens t'aenschouwen;Ga naar voetnoot203
Daer ghy uw gunst volkomen zult ontvouwen,
205[regelnummer]
Voor d'oogen van uw uitverkoren volck;
Het welck ghy hier slechts aenspreeckt, door de wolck
Van Rondigheit en lelizuivre blanckheit;
Naerdien uw glans te sterck is, voor de kranckheitGa naar voetnoot207-8Ga naar voetnoot208
Van 't sterflijck oogh. Wat menschelijck gezicht,
210[regelnummer]
Wat oogh kost oit verdragen 't godlijck licht!Ga naar voetnoot210
Ootmoedigheit, Geloof, Belijdenisse
En Liefde u dus geleidende ten dissche,Ga naar voetnoot212
Zoo worp u neêr, en bidt de Godtheit aen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot213
Die, onder vleesch en toeval van het graen,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Zich houdt bedeckt, als onder dubble kleeden.Ga naar voetnoot215
d'Altaerspijs wort, voor 't eten, aengebeden.Ga naar voetnoot216
Wie 't Offer eert en aenbidt, eert gewisGa naar voetnoot217
Den Heilant zelf, die hier verborgen is,
Ja Vader, Zoon en Geest, een Godtheit t'zamen;Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Een eenigh Godt, betekent door drie namen.Ga naar voetnoot220
Wel zaligh, die dees Godtheit eere biedt,Ga naar voetnoot221
En meer betrouwt, dan 't oogh bereickt en ziet.
'k Zal evenwel, om 't zwack gezicht te stercken,Ga naar margenoot+
Als met een' bril, door Droom en Voorbeelt wercken,
225[regelnummer]
En Profecy en overout Gebruick.Ga naar voetnoot225
't Is billijck, dat de nacht der doling duick'Ga naar voetnoot226
Voor zulck een' dagh, die eeuwen aen quam breken,Ga naar voetnoot227
En knielde voor 't Altaergeheimnisteken,Ga naar voetnoot228
Voor d'Offerspijze en Maeghdelijcke vrucht,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Gelijck een dauw, gevallen uit de lucht.
'k Zal Josef eerst op Jakobs acker stellen.
| |
[pagina 718]
| |
Men hoor wat hy zijn' broedren durf vertellen:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot231-32
Wat of mijn droom, mijn nachtgezicht, my spelt?Ga naar voetnoot233
Ick bondt met u vast schoven op het velt.Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Mijn schoof begost te rijzen voor mijn oogen;Ga naar voetnoot235
Die zagen, hoe uw schoven nederbogen
Voor mijne schoof, die recht in 't midden stont.
De blinde nijt der broederen bevont
De kracht des drooms, toen zy met dootsche zielen,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
In Faroos hof, dien Vorst te voete vielen;Ga naar voetnoot240
Aenbaden voor een' zienelijcken Godt,Ga naar voetnoot241
En Godtheit, dien zy hoonden met veel spot;Ga naar voetnoot242
In eenen put te Dothan nederlieten;
Verkochten aen Arabers, en verstietenGa naar voetnoot244
245[regelnummer]
Hun aller bloet, der broedren guighelspel,Ga naar voetnoot245
Voor eigen slaef, ten dienst van Ismaël.Ga naar voetnoot246
Wat broeder droomde, in 't laeghst van 's kints verneeren,Ga naar voetnoot247
Dat dit noch eens Egypten zou regeeren,
En spijzen zelf, in bittren hongersnoot,
250[regelnummer]
Zijn haters zelfs, uit zijnen korenschoot.Ga naar voetnoot250
Nu sprongk het slot der oude droomen open:Ga naar voetnoot251
Nu bleeck al 't geen eerst dwaesheid scheen te hopen:
Nu zagh men flux die starren, zon en maenGa naar voetnoot253
Om Josefs troon, als om een Godtheit, staen,
255[regelnummer]
En doover glans voor klaerder stralen strijcken,Ga naar voetnoot255
En 't glinstrend hooft van heele koningkrijcken:
De mensch bepael', wat beuren kan of niet;
Wat Godt begeert en toestemt, dat geschiet.Ga naar voetnoot257-58
Om nu het licht te scheppen uit de schimmen,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
En dagh uit nacht; zoo laet ons hooger klimmen
Naer JESUS zelf, in Josef uitgebeelt;
Gelijck de zon in eenen spiegel speelt.
Messias gingk zijn voorbeelts eige gangen:Ga naar voetnoot263
Hy wert gehaet, verkocht, gesleurt, gevangen
| |
[pagina 719]
| |
265[regelnummer]
En onderdruckt: maer berstende uit het graf,Ga naar voetnoot265
En stijgende by Godt; verworf den staf,Ga naar voetnoot266
Die wetten stelt den hemel, helle en aerde:Ga naar voetnoot267
Nu reickt hy uit den voorraet, dien Godt spaerde,Ga naar voetnoot268
Van eeuwigheit, voor 't menschelijck geslacht:
270[regelnummer]
Die flus geboeit, gevloeckt zat, en veracht,Ga naar voetnoot270
Wort aengebeên van Heidenen en Joden,
En Cherubijn en Serafijn, zijn boden:
En wonder is 't; wie kost dit flus verstaen?Ga naar voetnoot273
Men bidt een' Godt, in schijn van koren aen:Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Men eert dees garf, die zielen kan verzaden:Ga naar voetnoot275
Een droom wort waer: men durf niet langer raden.Ga naar voetnoot276
't Gezaeide graen lijt onder d'aerde last,Ga naar voetnoot277-v.v.
En boven d'aerde, en worstelt, daer het wast,Ga naar voetnoot278
Met regen, zon en vorst en schrale vlagen:Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
't Wort dickwils van een hagelbuy geslagen;
Terwijl het bloeit, of in zijn airen schiet
En zwelt: het lijt van mist en lucht verdriet:
En schoon de zein het maeide op 't velt ter neder,Ga naar voetnoot283
Noch worstelt het met wisseling van weder
285[regelnummer]
En winden, eer het op den dorschvloer raeckt:
Daer gaet het op een beucken, dat het kraeckt:
De vlegel spaert dan halm, noch kaf, noch koren:
De korenair wort tot verdriet geboren.
Vier tijden gaen in arbeit van dees vrucht:Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
De herfst ontfanght het zaet; de winterlucht
De teere spruit; de lent de groene stelen:
De zomerzon begint den halm te gelen,
En kroont de vrucht, die 't leven onderhout,
Om 't blonde hooft, met eene kroon van gout,
295[regelnummer]
Met strael op strael; noch moetze in 't einde lijden,
Dat 's maeiers vuist haer koom' met zeissens snijden;
Dat d'ackerman haer binde en slepe en torss';
De vlegel haer op 's huismans dorschvloer dorsch';Ga naar voetnoot298
De wan haer wann'; de molensteen haer breke;Ga naar voetnoot299
| |
[pagina 720]
| |
300[regelnummer]
De voet haer knede, en 's ovens gloet haer steke
Op 't hooft, en sluit' de kruim in eene korst.
Zoo decktze op 't lest de tafel van den Vorst,
En spijst en voedt de Koningklijcke monden:Ga naar voetnoot303
Zy stont op 't velt; nu wortze op 't hof gevonden:
305[regelnummer]
Flus deckte haer de schuur en grove zack;Ga naar voetnoot305
Nu deckt haer 't hofgewelf en gouden dack.
O edele air, laet treffen, wat kan treffen;
Ghy neight uw hooft, om 't hooft om hoogh te heffen:
Laet hagelen, laet maeien, dorschen, slaen;
310[regelnummer]
Ghy valt, om eens op 's Konings disch te staen:
't Vernederen schijnt vruchteloos en deerlijck;
Doch geeft in 't eindt meer luisters aen het heerlijck.Ga naar voetnoot312
d'Onnozelheit begost in Edens lucht
Zoo 't nieuwe zaet te worpen van Godts vrucht,Ga naar voetnoot313-14
315[regelnummer]
Door 't krachtigh ooft aen 't eerste paer gegeven,
Tot steunsel van geen eindtbereikend leven:Ga naar voetnoot315-16Ga naar voetnoot316
Natuur holp voort haer groeizaemheit op wegh,Ga naar voetnoot317
In d'offergaef van Vorst Melchisedech;Ga naar voetnoot318
De pen der Wet haer eigenschap afbeelde,Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
En trock haer op, tot aen het peil van weelde:Ga naar voetnoot320
Zoo dra 't saizoen der puickgenade quam,Ga naar voetnoot321
En eene Maeght der zonnen zon vernam;Ga naar voetnoot322
Ontfing de vrucht, van langer hant gezwollen,Ga naar voetnoot323
Haer rijpheit, pit en voedtzaemheit, ten vollen;
325[regelnummer]
En neigende het hooft ter aerde, ontzaghGa naar voetnoot325
Noch stael, noch strick, noch vlegelslagh op slagh
Van haters en geharnaste soldaten,
Maer stont den wil des Scheppers gansch gelaten;Ga naar voetnoot328
Die haer, door smaet en ramp en smart en noot,
330[regelnummer]
Bereide tot een levende outerbroot.Ga naar voetnoot330
| |
[pagina 721]
| |
Zoo groot een eer bestraelt de stralende airen,Ga naar voetnoot331
Wanneerze op 't vlack der zegenrijcke altaren,Ga naar voetnoot332
Door wil en kracht van 't aldoordringend Woort,Ga naar voetnoot333
Veranderen [wie tsiddert niet die 't hoort?]Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
In Kristus lijf; waer voor gekroonde zielen
Van Keizeren in stof eerbiedigh knielen;
Waer voor de wolck, vol Engelen, bevreest
Te rugge drijft; en over 't welck de GeestGa naar voetnoot331-38
Der Duive hangt met schitterende wiecken,Ga naar voetnoot338-39
340[regelnummer]
Die uitgespreit naer Paradijsdauw riecken,Ga naar voetnoot340
En stercken 't hart des flaeuwen in 't geloof:
Dan breeckt de glans der Godtheit door de schoof,
En troost de deught, en overtuight de boozen.
Geen Konstantijns, geen purpre TheodosenGa naar voetnoot344
345[regelnummer]
Ontzien zich hier rijxappel staf en kroonGa naar voetnoot345
En zwaert en schat dien hoogen outertroon
Te heiligen: o aller wondren wonder!
Zy zien de garf, en JESUS schuilt 'er onder;
Emmanuël; wiens overstreepte borstGa naar voetnoot349
350[regelnummer]
Met roeden wiert gegeesselt en gedorscht:Ga naar voetnoot350
De met de vuist, des nachts, geslage kaken:
Dat aenschijn, om wiens schoonheit hemels blakenGa naar voetnoot352
En flickeren: dat hooft, gestelt ten toon,
Omvlochten met een scherpe doornekroon:
355[regelnummer]
Dat bloedigh lijf, geprickt, gekneet, gemalen:Ga naar voetnoot355
Die borst, geweeckt in hartewaterstralen,Ga naar voetnoot356
En bronnen, root van onwaerdeerbaar bloet:Ga naar voetnoot357
Dat vleesch, ons broot, geroost voor zulck een' gloetGa naar voetnoot358
Van liefde, uit liefde, om 't hongrigh hart te spijzen.
360[regelnummer]
Wie zou dien Godt geen godlijcke eer bewijzen!
Godt zelf ontbeert zijn' wellust, en zijn wensch;
Verliest zich zelf, ten beste van den mensch;Ga naar voetnoot361-62
| |
[pagina 722]
| |
Wort vleesch, wort niet, en, als het graen, begraven;
Verrijst, tot vrucht der ziele, in d'offergaven:Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Verrijst, als uit Arimatyes graf,Ga naar voetnoot365
Op 't outerplat, en leit al 't sterflijck af.Ga naar voetnoot366
De vyanden, die zulck een droom belachen,Ga naar voetnoot367
Genaken nu, om zielbancket te prachen,Ga naar voetnoot368
En sidderende, uit dootschrick, zonder toom,
370[regelnummer]
Aenbidden zelf dien uitgelachen droom.
En roepen luit: wy geven ons gevangen.
't Vernuft en Godt gaen ongelijcke gangen.Ga naar voetnoot367-72Ga naar voetnoot372
Al 't stamhuis droegh een wonderlijck ontzaghGa naar margenoot+Ga naar voetnoot373
De Bontkist toe, waer in het Manne lagh;
375[regelnummer]
Afbeelding van 't bancket der Kriste monden.Ga naar voetnoot375
Dees Voetschabel, waer op Godts voeten stonden,Ga naar voetnoot376
Wert sidderende in Sion aengebeên:Ga naar voetnoot377
d'Aertspriester trat, maer eenmael 's jaers, alleenGa naar voetnoot378
In 't hooghste koor, en storte zijn gebeden
380[regelnummer]
Voor 's Godtheits kist; haer eerverzuimers ledenGa naar voetnoot380
Geen lichte straf; dat tuigh' de Bethsamijt,Ga naar voetnoot381
En Filistijn, en hy, die ongewijtGa naar voetnoot382
Ten Priesterdomme, om beters wil, durf raken
De Heilkist, slechts van verre te genaken;
385[regelnummer]
d'Orakelkist van onbederfzaem hout,Ga naar voetnoot385
Alsins vergult, bekorst met louter gout:Ga naar voetnoot386
d'Orakelkist, betrouwt aen 's burgers wooning,Ga naar voetnoot387
In 't eindt de rotse en tempel van den Koning.Ga naar voetnoot388
Het bergen van dees Heilkist trouw en kuisch,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Zijn' zegen giet in Obededoms huis:Ga naar voetnoot390
Maer Michol, uit haer venster, Davids danssen,Ga naar voetnoot391
| |
[pagina 723]
| |
Voor 's Heilighdoms aenbedelijcke glanssen,Ga naar voetnoot392
Beschimpende, verdort, blijft kinderloos,Ga naar voetnoot393
En voelt de kracht van 's Godtheits gloridoos;Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Bewaerster van het beelt, waer van u 't Wezen,Ga naar voetnoot395
Zoo hemelhoogh en noit genoegh volprezen,
Gegunt wort, tot een' vryburgh, eer de DootGa naar voetnoot397
Zich openbare, en zien laet', bleeck en bloot,Ga naar voetnoot398
Gelijckze spoockt met vleeschelooze kaken,
400[regelnummer]
En aenstapt, dat haer dorre schenkels kraken.
Wel zaligh, die, in 't hygende verdriet,Ga naar voetnoot401
Naer dezen troost en vasten vryburgh vliet:Ga naar voetnoot402
Wanneer u maght van vyanden ontzeggen,Ga naar voetnoot403
Is 't veiligh in Godts schaduw stil te leggen:Ga naar voetnoot401-4Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Geen Cherubijn den vromen wisser decktGa naar voetnoot405
Dan Kristus zelf, wiens vleugel wijder streckt:Ga naar voetnoot406
De klockhen deckt haer ongepluimde kiecken,Ga naar voetnoot407
Maar Godt zijn kint met dees genadewiecken.Ga naar voetnoot408
O zielen, die belast zijt en belaên,Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Hier rust uw heil, aenbidt dit hemelgraen.
