De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 652]
| |
Altaer-Geheimenissen.
| |
[pagina 653]
| |
20[regelnummer]
De worm en visch gekroonde mogentheên:
Wat schroomte kan my dienen tot verschooning;Ga naar voetnoot21
Indien ick nu den Bethlehemschen KoningGa naar voetnoot22
En zijne kribbe ontzegh mijn' offerplicht;Ga naar voetnoot23
Het arm geschenck van een Altaergedicht?
25[regelnummer]
Borduursels, die van gout en zilver kraecken,Ga naar voetnoot25
En diamant en purper en scharlaken
Vercieren wel het Offerheilighdom;Ga naar voetnoot27
Maer gaven zijn, naer 't hart is, wellekom:Ga naar voetnoot28
't Gewilligh hart heeft eerst Godts wit getroffen.
30[regelnummer]
De hemel neem' mijn werck aen om de stoffen.Ga naar voetnoot30
Want al wat hier ontbreke aen 's Dichters maght,
[Die niet's vermagh, en smekende verwacht
De heldre vlaegh van eenen Pinxterzegen]Ga naar voetnoot33
Dat kan de stof, te zwaer in 't overwegen,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Voltrecken; en voltrecken niet alleen,Ga naar voetnoot35
Maer hemelhoogh verheffen, en van 't kleen
Ja van een Niet onendelijck vergrooten.Ga naar voetnoot37
Zoo wort het slot gekust om 't ingesloten.
Zoo vat metael den edelsten robijn.
40[regelnummer]
Zoo blinckt de zon in 't brosse kristalijn.Ga naar voetnoot38-40
Mijn boezem gaet van eene Godheit zwanger,Ga naar voetnoot41
Verheffende den toon van haren zanger.Ga naar voetnoot42
Te Mechele, van uwen hoogen stoel,
45[regelnummer]
Gansch Nederlant met mijter staf en wettenGa naar voetnoot45
Bestraelt en weit; gewaerdigh mijn trompettenGa naar voetnoot46
Te hooren, is dien klanck aenhoorens waert:Ga naar voetnoot47
| |
[pagina 654]
| |
Want uwe drift en gloeiende yver paertGa naar voetnoot48
Godtvruchtigheit en Godtgeleertheit t'zamen;
50[regelnummer]
Twee perlen, die Aertsbisschoppen betamen.
Zoo zulck een Licht mijn smetten merck' van veer;
Dat streckt my niet tot schande, maer tot eer.
Geen wisser toets dan uw eerwaerdighste oordeel.
Wie leerzaem is, trecke uit bestraffing voordeel.Ga naar voetnoot51-54
55[regelnummer]
Toen d'Engel sloot het weeligh Paradijs,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot55
Kost Adam, by vergangkelijcke spijs,Ga naar voetnoot56
Zijn leven wel een ry van eeuwen recken;Ga naar voetnoot57
Doch most in 't endt den Doot ten aze strecken;Ga naar voetnoot58
Naerdien hy noit moght plucken 't hemelsch ooft,
60[regelnummer]
Dat lijf en ziele onsterflijckheit belooft.Ga naar voetnoot59-60
Zoo quam de Doot al zijn geslacht braveeren.Ga naar voetnoot61
Hy zagh allengs 't natuurlijck vier verteerenGa naar voetnoot62
Zijn mergh en sap; niet langer onderstutGa naar voetnoot63
Van 's levens vrucht. Wat was 't dien balling nutGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Te leven, en al etende te sterven?Ga naar voetnoot65
Een appelbeet kost lijf en ziel bederven:Ga naar voetnoot66
Een dolle lust bekomt den mensch zoo zuur.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot67
Helaes! wat raet? De steenende Natuur,Ga naar voetnoot68
Verzwackt, geknackt, gebiet in alle hoeckenGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Naer artseny, voor lijf en ziel, te zoecken:Ga naar voetnoot70
Te vragen, van 't begin ten einde toe,
Naer tegenspijs, die eeuwigh stercke en voe;Ga naar voetnoot72
En ga te slaen, waer langs de handen wijzenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot73
De rechte vrucht, die werelden kan spijzen.
75[regelnummer]
Dus uit den staet der eerste onnozelheitGa naar voetnoot75
| |
[pagina 655]
| |
Gedreven, en van vrouw Natuur geleit
En hare wet, langs scherpe doornewegen,Ga naar voetnoot76-77Ga naar voetnoot77
Komt my, na meer dan tien paer eeuwen, tegenGa naar voetnoot78
Melchisedech, gelijck gestiert van GodtGa naar margenoot+
80[regelnummer]
Den helt te moet. Hy zegent hem en Loth,Ga naar voetnoot80
En offert wijn en weite aen zoo veel knechten,Ga naar voetnoot81
En Abraham, den veltheer; na het vechtenGa naar voetnoot82
En d'overhant tot danckbaerheit gereet:Ga naar voetnoot83
Doch Abraham erkaeuwt het geen hy eet,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Met rijp verstant; en ziet, ten troost der vromen,
Van verre een' Vorst en hooger Priester komen;Ga naar voetnoot86
Een heiligh hooft, dat hen met offer toeft.Ga naar voetnoot87
Aertsvader, die met uwe tonge proeft,Ga naar voetnoot88
Uit slechter korst, een eedler artsenye,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
En suickerkruim; wat spreeckt die schilderye,Ga naar voetnoot90
't Gedootverft beelt van dien Melchisedech?Ga naar voetnoot91
Hy belght het zich, en gaet misnoegend wech,Ga naar voetnoot92
En weigert ons 't bedietsel van dit voorbeelt,Ga naar voetnoot93
Tot op een tijt, van Godt bequaem geoordeelt,
95[regelnummer]
Voor zulck een les en overrijcke stof.
De harssens zijn in d'eerste school te grof.
Laet Moses, Godts vertolcker, dan eerst slijpenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot97
Het stomp vernuft, te langsaem in 't begrijpen.Ga naar voetnoot96-98
Hy toont my 't feest, dat zeven dagen duurt,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
En leeft by broot, doch zoet en ongezuurt.Ga naar voetnoot100
| |
[pagina 656]
| |
Hy draeght Godt op zijn air, van 't velt gesneden,
En d'eerste bloem van 't meel, dat zich liet kneden.Ga naar voetnoot101-2
Wat zeggen broot en garf en bloem van graen.Ga naar voetnoot103
Ick smaeck vergeefs, en kan noch niet verstaenGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
Wat 's hemels tolck den stammen in wil luisteren.Ga naar voetnoot105
Of heeft hy lust zijn ooghmerck te verduisteren?
Hy wijst my naer Godts hut, daer Levijs hantGa naar voetnoot107
Tapijten voor Aärons zonen spant.Ga naar voetnoot108
Hoe schittert hier de schacht der Cherubijnen!Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Ick zie om hoogh een' hemel nederschijnen;
Ick zie hier loof en bloemen geschakeert,Ga naar voetnoot110-11
Zoo kunstigh, dat de kunst natuur braveert.Ga naar voetnoot112
De kandelaer met zeven tacken, louter
Van gout, beschijnt den gulden wierroock-outer
115[regelnummer]
En disch, met korst van terwebloem gelaên.Ga naar voetnoot113-15
Ghy Priesters, zeght; wie zet zijn mont hier aen?Ga naar voetnoot116
Zy roepen: wacht, ay, wacht u t'overschrijden
Dien drempel, noit betreên van ongewijden,Ga naar voetnoot118
Maer van den zool des Priesterdoms, gekleetGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
In zuiver sneeuw. De Priester nut en eet,Ga naar voetnoot120
Op zijne beurt, van d'eene weeck tot d'ander,
Dees toonkorst, dus gestapelt op malkander:Ga naar voetnoot122
Doch niemant durf aen dezen spijsdisch gaen,
Ten zy hy zich van wijn en vrouwen spaen'Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
En heikruit; oock de handen zuiver wassche,Ga naar voetnoot125
Waer me hy slaght, en d'offers leit in d'assche.Ga naar voetnoot126
Indien dees disch ons noodight aen een' disch,Ga naar voetnoot127
Die verder reickt dan 't Oost van 't Westen is;Ga naar voetnoot127-28
| |
[pagina 657]
| |
Wat zuiverheit, wat temlust wil hem voegen,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Die daer gebeên, zich zelven zal vernoegen?Ga naar voetnoot130
Wanneer hy nut geen uitgeleze terw,Ga naar voetnoot131
Maer voetsel, dun bestreken met haer verw;Ga naar voetnoot132
En van wiens deught en kracht wy zouden roemen,Ga naar voetnoot133
Zoo Moses, die noch stamelt, dit kost noemen.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Dus spreken zy, en duisternis betrecktGa naar margenoot+Ga naar voetnoot135
Het huttapijt, dat Levijs aenzicht deckt.