Des Konings harp kan dees geheimnis raden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot411
Wanneerze speelt: Zy aten en aenbaden:Ga naar voetnoot412
Iet vremts, gebeurt, of namaels te geschien:Ga naar voetnoot413
Doch 't beurde noit: zoo kon 't zijn snaer voorzien,Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
Veel eeuwen, eer 'd aenbidding van dit koren,
In Godt en vleesch verandert, wiert geboren;Ga naar voetnoot416
Veel eeuwen, eer de Godtheit, onder schijn
Van muskadel en uitgepersten wijn,Ga naar voetnoot418
Wiert aengebeên, van hoogen en van lagen,
420[regelnummer]
Die door 't kristal van wijn of wijndruif zagenGa naar voetnoot420
| |
[pagina 724]
| |
In 't aertsgeheim, ontsloten voor de BruitGa naar voetnoot421
Des Bruidegoms; die hof noch kelder sluitGa naar voetnoot422
Voor haren lust en mont, zoo rijck in 't roemen;Ga naar voetnoot423
Daer hy haer laeft met appelen, met bloemen
425[regelnummer]
Het hart verquickt, en met zijn vrucht vermaeckt,Ga naar voetnoot424-25
Die door de keel haer, tot de ziel toe, smaeckt.
Dan roept zy: o mijn lief, o hooft der Vorsten!
Ghy hangt, als myrrhe, in 't midden op mijn borsten.Ga naar voetnoot428
Ghy zijt mijn druif, en drenckt my met een' stroomGa naar voetnoot429
430[regelnummer]
Van wellust vreught en blyschap, zonder toom.
De wijndruif, aen de druifbeeck afgesneden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot431
Beloofde 't heir een lant, zoo schoon als Eden;Ga naar voetnoot432
Dewijl die tors in grootheit overwoegh,Ga naar voetnoot433
En boogh den stock en schouder, die hem droegh,
435[regelnummer]
Tot een bewijs, wat weelige landouwen
Den stammen staen te winnen en te bouwen.Ga naar voetnoot436
Het Toonbroot lagh, in Moses hutte, op gout,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot437
Voor 's Priesters mont: het Manne wert betrouwtGa naar margenoot+
Aen 't gouden vat, daer kunstige Englen glommenGa naar voetnoot438-39
440[regelnummer]
In 't koor, om 't jaer, van Aron eens beklommen:Ga naar voetnoot440
Geen slechte roem, voor 't Jootsch woestijnbancket:Ga naar voetnoot441
Het Paeschlam, vry van opspraeck vleck en smet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot442
Wert wel de bron der gaven opgedragen,Ga naar voetnoot443
Die 't heir verloste, en Memfis trof met plagen:Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Zoenoffer wert van niemants hant geroert,
Dan die het merck der Godtgewijden voert;Ga naar voetnoot445-46Ga naar voetnoot446
Van niemant dan van Levijs mont gegeten,Ga naar voetnoot447
In 't Heilighdom ter tafel aengezeten:
Maer Toonkorst, Man, Zoenoffer, Druif noch LamGa naar voetnoot449
450[regelnummer]
Ontfingen oit, van Priesterlijcken stam,
| |
[pagina 725]
| |
Eerbiedigheit, die van een Godtheit tuighde,Ga naar voetnoot451
Waer voor men zich, als voor een Godtheit, buighde:Ga naar voetnoot452
Want dranck of spijs, die slechts het lichaem sterckt,
En voor een tijt, in grove harssens, mercktGa naar voetnoot454
455[regelnummer]
Een weldaet, eer gebeurt aen Godts geslachten,Ga naar voetnoot455
En 't groot geheim, noch staende te verwachten;Ga naar voetnoot456
Versmaên deze eere, als snoode afgodery:Ga naar voetnoot457
Geen' offergast van Aron stont oit vryGa naar voetnoot458
't Aenbidden spijs der Wet, of merckgerechten,Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Als Godt: men moet aen Godt de Godtseer hechten,Ga naar voetnoot460
Geensins aen stof, noch noit met Godt vereent:Ga naar voetnoot461
Zong David dit, zoo had hy Godt verkleent;Ga naar voetnoot462
Wiens eere en lof zijn schelle harp ontvouwde:Ga naar voetnoot463
De Godtsspijs dan, die hy zoo vroegh aenschoude
465[regelnummer]
En aenbadt, was 't betekende Offerlam,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot465
't Waerachtigh vleesch, waer in de Godtheit quam,
Ter goeder tijt, te voorschijn, om de zielen,
Die bevende voor haer op 't aenzicht vielen,
Te zegenen, op een verhole wijs,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Met zich de rechte en aengebede spijs.Ga naar voetnoot470
Nu zingt de Kerck met vreught, uit 's Konings bladen,Ga naar voetnoot471
Ter goeder uur: Zy aten en aenbaden.
Noch liet de Harp u na dit hooftbevel,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot473
En erfgebodt: Aenbidt zijn voetschabel,Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Naerdien zy heiligh is: en EsaiasGa naar voetnoot475
Riep overluit, voor d'aenkomst van Messias,
In 's hemels naem: De hemel is mijn troon,Ga naar voetnoot477
Mijn voetbanck d'aerde. Indien ghy nu den toon
En galm van bey dees vierige ProfetenGa naar voetnoot479
480[regelnummer]
Te gader huwt; hoe quijt ghy uw geweten?Ga naar voetnoot480
| |
[pagina 726]
| |
Aenbidt en eert ghy d'aerde, een element;Ga naar voetnoot481
De donder dreight, het vier des blixems schent
Vermetelen, die zich zoo dol vergapen,Ga naar voetnoot483
En eeren niet den Schepper, maer 't geschapen;
485[regelnummer]
Dien loggen klomp, zoo woest en ongevormt,Ga naar voetnoot485
En om wiens korst het water bruist en stormt:
Die Geest heeft noit afgodery geboden,Ga naar voetnoot487
Noch zijnen roem vereert aen valsche Goden.Ga naar voetnoot488
Verwaerloos liefst 't geen u wort opgeleit,
490[regelnummer]
Te Godtloos. Neen, 't waer ongehoorzaemheit
Te stoppen 't oor, voor aengebede lippen.
Hier drijft uw ziel, als midden door twee klippen,
By nacht. Wat raet? Zoeck Kristus, 't ware licht,Ga naar voetnoot492-93
Dat schijnt u toe, en opent uw gezicht:
495[regelnummer]
Dat wijst u, hoe ghy veiligh, door het midden
Der barning heen, de klayaerde aen kunt bidden,
Oock zonder schant voor afgodt te begaen.Ga naar voetnoot496-97
Hoe dat? Hy nam van aerde klayaerde aen;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot498
Naerdien zijn vleesch van aerde is voortgekomen,Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
En JESUS, Godt en mensch, heeft aengenomen
Zijn vleesch en bloet, van 't vleesch der Moedermaeght,Ga naar voetnoot501
MARIA zelf, wiens ootmoet Godt behaeght:Ga naar voetnoot502
En mits hy hier zijn dagen heeft gesleten
In 't vleesch, en gaf zijn dischgenooten t'eten
505[regelnummer]
Zijn eigen vleesch, tot heil, zijn opperste eisch;Ga naar voetnoot505
Zoo eten nu geen gasten van dit vleisch,
Voor dat zy 't eerst aenbidden, in hun zielen.
Nu blijckt, hoe ghy voor Godts Schabel kunt knielen,
En storten voor zijn Voetbanck uw gebeên:
510[regelnummer]
Een dienst, die niet de Godtheit terght, o neen;
| |
[pagina 727]
| |
Maer eer verwerft haer zalige genade.
Wie dit verzuimt, vervalt in schuit en schade.Ga naar voetnoot503-12
Zoo leerden wy eer kraecken Davids galmGa naar margenoot+Ga naar voetnoot513
En goude noot, om 't pit van zijnen psalm,Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
't Gemijtert hooft des zetels, te Hippone,Ga naar voetnoot515
Sint Augustijn, verdadiger der kroone
Van Kristus; 't zy zijn glori wiert bestreênGa naar voetnoot516-17
Van Heidensch brein, of dolle Manicheen,Ga naar voetnoot518
Of Donatist, in yver ongebonden,Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Of van den DraeckGa naar margenoot*, die bruist, met zeven mondenGa naar voetnoot520
Des Nijls, daer hy zijn adems gift ontdeckt,
En met den staert den hemel ommetreckt,
En na zich sleept een nacht van donkre starren,
Die elck haers weeghs verstroien en verwarren:
525[regelnummer]
Sint Augustijn, mijn voesterkint, mijn helt,Ga naar voetnoot525
Heeft zoo gevat, 't geen 's Konings vinger spelt,Ga naar voetnoot526
En aengebeên Godts banck in d'outerspijzen,Ga naar voetnoot527
Waer op doorgaens al d'outste vingers wijzen.Ga naar voetnoot528
't Milaensche Licht en d'overlichte celGa naar margenoot+Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Van Sint Jeroen zien, door Godts Voetschabel,Ga naar voetnoot529-30
Des Heilants vleesch en lijf, van outs, als heden,
In Latium en Griecken aengebeden.Ga naar voetnoot532
| |
[pagina 728]
| |
Had Kristus mont alleen zijn' offergastGa naar margenoot+Ga naar voetnoot533
Het nuttigen van vleesch en bloet belast;Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
't Waer schijnbaer, dat hy d'offereer wou missen,Ga naar voetnoot535
Bij 't nuttigen der Dischgeheimenissen:Ga naar voetnoot536
Maer nu zijn school op 't hooghtijt wort genoot,Ga naar voetnoot537
Om etende t'erkauwen zulck een doot,Ga naar voetnoot538
Waer door de ziel verworf dat lachend leven;Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Om drinckende rontom het Kruis te zweven,
En aen te zien dien lijder, dootsch en bang;
Die, voor elcx oogh gehange, kopre Slang,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot542
Genezende d'aenbidders, onder 't eten,
Van 't moortvergift der helsche slangebeten;
545[regelnummer]
Zoo blijckt het, hoe d'alwijze Majesteit
U voedende, zich zelve voedt en weit,Ga naar voetnoot546
In zulck een dienst van Godtseer, haer geschoncken:
Met ope keel, na'et heiligh nachtbancket;
550[regelnummer]
Besluitende al de feesten van de Wet;
Als 't leckerste, gespaert voor kiesche tongen,Ga naar voetnoot551
Die Kristus eere in zijn versmaetheit zongen.
Geniet de ziel hier 't vleeschgeworden Woort;Ga naar margenoot+
Wie twijfelt, dat den Zone toebehoort
555[regelnummer]
Een eer, zoo groot als d'eere van den Vader?
Wie eenen eert, vereertze bey te gader.
Wie een' onteert, onteertze te gelijck.
De Vader zalft den Zoon tot hooft van 't Rijck,Ga naar voetnoot558
En zet den Zoon tot rechter aller Heeren,Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Op datze hem, gelijck den Vader, eeren:
Want overmits des Vaders en des ZoonsGa naar voetnoot561
Eenwezicheit een' zelven glans des troonsGa naar voetnoot562
Hem toeschiet, die het merck zoeckt van Godts stappen,Ga naar voetnoot563
Zoo rijst hun eer met evenhooge trappen.Ga naar voetnoot561-64
| |
[pagina 729]
| |
565[regelnummer]
De Vader schept in d'eer des Zoons vermaeck,
Al deckt de Zoon zich hier met verwe en smaeck
En geur, voor 't licht van zijn aenbidders oogen;Ga naar voetnoot566-67
Of anders had Sint Jan zich zelf bedrogen;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot568
Dees Morgenstar, die [eerze boete riep,Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
En rees voor 't licht der weerelt, noch zo diep
Beneên de kim van 's moeders lijf gedompelt]Ga naar voetnoot570-71
Van Kristus wiert verrascht en overrompelt;
Daer d'eene nicht haer andre nicht begroet,Ga naar voetnoot573
En schichtigh merckt, met haren zwangren voet,Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
Ter goeder uur, de Priesterlijcke drempels.Ga naar voetnoot575
Dit hupplend wicht aenbadt den Godt des tempelsGa naar voetnoot576
Van 't kuische lijf, 't bezielde altaer van Godt.Ga naar voetnoot576-77
Elizabeth, verblijt om 't zaligh lot,Ga naar margenoot+
Haer lieve nicht, Godts Moeder, toebeschoren,Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Aenbidt de vrucht der Maeght, en 't ongeboren;Ga naar voetnoot580
z'Aenbidt die vrucht door d'ongebore vrucht,
Die in haer lijf nu opspringt en verzucht,
En wenscht dien Heer zijn heirbaen te bereiden,Ga naar voetnoot583
Waer langs hem 't volck naer Sion magh geleiden.Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
Elizabeth, nu zwanger van haer spruit
En 's hemels Geest, berst blijde en vrolijck uit:Ga naar voetnoot585-86
O Heilant! o der sterfelijcken Hoeder!
Wat lot was dit, dat zich uw eige Moeder
Zoo laegh verneêrde, en door mijn huisdeur drong?
590[regelnummer]
Want op haer groete en heilzame intre, sprongGa naar voetnoot590
En huppelde het kint in mijnen lijve.Ga naar voetnoot588-91
O simple duif, MARIE! aen u beklijveGa naar voetnoot592
Die zegen, u van Gabriel belooft.Ga naar voetnoot593
O welck een zon van heil bestraelt uw hooft;
595[regelnummer]
Beschijnt uw hair: 't believe u hier te beiden,
| |
[pagina 730]
| |
Drie maenden langk, te kort voor 't bitter scheiden.Ga naar voetnoot596
MARIE zelf, met al haer ingewant,Ga naar margenoot+
Springt op, aenbidt en eert dit godtlijck pant,
't Beloofde zaet, dat in haer lijf besloten,
600[regelnummer]
Noch nauwelix zijn' wortel heeft geschoten:
z'Aenbidt haer bloet, in 't bloet de majesteit
Van haren Godt, zoo menige eeuw voorzeit.
Drie Koningen, die voor de kribbe lagen,Ga naar margenoot+
Aenbaden 't Kint; hoewelze nergens zagen
605[regelnummer]
Iet goddelijx, in Davids armen stal,Ga naar voetnoot605
Verkleumt van kou, verdruckt van ongeval,
O sterck Geloof van 't Oosten! dat loopt zoecken,
Met eene star, de zon, bekleet met doecken,Ga naar voetnoot608
En offren myrrhe en wieroockgeur en gout,
610[regelnummer]
De vrucht der Maeght, dien ouden stock betrouwt:Ga naar voetnoot610
Het laet zich van 't vernuft niet ommezwindelen,Ga naar voetnoot611
Noch ongeloof; maer starooght door de windelen,Ga naar voetnoot612
Door vel, door vleesch, op d'afgestege vlamGa naar voetnoot613
En zon, bewolckt met vleesch van Jesses stam.Ga naar voetnoot603-14Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
De Moorder, die den dootkreet ving van 't leven;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot615
Mijn Godt, mijn Godt, hoe hebt ghy my begeven?Ga naar voetnoot616
En 's hemels tong zagh proeven gal en eeck;Ga naar voetnoot617
Daer Godt geen' mensch, maer eenen worm geleeck;Ga naar voetnoot618
Zagh door 't geloof, als door een verrekijcker,Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
Godts Zoon, Godt zelf, gehangen aen den spijcker,
En drijven op drie yzers, naeckt en bloot,Ga naar voetnoot621
Die d'assen draeit van 's hemels ronden kloot,Ga naar voetnoot622
En 't Paradijs, zijn Noortstar, zijn verlangen.Ga naar voetnoot623
Hy badt om in dien arm te zijn ontfangen,
625[regelnummer]
Die aen het hout gereckt hing en gehecht.
Dat heet aen Godt gelooven, slecht en recht;Ga naar voetnoot626
Verzoecken heil aen een' gekruisten Koning,
| |
[pagina 731]
| |
Die zelf gestraft, met d'opperste belooning
Zijn' dienaer troost, in 't bitterste der pijn.
630[regelnummer]
Het punt van scherp geloof dringt door den schijn.Ga naar voetnoot630
De Hooftman zelf, met zijne KristverachtersGa naar margenoot+Ga naar voetnoot631
En moordenaers, by 't Kruis gestelt tot wachters,
Aenschouwende 't bezwijmen van het lichtGa naar voetnoot633
Der middaghzonne; en 't breken van 't gezicht
635[regelnummer]
Der alziende ooge; en hoorende de woordenGa naar voetnoot635
Van 't stervend hart, die hem zijn hart doorboorden;Ga naar voetnoot636
En voelende het rijten van de rots,Ga naar voetnoot637
En 't sidderen der aerde, riep: 't is Godts,Ga naar voetnoot638
Waerachtelijck dit is Godts uitverkoren,Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
De rechte spruit uit 's Godtheits stam geboren;
Een zwaer betight doch gansch rechtvaerdigh mensch.Ga naar voetnoot641
Het jammert hun dat zulck een bloem verslens':Ga naar voetnoot642
Zy sidderen: de moedt is hun ontzoncken,
Die 't lam noch strax met stale vuisten klonckenGa naar voetnoot644
645[regelnummer]
Aen 't schendigh hout: de dienaers van het RijckGa naar voetnoot645
Der weerelt staen en sterven onder 't lijck:Ga naar voetnoot646
z'Aenbidden 't lijck, van ziel en geest versteken,Ga naar voetnoot647
Maer niet van Godt, betuight door menigh teken.Ga naar voetnoot648
Wie weigert dan t'aenbidden 't levend vleesch
650[regelnummer]
Des zelven Zoons, die opvoer en verrees?Ga naar voetnoot650
De Kristeer stont gehecht aen plaets noch tijden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot651
Zoo wel voorhene, als na zijn bloedigh lijden.
Op straet en wegh en velt, in stal en huis,
By kribbe en disch en graf en onder 't kruis
655[regelnummer]
Aenbadt men hem (van sterflijckheit omtogen,Ga naar voetnoot655
Of lijdenloos) met hart en hooft gebogen:Ga naar voetnoot656
Zijn Godtheit straelde in der aenbiddren ziel,
Die, door dien glans verbaest, ter aerde viel:
Zijn Godtheit was de stof en rechte reden,Ga naar voetnoot659
| |
[pagina 732]
| |
660[regelnummer]
Waerom hy wiert gedient en aengebeden.
Waer 't lichaem is, daer volght de Godtheit me:Ga naar voetnoot661
Zoo hangt die dienst verknocht aen tijt noch ste.Ga naar voetnoot662
't Geheimmerck deckt zijn lijf en Godtheit t'zamen:Ga naar voetnoot663
Zoo hoeft ghy u dien Godtsdienst niet te schamen;
665[regelnummer]
Klaer uitgedruckt, door 't heerlijck hooftgebodt:
Aenbidt en Dien alleen uw' Heer en Godt.Ga naar voetnoot666
Al wort die naem den Vader toegeschreven,Ga naar voetnoot667
Sint Thomas noemde oock zoo 't verrezen leven:Ga naar voetnoot668
Waerom de Kerck, die voor de Godtheit vecht
670[regelnummer]
Van 't Woort, het eert, uit kracht van 't godlijck Recht:Ga naar voetnoot670
Gelijck de Harp die schoone Bruit, in 't middenGa naar voetnoot671
Van 't hof, haer' Heer en Koning aen leert bidden;
Den schoonsten mensch van 't menschelijck geslacht;
Dien mont bedauwt met zegen in zijn kracht;Ga naar voetnoot673-74
675[regelnummer]
Dien helt, voor wiens geweer de haters storten;Ga naar voetnoot675
Dien Godt, wiens troon den tijt zijn wieck zal korten;Ga naar voetnoot676
Dien Godt, van Godt gezalft op hooft en kleet,Ga naar voetnoot677
Als noit geen' Vorst, noch Priester, noch Profeet:
De Konincklijcke en kuische Maeghden haecken
680[regelnummer]
Zich, in zijn' geur van eere, te vermaecken;Ga naar voetnoot679-80
En hy, wiens staf d'onbillijckheit verdelght,Ga naar voetnoot681
Zich dezer eere, en billijck, geensins belght.Ga naar voetnoot682
Ontziet men zich dien noit genoegh geprezenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot683
t' Aenbidden, in de schaduw van het Wezen
685[regelnummer]
Des toevals; zoo veel onvolmaeckter danGa naar voetnoot684-85
Zelfstandigheit, zijn bron, naest Godt, waer van
Zelfstandigheits en toevals Wezen sproten;Ga naar voetnoot685-87
Gewis m'ontziet 't geen Godt noit heeft verdroten;Ga naar voetnoot688
Toen hy verscheen, in schijn van vier of vlam:Ga naar voetnoot689
| |
[pagina 733]
| |
690[regelnummer]
Of, als een duif, van boven dalen quam;Ga naar voetnoot690
Of in geruisch des wints, dan hardt dan zachter.Ga naar voetnoot691
De Godtheit schat den toeval voor noch achterGa naar voetnoot692
Zelfstandigheit, gelijck uw laegh vernuft;
't Welck stamerende, in 's hemels zaken suft,Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
En twijffelt; niet of 't moet de Godtheit eeren,
Maer in wat verwe, en onder welcke kleeren.Ga naar voetnoot696
Dan braeckt de hel haer zwarte gal op 't wit;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot697
Als of dees rock den Kersten Godt miszit;Ga naar voetnoot698
Die zoo met schimp en smaet te rugh gezonden,
700[regelnummer]
Herodes en Pilatus, die flus stondenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot700
In vyantschap, vereenight met een' glimpGa naar voetnoot701
Van blijden pais, geboren uit Godts schimp;Ga naar voetnoot702
Waer na zy bey, verstooten van Godts erven,Ga naar voetnoot703
En over zee, ten schimp der menschen, sterven,Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
In 't rouwgewaet, in 't zwart, vol ongenoeght;Ga naar voetnoot705
Want zwart de hel, als wit den hemel, voeght.
De Godtheit quam den Stammen eer gemoeten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot707
Op klaer safier; dat onder hare voeten
Zoo zuiver blaeuwde, en scheen in 't oogh, van veer,Ga naar voetnoot709
710[regelnummer]
Als d'ope lucht, by helder zomerweêr:Ga naar voetnoot708-10
Of zy ontsloot haer heerlijckheit den volcke,
In eene goude of in een zilvre wolcke;Ga naar voetnoot711-12
Of in een' glans van licht of regenboogh,
Gespannen van gemengelt kleur, om hoogh.Ga naar voetnoot713-14
715[regelnummer]
Mijn arentsooghGa naar margenoot*, dat in Godts boezem boorde,
Mijn Arent, die Godts Moeder onderschoorde,Ga naar voetnoot715-16Ga naar voetnoot716
In 't barnen van zoo veelerley misbaers;Ga naar voetnoot717
Zagh haren Zoon, omringht van kandelaers,
| |
[pagina 734]
| |
In 't lang gewaet, bedecken al zijn leden;
720[regelnummer]
Het gout zijn borst, het sneeuw zijn kruin bekleeden;
D'ooghappels van zich branden met een strael;
Zijn voeten gloên, als brandende metael:
Zijn scepter was een zevenstar; zijn redeGa naar voetnoot723
Een schittrend zwaert, van weerzy scherp van snede:
725[regelnummer]
Het aenschijn blonck, in Pathmos bruinen nacht,Ga naar voetnoot725
Gelijck de zon des middaghs, in haer kracht:
Zoo quam Sint Jan de groote Heilant tegen,Ga naar voetnoot727
Voor wien hy zweem, en neêrviel, gansch verslegen.Ga naar voetnoot718-28Ga naar voetnoot728
Sint Pauwels zagh en hoorde Godt in 't licht,Ga naar voetnoot729
730[regelnummer]
Dat hem verscheen, en blixemde in 't gezicht.
Geen wet verbint de Godtheit van den Zone,
Dat zy zich juist naer iemants zin vertoone.
De hemel maeckt zijn heerlijckheit bekent,
In schijn van 't een of 't ander element;Ga naar voetnoot734
735[regelnummer]
Of in geruisch van wint of lucht of veder;Ga naar voetnoot735
Of by het schoon of by onstuimigh weder.Ga naar voetnoot736
Dees Majesteit bedeckt zich in den schoot
Van hemelsch blaeuw of van karbonkelroot;Ga naar voetnoot737-38
Of zat ten toon voor tweemael twalef zielen,Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
Op een smaragd, zijn' stoel, waer voor zy vielen
Op 't aengezicht, en smeten elck haer kroon
Voor zijn gezicht, als sardis, en zoo schoon,Ga naar voetnoot742
Als puick van jasp; waer van zich 't oogh verwondert:Ga naar voetnoot743
De zetel braeckt vast vier en vlam, en dondert:Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
Vier dieren, rijck van oogen, zingen lof
En eere toe den Vorst van 't eeuwigh hof:
Hoe voeght dat wit die vierentwintigh grijzen!Ga naar voetnoot747
Terwijl zy 't Lam, den Zoon, den Schepper, prijzen:
De schael vol reux, en harpen eeren hem,
750[regelnummer]
Die eeuwigh leeft in 't nieuw Jerusalem.Ga naar voetnoot739-50Ga naar voetnoot750
En waerom 't Wit belachen, als een zotheit;Ga naar voetnoot751
| |
[pagina 735]
| |
Dewijl het is de rechte draght der Godtheit,Ga naar margenoot+
En Godts lievrey, waer Geest of Heiligh zwiert,Ga naar voetnoot753
En feest of dienst ter zaligheit verciert.Ga naar voetnoot754
755[regelnummer]
d'Orakelhut verciert zich met tapijten,
Gestickt met wit. De wijding der LevijtenGa naar voetnoot756
Noch Arons riem en rock en tulleband
Versmaên geen wit, gelijck een merck van schant:Ga naar voetnoot758
Ja Aron zelf versmaet zijn opperkleeders,Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Wanneer hy, voor de wolcke en EnglevedersGa naar voetnoot760
Van 's Godtheits Kist, eens 's jaers, in enckel witGa naar voetnoot761
Verschijnende, voor twalef stammen bidt.Ga naar voetnoot756-62
d'Olijfbergh kan der Englen draght getuigen,Ga naar voetnoot763
Gelijck het Graf, waer voor Aertsenglen buigen:Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
En Thabor zagh weleer 't gezalfde hooft,
Der Englen zon, in 't wit, dat sneeuw verdooft:
Sint Peters hart begost van lust te blaken,Ga naar voetnoot767
Hy riep: ay, laet ons hier drie tenten maecken.
De Vader borst ter wolcke uit met dees stem:Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
Dit is mijn Zoon, mijn hart, dies hoort naer hem,Ga naar voetnoot770
Die op mijn' bergh verandert voor uw oogen,
En met dat sneeuw en krijt wort overtogen.Ga naar voetnoot772
Dat Josef hier noch eens te voorschijn koom',Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot765-73Ga naar voetnoot773
Die [spellende, uit den Koningklijcken droomGa naar voetnoot774
775[regelnummer]
Van koeien en van dorre en weelige airen,
De zeven vette en zeven magre jaren]
Tot Rijxvooght en Geheimraet wort gewijt,
Met 's Konings ringk en keten ommerijt,Ga naar margenoot+
In witte zijde, op Faroos eigen wagen;Ga naar voetnoot777-779
780[regelnummer]
Die 't blancke beelt van JESUS heeft gedragen;Ga naar voetnoot780
Van JESUS, die onnozelijck gehaet,Ga naar voetnoot781
Wort aengebeên in 't hagelwit gewaet
Der offerspijs; het voetsel aller scharen,Ga naar voetnoot782-83
| |
[pagina 736]
| |
Aendringende in zijn kercken, voor d'altaren.
785[regelnummer]
De Koningin der Mooren, die haer zonGa naar margenoot+Ga naar voetnoot785
[Om 't aenschijn van den grooten Salomon
't Aenschouwen] met kameelen rijck geladen,
Den rugge boodt, en gaf dien Vorst te raden,Ga naar voetnoot785-88
t' Ontvouwen 't geen zoo diep gedompelt lagh;Ga naar voetnoot789
790[regelnummer]
Verbaesde zich, toen zy den tempel zagh,
En 't elpen hof: de pracht en stoet van knechten,Ga naar voetnoot791
Brantofferhande en spijs en dischgerechten:
En staende eerst stom, voor dien ontsloten mont,Ga naar voetnoot793
Borst uit: ick peil een wijsheit, zonder gront:Ga naar voetnoot794
795[regelnummer]
'k Beschiet een' top, van geenen Reus te treffen.Ga naar voetnoot795
De Faem, gewoon haer roemstof te verheffen,
Tot walgens toe, verzweegh my 't halve deel:
Al 't geen ick zie en hoor is eens zoo veel.
Geluckigh, ja geluckigh zijn deze ooren,
800[regelnummer]
Die om uw' troon en disch, uw wijsheit hooren:
Gelooft zy Godt, die 't hooft van zoo veel raetsGa naar voetnoot801
Dees kroon opzette en zalfde in 's vaders plaets.Ga naar voetnoot802
Aenvaert dit gout, dit wierroock, dit gesteente,
En heersch met Godt, tot heil van zijn gemeente.Ga naar voetnoot785-804Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Maer Salomon, met al zijn majesteit,Ga naar margenoot+
Verdoofde noit, in zulck een heerlickheit,
't Natuurlijck kleet van een verwelckbre leli;
Veel min de bloem en kracht van 't Evangeli;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot805-8Ga naar voetnoot808
De blancke bloem van Kristus, op het veltGa naar voetnoot809
810[regelnummer]
Van 't hoogh altaer, zijn jongren voorgestelt,
Tot eenen geur der ziele, voor de ziecken,Ga naar voetnoot811
Die deze lucht, ter goeder ure, riecken.Ga naar voetnoot812
Helene komt, met al haer Keisren, zienGa naar voetnoot813
| |
[pagina 737]
| |
Door 't lelibladt, op neêrgeboge knien,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
Den Koning zelf, dien Davids zoon afbeelde,Ga naar voetnoot815
In 't kittelenste en bloeienst zijner weelde.