'k Hoor zucht op zucht, en nock op nock, in 't ende
Dit droef geluit van voorgespelde ellende:
Och toondisch! och! wy zien den tempelschatGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
En 't Heilighdom der Priesterlijcke stadtGa naar voetnoot140
Met u vervoert, door 't bloedigh puin der vesten,
Van eene beeck, naer eenen stroom, in 't westen;Ga naar voetnoot142
Daer 's weerelts hof met zeven toppen rijstGa naar voetnoot143
Gelauweriert; en met den vinger wijstGa naar voetnoot144
145[regelnummer]
Den Vorst, van witte eenhoornen voortgetogen,Ga naar voetnoot145
Die, als een zon, bekoort veel duizent oogen,
Om ga te slaen, hoe hy zijn staetsi houdt
Met Arons rock en 't godtgeheilight gout.Ga naar voetnoot148
Wy zien van veer noch toonkorst overbleven,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Na 'et kindervleesch; waer door de moeder 't leven
Moet bergen, voor het zwaert van hongers noot.Ga naar voetnoot150-51
Misbruick dan vry Godts disch, en 't heiligh broot,Ga naar voetnoot152
Ja trappel dol een hemelscher met voeten.Ga naar voetnoot153
| |
[pagina 658]
| |
Te zijner tijt zult ghy met honger boeten
155[regelnummer]
Uw dertelheit, die 's hemels deught verfoeit.Ga naar voetnoot155
Aenschouw nu, hoe gebonden en geboeit,
Gevleugelt en in ketenen geslagen,Ga naar voetnoot157
Zy hangends hoofts, voor dien ivoiren wagenGa naar voetnoot158
Der droncke Wraeck, ter poorte in, door een straetGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
Met volck geboort, erkauwen hunnen smaetGa naar voetnoot160
En naeckte schande; en hooren vast de leeuwen,Ga naar voetnoot161
In 't diereperck, om Jootsche spieren schreeuwen;Ga naar voetnoot162
Te vet gemest met spieren van het lam,Ga naar voetnoot163
Zoo lang misbruickt op 't Paeschfeest; dat hen quamGa naar voetnoot164
165[regelnummer]
Vermanen: hoe zy na langdurigh zuchtenGa naar voetnoot165
Den wreeden Nijl en 't ysren juck ontvlughten;Ga naar voetnoot166
Toen d'Engel 's nachts alle eerstgeboornen sloegh,Ga naar voetnoot167
En Israël om Memfis dootbaer loegh.Ga naar voetnoot168
My zou alree 't onnozel blaten jammeren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
En jaerlijx bloên der uitgekeurde lammeren,Ga naar voetnoot170
Die huis by huis bestrijcken met hun bloet,
Waer van ick voel een' voorschrick in 't gemoedt;Ga naar voetnoot172
Had Godt niet zelf door zijnen Tolck bevolenGa naar voetnoot173
Dit offerfeest; waer onder schijnt gescholen
175[regelnummer]
Het diep geheim van malsser offerspijs,Ga naar voetnoot175
En 't Paeschbancket; dat op een nieuwe wijs,Ga naar voetnoot176
Na 'et lang verloop der offerbloedige eeuwen,Ga naar voetnoot177
Verdooven zou het Paeschmael der Hebreeuwen;
Wanneer al 't volck met kracht den hals ontruckt
180[regelnummer]
Het juck, dat ruim zoo hardt de necken druckt,Ga naar voetnoot180
Als Faroos boey haer overheerde vreemden.Ga naar voetnoot181
| |
[pagina 659]
| |
Wat kudde is dat, die om veel schooner beemden,Ga naar voetnoot182
Geschoeit, gestaeft, het duister Rijck vergeet,Ga naar voetnoot183
En reisree, meer dan jaerlix 't Paeschlam eet?Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Men antwoort: spaer dees vraegh voor rijper jaren:Ga naar voetnoot185
Genoegh u nu met bloesem knop en blarenGa naar voetnoot186
Der wet, tot dat ghy, in gezonder lucht,Ga naar voetnoot187
Op klaygront pluckt de waerheyt en haar vrucht,Ga naar voetnoot187-88
Gelaeft met dauw, gekoockt door zonneschijnen
190[regelnummer]
Van Godts gena. De dorheit der woestijnen,
Het grazelooze en noit geploeghde SinGa naar voetnoot191
Belet den toght en roept den honger in:
Het dorre Sin, daer zes paer stammen lagen,
En hadden om d'Orakelhut geslagenGa naar voetnoot194
195[regelnummer]
Hun leger, net en vierkant, in der haest,
Naer ieder oort, waer uit de hooftwint blaest.Ga naar voetnoot196
Zy zien de hey verdroogen en verdorren,Ga naar voetnoot197
En vallen voort den Leitsman aen met morrenGa naar voetnoot198
En dreigen. Godt verdaeght, op dat gerucht
200[regelnummer]
En Moses klaght, zijn Geesten in de lucht:Ga naar voetnoot200
Daer zamelt strax een heir, om hoogh geboren,Ga naar voetnoot201
Om 's Godtheits wil uit Gabriël te hooren.Ga naar voetnoot202
Hy spreeckt aldus: mijn broeders, die een lot
En zelve deel ontfangen hebt van Godt,Ga naar voetnoot203-4
205[regelnummer]
En waeckt met my, ten dienst van 't uitverkoren
Geslacht, aen 't welck van boven wiert beschorenGa naar voetnoot205-6
D'erfzegening van 't melck-en-honighlant;Ga naar voetnoot207
Ziet neder, wie zijn pauwelioenen spant,Ga naar voetnoot208
Op zulck een' gront, onmaghtigh 't lijf te voeden.Ga naar voetnoot209
| |
[pagina 660]
| |
210[regelnummer]
De honger noopt de razende gemoeden,Ga naar voetnoot210
Nu graen en meel en voorraet zijn verteert,Ga naar voetnoot211
Tot wanhoop: gaet dan wacker toe, en keertGa naar voetnoot212
Dien storm; en voedt dees pelgrims, op Godts bane,Ga naar voetnoot213
Tot datze treên op d'oevers der Jordane.Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Op dat gebodt verdeelt zich 't vlugge heirGa naar margenoot+Ga naar voetnoot215
In twee: de helft om aen 't Arabisch meirGa naar voetnoot216
Een dicke wolck van quacklen op te jagen:Ga naar voetnoot217
En eer de zon de westkim raeckte, zagenGa naar voetnoot218
De pellegrims 't gewemel en gekriel
220[regelnummer]
Der quackelschim, die op hun tenten viel.Ga naar voetnoot220
Met eenen streeck de vlught met moede vlogels.Ga naar voetnoot221
Men vangt, men pluckt, men braet en stooft de vogels,
En eet dit vleesch; waer door alreede straelt
Het vleesch van 't Woort, noch niet om laegh gedaelt.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Maer d'andre helft, wie Godt dien last betrouwde,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot225
Blaest door de lucht met winterkille koude;
Terwijl om hoogh de tijm en roozeblaênGa naar voetnoot227
En lelien, van honighdauw gelaên
En met de roe van Gabriël geslagen,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Besprengkelen met versche druppelvlagen
De lucht om laegh; daer zy, als hagelsteen,
Gestremt, van 't heir der Englen, naer beneên,Ga naar voetnoot232
Het leger, dat gedeelt leit in zijn orden,Ga naar voetnoot233
Als in den mont en toegehagelt worden.
235[regelnummer]
Allengskens brack de dagh in 't oosten aen:
De morgenstar was noch niet opgestaen:
De Leitsman met zijn' broeder hiel, in 't middenGa naar voetnoot237
Der Priesteren, vast aen met vierigh bidden;Ga naar voetnoot238
Toen uit den schoot en hant en nuchtren mont
240[regelnummer]
Der Engelen, een morgenlucht den gront,Ga naar voetnoot240
| |
[pagina 661]
| |
(Terwijl de dagh verdoofde 's hemels lampen)Ga naar voetnoot241
Quam zuiveren van ongezonde dampen,
En reinigen de lantstreeck hier ontrent.Ga naar voetnoot243
Dat ruischen suisde al voort, van tent tot tent,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
En scheen gelijck een troostbo voor hun allen.Ga naar voetnoot245
Zy luisterden, tot datze hoorden vallen
Dien hagel, als kristal, van dack tot dack.
Al 't leger vloogh ter hutte uit: ieder sprack,
Of riep vast: wat is dit? dan d'een, dan d'ander.Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Zy zagen 't velt, gelijck met korianderGa naar voetnoot250
En rijp, bestroit. Het lagh' er kleen en ront,Ga naar voetnoot251
En tusschen rijp en dauwdrop, en gezont,
En voedtzaem, juist van smaeck als bloem van terwe,Ga naar voetnoot253
En honigh: noit droegh winter witter verwe.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
De Leitsman danckt den Vader, die in nootGa naar voetnoot255
Zijn kinders spijst, uit zijnen milden schoot.
Hy roept: waer zijn d'oproerigen gebleven?
De hemel schaft ons voetsel om te leven.
Daer gaet terstont een danckbaer veltgeschreyGa naar voetnoot259
260[regelnummer]
Al t'effens op: men huppelt, rey aen rey,Ga naar voetnoot260
En zingt van vreught: wie kan zijn vreught bestieren?
Zy grimmelen op 't velt, zoo zwart als mieren;Ga naar voetnoot262
En zamelen dien gragen morgenbuit,Ga naar voetnoot263
En hemel-oeghst. Al d'Englen kijcken uitGa naar voetnoot264
265[regelnummer]
Het helder blaeuw, en zien, hoe alle staten
En sexe en oude, in 't hondert uitgelaten,Ga naar voetnoot265-66Ga naar voetnoot266
Vergaderen, in schotel korf en kruick,
't Geen 's hemels gunst hun schonck tot nootgebruick.
O vraeghbroot! met wat verf zal ick u malen,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Die met een maet van veertigh eierschalenGa naar voetnoot270
Den gulzigaert en matigen verzaet?
Wie gierigh raept, behoudt geen overmaet.