Zy staet verbaest, daer 't Kerckorakel scheitGa naar voetnoot817
Het wit van 't zwart; en Godts verholentheit,Ga naar voetnoot818
Niet langer wil verbloemen noch bewimpelen;Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
Maer zulck een' glans ontsluiten voor den simpelen.Ga naar voetnoot820
Wat Koning, wat Profeet verlangde nietGa naar margenoot+Ga naar voetnoot821
t' Aenschouwen en t'aenhooren 't geen zy ziet
En hoort van Godt, bedeckt van 't licht der kleuren;Ga naar voetnoot823
Doch 't moght hun, voor hun' sterfdagh, noit gebeuren.
825[regelnummer]
Breng wierroock, gout, gesteente, en strijck uw' roem,Ga naar voetnoot825
Ter eere van deze outerlelibloem.Ga naar voetnoot826
Wat eere kan te hoogh ten hemel steigeren,
Zoo Englen zelfs 't altaer geen wierroock weigeren?Ga naar margenoot+
Wy Engelen aenbidden voor Godts troon,Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
En zingen lof den Vader en den Zoon,
't Onschuldigh Lam, het welck uw schult most boeten,
En nu om hoogh de starren treet met voeten.Ga naar voetnoot832
d'Aenbidding van dien heimelijcken schatGa naar margenoot+Ga naar voetnoot833
Niet duister oock uit tekens wort gevat,Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
Van stap tot stap der yverighste tijden,Ga naar voetnoot835
Ontlast van kruis, of steenende onder 't lijden.Ga naar voetnoot836
Sint Pauwels straft 's Korinthers onbescheit;Ga naar voetnoot837
Vermits het niet Godts lichaem onderscheitGa naar voetnoot838
Van andre spijze, en terght zijn taeie roeden,Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Die 't kranckbedt slaen en d' aders leeren bloeden.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot837-40Ga naar voetnoot840
Mijn Pius straft, by uitgedruckte wet,Ga naar voetnoot841
| |
[pagina 738]
| |
Den reuckeloos, die JESUS disch besmetGa naar voetnoot842
Met heiligh bloet; en leert den wrevlen schricken,Ga naar voetnoot843
Ja met zijn tong dat diere altaerbloet licken.Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Tertulliaen draeght zorgh voor kelck en kruim;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot845
En beeft, indien men 't Heilighdom verzuim',
Of iet vertrede of plenge en storte op d'aerde:
Zijn yver schat dit lijf op zulck een waerde,Ga naar voetnoot848
Dat hy vervloeckt, indien de kunstenaer,Ga naar voetnoot849
850[regelnummer]
Die Afgoôn snijt, het offere op 't altaer
Met zijne hant; geleken by de vuisten
Der wreede Joôn, die Godt in 't lichaem kruisten:
Hy acht die hant eer waerdigh afgezet,
Dan datze zich aen 't Heilighdom besmett'.
855[regelnummer]
Geen Kerckscholier moght met zijn ooge aenschouwenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot855
Dit Kerckgeheim, geen leerkint te betrouwen.Ga naar voetnoot856
Een reden die het Kerstendom ten spotGa naar voetnoot857
Gedijde; als of het zijn' verborgen Godt
En Godtheit eerde in 't heimlijck en gestolen.Ga naar voetnoot859
860[regelnummer]
De schat en pracht vereerende 't verholen
Geheim en noit volprezen zieljuweel,
Van overouts, betuigen u geheel
Wat anders, dan men schafte op Arons disschen:Ga naar voetnoot860-63Ga naar voetnoot863
Waerom met recht d'AltaergeheimenissenGa naar margenoot+
865[regelnummer]
Zich legerden en bloncken overal
In zilver, gout, gesteente en berghkristal.Ga naar voetnoot866
Geen rijckdom kan 's Geheimmercks eer bepalen:Ga naar voetnoot867
Al schittert het in 't middelpunt der stralen
Van eene zon, of heldre halve maen,Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
Met kunst volwrocht: al bidt de Kerck dit aen
| |
[pagina 739]
| |
In 't zilvren licht van eenen tilbren toren:Ga naar voetnoot871
Al berght een duif van gout dit hemelkoren,Ga naar voetnoot872
Dat zielen kracht en zaligh voetsel geeft:
Of zoo een lam schier knickebeent en beeft;Ga naar voetnoot874
875[regelnummer]
Terwijl het deckt met dierbaer vlies en vlocken,Ga naar voetnoot875
Het Kruislam, voor Pilatus stoel getrocken:Ga naar voetnoot876
Of zoo het schuilt, in d' opgepickte borst
Des pellikaens, die kunstrijck vast den dorstGa naar voetnoot878
En honger van zijn jongen pooght te stillen,
880[regelnummer]
Met hartebloet en aderen, aen 't lillen
Van bittre pijn. Ick heb door mijn beleitGa naar voetnoot868-81Ga naar voetnoot881
't Altaergeheim, met kunst en kostlijckheit
Vereert; geensins om onwaerdeerbren zegenGa naar voetnoot883
Met Ofir en gansch Oosten op te wegen,Ga naar voetnoot884
885[regelnummer]
Als in een schael: al goot men eenen klomp
Van al het gout des aerdboôms, 't waer te plomp,Ga naar voetnoot886
Zoo mijn godtwaerde en grijze godtverlichten,Ga naar voetnoot887
Die d'oude Kerck door maght van schatten stichtten,Ga naar voetnoot888
Door schatten slechts beooghden hunnen zoen.Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
Zy zochten zoo den yver aen te voên;Ga naar margenoot+
Op dat het hart door zulck een' glans bewogen,
Te zuiverder voor 's Hartekenners oogenGa naar voetnoot892
Verschijnen moght, en nimmer onbereit
Genaken 't licht der Offermajesteit.
895[regelnummer]
Wat wulpscheit durf 't Geheimmerck dan onthoudenGa naar voetnoot895
d'Aenbiddinge, op den voorgangk der aelouden;Ga naar voetnoot896
Besteênde aen Godt hun wierroock, purper, gout,
Kristal, gesteente en marmer, trots gebouwt
Tot aen de lucht? wat koorzangk, welcke altarenGa naar voetnoot899
900[regelnummer]
Beval ick d'eer des godtsdiensts te bewaren!Ga naar voetnoot897-900Ga naar voetnoot900
Met reden, meer door dier metael ge-eertGa naar voetnoot901
| |
[pagina 740]
| |
Dan Moses Wet, in steenen gegraveert,Ga naar voetnoot902
Of Arons staf en wonderlijcke roede,Ga naar voetnoot903
Of 't Manne, een beelt van 't broot, dat zielen voedde.Ga naar voetnoot902-04Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
En Kristus zelf vermaeckt zich met deze eer;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot905
Hoewel hij d'eer van Vorst en tijtlijck Heer
En tittelen zich belght en pooght te vlieden.Ga naar voetnoot907
Sint Magdaleen, genegen eer te biedenGa naar voetnoot908
Haer' Heer, haer' Godt, aen Simons disch te gastGa naar voetnoot909
910[regelnummer]
Gebeden; breeckt dat kostelijcke albast,Ga naar voetnoot910
En giet dien geur op 't hair, van Godt begotenGa naar voetnoot911
Met meer gena dan al zijn lotgenooten:Ga naar voetnoot912
Noch schaemtze zich t'ontmoeten zijn gezicht
Van vore, en volght van achter haren plicht;Ga naar voetnoot914
915[regelnummer]
Als quaemze 't lijck zijn leste staetsi manen.Ga naar voetnoot915
Zy zalft, zy wascht zijn voeten met haer tranen:
Zy kust en drooght zijn voeten met heur hair.
Iskarioth en d'ander huichelaerGa naar margenoot+Ga naar voetnoot918
Bestaen dien dienst van eere te bedillen:Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
d'Een schat dien geur te spreien, schatten spillen;Ga naar voetnoot920
Veel nutter aen 't nootdruftigh hart besteet:Ga naar voetnoot921
En d'ander acht dien heiligen ProfeetGa naar voetnoot922
Besmet, naerdien dees smet zijn lijf durf roeren:Ga naar voetnoot923
Haer Voorspraeck vangt dan aen het pleit te voeren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot924
925[regelnummer]
Tot voorstant van 't verneêrt gekneusde hart;Ga naar voetnoot925
En looft haer daet, die bey dees wrijters smert:Ga naar voetnoot926
Ghy Simon, brusk in 't goede te versmaden,Ga naar voetnoot927
Verzuimde zelf met water my te baden:Ga naar voetnoot928
Zy wascht mijn' voet met haer gesmolten oogh,Ga naar voetnoot929
| |
[pagina 741]
| |
930[regelnummer]
En wischt mijn been met pracht van vlechten droogh.Ga naar voetnoot930
Ghy huisvooght zuimde uw' tafelgast te groetenGa naar voetnoot931
Met eenen kus; zy kust en lickt mijn voeten.Ga naar voetnoot932
Ghy goot noch zalf noch oly op mijn hooft;
Zy zalft mijn' voet met balssem, my belooft:Ga naar voetnoot927-34Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
Zy toont aen my haer liefde, waert vergouden:Ga naar voetnoot935
Haer wort een boeck vol dootschult quijtgeschouden:Ga naar voetnoot936
Zy rijs' getroost, en schrick voor straf noch roe.Ga naar voetnoot937
Zoo keert hy 't hooft dien Kristverrader toe:Ga naar voetnoot938
Wat zorght ghy om den nootdruft te begaven?Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
Dees zalft mijn lijck, mijn lichaem, voor 't begraven.Ga naar voetnoot940
De lieve geur van haer godtvruchtigh werckGa naar voetnoot941
Zal, Oost en West, zich spreien door mijn KerckGa naar margenoot+
En 't blaeuw gewelf, van mijnen duim gemeten:Ga naar voetnoot942-43Ga naar voetnoot943
Ja tijt noch eeuw zal Magdaleen vergeten.
945[regelnummer]
Iskarioth, die haren godtsdienst haet,Ga naar voetnoot945
Staet op, en worght zijn ziel door 't Godtsverraet.Ga naar voetnoot946
Dat geene ziel haer heil dan zoo vergisse,Ga naar voetnoot947
Noch, onder kruims en druifs gestaltenisse,Ga naar voetnoot948
Verwaerloos' nu t'aenbidden 't zelve hooft,Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
Den zelven voet, en 't lichaem haer belooftGa naar voetnoot950
Op 't godtsaltaer, in schijn van montgerechten.Ga naar voetnoot951
Aenbidt, onthaelt zijn Godtheit met uw vlechten:
't Altaer verstrecke een voet, daer Godt op rust:Ga naar voetnoot953
Brengt nardus: zalft, bewieroockt, wascht en kust:Ga naar voetnoot954
955[regelnummer]
Verbezight hier albast en geur en schatten:Ga naar voetnoot952-55Ga naar voetnoot955
't Geen Kristverraer noch huichelaer kan vatten,Ga naar voetnoot956
Dat bidt vry aen, in huis in kerck en hol:Ga naar voetnoot956-57Ga naar voetnoot957
Het Kristcieraet zy prachtigh en sta vol,Ga naar voetnoot958
| |
[pagina 742]
| |
Tot roem des Godts, die Magdaleen verdadight,
960[regelnummer]
En hare boete en Kristplicht begenadight.Ga naar voetnoot960
En niemant schricke, als of dees Kristdienst zyGa naar margenoot+
Een brootdienst, en gevloeckte afgodery;Ga naar voetnoot962
Naerdien het broot, door 't vier des Woorts verslonden,Ga naar voetnoot963
Niet wort gedient, noch spijst godtvruchte monden,
965[regelnummer]
Daer 't lochenend zijn zellefstandigheit
Zijn' toeval laet, die 't heiligh Lam bespreit:Ga naar voetnoot965-66
Waer van wy schier geen tuigen meer behoeven
Dan d'ouden, die d'afgodery begroevenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot967-68
En 't Heidendom verdelghden, door het pit
970[regelnummer]
Van vast bewijs: of broghten tot hun witGa naar voetnoot970
Door wonderdaên, gedondert door de landen
En steden, daerze als heldre fackels brandden,Ga naar voetnoot972
En schenen wech des afgronts duistren nacht;
Ten spigel van 't afgodische geslacht;
975[regelnummer]
Waer onder hier, door menigh wonderteken,Ga naar margenoot+
Sint Willebrort de harten heeft ontsteken;Ga naar voetnoot976
Die, daetlijck schuw van Wodan, zon en maen,Ga naar voetnoot977
Dien Regenboogh der Kercke baden aen.Ga naar voetnoot978
En twijfelt ghy? Sla open 's lants kronijcken,Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Daer zal de trouw van deze waerheit blijcken.
De Wrevel schreeuwt, hoewel dit luttel sluit:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot981
d'Een Afgodt dreef den andren Afgodt uit.
Is 't waer? zoo heeft de hel de hel bestreden,
En krijgh gevoert met hare medeleden:
985[regelnummer]
Zoo moet het Rijck des afgronts onder gaen;
Dat in zijn kracht, tot Kristus komst, zal staen,Ga naar voetnoot983-86Ga naar voetnoot986
| |
[pagina 743]
| |
En nimmer scheurt in hatelijcke deelen;
Terwijl het stoockt zoo bloedige krackeelen,Ga naar voetnoot987-88
Door kettery of zucht tot baet en staet,Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
Waer van zijn stoel op d'aerde zwanger gaet.Ga naar voetnoot990
Geen Afgodt heeft dan Afgoôn uitgedreven:
Maer JESUS zy dese eere toegeschreven.Ga naar margenoot+
Waer hy verschijnt met zijn gezegent Kruis,
En Naem vol krachts, ruimt Belial het huis.Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
Hier lust het my, door eene proef van wonderen,
Beknopt in 't oor des lasteraers te donderen,Ga naar voetnoot996
Ter eere van 't Geheimmerck, geschoffeert,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot997
Door 't zaet, dat geen Afgodendom bekeert,Ga naar voetnoot998
En 't Kristendom verkeert, zoo eigenzinnigh,Ga naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Zich quetsende aen Godts prickel, al te vinnigh,Ga naar voetnoot1000
Door lasteren van 't geen het niet verstaet,Ga naar voetnoot1001
Of wil verstaen, uit schrick voor schade of haet.Ga naar voetnoot1002
't Geheimmerck schuift het vlies van 't oogh der jongeren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1003
In Emaus, daer zy naer Kristus hongeren:Ga naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
't Verkeert in steen in 's misbruicks valschen mont:
Het sart tot wraeck den Libyaenschen hont,
Verscheurende den schender en verwaten:Ga naar voetnoot1006-07
't Heelt kranckheên, lang van kunst en kruit verlaten:Ga naar voetnoot1008
't Vertoont een kint, terwijl 't geoffert wort:Ga naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
't Ontgort het lijf, van spokery omgort:
Het vaeght het huis, van spokery bezeten:Ga naar voetnoot1010-11
| |
[pagina 744]
| |
Het overtuight het wroegende geweten:Ga naar voetnoot1012
Het bloedt, indien 't de Jootsche poenjaert prickt:Ga naar voetnoot1013
't Ontsteeckt een vlam, die 's Priesters hairen lickt:Ga naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
Het wort verlicht van Englen op d'altaren.Ga naar voetnoot1005-1015Ga naar voetnoot1015
Wat element moet niet zijn Godtheit sparen?Ga naar voetnoot1016
Hoe sidderen, voor 't Heilighdom beducht,
Het vier en d'aerde en 't water en de lucht!Ga naar voetnoot1018
Het vratigh vier trompette, o Amsterdammers!Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Den Aemstel toe, hoe Godt in d'OuterlammersGa naar voetnoot1020
Wort aengebeên, daer 't vinnighste element
't Aertsheilighdom der Kercke zengt noch schent;Ga naar voetnoot1022
Het zy men 't laet de kolck des haerts bevolen;Ga naar voetnoot1023
Het zy de vlam uw koopstadt leit in kolen,Ga naar voetnoot1024
1025[regelnummer]
Met Godts kappel en 't heiligh pauweljoen;
Daer zelf de gloet der zercken noch den schoen
Der burgeren blaeckt: waerom zy 't Wonder groeten
Eerbiedighlijck, met ongeschoeide voeten,
Als Amrams zoon de heiligheit der ste,Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Daer 't vier in 't bosch het loof geen hinder deê.Ga naar voetnoot1019-30Ga naar voetnoot1024-30Ga naar voetnoot1030
d'Eerwaerdigheit van dees Geheimnis vieren,Ga naar voetnoot1032
En vlechten door Godts aendrift, om Godts Merck
In haren korf, een kleine wasse kerck,
1035[regelnummer]
Met venstren, koor, altaer en galeryen.Ga naar voetnoot1033-35
| |
[pagina 745]
| |
Het is dan reên, dat mijn vernufte Byen,Ga naar voetnoot1036
Vast zwarmende om den Bykorf van URBAEN,Ga naar voetnoot1037
Om 't Heilighdom geen wasse muren slaen;Ga naar voetnoot1038
Maer diamant, karbonckels en metalen,
1040[regelnummer]
Waer op de zon zich blint ziet met haer stralen.