Wie luttel raept, bevint zijn maet gestreken.Ga naar voetnoot271-73Ga naar voetnoot273
| |
[pagina 662]
| |
Het smilt, als sneeuw, zoo dra de zon komt steken,
275[regelnummer]
En is voor 't gloên des ovens niet versaeght.Ga naar voetnoot274-75
Wat overschoot van gistren, wert geknaeght
Van zijnen worm, en rotte eer 't iemant nutte.Ga naar voetnoot276-77
Behalve 't geen, in 't heilighste der hutteGa naar voetnoot278
En 't gouden vat, eerbiedigh lagh bewaert.
280[regelnummer]
Oock wat men voor des rustdaghs mont vergaert.Ga naar voetnoot280
Het lust de lucht hen daeghlix t'onderhoudenGa naar voetnoot281
Met eenerley; zoo rijckelijck vergoudenGa naar voetnoot282
Door allerhande en overleckren smaeck,
Naer ieders mont. O ongeloofbre zaeck!
285[regelnummer]
De zwangre vrouw, die naeu haer' zin kan uiten,
Vernoeght zich nu, en kan haer lusten stuiten,
Die buiten spoor van Reên, aen 't hollen slaen.Ga naar voetnoot285-87
Een zelve disch schaft lammers en fasaen,Ga naar voetnoot288
Viervoetigh wilt en edele patrijzen.
290[regelnummer]
Zoo smaecken zy den rijckdom veler spijzen
Uit eene spijs, met eenen 's hemels gunst,Ga naar voetnoot291
In een woestijn; daer d'Englen, naer de kunst,
Veel jaren lang, voor zon, de tafels decken.
Gewis ick voel een lust mijn' geest verwecken,
295[regelnummer]
Om datelijck te smaken uit dit ManGa naar voetnoot295
Wat zoeters dan een Jode smaken kan;
Daer hy dien rijp, dat blancke ront, ziet leggen,Ga naar voetnoot297
Dat hemelgraen. Wat wil dit Manna zeggen?Ga naar voetnoot298
Zijn eigen naem beveelt my dat ick vraegh.Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Geen Jootsche tong was oit zoo proevens graegh,
Als mijn vernuft om 't brootgeheim te weten.Ga naar voetnoot301
Terwijl zy 't vast met heele gomers meten,Ga naar voetnoot302
Aen hooft voor hooft; en ick om klaer bescheit
| |
[pagina 663]
| |
Dus yver, komt een strenge statigheit,Ga naar voetnoot294-304
305[regelnummer]
Elias, my noch prickelen en noodenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot305
Tot een geheim van oli, meel en brooden.
Hy roept: betrouw des Oppersten geboôn.
Ick was ter noot 't Samarisch hof ontvloôn,Ga naar voetnoot308
En zat te Krith, als levendigh begraven:Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Noch aesden my de roofgezinde raven,Ga naar voetnoot310
Des morgens vroegh en in den avontstont:
Daer na de weeuw, die ick by Sidon vont.Ga naar voetnoot312
Zy schafte, al wou de noot haer deught behinderen,Ga naar voetnoot313
My olibroot, en voelde geen verminderen
315[regelnummer]
In olikruick, noch meelvat, al dien tijt,
Vol hongers noot, die steen in stucken bijt:Ga naar voetnoot316
En toen ick flaeuw, mijn moede leden leide
Op 't velt, daer my geneverloof bespreideGa naar voetnoot318
Met schaduwen, broght d'Engel, my ten troost,
320[regelnummer]
Een waterkruick en wegge, root geroost.Ga naar voetnoot320
Ick sterckte 't lijf: en zagh, het was een wonder,
Wel veertigmael de daghtorts op en onderGa naar voetnoot322
De kimmen, eer mijn lichaem wiert gespijst
Met kost en vaeck, daer Horebs spitse rijst.Ga naar voetnoot317-24Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Geen koren kan zoo voeden, als Godts zegen,
Die niet behoeft den zonneschijn, noch regen;Ga naar voetnoot326
Noch altijt volght het veltspoor van Natuur;Ga naar voetnoot327
Maer d'airen koockt, oock zonder zon en vuur.Ga naar voetnoot328
Elisa heeft na my dit ondervonden;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Toen luttel garst verzade hondert monden.Ga naar voetnoot330
d'Almogentheit, die was en blijft altoos,Ga naar voetnoot331
| |
[pagina 664]
| |
Is, als haer aert, in wercking endeloos.Ga naar voetnoot332
Zy kan de kracht der spijs verdubbeleeren,Ga naar voetnoot333
Verduizenden: geen honger kan u deeren.Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Doorzoeck niet naeu, hoe Godt zijn dienaers voedt:Ga naar voetnoot335
Betrouw, en zie wat grooters te gemoet.Ga naar voetnoot336
Ick hoorde toe, en wenschte dit t'ontkleeden.Ga naar voetnoot337
Maer strax, te rugge, op Samsons feest gebeden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot338
Bekoorde my zijn raetsel, diep van zin:
340[regelnummer]
Al scheen het slecht, noch stack 'er wijsheit in.Ga naar voetnoot340
Wat schrander brein zou lichtelijck bevroeien,Ga naar voetnoot341
Dat zoetigheid kan van den stercken vloeien?
Dat d'eter spijst? 't en waer hy zijn vriendinGa naar voetnoot342-43
Dit raetselslot ontsloot: want vrouwemin
345[regelnummer]
Kost reis op reis 't verwijfde hart verheeren,Ga naar voetnoot345
Ja zoo, dat hy zich entlijck af liet scheerenGa naar voetnoot346
In 's vleisters schoot, vol zorgelijck gemack,Ga naar voetnoot347
De ruige lock, waer in zijn sterckheit stack.
De bruigom niet zoo ras zijn lief beliefde,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Als zy de glos den gasten overbriefde,Ga naar voetnoot350
Die schreeuwden: wat is stercker dan de leeuw?
Wat zoeter kost dan honigh? dat geschreeuw
Verzekert hem, wie 't raetzel openbaerde
Van zijnen leeuw; die korts gevelt ter aerde,Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Den byzwarm streckte een holle honighkorf,
Zijn zoete spijs. Dat vat ick wel, maer dorfGa naar voetnoot356
Niet vragen; wien dees honighleckernyen
In 't leeuwenaes tot zoeter kost gedyen.Ga naar voetnoot358
Al heeft dees bruit dien raetseldop gekraeckt,
360[regelnummer]
De schel moet af, eer men de kerne smaeckt.Ga naar voetnoot360
Geen Gedeon verstont den droom ten vollen;Ga naar voetnoot361
| |
[pagina 665]
| |
Toen hy, by 't broot, dat onder 't heir quam rollen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot362
En 't pauweljoen des vyants ommesloegh,Ga naar voetnoot363
Zagh afgebeelt den degen, dien hy droegh.
365[regelnummer]
Wat grooters steeckt in sulcke garste kruimen,Ga naar voetnoot365
Dan Madians kameelen te zien ruimenGa naar voetnoot366
't Vertrappelt velt. Ick vel en onderschepGa naar voetnoot367
Een wreeder hooft dan Oreb, ofte Seb.
Wat grijs Profeet vooruitspelt Godts weldaden,Ga naar margenoot+
370[regelnummer]
Door disch of spijs; het kan my niet verzaden.Ga naar voetnoot370
Al recht men schoon, op Davids offerbergh,Ga naar voetnoot371
Een maeltijt aen van spieren, vet en mergh,Ga naar voetnoot372
En vloeiende van puickwijn, zonder droessem;
Ick zoeck 't genot der vruchten, niet den bloessem,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Die mijnen mont de vrucht te spa belooft.Ga naar voetnoot375
O Offerbergh! hoe heerlijck zult ghy 't hooftGa naar voetnoot376
Opheffen aen de starren, door de wolcken,
Wanneer ghy dreunt van allerhande volcken,
Die hant aen hant op u ten reie gaen.
380[regelnummer]
Dan zucht geen hart: dan schreit geen oogh een traen.Ga naar voetnoot380
Die heerlijckheit zal alle smaet verzoeten,
Daer wy de Doot zien sterven voor ons voeten.Ga naar voetnoot382
Mijn ziel verlangt, als in een' donkren nacht
Van schaduwen, naer 't hooghtijt, lang verwacht.Ga naar voetnoot383-84
385[regelnummer]
Zoo sprack ick, als de schaduwen verdwenen,Ga naar margenoot+
En onvoorziens mijn voorhooft wiert beschenen
Van 't zilvren licht, dat als een mane hing
Recht boven 't hooft van eenen Jongeling,Ga naar voetnoot388
My toegestiert, gelijck het scheen van verre.
390[regelnummer]
Geen afgedwaelde ontfangt de morgenstarre
| |
[pagina 666]
| |
Met meerder vreught, dan ick dien dageraet,Ga naar voetnoot390-91
Behangen met een purperen gewaet.
Geen Engel zou zijn kleeding beter slingeren.Ga naar voetnoot393
Hy vatte een boeck met slincke duim en vingeren,
395[regelnummer]
En had den rugh eens adelaers beschreên,Ga naar voetnoot392-95Ga naar voetnoot394-95
Die zeegh met hem, recht voor my, naer beneên.
'k Zagh 't simpel hart voor mijn begeerten open.Ga naar voetnoot397
Dat gaf my moedt, om meer en meer te hopen
Op helderheit, na d'eerste schemering,
400[regelnummer]
Waer door mijn geest gedurigh peinzen ging.Ga naar voetnoot399-400
Ick groete hem eerbiedigh, en boogh neder.