't Was billijck, dat zijn Byzwarm, spade en vroegh,Ga naar voetnoot1041
Ten Kruisbergh vloogh, van waer hy met zich droeghGa naar voetnoot1042
Het hemelsch puick van kruisdauw sap en geuren,Ga naar voetnoot1043
Geschept uit rooze en outerlelikleuren;Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Al stof tot wasch en honigh, voor den korf
Der ziele, om wie Godts bloem verwelckte en storf.Ga naar voetnoot1046
Om, door een klaer aelout roemwaerdigh wonder,Ga naar margenoot+
U, in dien dienst en Godtseere, in 't byzonder
Te stichten, lust my noch te rugh te treênGa naar voetnoot1049
1050[regelnummer]
Vele eeuwen, naer Gregoor Nazianzeen,Ga naar voetnoot1050
Dat Oostersch licht, 't welck, onder zijn scholieren,Ga naar voetnoot1051
Telt Sint Jeroen en andren, waert te vieren.Ga naar voetnoot1052
Nu luister toch, wat die doorluchte Helt
Der Kercke u van Gorgonia vertelt,
1055[regelnummer]
Zijn zuster zelf; de spiegel aller vrouwen,
Die trouwende oock de hant des Heilants trouwen.
Zy rijght een snoer van deughden om haer' hals:
Haer godtsdienst, rein en louter, wraeckt het valsch:
Zy yvert slechts den Opperste ten prijze.
1060[regelnummer]
De broeder roemt haer daet, op deze wijze:
De felheit van haer kranckheit, buiten 't spoor
Der koortsen, sloegh al 't lichaem door en door,
En koockte 't bloet, dat stremmende in zijn aren,Ga naar voetnoot1063
De leên verstijfde, als ofze marmer waren;Ga naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
En holp het brein aen 't hollen; niet een poos,
Maer deze quael hielt aen, als endeloos;Ga naar voetnoot1065-66
En baerde een meer dan menschelijcke ellende,Ga naar voetnoot1067
| |
[pagina 746]
| |
Die d'artsen tarte en kunst noch kruiden kende.Ga naar voetnoot1068
Der ouderen godtvruchte tranen, eer
1070[regelnummer]
Om hoogh verhoort, vermoghten nu niet meer.Ga naar voetnoot1069-70
De kerckgebeên des ganschen volx in rouwe,
Als om zich zelf, gestort voor zoo een vrouwe,Ga naar voetnoot1071-72
Die al de stadt te bedd' holp van verdriet;Ga naar voetnoot1073
Al wat men zocht of aengreep was om niet.
1075[regelnummer]
Wat doet dees ziel, nu ieder zit verlegen?Ga naar voetnoot1075
Aen welck een arts verzoecktze troost en zegen?Ga naar voetnoot1076
Ay luister toe: hier leit dit wonder t'huis.Ga naar voetnoot1077
Toen ieder een nu wanhoopte aen haer kruis,
En niet vermoght met bidden, schreien, wenschen,Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Ging zy den arts, den toevlught aller menschen,
By duister nacht opkloppen, op een stont,
Waer in zy juist een drop verquickings vont.Ga naar voetnoot1080-82
Zy worpt zich vlack, met een gerust betrouwen,
Voor 't outer neêr, met hant en knie gevouwen,
1085[regelnummer]
En roept luits keels, ootmoedigh en verneêrt,
Hem aen, die hier op 't outer wort ge-eert,Ga naar voetnoot1083-86Ga naar voetnoot1086
En van hun' last de harten kan ontladen.
Zy maelt hem voor de ry der wonderdaden,Ga naar voetnoot1088
Ten troost zijns volx gebleken, van 't begin
1090[regelnummer]
Der weerelt aen, alle eeuwen uit en in;
Naerdienze 't schrift der oude en nieuwe schachtenGa naar voetnoot1091
Des heilboecks druckte, in 't blat van haer gedachten.
Dus yverende, en meer en meer beroert,Ga naar voetnoot1093
Wortze, uit de streeck der schaemte, als wechgevoert;Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Doch prijsselijck en deughtzaem en godtvruchtigh,
Naeryvertze de hant, die zoo Kristzuchtigh,
Aenroerende den zoom van 't Kristgewaet,Ga naar voetnoot1097
| |
[pagina 747]
| |
De bloetwel stopt, door zulck een toeverlaet.Ga naar voetnoot1096-98
Nu neigh uw oor naer zusters daet te stouter.Ga naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
De krancke, met den hoofde tegens 't outer
Vast leunende, berst uit met luit gesteen,
En smelt in druck; als eertijts MagdaleenGa naar voetnoot1102
In tranen, van Godts voeten opgegolpen.Ga naar voetnoot1103
Zy zucht, zy steent, en zweert niet ongeholpen,
1105[regelnummer]
Niet ongeredt te scheiden van 't altaer.Ga naar voetnoot1100-5
Zoo overstrijcktze al 't lichaem, hier en daer,
Met artseny van tranen, dieze sprengde
In hare hant; waer onder zy iet mengde
Van 't Heilighdom des dierbren lijfs of bloets,
1110[regelnummer]
In hare hant verborgen: zoo vol moedts,Ga naar voetnoot1106-10
Vol hoops, gevoeltze, o wonder noit volprezen!
Zich, op een' sprongk, van alle wee genezen.Ga naar voetnoot1111-12
Zy springht van vreught, en scheit een vrolijck mensch;Ga naar voetnoot1113
Die nu te loon ontfingk, naer heuren wensch,
1115[regelnummer]
Het geen zy wenschte, en Godt hadde afgebeden:
Haer sterck gemoedt verworf die kracht der leden.Ga naar voetnoot1116
Zoo zet de broêr zijn zusters daet ten toon,Ga naar voetnoot1117
Na dat haer asch te rust ging by de doôn.
Hy melde 't noit gedurende haer leven:
1120[regelnummer]
Maer sedert, sterck van zielschrick aengedreven,Ga naar voetnoot1120
Bazuint hy 't uit, op dat dit wonder klinck',
In ieders oor, en JESUS eere blinck'.
Men magh 't geheim der Koningen niet mellen;Ga naar voetnoot1123
Maer onbeschroomt Godts wercken elck vertellen.Ga naar voetnoot1047-1124
1125[regelnummer]
En of de Nijt van spijt haer hart opeet';Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1125
't Gaet zeker, dat geraemt van een ProfeetGa naar voetnoot1126
't Gestorven lijck slechts rakende op kan wecken;Ga naar voetnoot1127
| |
[pagina 748]
| |
Ja 's lichaems schim voor artseny kan strecken.Ga naar voetnoot1128
't Gaet zekerder, dat levende outervleesch,Ga naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
Of bloet van Godt 't wanhopend lijf genees',
Met een de ziel, die worstelende in 't middenGa naar voetnoot1131
Der jammeren, niet weigert aen te biddenGa naar voetnoot1132
Den zelven Godt, dien Abram hadt te vrient,Ga naar voetnoot1133
En in zijn zaet op 't outer wort gedient.Ga naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Zoo Kristus zoom oit sloot de bloedende aren,Ga naar margenoot+
En schoof een schot voor 't leet van twalef jaren;Ga naar voetnoot1135-36
Indien Godts rock oit runde een' rooden vloetGa naar voetnoot1137
Des bloets; wat kracht ontbeert Godts eigen bloet
En outervleesch, het kleet van Kristus Godtheit,Ga naar voetnoot1138-39
1140[regelnummer]
Wiens wijsheit schijnt in 't oogh der weerelt zotheit?Ga naar voetnoot1140
In zwackheit schuilt d'aenbiddelijcke kracht,Ga naar voetnoot1141
Die blijckende, te grooter wort geacht.Ga naar voetnoot1142
Gelijck het Man, der stammen hongertemmer,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1143
Lagh door Godts last in Arons gouden emmerGa naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
Bewaert, ten roem van Godt, by den Hebreeu;Ga naar voetnoot1145
Op dat men moght erkauwen, eeuw aen eeuw,Ga naar voetnoot1146
Van spruit tot spruit, dees weldaet, eer genoten;Ga naar voetnoot1147
Zoo heeft de Kerck, van outs her, opgeslotenGa naar margenoot+
En naeu bewaert 's Geheimmercks rijcken schat,Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Of in een slecht of kostelijcker vat,
Naer 's tijts beloop, ten oorbaer van den Kristen,Ga naar voetnoot1151
Tot Kristus roem, ten trots van zoo veel listen
En lagen en afgrijsselijck gewelt,
Van 's afgronts heir alsins te werck gestelt,Ga naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
Om dit juweel des outers te verpletteren,Ga naar voetnoot1155
Door haet van Jode of Heiden of Aertsketteren.
't Niceensch Besluit bezorght, op hare reis,Ga naar voetnoot1157
| |
[pagina 749]
| |
De vege ziel naer 't hemelsche pallais.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1158
't Geheimmerck 't oogh van overouts bejegent,Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
En van 't altaer de zameningen zegent,Ga naar voetnoot1160
En streckt, ter noot, een toevlught onder 't kruis,Ga naar voetnoot1161
In bosch en hol, op zee en binnen 's huis,
Of langs den wegh, ter sluick en zonder kennis,Ga naar voetnoot1162-63
Daer 't wort gedreight met misgebruick en schennis.Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
Toen Decius bebloede Kristus bron,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1165
Die zielen bade, ontfing SerapionGa naar voetnoot1166
In 't uiterste, van stervens noot gedrongen,
Zijn kerckgerecht, by nacht, door eenen jongen,Ga naar voetnoot1168
Gezonden van den Priester, nu te bedt
1170[regelnummer]
Gestort van flaeuwte en in zijn ampt belet.Ga naar voetnoot1165-70
Noch grijzer eeuw getuight het pleghtigh zendenGa naar margenoot+
Des zielgerechts aen 't kranckbedt, vol ellenden.Ga naar voetnoot1171-72
Toen Steven, d'eerste op Peters stoel gewijt,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1173
Zijn sleutels droegh, in dien benepen tijt,Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Gemoete op wegh een drom van hofsoldaten
Tharsijt, wiens trouw zy woest en uitgelatenGa naar voetnoot1176
Afeischen, wat hy heimlijck by zich draeght:Ga naar voetnoot1177
De jongelingk noch angstigh noch versaeght
Besloot, al zoudt hun grampschaps vinnen scherpen,Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Dit Heilighste geen honden voor te werpen;Ga naar voetnoot1180
Dit Heilighste, dat in het linnen lagh
Wel zuiverlijck gewonden, uit ontzagh.Ga naar voetnoot1181-82
Hier over slaen en stooten die verwoeden
Den trouwen helt met steenen en met roeden,Ga naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
Tot dat hy stort, en giet met bloet zijn' geest
| |
[pagina 750]
| |
Ten adren uit; om op het hemelsch feest,
Met eene kroon, van goude roên en steenenGa naar voetnoot1187
Gewrocht, te treên, van schooner dagh beschenen.Ga naar voetnoot1173-88
En Sater, Sint Ambroos zijn volle broêr,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Noch kerckscholier [toen hy de zee bevoer
En schipbreuck leedt, op berrenende klippen]Ga naar voetnoot1191
Niet schrickende voor 't water op de lippen,
Noch 't schuimbecken der bulderende Doot;Ga naar voetnoot1193
Nam rustigh voor, in 't nijpen van den noot,
1195[regelnummer]
Niet onvoorzien van 't Kristgeheimenisse,
Te vliên naer Godt, ten troost van zijn gewisse.
Hy eischte dan het godtlijck Outermerck
Van andren, ree gekerstent in de kerck.Ga naar voetnoot1198
Hy eischte 't niet om zijn nieuwsgierige oogen
1200[regelnummer]
Hier me te voên; maer om zijn onvermogenGa naar voetnoot1200
Te vestigen door dees verholenheitGa naar voetnoot1201
Van zijn geloof. 't Gevaer dan overleit,Ga naar voetnoot1190-1202
Liet hy 't Geheim in eene bebusGa naar margenoot* binden;Ga naar voetnoot1203
Die om zijn' hals gehangen, alle winden
1205[regelnummer]
En watren tarte, als hy zich gaf op 't vlack,Ga naar voetnoot1205
En zocht, om 't lijf te bergen, mast noch wrack;
Naerdien dees schilt der Godtheit hem bedeckte,Ga naar voetnoot1207
En in den noot alleen een noothulp streckte.Ga naar voetnoot1204-8
Zijn dapperheit, daer 't schip te gronde ging,
1210[regelnummer]
Aen mast noch wrack, maer 't vast betrouwen hing:
En deze hoop bezweeck hem niet. In 't endeGa naar voetnoot1211
Hy eerst van al gelandt, na deze ellende,
Behouden 's lijfs, begroete, mont aen mont,
| |
[pagina 751]
| |
Den Overste, tot wiens gebodt hy stont:
1215[regelnummer]
En bergende zijn knapen uit de zorgen
Der zee; of ziende een deel alree geborgen;
Vloogh, zonder eens naer kist of schat te zien,
Ten tempel in, om Godt zijn eer te biên;
Voor zulck een heil te loven met gebeden
1220[regelnummer]
Zijn eeuwige geloofsverholentheden;Ga naar voetnoot1220
Te melden voor des Godtheits aengezicht,
Dat danckbaerheit zy d'aengenaemste plicht.Ga naar voetnoot1211-22
Ambroos beluit aldus den kuischen Sater,Ga naar voetnoot1223
Die zich, getroost op 't Kristmerck, gaf te water.Ga naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
Ambroos, die dus zijn broeders uitvaert houdt.