Hy gaf mijn' mont te kussen zijne veder
En rechte hant, die op Godts adem dreef,Ga naar voetnoot403
En van Godts geest getrocken, ons beschreefGa naar voetnoot404
405[regelnummer]
d'Onfeilbre blaên der leste van vier pennen,Ga naar voetnoot405
Die, elck om strijt, voor Christus wagen rennen.Ga naar voetnoot406
Dees Heiligh, my in 't eerste niet bekent,Ga naar voetnoot407
Gaf dus zijn' naem te kennen, in het endt:
Ick d'allerjongste Euangelist, koom zwevenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Van boven, uit den schoot van 't ander leven,Ga naar voetnoot410
Alleen om u, die schijn en schaduw moe,Ga naar voetnoot411
De waerheit zoeckt en 't lichaem zelf. Hoor toe
En pas de les des leerlings t'overwegen,Ga naar voetnoot413
Die aen de borst der Wijsheit heeft gelegen.Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
De Godtheit, om te boeten Adams scha,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot415
Besloot by zich met armen van gena
t'Omhelzen hem en zijn nakomelingen,
Door 't eenigh zaet: dat zou de Slang bespringen,Ga naar voetnoot418
| |
[pagina 667]
| |
Haer' trotsen kop en kam te pletter treên;Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
En zelf gewont ter doot toe, voor 't gemeen,Ga naar voetnoot420
Als met zijn tong, al 's weerelts wonden lecken;
Ja tegenspijs en artseny verstrecken,
Voor 't slangegift, dat zich door d'aders spreit.Ga naar voetnoot423
Wat spijs is dit, die d'eerste onsterflijckheitGa naar voetnoot424
425[regelnummer]
De ziel belooft, en sterfelijcke leden,
In 's hemels hof, noch lustiger dan Eden?
Aen welck een disch wort hier de mensch gezet?
O groot geheim! o wonderbaer bancket!Ga naar voetnoot428
Ghy eischt veel tijts, veel werx, in 't voorbereiden.Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Men laet zich niet verdrieten lang te beiden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot430
Te zweeten, en te zwoegen, om het geen
Uitnemende is en dier en ongemeen.Ga naar voetnoot432
Natuur om 't gout, 't volmaeckste der metalen,
Te baren, puurt het door de zonnestralen,Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
En hijght, en gaet zoo lang in arrebeit.Ga naar voetnoot435
Dat mengsel van volkome zuiverheit;
Dat evenwight van zuivere elementen,
Aen een gegroeit, laet zich geen' schrick inprentenGa naar voetnoot438
Van tijt noch eeuw, noch siddert voor den tant
440[regelnummer]
Van roest noch zout noch eeck: zijn taeie bantGa naar voetnoot440
Bezwijckt noch smilt in d'allergloenste hette:Ga naar voetnoot441
't Behoudt zijn' aert: het weet van vleck noch smette,
En draeght het beelt van d'Eeuwigheit en Godt:Ga naar voetnoot443
Nu raest het al om gout en 't goutgenot:
445[regelnummer]
En schoon het leit zoo hellediep begraven,Ga naar voetnoot445
Men acht het waert om zijn waerdy te slaven;
Te wroeten, nacht en dagh, en zonder maet,
Van aêr tot aêr, daer menigh 't leven laet:Ga naar voetnoot448
Men laet om 't gout, min kostelijck dan 't leven,Ga naar voetnoot449
| |
[pagina 668]
| |
450[regelnummer]
Het lijf, van 't gout noit ymant weergegeven.Ga naar voetnoot450
Laet Godt dan toe, dat hy om 't heilzaem goutGa naar voetnoot451
Des hemels ['t welck de zielen onderhoudt,
En 't lichaem puurt van dootelijcke smetten]Ga naar voetnoot453
Te vinden, zoo veel eeuwen langk, ga lettenGa naar voetnoot454
455[regelnummer]
Op middelen, waer door dees artsenyGa naar voetnoot455
Wort toebereit. Men zet den Keizer byGa naar voetnoot456
Al wat'er is, en moeite tijt en schatten,
Om t'effens eens met eenen beet te vattenGa naar voetnoot458
Den smaeck van al het leckerst, dat zich spreit,
460[regelnummer]
Van oost tot west, in die verscheidenheit
Van vrucht en plant en bloem en kruideryen.
Ontelbren gaen geboeit in slavernyen,
En alle sexe en slagh, en out en jong,
Verlegen, om te paeien eene tong,Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Een' oogenblick, en die misschien zal lakenGa naar voetnoot465
Dat mengelpuick van allerhande smaken:Ga naar voetnoot466
Of 't breeckt hem op, zoo niet, hy walght 'er van.
't Is meer dan aertsch dat eeuwigh smaken kan,Ga naar voetnoot468
En eeuwigh voên, en eeuwighlijck vernoegen.Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
De hemel zelf ontzagh zich niet te ploegen,Ga naar voetnoot470
Te zaeien, van des werelts aenvang aen,
Om zulck een oegst van overheiligh graen.Ga naar voetnoot472
Godts Wijsheit, om des menschen brein te scherpen,Ga naar voetnoot473
Ging, in het eerst, haer heilgeheim ontwerpen,Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
En schilderen; gelijck het puickpenseel
De Bruit vertoont, op doeck, of vlack panneel,Ga naar voetnoot476
Dien Bruidegom, wiens trouw haer zal verplichten.Ga naar voetnoot477
Godts Wijsheit gaet met orde voort in 't stichten:Ga naar voetnoot478
| |
[pagina 669]
| |
Wie 't hooftgeheim des hemels wil verstaen,Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Moet, trap voor trap, naer Godt ten koore gaen.Ga naar voetnoot480
Een heldenzwaert moet zulck een' knoop ontwarren.Ga naar voetnoot481
De tijt beschiet door hulp onzichtbre starren.Ga naar voetnoot482
De bast en 't hout bewaren 't levend pit;
De dop de kern, voor 't krakende gebit.
485[regelnummer]
Het raetsel, niet aen ieder te betrouwen,Ga naar voetnoot483-85Ga naar voetnoot485
Wort overbloemt, en dubbel ingevouwen,Ga naar voetnoot486
Met woorden van een' twijfelbaren zin.Ga naar voetnoot487
Men hoort den klanck; wat anders schuilt 'er in.Ga naar voetnoot488
De moeite leert verborgentheden schattenGa naar voetnoot489
490[regelnummer]
Op haer waerdy. Al wat men licht kan vatten
Wort minst geacht, en lichtst verreuckeloost.Ga naar voetnoot491
't Aertsheilighdom, der sterfelijcken troost,Ga naar voetnoot492
Most dan in 't loof der heilbeloften duicken.Ga naar voetnoot493
Voorbeelden en godtsdienstige gebruicken,
495[regelnummer]
Voorspelling, droom en raetsel mosten voor
Met staetsi treên, zoo menige eeuwen door;Ga naar voetnoot495-96
Om dus allengs het ruwe volck te wennenGa naar voetnoot497
Dien wondren onwaerdeerbren schat te kennen;
En dan in 't leste eerbiedigh achteraenGa naar voetnoot499
500[regelnummer]
Te kruipen, langs die voorgebaende baen,Ga naar voetnoot500
Ten offerdisch, en naer d'altaerbancketten;Ga naar voetnoot501
Daer Godts gena haer gasten aen zou zetten,Ga naar voetnoot502
En toeven, op een zonderlinge wijs,Ga naar voetnoot503
Met voorgebeelde en langbeloofde spijsGa naar voetnoot504
505[regelnummer]
Van ons natuur; waer meê zich 't Woort most gorden;Ga naar voetnoot504-5
| |
[pagina 670]
| |
Waerom het Woort van boven vleesch quam worden,Ga naar voetnoot506
In eene Maeght; wie zulck een zaligh lotGa naar voetnoot507
Beschoren was, van dien alzienden Godt.
Wat menighten voor 't Kint op 't aenzicht vielen;Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Men wist noch niet, hoe dit het brood der zielen
Verstrecken zou, op Godes offerdisch.Ga naar voetnoot511
Men zagh noch niet in dees geheimenis.
Messias ving dan aen 't geheim te leren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot513
t'Ontsluiten: liet veel duizent magen teren,Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Op luttel garst; en vulde, op 't dorre ruim,Ga naar voetnoot515
Noch korven vol, met overschot van kruim:Ga naar voetnoot516
En porde door dit wonder hen te strevenGa naar voetnoot517
Naer spijs, die duurt in 't eeuwighdurend leven;Ga naar voetnoot518
Van waer hy quam, uit 's Vaders rijcken schoot,
520[regelnummer]
Gedaelt in 't vleesch; een kostelijcker broot
Dan Manne, dat door Moses beê verworven
De Vaders, die ellendigh henestorven,
Na 'et suckelen en trecken afgeslooft.Ga naar voetnoot520-23
Van 't Manne klimt hy hooger, en belooftGa naar margenoot+
525[regelnummer]
Zijn eigen vleesch hun gunstigh voor te zetten.Ga naar voetnoot513-25Ga naar voetnoot524-25
Dat was 't gerecht, door 't voorspel der banckettenGa naar voetnoot526
Zoo lang beduit, eer 't Woort te voorschijn quam.