Wijst aen wat kracht hy 't Heilighdom betrouwt;Ga naar voetnoot1226
Het zelve lijf, dat tredende op de baren,Ga naar voetnoot1227
Zijn broeders lijf in 't zeeschuim kost bewaren.Ga naar voetnoot1228
Hy straft veel min dat dees afgodisch ruickt,Ga naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Die 't Kristmerck eert, zoo mevoert, zoo gebruickt.Ga naar voetnoot1230
Aen 't voedzaem Lam, om Saters hals gehangen,Ga naar voetnoot1230-31
Was meer dan aen het gulden Vlies gevangen.Ga naar voetnoot1232
Wat element een ander dreight en plaeght;
Hy zwicht niet eens, die zulck een' halsbergh draeght.Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
Nu staet ons noch 't hooghwaerdigh feest te vieren,Ga naar margenoot+
Met pleghtige en godtvruchtige manieren;
Zoo dra de zon den zomer open sluit;Ga naar voetnoot1237
Dies luister toe, waer uit dees hooghtijt spruit.
Het Godtsmerck, om zijn Godtheit aengebeden,Ga naar voetnoot1239
1240[regelnummer]
Wert overdwers of voor de vuist bestredenGa naar voetnoot1240
En aengerant, na d'eerste hondert jaer:
Eerst overdwers, van een verwate schaer,Ga naar margenoot+
Die Davids Zoon, wiens glorie eeuwigh dure,
Berooft van d'eene of d'andere nature;
| |
[pagina 752]
| |
1245[regelnummer]
Zoo dick de nacht haer blinde pezen slaeckt,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1245
En, by gevolgh alleen, Godts lichaem raeckt.Ga naar voetnoot1241-46
De zevenste eeuw, verhit op 't beeldestormen,
Durf voor de vuist dees outerzon hervormenGa naar voetnoot1247-48
En smilten in haer ydel harssenvat;Ga naar voetnoot1249
1250[regelnummer]
Dat eeuw op eeuw zoo menigh boeck bekladt;Ga naar voetnoot1250
't Zy Schot, Bertraem of Berengaer of BruizenGa naar margenoot+
Of Albigois 't Aertsheilighdom verguizen,Ga naar voetnoot1251-52
Met roock en galm van woorden, zonder pit,Ga naar voetnoot1253
En stom, zoo dra de Kerck te rechte zit,Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
En wet haer' stijl en dondert naer benedenGa naar voetnoot1255
Op 't Nimrots rot, verbijstert van Godts reden.Ga naar voetnoot1256
Men rockent wel, maer spint zoo ras geen werck:Ga naar voetnoot1257
Men stormt met kracht het kruisbeelt uit de kerck;
En onvernoeght aen 't plondren des Gekruisten,Ga naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
Drijft Kristus zelf, met des kerckschenders vuisten,Ga naar voetnoot1260
In 't aengezicht, en rant zijn lichaem aen
In 't Heilighdom: daer 't lichaem heeft gestaen,
Bestaet men 't beelt zijns lichaems op te disschen.Ga naar voetnoot1263
Zoo bluscht men 't licht, uit lust tot duisternissen:
1265[regelnummer]
Zoo gaet de schim des Heeren voor den Heer:Ga naar voetnoot1265
Men wraeckt een beelt, en haelt een ander weêr:
Men wisselt zijde en purperverf aen sletten:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1267
| |
[pagina 753]
| |
Men pooght fijn gout voor koper om te zetten.Ga naar voetnoot1268
Zoo grijpt de hont de vleeschschim in het nat,
1270[regelnummer]
En mist den buit van 't vleesch, alree gevat,Ga naar voetnoot1269-70
't Gelijcken van de waerheit en de logen,
En zaeck en schijn, heeft menigh oogh bedrogen.Ga naar voetnoot1259-72
Urbaen, de Vierde, een voorzaet en genanGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1273
Van mijn' URBAEN, die nu in 't wijt gespanGa naar voetnoot1274
1275[regelnummer]
Van Vatikaen en zijn gewelfde bogen,Ga naar voetnoot1274-75
Al 't volck bestraelt en zalight met zijn oogen;Ga naar voetnoot1276
De Vierde Urbaen, begoten met Godts zalf,
En uit zijn' stoel, vijf eeuwen en een half,
Te rugge ziende, en zoo veel hooftgedroghten,
1280[regelnummer]
Waer van doorgaens Godts lichaem wiert bevochten;Ga naar voetnoot1278-80Ga naar voetnoot1280
Vereerde het met eenen blijden dagh;Ga naar voetnoot1281
Den droefsten, dien oit d'afgront rijzen zaghGa naar voetnoot1282
Met schooner vier, om 't Hooft der Heilighdommen,Ga naar voetnoot1283
In zijn triomf, te zien met glori brommen,Ga naar voetnoot1284
1285[regelnummer]
Op 't jaerlix feest; geviert met danckbre vreught,
Voor 't heilgenot der onvergeltbre deught
En weldaet, elck zoo zegenrijck verworven,
Door Godts Gezalfde, aen 't heilzaem hout gestorven;Ga naar voetnoot1288
Om stervende eens te trappen onversaeght,
1290[regelnummer]
Op 't hart des Doots, in 't kruisperck uitgedaeght.Ga naar voetnoot1289-90Ga naar voetnoot1290
O feestdagh! rijs met ongewoone klaerheit.
Zoo paste het, dat d'onverwinbre Waerheit
Aertskettery en logen, dootsch en bang,
Eens ommevoerde in haren ommegang;
1295[regelnummer]
Om met dien glans en goddelijcken luisterGa naar voetnoot1292-95
De zwarte grijns te lichten van het duister
| |
[pagina 754]
| |
En doncker oogh; op dat het trane en zwicht',Ga naar voetnoot1297
En schaemroot, zich laet' dienen van dit licht.Ga naar voetnoot1298
Sta op, o Godt, en help den Haet verstroien:Ga naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
Gelijck het vier de fackel kan ontdoienGa naar voetnoot1300
En smilten; zoo verga, verteere en quijn'
Al wat de strael uws Heilighdoms beschijn'.Ga naar voetnoot1302
Dat heden ons geen lasteraers gemoeten:Ga naar voetnoot1303
Sint Peters kerck en kooren krijgen voeten.Ga naar voetnoot1304
1305[regelnummer]
Der feestelijcke in top gezonge Mis,Ga naar voetnoot1306
Op 't grafaltaer, het koor hebb' begenadight,Ga naar voetnoot1307
En al de kerck gezuivert en verzadightGa naar voetnoot1308
Met Offerspijs; dan stapt hy, op 't gebrom,Ga naar voetnoot1309
1310[regelnummer]
Het grof gebrom der domklocke, uit den DomGa naar voetnoot1310
Van 't om end om befaemde en roemrijck Rome;Ga naar voetnoot1309-11
Wiens hooft het past, dat oost en west betoomeGa naar voetnoot1312
Door Kristdienst, noch veel verder dan 't geweltGa naar voetnoot1313
Van Cesars zwaert de weerelt wetten stelt.Ga naar voetnoot1313-14
1315[regelnummer]
Het morgenroot verrees met schooner wangen
En vrolijcker om zulck een eer t'ontfangen.
De burgery en grooten treden voorGa naar voetnoot1317
't Gewijde heir, gepaert op 't jaerlix spoor;Ga naar voetnoot1318
Eerst Ordens, door banieren onderscheien,Ga naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
En draght en kleur en eige lievereien;
Dan Amptenaers der Kercke, naer hun' staet;Ga naar voetnoot1321
Bekent door staf en teken en gewaet.Ga naar voetnoot1322
De minder houdt den voortredt: andren stappenGa naar voetnoot1323
Van minder op, en rijzen, als by trappen:
| |
[pagina 755]
| |
1325[regelnummer]
Gelijck het ampt dan min of meerder glimt,
En ongelijck in tittel, rijst en klimt;Ga naar voetnoot1326
Al effent Godt de minsten en de meesten.Ga naar voetnoot1327
Na henlien weckt een puickrey alle geesten
Met zangk en spel, om tijdiger bereitGa naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
De naeckende en opgaende majesteitGa naar voetnoot1330
Van 't Heilighdom, ja 't hooft der HeilighdommenGa naar voetnoot1331
Eerbiedigh en geknielt te wellekommen.
In 't eindt genaeckt zijn Heiligheit URBAEN,
En voert dees Zon: dan ziet men onder gaenGa naar voetnoot1334
1335[regelnummer]
Al 't flickeren van zoo veel wasse lichten,
Als 't hooghste feest ontstack, om 't oogh te stichten:
Dan schijnt Godts licht gesteente en parlen doof,Ga naar voetnoot1337
En overtuight het knagende ongeloof.Ga naar voetnoot1338
Een hemel, rijck gewelft en klaer van stralen,Ga naar voetnoot1339
1340[regelnummer]
En onderstut van d'eer der Kardinalen,Ga naar voetnoot1340
Bedeckt het Hooft der Kercke, wit en grijs,
Nu torssende het toonstuck, zwaer van prijs;Ga naar voetnoot1342
Waer van de kunst en stof elckander wegen;Ga naar voetnoot1343
Doch wat 's aen stof en menschewerck gelegen:
1345[regelnummer]
'k Verfoey vernuft en gout en diamant,
En wat de kroon der kostlijckheden spant:
Een eedler schat bekoort hier arentsoogen,Ga naar voetnoot1347
En raeckt het hart; het welck alree bewogen
En sidderende, ootmoedigh en verbaest,Ga naar voetnoot1349
1350[regelnummer]
Den gloet gevoelt, die zoo veel zielen aest,Ga naar voetnoot1350
En levens queeckt; gevoelt, o zaligh teken!Ga naar voetnoot1351
De Godtheit zelf ter ronde wolcke uitbrekenGa naar voetnoot1348-52
Met zulck een kracht, die merckt en velt en straet,
Verbloemt met geur, zachtzinnigh strijckt en slaet,Ga naar voetnoot1354
1355[regelnummer]
Van ry tot ry, zoo veer de huizen vieren,Ga naar voetnoot1355
| |
[pagina 756]
| |
En elck om strijt de dierbre staetsi cieren
Met schilderkunst, tapijtwerck, bloemprieel,
Altaer en boogh en stichtigh straettooneel.Ga naar voetnoot1356-58
De hofsleep volght, en scharen en karrossenGa naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
Aenbidden Godt, die Rome quam verlossen.Ga naar voetnoot1305-60
Maer Sauls kroost, dat in de trali leit,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1361
Beschimpt terwijl Godts eere en heerlijckheit,Ga naar voetnoot1362
In 't heimelijck; doch kan zoo loos niet veinzen,Ga naar voetnoot1363
Of 't mompelen beschrijft ons zijn gepeinzen.
1365[regelnummer]
Wat guighelspel, wat schouwspel ziet men hier?Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1365
Een Heidensche geen Kristensche manier:
Een' rey om 't kalf, van louter gout gegoten:
Onnutte pracht van Baäls feestgenoten:
Gesteente en gout en zilver, zonder maet
1370[regelnummer]
Van hovaerdye en ydele overdaet;
Godtvruchtiger uit hartelijck ontfarmen
Besteet ten steun der krancke en zijgende armen.Ga naar voetnoot1371-72
De Priesters treên als minnaers opgepronckt:
De Jongkvrouw schijnt een boel, die 't hart ontvonckt:Ga naar voetnoot1374
1375[regelnummer]
'k Zie vanen loof en straettooneelen pralen:
'k Hoor snarespel en fluiten en cymbalen:
Ick zie noch hoor hier niet dan razerny,
En 't allerminst dat Kristus waerdigh zy,
Of zijne twaelve eenvoudige Herouten,Ga naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
En hunnen stijl, in nedrigheit gezouten.Ga naar voetnoot1380
Zoo d'outste Kerck de jongste is voorgegaen,
Op zulck een spoor; men wijze ons 't voorbeelt aen;
Zoo niet, men schuw' dien Brootgodt na te treden,Ga naar voetnoot1383
Met torts, geloey en huichelaers gebeden.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1356-84Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Dat wulpsche brein, in 't schimpen veel te rijp,Ga naar voetnoot1385
Velt vonnis, eer het recht de zaeck begrijp':
| |
[pagina 757]
| |
Noemt afgodiste en lasterlijcke vonden,Ga naar voetnoot1387
't Geen steunt op vaste en diamante grondenGa naar voetnoot1388
Zoo wel van 't een als 't ander Testament,Ga naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
En 't grijs gebruick der Kercke, alom bekent:Ga naar voetnoot1390
Gelijck my lust wat breeder u t'ontvouwen
Den gront, waer op dees staetsi plaght te bouwen.Ga naar voetnoot1392
't Woort Ommegangk begrijpt, in 't algemeen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1393
Naer 't Griex gebruick, lofzangen of gebeên,
1395[regelnummer]
In 't openbaer gestort van Kerckgenooten;Ga naar voetnoot1395
Die, stichtelijck en schickelijck gesloten,Ga naar voetnoot1396
In orden treên, gelijck men is gewent,Ga naar voetnoot1397
Van plaets in plaets, tot een godtvruchtigh endt;Ga naar voetnoot1398
Dat veelerley van aert, geen eenerleieGa naar margenoot+
1400[regelnummer]
Manier vereischt; maer dat menze onderscheie,Ga naar voetnoot1400
Oock schick' naer eisch van tijt en plaets en wijck
En volck, in maght en middel ongelijck:
Oock passe op zekre of op onzekre tijden;Ga naar voetnoot1403
Bequaem om iet te zeegnen, of te wijden;Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
Of in het brein te drucken eenigh merckGa naar voetnoot1405
Van danck, voor deught, of zege, of wonderwerck,Ga naar voetnoot1406
Gewrocht van Godt en Kristus, of zijn Heiligen;Ga naar voetnoot1407
Of om een stadt of een landouw te veiligenGa naar voetnoot1408
Van springvloet, dierte, aertbevinge, oorelooghGa naar voetnoot1409
1410[regelnummer]
En pest; en zoo den ree gespannen booghGa naar voetnoot1410
Van 's hemels wraeck t'ontspannen, onder 't micken
Des donderkloots, waer voor de rotsen schricken:Ga naar voetnoot1412
Of om met glimp te zetten in zijn eerGa naar voetnoot1413
Een hoffelijck of eenigh kercklijck Heer;Ga naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
Het zy hy leve, of d'oogen hebb' geloken:Ga naar voetnoot1415
Of om een stadt of heirkracht te bestoken,Ga naar voetnoot1416
Of Kettery: wat wit men dan beschiet,Ga naar voetnoot1417
Naer dat de noot of oirbaer dit gebiet;Ga naar voetnoot1418
| |
[pagina 758]
| |
't Gelaet gepast op 't luiden der gezangen;Ga naar voetnoot1419
1420[regelnummer]
De glans in 't oogh, of water op de wangen:Ga naar voetnoot1420
Eenstemmigheit bestiert den leeck en klerck,Ga naar voetnoot1421
En hun gebaer, 't zij in of uit de kerck.Ga naar voetnoot1422
Zoo baert een lucht, een geest in vele pijpen,Ga naar voetnoot1423
Iet godtlijx, van geen ooren te begrijpen.Ga naar voetnoot1424
1425[regelnummer]
Dees staetsi treet dan in den naem van Godt,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1425
Op menschelijck of goddelijck gebodt:
Van ieder slagh bestellen u HebreeuwenGa naar voetnoot1427
Afbeeldingen, gevolght van Kristensche eeuwen.Ga naar voetnoot1428
Toen Moses eer, aen d'overzy van 't meir,Ga naar voetnoot1429
1430[regelnummer]
Het flus zoo trots nu versch verdroncken heirGa naar voetnoot1430
Van Memfis zagh aenwentelen en stranden;Ga naar voetnoot1431
Hief hy en 't volck het hart met bey de handenGa naar voetnoot1432
Om hoogh, en stack een keel op overluit,Ga naar margenoot+
Wiens klanck en zangk en galm 't gestarrent stuit.Ga naar voetnoot1434
1435[regelnummer]
Maria zelf de Profetin, zijn zuster,Ga naar voetnoot1435
Door zulck een zege en 's broeders zangk beluster,
Aenvaert de trom, en zingt, op 's Leitsmans spoor,Ga naar voetnoot1437
Den vrouwenrey en zoo veel trommels voor:
Hier houden beurt de mannen en de vrouwen,
1440[regelnummer]
Die keel en trom als aen malkander trouwen.