Dat zeiden u het Paeschbroot, OfferlamGa naar voetnoot528
En Salems kruim, en d'air en toondischbrooden,Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Elias korst en 't Manne van de Joden,Ga naar voetnoot530
Het raetsel van den honigh, en de droomGa naar voetnoot531
Van 't rollend broot, des vyandts schrick en schroom;
Het berghbancket, en alle die gerechten,Ga naar voetnoot533
Ons opgedischt van Godts verziende knechten.Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
Och, blinde baeck van 't Galileesche meer!Ga naar voetnoot535
| |
[pagina 671]
| |
Ghy stont te hoogh, en vielt te laegh ter neêr:Ga naar voetnoot536
Wat baten toch uw schatten en gebouwen,Ga naar voetnoot537
Zoo lang ghy noch Godts lippen durft mistrouwen,Ga naar voetnoot538
Ja zelf dien eedt van 't nimmerfalend Woort?Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Het welck vergeefs quam kloppen aen uw poort;Ga naar voetnoot540
Belovende zijn vleesch en bloet te schenckenGa naar voetnoot541
Aen u, te zat om 't eeuwigh te bedencken.Ga naar voetnoot542
De zon voltrock nu ruim heur jarigh ront,
En omgangk, dat dees hooftbelofte stont;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot543-44
545[regelnummer]
Als JESUS ons dat toegezwore Wonder,Ga naar voetnoot545
Zijn dierbaer bloet en lichaem, toereickte, onderGa naar voetnoot546
Gestalt van druif en air; een wonderspraeckGa naar voetnoot547
Voor aertsch vernuft, 't welck luistert naer den smaeck,
Of zwack gezicht, of riecken, ofte tasten:Ga naar voetnoot547-49
550[regelnummer]
Maer neen, Godts disch bekleedden wijzer gasten,Ga naar voetnoot550
Die zich met reuck noch oogh noch mont noch hant
Berieden; maer het spits van hun verstantGa naar voetnoot552
Gewillighlijck en heiligh nederbogen
Voor lippen, die noit simpel kint bedrogen.Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Zy steunden op dat donderwoort van hem,
Op wien de Duif en 's Vaders donderstemGa naar voetnoot556
Van boven daelde, en donderde in hun oorenGa naar voetnoot555-57
Den last van naer dien lieven Zoon te hooren.Ga naar voetnoot558
Zy hielden dien van Godt bevolen voet,Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
En nuttighden Godts lichaem en Godts bloet.Ga naar voetnoot560
Stont Emaüs, men moght dat vleck oock vragen,Ga naar voetnoot561
| |
[pagina 672]
| |
Wie 't lichaem des Gekruisten, na drie dagen,
Genoten, toen die eerst een pelgrim scheen.Ga naar voetnoot563
Door korstbreuck zich ontdekte, en strax verdween.Ga naar voetnoot562-64Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Dien avont, toen de nacht begost te vallen,Ga naar voetnoot565
Verscheen hy weêr, in 't midden van ons allen,Ga naar voetnoot566
Gelijck een zon, en schiep by nacht den dagh,Ga naar voetnoot567
Waer in men klaer al d'oude letters zagh;Ga naar voetnoot568
En 't aengezicht van Moses streeck zijn klaerheit,Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
Voor 't krachtigh licht der opgereze waerheit.
Nu kenden wy, in zijne volle kracht,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot571
Den jongsten aêm des Heilants: 't is volbraght.Ga naar voetnoot572
Nu staerden wy op koortapijt, noch verven,Ga naar voetnoot573
In twee gescheurt, toen 't Lam zich gaf tot sterven:Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
Maer 't oogh drong door, in 't heiligdom der Joôn
En 't aertsgeheim, den Priestren zelfs verboôn:Ga naar voetnoot576
Ja 't Wetboeck sprack: de beelden kregen tongen:Ga naar voetnoot577
De schaduw weeck: de dagh quam opgedrongen.Ga naar voetnoot578
O morgenzon! rijs op, en vaer om hoogh.
580[regelnummer]
Wat zagh ick al, maer door een ander oogh!Ga naar voetnoot580
O, riep ick, dat nu ieder vry aenmercke,Ga naar voetnoot581
Hoe 't Paradijs den roozengaert der KerckeGa naar voetnoot582
Afbeelde, en 't hout, dat recht in 't midden stont,Ga naar voetnoot583
Ons wees op 't Kruis, daer Godt aen hing gewont;Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
Zoo kan hy zien, hoe Adam wiert gegevenGa naar voetnoot585
De voorsmaeck van 't gerecht, waer by wy levenGa naar voetnoot586
Met d'Engelen, om strijt, eeuw in eeuw uit;Ga naar voetnoot587
Daer 't open hof geen parlepoorten sluit.Ga naar voetnoot588
| |
[pagina 673]
| |
Hoe lust het my te plucken, en te passenGa naar voetnoot589
590[regelnummer]
Op 't suickerooft, aen 's levens stam gewassen;Ga naar voetnoot590
Waer op ick flux met al mijn krachten klim,Ga naar voetnoot591
En Eva noode: ay, grootmoêr, zet de schim,Ga naar voetnoot592
Om 't Wezen zelf, nu vry uit uw gedachten,Ga naar voetnoot593
En leer het aertsch, om 't hemelsch, eens verachten.
595[regelnummer]
Geen Cherubin keert hier met gloeiend staelGa naar voetnoot595
U uit den hof van dit wellustigh mael.Ga naar voetnoot596
Hier nestelen geen slangen in de bladeren.
Dees appel voedt het leven in onze aderen,
En reckt den May der jongkheit, zonder endt.Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Zijn rijpe schel, van rijp noch mist geschent,Ga naar voetnoot600
Vermomt geen' worm, die u in 't hart zal bijten,Ga naar voetnoot601
En zulck een ry van kinderen doen krijten.Ga naar voetnoot597-602Ga naar voetnoot602
Toen kende ick eerst volmaeckt Melchisedech,
Die Kristus heet, en ons ontmoet, op wegh,Ga naar voetnoot603-04
605[regelnummer]
Met spijze van zijn eigen lijf, gegeven
Tot onderhoudt van 't nimmerstervend leven;Ga naar voetnoot606
Terwijl het vleesch de werelt en 't geweltGa naar voetnoot607
Des afgronts leit door 't Kruis ter neêr gevelt.Ga naar voetnoot608
Men breng' hem vry wat meer dan tienden tegen,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Dat 's lijf en ziel; die hy met rijcker zegen
Kan zalven dan oit hooft van Salem deê.Ga naar voetnoot611
O Koning van rechtvaerdigheit en vre!Ga naar voetnoot612
| |
[pagina 674]
| |
Uw Offer sterck' de helden, die vast reizenGa naar voetnoot613
Naer 't vregezicht der eeuwige palaizen,Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
Gebouwt om hoogh, op eenen vaster gront
Dan bergh of rots, waer op de tempel stont.Ga naar voetnoot616
Toen bleeck het, hoe ons d'oude feesten nooden
Aen 's Heeren disch, op ongezuurde broodenGa naar voetnoot618
Van zuiverheit en waerheit; op het Lam
620[regelnummer]
Dat al den last der werelt op zich nam,Ga naar voetnoot620
En by het vier der liefde wiert gebraden,Ga naar voetnoot621
Om met zijn vleesch de zielen te verzaden.
Wy streken toen ons harten, niet het huis,Ga naar voetnoot623
Met Paeschbloet, dat aen 't outer van het KruisGa naar voetnoot624
625[regelnummer]
Verzoende al die met Godt in onvre zaten.Ga naar voetnoot625
Aen d'Offerspijs des Paeschlams, dat wy aten,Ga naar voetnoot626
Uit Kristus hant, heeft niemant deel noch nut,Ga naar voetnoot627
Die slaef der wet, noch dient in Levijs hut;Ga naar voetnoot628
Maer zy alleen, die vry van Arons banden,Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Vast yveren om vetter korenlandenGa naar voetnoot630
En beemden, dan den Vadren wiert belooft.Ga naar voetnoot631
Het flaeuwe wort van stercker licht gedooft.
Voor 't lichaem, dat wy uit Godts hant ontfingen,Ga naar voetnoot633
Weeck d'eerste garf, en wat van d'eerstelingenGa naar voetnoot634
635[regelnummer]
Der ackervrucht ten offer wiert gebraght.
De toondischkorst verloor terstont haer kracht,Ga naar voetnoot636
Toen 't nieuwe mael vereischte waerder gasten,Ga naar voetnoot637
Dan 't out Verbont, ja harten, die door vasten
En ware boete en tranen en 't gebedt
640[regelnummer]
Geheilight en geloutert, zonder smetGa naar voetnoot638-40
En bevende, dit Heilighdom genaken;
Het welck begrijpt de wonderen der zaken,Ga naar voetnoot642
| |
[pagina 675]
| |
Beduit door broot van Priester en Profeet;
Door 't legerbroot, dat tenten ommesmeet;Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Door 't meel der weeuwe, in hongers noot verlegen.Ga naar voetnoot645
Dees tafel schaft een' onuitputbren zegen,
En spijs, die voedt, en nimmermeer verteert;Ga naar voetnoot647
Die over 't hooft des afgronts triomfeert;Ga naar voetnoot648
Die 't lichaem niet versterckt voor veertigh dagen,Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
Maer langer dan de beenen 't lichaem dragen,Ga naar voetnoot650
Ja maeckt het vlugh; zoo dat het in de luchtGa naar voetnoot651
Aen zijne ziel herknocht, den grave ontvlught,Ga naar voetnoot652
En rein gevaeght, by Godt wort ingelatenGa naar voetnoot653
En d'Engelen, die 's werelts vuilnis haten.Ga naar voetnoot654
655[regelnummer]
Nu lagh het feest des berghs, die ieder noodt,Ga naar voetnoot655
Van wijt en zijdt, voor ons gedachten bloot:Ga naar voetnoot656
Want Kristus, 't hooft, ter tafel hier beneden,
Verstreckt bancket voor al zijn medeleden,Ga naar voetnoot658
En schenckt den wijn zijns bloets, die Maeghden baert.Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Dees leckerny had Godt op 't lest gespaert.Ga naar voetnoot660
Wat weldaet kost de Vader meer bewijzen,Ga naar voetnoot661
Dan zielen met zijn eenigh kint te spijsen,
Des Vaders hart? O dierbaer dischgenot!
Ay, smaeck, hoe zoet, hoe vriendelijck is Godt!Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
Dit was het feest, dat Davits geest verweckte,
Tot zangk en spel; toen Godt zijn tafel deckte,
En hem vereerde een boordevolle schael,
In 't aenzicht van zijn haters altemael.Ga naar voetnoot665-68
Godt stelt, op dat geen profecye misse,
670[regelnummer]
Zijn vrienden voor een feestgedachtenisse
Van wonderen, en spijst die hem ontzien,Ga naar voetnoot670-71
En JESUS naem de schuldige eere biên.
| |
[pagina 676]
| |
Dit 's Assers oegst, der Vorsten leckernyen.Ga naar voetnoot673
Ghy adelaers, die vast, aen alle zyen,Ga naar voetnoot674
675[regelnummer]
Uw aes bespiet, en met der zielen oogh
Recht tegens 't licht kunt staren hemelhoogh;Ga naar voetnoot676
Verzamelt hier, en valt, o Kristbeminden,Ga naar voetnoot677
Op 't leckerste aes, dat ergens was te vinden.Ga naar voetnoot678
De hemel geeft u, onder schijn van korst,Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
Zijn vleesch en bloet, en doorgesteke borst.Ga naar voetnoot680
Nu kost de Leeuw van Iuda andren azen:Ga naar voetnoot681
De stercke Leeuw, die voncken plagh te blazen
En schrick des doots, en brulde afgrijslijck luidt;Ga naar voetnoot683
Dees levert door zijn' dootsnick honigh uit,Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
En lieflijckheên, gezogen uit de veldenGa naar voetnoot685
Van 't Paradijs der lichaemlooze helden.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot686
Ghy Byen van der Kercken hooft, URBAEN,Ga naar voetnoot687
Vlieght herwaert op deze outergeuren aen;Ga naar voetnoot688
En pluckt geen' geur in al de Roomsche hoven,Ga naar voetnoot689
690[regelnummer]
Geen zoetigheên als deze, die van boven,
En dagh op dagh, u dauwen in den mont,Ga naar voetnoot691
Uit IESUS hart, gepijnight en gewont.
Ay, zie toch eens die honighvliegers licken,Ga naar voetnoot693
En drup en dauw al nuchtren inneslicken;Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
Den honighdauw, die nimmermeer verteert,
En altijt vloeit en altijt wort begeert,
En smaeckt naer meer, op onbedorve tongen;Ga naar voetnoot696-97
Waer van 't gezangk des Vaders wort gezongen,Ga naar voetnoot698
| |
[pagina 677]
| |
Die Vatikaen en al de stadt bewaeckt;Ga naar voetnoot699
700[regelnummer]
En voor 't altaer, gelijck een Godtheit, blaecktGa naar voetnoot700
Van purper, gout en gloeiende robijnen,
Die om zijn hooft en feestgewaden schijnen.
De zelve hant, die 't lichaem ommedeelt,Ga naar voetnoot703
Vereerde ons nu al 't geen wiert afgebeeltGa naar voetnoot704
705[regelnummer]
Door 't Jootsche Man; het welck, op alle wijze,
De waerde en deught en vrucht der Offerspijze
Te kennen gaf; hoewel in schemeringGa naar voetnoot707
Van eene wolck, die over d'ouden hing,Ga naar voetnoot708
En nu verstoof; daer Kristus niet verbloemde
710[regelnummer]
Zijn Testament, maer 't broot zijn lichaem noemde,Ga naar voetnoot709-10
Dat hy ons gaf, zoo ongeveinst en vroom;
Om niemant meer te houden in den droom
Der schaduwen, die lang dees waerheit decken:Ga naar voetnoot713
Want anders kost hy zelf geen zon verstrecken,Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Noch 't ware licht der duisteren; en ghy,Ga naar voetnoot715
In eenen nacht vol duisternisse, als zy,
Die suckelden in dorre wildernissen,Ga naar voetnoot717
Zoudt troostloos noch de vrucht der beelden missen:Ga naar voetnoot718
Ja Moses dienst, gepast naer Godts bevel,Ga naar voetnoot719
720[regelnummer]
Waer ydelheit en enckel guighelspel:Ga naar voetnoot720
En wie verkoos een graen van 't ackerkoren
Voor smaeckrijck Manne, uit lucht en dauw geboren.Ga naar voetnoot721-22
Maer dat men Manne en broot, 't welck ons verscheen,Ga naar voetnoot723
Eens levendigh ga stellen tegens een;Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
Zoo zal men zien, van weerzyde, in wat deelen
Zy onderling gelijcken en verscheelen,
Naer eisch des beelts en d'afgebeelde zaeck:Ga naar voetnoot727
Op dat men 't meest door 't minste heerlijck maeck'.
| |
[pagina 678]
| |
Het leste is meer dan 't eerste een broot van wonder:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot729
730[regelnummer]
Het eene spijst de stammen in 't byzonder;Ga naar voetnoot730
Het ander Jode en Heiden te gelijck:Ga naar voetnoot731
Het een den Jood, die, buyten Faroos Rijck,Ga naar voetnoot732
Door 't roode meir, de banden is ontvloden:Ga naar voetnoot733
Het ander bey de Heidenen en Joden,
735[regelnummer]
Die in Godts bloet door 't water zijn gebaedt.Ga naar voetnoot733-35Ga naar voetnoot735
Het eene gaf de blancke dageraet,Ga naar voetnoot736
Gelijck de rijp: het ander quam met zegen,Ga naar voetnoot737
(Gelijck een daeuw of lang verwachte regen)
Als uit een wolck, den schoot van Josefs Bruit,Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
Die 's middernachts, op 't hemelsche geluit
Des Englezangks, haer' eerstgeboren baerde,Ga naar voetnoot740-41
Des hemels vreught, den Vredevorst der aerde,Ga naar voetnoot742
In 't broothuis, 't welck de zielen sterckt en voedt;Ga naar voetnoot743
Doch niet als Man, dat slechts den honger boet,Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
En 't lichaem spijst en voedt, voor veertigh jaren;Ga naar voetnoot745
Maer zelf de ziel, genoodight te vergaren
In 't Paradijs, het rechte Kanaän;
Dat zwanger gaet van onbenevelt Man,Ga naar voetnoot748
Om hoogh de spijs der Godtgetrouwe Geesten,Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
Gevult met vreught, op onvermoeide feesten.
Het Manne viel ten beste voor 't gemeen;Ga naar voetnoot751
En 't offerbroot genieten groot en kleen,Ga naar voetnoot752
En arm en rijck, en Koningen en slaven:Ga naar voetnoot753
Godts outer biedt een iegelijck Godts gaven.
755[regelnummer]
Het Manne gunde een iegelijck zijn deel,
En ieder nut van 't Offer even veel.Ga naar voetnoot756
Het Manne kost geen onvroom hart vernoegen;Ga naar voetnoot757
En 't Offer geeft den boozen stof tot wroegen.
Uit Manne smaeckt d'oprechte zijnen wensch.Ga naar voetnoot759
| |
[pagina 679]
| |
760[regelnummer]
Het Offerbroot verruckt den Kristen menschGa naar voetnoot760
Aen 's Hemels disch, by al de Cherubinnen;Ga naar voetnoot761
En 't geen hy eet begrijpen geene zinnen,Ga naar voetnoot762
Maer 't vast geloof; zoo dick de ziel genietGa naar voetnoot763
Emanuël, den troost in aertsch verdriet;
765[regelnummer]
Emanuël, wiens geest, alle oogenblicken,
De flaeuwe ziel kan stutten en verquicken.Ga naar voetnoot766
Het Manne wert door d'Engelen bereit;Ga naar voetnoot767
Maer JESUS schenckt, naer zijn almogentheit,
U 't ware Man door zijner Priestren handen,Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
Uitreickers der geheimspijsofferanden.Ga naar voetnoot770
De Priesters zijn Godts Englen hier beneên,
Stadthouders, die 's Gezalfden ampt bekleên,Ga naar voetnoot772
Zoo dick zijn Woort bestelt den mont der bidderen,Ga naar voetnoot773
Uit graen, zijn lijf, u toegereickt met sidderen
775[regelnummer]
Van vingeren den offer toegewijt.
Wat baet het Man genooten voor een tijt;Ga naar voetnoot776
Indien men toch in ballingschap moet sterven?Ga naar voetnoot777
Wat baet het Man, dat rieckt en kan bederven,
En wormen teelt, of in de zonne smilt?Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
Dees Offerspijs, Godts lijf, wort niet gespilt.Ga naar voetnoot780
Hoewel men 't nut, 't behoudt zijn aert en wezen.
Wie 't nuttight, hoeft voor 't rotten niet te vreezenGa naar voetnoot782
Noch 't nare graf. Dit onbederfzaem zaetGa naar voetnoot783
Bewaert het lijck, hoewel het lijck vergaet,Ga naar voetnoot784
785[regelnummer]
Voor eene wijl. Door kracht der Offerspijzen,
Een eeuwigh zaet, zal 't lichaem weêr verrijzen;
Niet kranck noch zwack, maer heerlijck, met den strael
Van licht omgort; geloutert altemaelGa naar voetnoot788
Van sterflijckheit, van zieckte, ellende en smetten,Ga naar voetnoot787-89
| |
[pagina 680]
| |
790[regelnummer]
Die d'oogen Godt in 't licht te zien beletten.