De Bontkist, een bewaerster van de spijsGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1441
Der Engelen en 't broot van 't Paradijs,Ga naar voetnoot1441-42
Wert omgevoert met Priesterlijck geleide,
Door stroom en kil, langs velt, woestijn en heide,Ga naar voetnoot1443-44
1445[regelnummer]
Tot 's vyants vloeck, tot zegen van Godts volck;
Aenbiddende Godts voeten, met een wolckGa naar voetnoot1446
Bedeckt; naerdien der sterfelijcken oogenGa naar voetnoot1447
Geen Godtheit noch haer' glans verdragen mogen.
Op 't ommegaen van 't heir en 's Priesters maet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1449
| |
[pagina 759]
| |
1450[regelnummer]
Zagh d'eerste na den zesten dageraetGa naar voetnoot1450
Dien Koningsmuur van Godts bazuin getroffen,Ga naar voetnoot1451
Op 't veltgeschrey ter aerde nederploffen.
Men voerde zelf, uit Siloos trouwe hut,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1453
Dit Heilighdom in 't leger, tot een stutGa naar voetnoot1454
1455[regelnummer]
Des wancklen volx. De Reien der Profeten,Ga naar margenoot+
Te Gabaä, daer d'Opperste is gezeten,
Op zijnen troon, gemoeten 't HeilighdomGa naar voetnoot1457Ga naar voetnoot1456-57
Met snarespel, schalmeie, pijp en bom;Ga naar voetnoot1458
Opweckende d'erfhaters, die hier waken
1460[regelnummer]
En schroomen zelf het Heilige aen te raken:Ga naar voetnoot1459-60
En wonder is 't wat Davids hart beroert;
Het zy hy dit naer Obededom voert;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1462
Het zy hy dit, 't welck Dagon kost verduren,Ga naar voetnoot1463
Beveelt den ringk der Koningklijcke muren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1464
1465[regelnummer]
Met duizenden, die voor en achter gaen.
Hy zelf schiet ras den witten ephod aen,Ga naar margenoot+
En danssende, slaet voor de Cherubimmen
Zijn gulde harp, in 't aenzien en begrimmenGa naar voetnoot1466-68
Van Michols oogh; het welck niet eens beseft,Ga naar voetnoot1469
1470[regelnummer]
Hoe 's Konings dans zijn oorlogh overtreft:
Want oorloogh kan des vyants kracht beklemmen;
Die Godtsdans zelf zijn eige trotsheit temmen.Ga naar voetnoot1471-72
Zoo vatte dit mijn wijze Helt Gregoor,Ga naar voetnoot1473
Met David lang ten reie in 't zaligh koor.Ga naar voetnoot1474
1475[regelnummer]
Op 's Vaders wensch, na 'et leggen van Godts drempel,Ga naar voetnoot1475
Broght Salomon 't Orakel in den tempel,Ga naar voetnoot1476
Op 't heerelijckst, voor ieders ooge en oor.
De Koning trat met zijne stammen voor
| |
[pagina 760]
| |
Het Heilighdom, gedragen van LevijtenGa naar margenoot+
1480[regelnummer]
En Priesteren, die 't puick der kudden slijten,Ga naar voetnoot1480
Door vier en stael, in 't kroonen van dien dagh,Ga naar voetnoot1481
Die Liban eerst met cedren decken zagh
Godts Kist, gewoon ten oorlogh op te trecken;Ga naar voetnoot1482-83Ga naar voetnoot1483
En die de kroone een reisgenoot kost strecken,
1485[regelnummer]
In 't bangst der vlught, voor Absolon den zoon
Te reuckeloos in 't staen naer 's vaders kroon.Ga naar voetnoot1484-86Ga naar voetnoot1486
Jerusalem, dat aen d'Eufraet most weenenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1487
Zoo menigh jaer, om zijn verstroide steenen;Ga naar voetnoot1488
Had nauwelix herbouwt den nieuwen muur,
1490[regelnummer]
Of Levijs hart, doorgloeit van danckbaer vuur,
Ving aen de vest, in 't oogh van die 't benijdden,
Met ommegangk en offer in te wijden
En zegegalm, gemengt van out en jongk,
Die over bergh en heuvel heneklonck.Ga naar voetnoot1490-94
1495[regelnummer]
't Onzaligh hol, noit arm van booze listen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1495
Misbruickte dit, en droegh door AfgodistenGa naar voetnoot1496
Zijn Goden om, van outs, in 't west en oost;
En zalfde een pest met zulck een' valschen troost:Ga naar voetnoot1498
Het roofde d'eer, den hemel toegemetenGa naar voetnoot1499
1500[regelnummer]
Met volle maet, door d'uitspraeck der ProfetenGa naar voetnoot1500
En Koningen en Vadren, of door hem,
Die Horeb schudt met zijne donderstem.Ga naar voetnoot1502
Geen' dienst ontfangt de rechte hant der vromen,
Of hy wort slinx van boozen aengenomen.Ga naar voetnoot1504
1505[regelnummer]
Onaengezien wat misbruick broght in zwangk,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1505
Ging Kristus noch zijn' grooten ommegangk,Ga naar voetnoot1506
Van David lang gespelt en Zacharias,Ga naar voetnoot1507
Inheiligen, als Koningk en Messias,
Langs straten, groen bestroit met loof en palm,
| |
[pagina 761]
| |
1510[regelnummer]
En kleet by kleet: des feestdaghs zegegalm
Geleide hem, van achter en van voren:
Gezegent zy den Koningk, uitgekoren
In Davids plaets, en die, hem ongelijckGa naar voetnoot1513
In mogentheit, nu optreckt in zijn Rijck.
1515[regelnummer]
Hosanne, vrede en onvergangklijcke eere
Den opperste, wiens Rijck en maght vermeere,
Eeuw in eeuw uit. Zoo reedt hy Sion in,Ga naar voetnoot1517
Op zijn bespreide ootmoedige ezelin.
Zijn jongers, die ter zijde en om hem traden,Ga naar voetnoot1519
1520[regelnummer]
Bazuinden vast hun Konings wonderdaden.
Jerusalem, gepropt gepackt van liên,
Liep overendt, om Godts triomf te zien.Ga naar voetnoot1509-22Ga naar voetnoot1522
Den Wetgeleerde en Offraer, die dit hoorden
Met hartewee, verstomde hy met woordenGa naar voetnoot1524
1525[regelnummer]
Des voorzaets, die op dees blijde inkomst slaen,Ga naar voetnoot1525
Waermede Godt zijn Kercke is voorgegaen;Ga naar margenoot+
Die in een' storm, drie eeuwen langk verbolgen,Ga naar voetnoot1527
Gerolt gesolt, belet wert hem te volgenGa naar voetnoot1528
In 't openbaer, met staetsi, spel en feest,
1530[regelnummer]
Voor 't grimmigh zwaert des Heidendoms bevreest.
Maer naulix had Maxent den stroom gezopen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1531
Of Konstantijn sloot Godt zijn poorten open,Ga naar voetnoot1532
En treckende, wel zeven dagen langk,
Eens daeghs rontom, zong zijn' Verlosser danck,
1535[regelnummer]
In 't aengezicht der zeven morgenzonnen,
Voor zulck een zege, in 't Heiligh Kruis gewonnen:Ga naar voetnoot1536
Al 't Kristendom, geslaeckt van schrick en schroom,
Borst t'effens uit van blyschap, zonder toom:
De graven zelfs en lang verfoeide zercken,Ga naar voetnoot1539
1540[regelnummer]
Veranderden in outers, koor en kercken,Ga naar voetnoot1540
Voor ieders oogh geheilight en geciert,
| |
[pagina 762]
| |
En om 't gebeent des Martelaers geviert.
De zelve Vorst, in d'Arriaensche tijden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1543
Beval den Raet der Vadren in te wijdenGa naar voetnoot1544
1545[regelnummer]
Byzantium, met grooter eere en faem
Vergroot; hernoemt naer haren bouwers naem.
Zy wijdden dan de zuiverste MARYEGa naar voetnoot1547
De muren toe, op dat haer gunst bevrye
Het Nieuwe Rome en 's Kristen Keizers troon.
1550[regelnummer]
Dees stichter bouwde op 't voorbeelt van Godts Zoon,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1544-50Ga naar voetnoot1550
't Onfaelbre licht der blintgebore blinden;Ga naar voetnoot1551
Dat vierigh zich liet binnen Sion vinden,Ga naar voetnoot1552
Op 't jaergety der Kercke en steê, herbouwtGa naar voetnoot1553
En rein gevaeght twee loopende eeuwen out.Ga naar voetnoot1552-54Ga naar voetnoot1554
1555[regelnummer]
Des Godtsdiensts zon te water uitgeklommen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1555
Zagh, in de ry en rey der Priesterdommen,Ga naar voetnoot1556
De Cesars treên op 't Konstantijnsche spoor,Ga naar voetnoot1557
Met licht en pracht, alle achterste eeuwen door;Ga naar voetnoot1558
Het feest gepast naer zaeck en plaets en stonden:Ga naar voetnoot1559
1560[regelnummer]
De Kruisbanier had d'Adelaers verslonden,Ga naar voetnoot1560
En Rome Draeck en standerden gezwicht
Voor Kristus merck en Naem, met helder lichtGa naar voetnoot1561-62Ga naar voetnoot1562
Van schittrent gout in 't purpren velt geschreven;Ga naar voetnoot1563
Gelijck het hing van Engelen geweven
1565[regelnummer]
In 't luchtigh velt van d'overschene wolck.Ga naar voetnoot1565
De Priesterschap en maght van oorloghsvolck
| |
[pagina 763]
| |
Treên moediger, op 't Kruis en zijnen zegen,
Den vyanden van Godt en Kristus tegen.
Het schantmerck, dat verfoeit wiert op Kalvaer,Ga naar voetnoot1569
1570[regelnummer]
Voert Reien van en aen het hoogh altaer.Ga naar voetnoot1570
Wie schaemt zich 't Kruis te zwaeien en t'ontvouwen,Ga naar voetnoot1571
't Geen zalight al die op zijn kracht betrouwen,
En 't heiligh bloet, dat duizenden verlost?
't Verdoemde heir staet stom voor dezen post,Ga naar voetnoot1574
1575[regelnummer]
En allerstomst voor 't voedtzame Outerteken,Ga naar voetnoot1575
Begint den beck des lastraers op te breken,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1576
En gilt op 't lest: schaf af dees wulpsche wijs:Ga naar voetnoot1577
Dit wert u slechts geschoncken tot een spijs,
En niet om langs de straten om te dragen;
1580[regelnummer]
Oubolligheit, die noit aeloutsten zagen.Ga naar voetnoot1574-80Ga naar voetnoot1580
De Martelaer Justijn [een Filosoof,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1581
Die 't kermend Kruis beschermde, en 't KristgeloofGa naar voetnoot1582
Der twaelve, hem by monde schier gegeven,Ga naar voetnoot1583
Heeft met de penne en inck zijns bloets beschreven]Ga naar voetnoot1584
1585[regelnummer]
Betuight u, hoe men 't Godtgeheilight zont
Den Kristen, dien men niet ter stede vondt,
Daer 't volck ontfingk, naer d'Apostolische orden,Ga naar voetnoot1587
Het vleesch en bloet der Godtheit, mensch geworden.Ga naar voetnoot1585-88
Eusebius en Nicefoors papierGa naar voetnoot1589
1590[regelnummer]
Verzekren u, uit Polykarps scholier,Ga naar voetnoot1590
Den nagebuur der heileeuw, dat de HoofdenGa naar voetnoot1591
Des Roomschen stoels [die met hun adren doofdenGa naar voetnoot1592
| |
[pagina 764]
| |
't Afgodisch vier van Numaes zwart altaer]Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1593
Den Bisschoppen van Asie [als zy daer
1595[regelnummer]
Te Rome, om iet gewightighs quamen varen]
Bejegenden door Kercklijcke Amptenaren
Met Heilighdom der Danckspijze; als een merckGa naar voetnoot1597
En pant van vrede en liefde, in d'eerste Kerck.
Zy zonden dit den Asiaenschen tegen,Ga naar voetnoot1599
1600[regelnummer]
Gelijck een groete en wellekomen zegen.