Geen verwe zal der vromen oogen danGa naar voetnoot791
Behinderen de Godtheit van dit ManGa naar voetnoot792
t' Aenschouwen, die met toeval hier behangen,Ga naar voetnoot793
Zich schuilt, om 't hart te pricklen met verlangenGa naar voetnoot794
795[regelnummer]
Naer 't geen men noit met gout of kunst beneep,Ga naar voetnoot795
Noch door vernuft, hoe spits het was, begreep.Ga naar voetnoot796
Zoo sprack Sint Ian, en spijsde, niet mijn ooren,Ga naar margenoot+
Maer zelf mijn ziel, noch onverzaet van 't hooren
Dier wonderspraeck, een rechte hemelval,
800[regelnummer]
Als ick vernam, van achter, een geschal
Van spoockery en spoock, aen alle zyen
Aenruischende, als verwatene Harpyen;Ga naar voetnoot802
Van wien men droomt en dicht door bygeloof,Ga naar voetnoot803
Dat zy verhit en zoet op tafelroof,Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Den verschen kost met kromme klaeuwen pluckten,
En gulzighlijck dien blinden Vorst ontruckten
Het dischgerecht, dat haer zoo ydel aest;Ga naar voetnoot807
Terwijl de maegh, van honger, eeuwigh raest;Ga naar voetnoot808
De dunne buick vast vloeit en druipt, van weeckheit,Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
En 't aenzicht zit vol magerheit en bleeckheit.
Mijn hart verschrickte en beefde om dit gerucht,Ga naar voetnoot811
Dat met dees stem dus uitborst in de lucht:Ga naar voetnoot812
Een lastergeest heeft eeuw aen eeuw betovert,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot813
En, voor de hel, den Roomschen stoel verovert;
815[regelnummer]
Waer uit hy zoo hardtnekkigh blaest en leert,
Dat broot en wijn in vleesch en bloet verkeert,
Als 's Priesters mont herhaelt het woort, gesprokenGa naar voetnoot817
Met Waerheits mont, des daeghs daer na geloken.Ga naar voetnoot818
O lastergraf! hoe moet de zonneschijnGa naar voetnoot819
| |
[pagina 681]
| |
820[regelnummer]
Der waerheit zelf des logens voetsel zijn.
Hoe durf het Rijck des helschen nachts vertredenGa naar voetnoot821
't Gewijde bladt, de Vaders, en de Reden:Ga naar voetnoot822
Zoo een van drie dit toestemm', hou die zy:Ga naar voetnoot823
Nu wort dit klaer gelochent van dees dry;
825[regelnummer]
Die, elck om strijt, den Tyber tegenspreken:Ga naar voetnoot825
Want niemant nut dat lichaem, maer zijn teken,Ga naar voetnoot826
En 't naeckte beelt van dien gekruisten Heer,Ga naar voetnoot827
Op 's Vaders troon, gekroont met prijs en eer.Ga naar voetnoot828
De Tyber, om dat beelt schoon uit te wissen,Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
En met bedrogh zijn' afgodt te vernissen,Ga naar voetnoot830
Misduit Sint Ian; als of 't gezalfde hooft,Ga naar voetnoot831
Daer 't, reis op reis, zijn vleesch en bloet belooft,Ga naar voetnoot832
Van 't nachtfeest sprack en zijnen kelck, geschoncken
Op Paeschnacht, eer het wiert aen 't Kruis gekloncken:Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
Maer hy misbruickt der lettren klare stem,Ga naar voetnoot835
Ia die trompet en klanck beoorlooght hem,Ga naar voetnoot836
Die zijnen buick met spier en aêr wil mesten,Ga naar voetnoot837
Zoo redenloos, als Kapernaums vesten,Ga naar voetnoot838
Niet vattende des Heilants vlacken zin:Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Daer schuilt geen doot maer geest en leven in.Ga naar voetnoot840
d'Insteller des Geheimwercks volght Hebreeuwen,Ga naar voetnoot841
In hunne zede, en der Profeeten eeuwen,
In hare spraeck, en wijze, die niet vreemtGa naar voetnoot843
Het bloote beelt voor 't afgebeelde neemt,Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Het simpel merck voor d'afgemerckte zaken.Ga naar voetnoot845
| |
[pagina 682]
| |
Wie eenmael uit dien doolhof wil geraken,Ga naar voetnoot846
Sla wacker hant aen dien onfaelbren draetGa naar voetnoot847
Der Wijsheit, en volgh 't kluwen van heur' raet,Ga naar voetnoot848
Ten beste voor die helder heillicht zoecken,
850[regelnummer]
Dat elck verschijnt in noit bekladde boecken.Ga naar voetnoot850
Wien kerckkronijck en Vaders zijn bewust,Ga naar voetnoot851
Telt op een ry vijf eeuwen, na August,Ga naar voetnoot852
Waer in doorgaens zoo veel godtvruchtige ouden,Ga naar voetnoot853
Op dezen gront, 't gevaert der Kercke bouwden,Ga naar voetnoot854
855[regelnummer]
In Libyen en Asie en Euroop.Ga naar voetnoot855
Latijn en Grieck, getroost, gesterckt door hoopGa naar voetnoot856
Op dit kompas, gaen t'zeil naer 't langste leven,Ga naar voetnoot857
En toonen 't spoor, waer langs u staet te streven.Ga naar voetnoot858
Nu suf voor storm, noch voor gekorven mast:Ga naar voetnoot859
860[regelnummer]
Wat dwaelstar dwael', hier staet mijn hemel vast.Ga naar voetnoot860
En geen Sofist kan Reden overwinnen;Ga naar voetnoot861
Die in dit hol gebruickt de torts der zinnen,Ga naar voetnoot862
En voert allengs den twijfelenden mensch,
Daer d'ope lucht geschept wort, en de grensGa naar voetnoot864
865[regelnummer]
Van Waerheits dagh verschuift de twijfelingen.
Die voor zijn oogh, als dicke vliezen, hingen.Ga naar voetnoot866
De Reden scheit den mensch van 't domme vee:
Zy oordeelt niet, of heeft getuigen ree,Ga naar voetnoot868
De zinnen, die haer zekerheit bestellenGa naar voetnoot869
870[regelnummer]
Van 't stuck, waer van het vonnis staet te vellen.Ga naar voetnoot870
De Reden streckt de houvast van 't gestichtGa naar voetnoot871
Des Godtsdienst, die voor geen gebulder zwicht.Ga naar voetnoot872
z'Ontkent al 't geen ontkent wort door zijn teken;Ga naar voetnoot873
| |
[pagina 683]
| |
Oock gronden, die zich zelven tegenspreken.Ga naar voetnoot874
875[regelnummer]
Zy geeft het lijf, op eenen zelven tijt,Ga naar voetnoot875
Een plaets alleen; en oordeelt, dat het strijtGa naar voetnoot876
Met d'Almaght zelf, zoo harsseloos te stijvenGa naar voetnoot877
De razerny van plaetselooze lijven;Ga naar voetnoot878
De razerny, die woest den toeval scheitGa naar voetnoot879
880[regelnummer]
Van zijnen gront, de zellefstandigheit.
Zy snoert den mont, die lasterlijck durf reppen,Ga naar voetnoot881
Dat stof en stanck zijn' Schepper zelf kan scheppen;Ga naar voetnoot882
Dat tant en keel en maegh hem knage, zwelgh'
En dan verteer'. Men zwijge, eer hy 't zich belgh'.Ga naar voetnoot884
885[regelnummer]
Zoo klonck de stem, die schier mijn yver krenckte;Ga naar voetnoot885
Wanneer Sint Jan met zijne hant eens wenckte,Ga naar margenoot+
Waer van dit spoock met mist en stanck verdween
In zijn moerasch, en liet ons beide alleen.Ga naar voetnoot887-88
De Heiligh sprack: men moet zoo licht niet schricken
890[regelnummer]
Voor vogelen, die 't zaet des hemels pickenGa naar voetnoot890
En slicken, waer 't gestroit leit by den wegh.Ga naar voetnoot889-91
Zoo quam mijn ziel aen kracht en overleghGa naar voetnoot892
Van 't geen hy dus met zijne tong ging uiten,
Om 't logenschut op Waerheits schilt te stuiten:Ga naar voetnoot894
895[regelnummer]
Toen Simeon, die vege en bleecke ziel,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot895
't Gezegent kint op bey zijn armen hiel,Ga naar voetnoot896
En sidderde met al zijn grijze hairen,
(Vermits het bloet schier ijs was in zijn aeren,
Het mergh in 't hol der pijpen lang verteert)Ga naar voetnoot899
900[regelnummer]
Sprack hy in 't endt, met zijn gezicht gekeert
Naer 't zedigh oogh der maeghdelijcke Moeder:Ga naar voetnoot901
| |
[pagina 684]
| |
O Maeght, dees wort gestelt tot een' Behoeder
En val des volx, het raecke oock wien het raeck';
Ja tot een merck van bitse wederspraeck:Ga naar voetnoot902-04Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
Die profecy, veel hondert jaer geleden,
Behout haer kracht, noch op den dagh van heden.Ga naar margenoot+
Wat weerspraeck heeft 't Geheimmerck niet gehoort!Ga naar voetnoot907
Oock tegens 't klaerste en zonnelichte Woort,
Dit is mijn lijf: Dit is mijn bloet. Wat lasterenGa naar voetnoot909
910[regelnummer]
Bestonden niet Godts lippen te verbasteren!