Ick melde u, hoe Serapion by nachtGa naar margenoot+
Het Godtsmerck op zijn kranckbedt wiert gebraght:
Hoe 't by Tharsijt in linnen lagh gewonden:
Hoe 't Sater droegh door golven zonder gronden:Ga naar voetnoot1601-4
1605[regelnummer]
Hoe 't, als artsny gebezight, quam te sta
De stenende heldin Gorgonia:
En schenck u tot een toemaet, eisch niet verder,Ga naar voetnoot1605-7
Hoe Exupeer, de Tholozaensche Herder,
Het eigen bloet en lijf, dat heil verworfGa naar voetnoot1609
1610[regelnummer]
Aen 't kruishout, droegh by straet in glas en korf;
Dies Sint Jeroen hem noemt den overrijcken,
Om zulck een' schat, waer voor al 't gout moet wijcken.Ga naar voetnoot1608-12
Wie weigert dan dat dier GeheimnismerckGa naar voetnoot1613
Den overtret des drempels van de Kerck?Ga naar voetnoot1614
1615[regelnummer]
Of 't nut gebruick, zoo heilzaem buiten 't nutten?Ga naar voetnoot1615
Naerdien wy dit met Wondren onderstuttenGa naar voetnoot1616
En ouderdom, die prijst, veel min bestraft
Deze erfgewoont, te spa nu aengeblaftGa naar voetnoot1618
Met ongeverfde en onscharlake troni.Ga naar voetnoot1619
1620[regelnummer]
Doch d'outheit viert met pracht noch ceremoniGa naar margenoot+
Haer Godtsdraght niet, als nu in 't openbaer,Ga naar voetnoot1621
Zeit Michol, die vast grenickt; en 't is waer,Ga naar voetnoot1622
Indien men ooge op d'aengevochte tijden;
| |
[pagina 765]
| |
Waer in het Kruis gedurigh schimp most lijden,
1625[regelnummer]
En even pal in zeven stormen staen,Ga naar voetnoot1625
Drie eeuwen langk; zoo schuw van zon en maenGa naar voetnoot1626
En starrelicht, in graven en speloncken,Ga naar voetnoot1627
In kerckeren en kluisteren gekloncken;
Der Griecken en Hebreeuwen guighelspel
1630[regelnummer]
En aenstoot: maer de Kerck op hare stelGa naar voetnoot1629-30Ga naar voetnoot1630
Geraeckt, hief aen met stemmige ommegangenGa naar margenoot+
Van 't heilrijck Kruis. De Godtsdraght lang ontfangenGa naar voetnoot1632
Met korter sleep, voor 't Godtsfeest van Urbaen,Ga naar voetnoot1633
Quam spader: 't viel oock spade eer Jesses vaenGa naar voetnoot1634
1635[regelnummer]
Leviten voerde: als zy de Bontkist hieven,Ga naar voetnoot1634-35Ga naar voetnoot1635
Met zulck een pracht, op 't Koningklijck believen,
In top van eere, om heerlijck ingewijt,
Te schitteren in Davids berghtapijt,Ga naar voetnoot1638
Op 't hooghste koor, van Salomon getimmert,Ga naar voetnoot1639
1640[regelnummer]
Daer zoo veel gouts der gouteeu blaeckt en schimmert.Ga naar voetnoot1635-40Ga naar voetnoot1640
Wie blijft zoo dom, die langkzaem onderscheit,Ga naar voetnoot1641
De Kerck in druck, of in haer majesteit?Ga naar voetnoot1642
De Jode zal zijn Bontkist zoo vereeren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1643
En 't Manne, een schim, een beelt van 't lijf des HeerenGa naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
En Nieuw Verbont; de Kristen, koel en kout,
Zal zijnen Godt ontzeggen geur en gout;Ga naar voetnoot1646
't Geen Kristus zelf, in Bethlehemsche stallen,
Ontfingk van 't Oost, zoo vroegh te voet gevallen,
Zijn arme kribbe. O schrandre suffery!Ga naar voetnoot1647-49Ga naar voetnoot1649
1650[regelnummer]
Hoe stoft ghy noch, dat dit hervormen zyGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1650
En louteren; die cierende uwen drempel,Ga naar voetnoot1651
Met gout en toets, de Godtheit van den tempelGa naar voetnoot1652
| |
[pagina 766]
| |
Haer eere ontzeght? die zelf een stinckend lijckGa naar margenoot+
Zijn staetsi gunt; en Godt van 't hemelrijck
1655[regelnummer]
Zijn feest berooft en plondert zijn gewelven;Ga naar voetnoot1655
Om dat te kost te hangen aen u zelven?Ga naar voetnoot1656
Met staetsi draeght men 't rottend lijf naer 't graf;Ga naar voetnoot1653-57
't Verrezen lijf, dat dooden leven gaf,Ga naar voetnoot1658
Het levend vleesch, ja Godt en mensch te zamen,
1660[regelnummer]
Ontzeit men wasch: is 't recht? zoo magh zich schamenGa naar voetnoot1660
De Bosforus, die zijnen Guldemont,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1661
Nu van de Doot geloken, tegenzontGa naar voetnoot1662
Dien klaren dagh van fackelen en stralen;Ga naar voetnoot1663
Om statighlijck den balling in te halen,Ga naar voetnoot1664
1665[regelnummer]
Door duizenden van zielen, out en jong,
Noch hangende aen de keten zijner tong.Ga naar voetnoot1666
Ick ga voorby den balssem van Marye,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1667
En jongsten plicht van Heer Arimathye,Ga naar voetnoot1668
Met Nikodeem, zoo milt, om zielloos vleeschGa naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
Zijn eer te biên, in 't midden van de vrees.Ga naar voetnoot1670
Geen arent schuwt om 't Godtrijck aes te wemelen,Ga naar voetnoot1671
Dat uit het graf zich zette in top der hemelen.Ga naar voetnoot1672
Alle eere ontvonckt den Heilant; 't zy die valtGa naar voetnoot1673
Of in zijn eige of onder broots gestalt:Ga naar voetnoot1674
1675[regelnummer]
Het zelve lijf behout de zelve waerde,Ga naar voetnoot1675
In 't Paradijs om hoogh, om laegh op d'aerde.
d'Onroomscheit zelf, noit tegenwrijtens moe,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1677
Staet overtuight, de Kristeer willigh toe,Ga naar voetnoot1678
Zoo 't vleesch des Lams zy tegenwoordigh onder
| |
[pagina 767]
| |
1680[regelnummer]
En in het graen: Doch of men schoon dit wonderGa naar margenoot+
Verlochende, en alleen gezegent broot
Of Manne ontfing; zoo kan noch Grieck noch Joodt
Hen lasteren, die 's hemels gaven sparen,Ga naar voetnoot1683
En op hun spoor, geleiden naer d'altaren.Ga naar voetnoot1679-84Ga naar voetnoot1684
1685[regelnummer]
En schoon men hier slechts 't moederlijck gebodtGa naar margenoot+
Der Kercke hoorde en eerde; noch wort Godt
Aldus gedient in d'eere van Messias:Ga naar voetnoot1685-87
Gelijck 't gevolgh der lesse uit Jeremias
U derwaert voert van eenen lager trap;Ga naar voetnoot1688-89
1690[regelnummer]
Als Rechabs neef zijn' vader JonadabGa naar voetnoot1690
Gehoorzaem blijft, en weigert wijn te proeven,
En wijngerden en ackerlant en hoeven
En huis en schuur te bouwen; en bewoont
Zijn arme hut, met zulck een' troost gekroont,
1695[regelnummer]
Dat Jonadab zal bloeien in zijn telgen,Ga naar voetnoot1695
Al quaem d'Eufraet de Cederbeeck verdelgen.Ga naar voetnoot1696
Hoe zou men nu afmalen dit geslacht,Ga naar voetnoot1697
Gelijck of 't wijn en arbeit onrein acht,
En ydel zich betrouwde op menschenwetten!
1700[regelnummer]
Het is dan nut op Kerckgeboôn te letten,Ga naar voetnoot1700
En 's moeders last; gelijck dit trouwe zaetGa naar voetnoot1701
Zijn vaders les en wet ter harte gaet,Ga naar voetnoot1702
En schuwen leert dit gift der slangekelen;Ga naar voetnoot1703
Dat godtsdienst rust alleen op schriftbevelen;Ga naar voetnoot1704
1705[regelnummer]
Dewijl Godts schrift op 't ongeschreven wijst,Ga naar voetnoot1705
Gehoorzaemheit en Kerckgewoonten prijst;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1706
Geheughnis houdt van tempels in te wijden,Ga naar voetnoot1707
En Hester viert en Judiths jaergetijden.Ga naar voetnoot1708
| |
[pagina 768]
| |
Al draeght de Kerck aldus haer Godtheit om,Ga naar voetnoot1709-vv.
1710[regelnummer]
Noch smolt zy noit afgodisch Heidendom
Of Jodendom in Kristgewijde dagen.Ga naar voetnoot1711
Zy weet wel kiesch dat zuurdeech uit te vagen:Ga naar voetnoot1712
Zy lijdt niet, dat de merckpael wort verzet,Ga naar voetnoot1713
Die Kristdienst scheit van 't Heidensch en Godts Wet;Ga naar voetnoot1714
1715[regelnummer]
Van Isis en vrouw Ceres blinde bende,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1715
Die vierende, beooghde een Godtloos ende;Ga naar voetnoot1716
Van Talmudist, die 't kermend kint besnijtGa naar voetnoot1717
En merckt, waer van u 't eenigh Kint bevrijt.Ga naar voetnoot1718
Hadt Zonnestadt gewoonte en tempelzeden,
1720[regelnummer]
Bestemmende, uit heur aert, nature en reden,
Die 't wit verworpt, dat Godt zijn eere ontzeit;
Men spaer 't gezonde, en snoeie 't onbescheit.Ga naar voetnoot1719-22
Hadt Sion iet van 't aenstaende afgetekent,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1723
Het geen men lang aen 't Kruis voltrocken rekent,Ga naar voetnoot1724
1725[regelnummer]
En wort vernieuwt op zielstraf en gevaer;Ga naar voetnoot1725
Men wraeck' 't verboôn, en houde 't middelbaer.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1726
De goutsmit scheit zoo 't valsche van het louter.Ga naar voetnoot1727
De Heiden heeft zijn offerhande en outer;
De Kristen oock zijn offer en altaer.
1730[regelnummer]
Zy vieren bey hun omdraght, jaer op jaer;
Doch in hun wit verschillenze, in der waerheit,Ga naar voetnoot1731
Gelijck de nacht en middaghheldre klaerheit.
Het Paeschfeest wert geviert van stam tot stam,Ga naar voetnoot1733
Zoo root geverft door 't bloedigh offerlam;Ga naar voetnoot1734
1735[regelnummer]
De Kristen viert het Paeschfeest op zijn wijze,
Door 't bloeloos Lam, der zielen offerspijze:Ga naar voetnoot1736
| |
[pagina 769]
| |
Waerom? Godts lam, aen 't heiligh Kruis gehaeckt,Ga naar voetnoot1737
Heeft eens voor al dien bloenden dienst gestaeckt;Ga naar voetnoot1738
En nu een lam te kelen en te slaghten,
1740[regelnummer]
Waer Kristus bloet vertreên en onrein achten.Ga naar voetnoot1740
Zoo bouwt de Kerck op geenen weecken gront;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1741
Hoe luidt men kraey,' van menschelijcken vont,Ga naar voetnoot1742
Van droom en klucht en kinderspel en grollen;Ga naar voetnoot1743
Om simpel brein te helpen aen het hollen.Ga naar voetnoot1744
1745[regelnummer]
Wie dwaesheit noemt, wat eertijts zy geschiet,Ga naar voetnoot1745
Die buigh' geen knie; verheff' zijn handen niet,Ga naar voetnoot1746
Noch vier' geen feest: Waerom? het blijft verboden,
Dewijl het zweemt naer 't kerckgebaer der Joden
En Heidenen. Waer loopt die kintsheit heen,Ga naar voetnoot1749
1750[regelnummer]
Vermits zy walght van moeders borst en speen,Ga naar voetnoot1750
En schimpt op 't feest der Godtsdraght, zoo vermeten!Ga naar voetnoot1751
Schoon menigh kint Emanuël, gezeten
Op d'ezelin, met juichen tegenging;Ga naar voetnoot1752-53
Als David zong van Sions zuigeling,Ga naar voetnoot1754
1755[regelnummer]
Noch teêr van mont, zich mengende onder grover
Geluit, op 't feest, bestroit met tack en lover,Ga naar voetnoot1755-56
Vijf dagen voor Godts bittren ommegang;Ga naar voetnoot1757
Beginnende met bloetzweet, root en bang,Ga naar voetnoot1758
Van hof en beeck, waer langs d'olyven ruischen,Ga naar voetnoot1759
1760[regelnummer]
En eindigende aen 't middenkruis der kruissen,Ga naar voetnoot1760
Na zoo veel smaet en smerten, met een' snick,
Die 't al ontroerde, op eenen oogenblick.Ga naar voetnoot1762
Nu treckt de Kerck uit alle vier de hoeckenGa naar margenoot+
Der weerelt aen, en zegent al dat vloecken,Ga naar voetnoot1763-64
1765[regelnummer]
En bidt dat lijf, dat bloet, die wonden aen,
En eert zijn Kruis, met haer gekruiste vaen,
En bouwt met vreught triomfen op zijn lijden,
Uit danckbaerheit, in deze ondanckbre tijden.
| |
[pagina 770]
| |
Zy triomfeert met pracht van wit en root,Ga naar voetnoot1769
1770[regelnummer]
De verf van schimp, voor des Gekruisten doot.Ga naar voetnoot1770
Al 't kruistuigh, bits op knellen, quetsen, steken,Ga naar voetnoot1771
En prickelen, gedijt ten zegeteken
Voor 't bloeiend heir, dat in zijn orden treet;Ga naar voetnoot1773
Braveerende met klock en keel den kreetGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1774
1775[regelnummer]
Des lastermuils; met wieroock, zulck een aessem
Der lasterkeele, een graf vol stanck en waessem.Ga naar voetnoot1776
De blijde Bruit vertoont 't heelheiligh pantGa naar voetnoot1777
Haers Bruidegoms, van gout en diamant
En 't flickeren des hemels, rijck van steenen,Ga naar voetnoot1779
1780[regelnummer]
Zoo heerlijck, als godtvruchtighlijck, beschenen.
Zy looft hem, die met eere en majesteit
Opvarende, zijn tegenwoordigheit,Ga naar voetnoot1782
Hoewel bewolckt, haer liefde noit beroofde;Ga naar voetnoot1783
Gelijck zijn mont op 't uiterste beloofde.Ga naar voetnoot1782-84
1785[regelnummer]
z'Ontgrendelt bly, voor d'opperste gena,Ga naar voetnoot1785
De poort, op dat hy uit en innega,Ga naar voetnoot1785-86
Wiens tittel blinckt aldus op heup en kleeren:Ga naar voetnoot1787
Der Vorsten Vorst, de Heer van alle Heeren.
Die grootste schijnt hier kleen voor elx gezicht.
1790[regelnummer]
Die bron des lichts benevelt hier haer licht.Ga naar voetnoot1790
d'Almogentheit bedeckt haer alvermogen.Ga naar voetnoot1791
't Geloof alleen aenschouwt met opene oogenGa naar voetnoot1792
Zijn grootheit, glans en licht en maght en kracht
En d'Engelen, zijn Ridderschap en wacht,
1795[regelnummer]
Hem bygevoeght, om onder Godts banieren
En Priesterdom zijn lichaems feest te vieren.Ga naar voetnoot1796
d'Aertsengel sloot aldus zijn rede, en vlooghGa naar margenoot+
Noch sneller dan een blixemstrael om hoogh.
De zon verzonck, en scheen allengskens dover:Ga naar voetnoot1799
1800[regelnummer]
Ick broght den nacht met overpeinzen over.Ga naar voetnoot1800
|
|