Godts lippen, die zijn leerling roeren zagh,Ga naar voetnoot911
Daer hy des nachts op 's meesters boezem lagh,
Die hem de Wet, d'Orakels der ProfetenGa naar voetnoot913
En 's Vaders wil op 't breetste heeft uitgemeten;Ga naar voetnoot914
915[regelnummer]
Waer van zijn Kerck de blaên by een vergaert,Ga naar voetnoot915
Die zy, gelijck een bruit haer' ringk, bewaert,
En eert en kust en kaeuwt en proeft de spreucken,
En slaetze ga voor kladden en voor kreucken.Ga naar voetnoot918
Dees Huismoêr heeft dat zuiverste papierGa naar voetnoot919
920[regelnummer]
Dus lang geberght, in waters noot en vier,Ga naar voetnoot920
Tot hartewee van Heiden Jode en Ketter;
Vervalscher of verstroier van Godts letter;
Wiens rechte zin haer nimmer mist noch faelt;Ga naar voetnoot923
Daer, op haer hooft, de Duif van boven daelt,
925[regelnummer]
En Pinxtertong, doorgloeit van 't vier des yvers,Ga naar voetnoot924-25
Waer me zy spreeckt, gelijck d'onfeilbre schrijvers,Ga naar voetnoot926
En Kristus: Dit 's mijn lichaem: Dit 's mijn bloet.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot927
Een donder, die den afgront zwichten doet.Ga naar voetnoot928
Godts woorden staen gespelt met letterstarren,
930[regelnummer]
En klaer en vast. Wie kan Godts tael verwarren?Ga naar voetnoot929-30
Wat Babel schaeckt u 't wezentlijcke pant,Ga naar voetnoot931
| |
[pagina 685]
| |
En steeckt, voor 't lijf, u tekens in de hant,Ga naar voetnoot932
En 't looze merck, in ste van bloet en spieren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot933
Waer mede u 't Lam zijn Paeschfeest leerde vieren?Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
Na 'et ommegaen van beelt en profecyGa naar voetnoot935
En toezegh, zoo veel eeuwen op een ry:Ga naar voetnoot936
Altzamen betre en overmilder spijzers,Ga naar voetnoot937
Zoo Kristus noch de zielen wijst aen wijzers,Ga naar voetnoot938
Haer azende met lucht en wint en roockGa naar voetnoot939
940[regelnummer]
Van schim en beelt en ydel beeldespoock.
Wat baet het toch aen schijn te blijven hangen?Ga naar voetnoot941
Wat baet belofte, en niet dan wint t' ontfangen?Ga naar voetnoot942
Naer Sion toe; daer schaft men milt en ruim,Ga naar margenoot+ Ga naar voetnoot943
De lammerspier en Man, noch meer dan kruim.Ga naar voetnoot944
945[regelnummer]
Men leer' my niet, hoe mijne letter luide.Ga naar voetnoot945
Ick ken de stadtGa naar margenoot*, die haer zoo blint misduide,Ga naar voetnoot946
Als eer de muur aan 't Galileesche meer,Ga naar voetnoot947
Die hemelhoogh viel hellediep ter neêr.Ga naar voetnoot948
Men wensch', dat niet de vloeckster overkomeGa naar voetnoot949
950[regelnummer]
Al 't geen zy vloeckt de Moederkerck van Rome.Ga naar voetnoot950
D'oprechtste tong, die nimmer veinzen kan,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot951
Beloofde een gaef veel edeler dan Man,Ga naar voetnoot952
Of gerst; zoo stont 't verbetren niet te rekenenGa naar voetnoot953
Door broot, dat slechts Godts lichaem zou betekenen,
955[regelnummer]
En slechter viel dan Manne of gerstenbroot,Ga naar voetnoot953-55Ga naar voetnoot955
Nu zegenrijck gedeelt in hongers noot:Ga naar voetnoot956
Ja Man had oock dien spijzer aengewezen,Ga naar voetnoot957
| |
[pagina 686]
| |
Op wien zy vast betrouwen, die het lezen.Ga naar voetnoot958
Nu eischt de schaer een merck en wonderdaet,Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
En stoft op Man, dat d'ouders had verzaet,Ga naar voetnoot960
En uit den schoot der wolcken quam geregent:
Waer op Godts mont, in eeuwigheit gezegent,Ga naar voetnoot962
Door 't ware broot des hemels haer vertroost;Ga naar voetnoot963
Geen tekenkruim, in 's ovens gloet geroost,Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
En slechts gekaeuwt met hope en vast betrouwen;Ga naar voetnoot965
Zoo kost de Jode oock Kristus komste aenschouwen,Ga naar voetnoot966
Wiens mont belooft 't geen Moses zelf ontbrack.Ga naar voetnoot967
Nu 't Manne, dat door zijn afbeelding sprackGa naar voetnoot968
Van Kristus vleesch, had Moses lang gegeten.
970[regelnummer]
Wie rept dan hier van een geschildert eten?Ga naar voetnoot970
Wie scheit dan hier belofte en daet van een,Ga naar voetnoot971
Die niet, van schaemt, verkeert in marmersteen?
De meester, vry van dubbelheit en liegen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot973
Hing netten uit, om harten te bedriegen,Ga naar voetnoot974
975[regelnummer]
Indien hy niet zoo dickmael sprack recht-uit,Ga naar voetnoot975
Gelijck zijn klanck en mijne boeckstaef luidt;Ga naar voetnoot976
Dewijl die school, zoo traegh, zoo hardt in 't hooren,Ga naar voetnoot977
Zijn reden niet kost zwelgen door haer ooren,Ga naar voetnoot978
En even stijf bleef hangen, op dat pas,Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Aen zieloos vleesch, waer in geen leven was.Ga naar voetnoot980
En waer toe toch den twijflende, in 't byzonder,Ga naar voetnoot981
d'Almogentheit bevestight door het wonderGa naar voetnoot982
Der hemelvaert, waer na 'et min mooghlijck scheen
| |
[pagina 687]
| |
Hem met zijn lijf te voeden hier beneên?Ga naar voetnoot984
985[regelnummer]
Zy stemmen zelfs met Synagoogsgezinden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot985
Die gruwelen in Godts belofte vinden,
In zoeten troost van levendige spijs,
Hun opgedischt, doch geestelijcker wijs.Ga naar voetnoot988
Laet varen dan de lege schilderdissen,Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
En ydel aes van lijfgelijckenissen;
En hou u aen waerachtigh vleesch en bloet,
Het welck de ziel waerachtigh laeft en voedt.
d'Insteller des Geheimmercks straelt van klaerheit,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot993
By nacht, en spreeckt een onverbloemde waerheit;
995[regelnummer]
Gelijck dat voeght zijn goddelijck Verbont,
En jongsten Wil, beschreven uyt zijn' mont,Ga naar voetnoot996
En door zijn doot, aen 't kruis, met bloet bezegelt.
Waer spreeckt Profeet zoo wilt, zoo ongeregelt
Van droom, gezicht, of door gelijckenis,
1000[regelnummer]
Daer hy niet melt, wat Godts geheimspraeck is?Ga naar voetnoot1000
Daer hy niet melt gelijckenis, gezichtenGa naar voetnoot1001
En droomen, om den blinden toe te lichten?
Men druckt geen wet met duistre woorden uit:
De zaeck wort klaer en helder aengeduit.
1005[regelnummer]
Sla wetboeck op, verbonden, leste willen
Der Vaderen, en toon my, waer geschillen
Gerezen zijn uit dubbelzinnigheit;
Waer zaeck of erf niet klaer voor oogen leit,Ga naar voetnoot1008
Door simpelheit van stijl en spraeck en reden.Ga naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
Waer noemt Hebreeu zoo dwaes VeelstrijdighedenGa naar margenoot*
Een zelve zaeck, 't en zy de zaeck het meld'Ga naar voetnoot1010-11
Of hy zijn zin ontvouw'. Zoo dit niet gelt,
Zal 't bloet der Wet geen testamentbloet strecken,Ga naar voetnoot1012-13
En 't heilboeck slechts verwarringen verwecken,Ga naar voetnoot1014
| |
[pagina 688]
| |
1015[regelnummer]
Waer Babilon verrijst met veel geschreeuws.Ga naar voetnoot1015
Geen leerkint leer nu Sint Ieroen Hebreeus,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1016
Noch ouden stijl, noch oock Hebreeusche zeden:
Hy is te kort ons heileeuw nagetreden,Ga naar voetnoot1018
Als een geraemt, en ley zijn wakende oorGa naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Godtvruchtighlijck op 't Apostolisch spoor.Ga naar voetnoot1016-20Ga naar voetnoot1020
't Vermeten brein, dat Godts gewyde bladersGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1021
Misduiden durf, misduit oock d'eerste Vaders,Ga naar voetnoot1022
En kerckkronijck, naer zijn' verkeerden aert;Ga naar voetnoot1023
Terwijl het zoo gevaerlijck henevaert,Ga naar voetnoot1024
1025[regelnummer]
En kiest, voor 't licht van 's hemels goude lampen,Ga naar voetnoot1025
Zijn' eigen zin en vuile ontsteke dampen;Ga naar voetnoot1026
Al razende genoemt zijn vaste star:Ga naar voetnoot1027
Waer op het los zich t'zee begeven dar,Ga naar voetnoot1028
Als of het volghde in 't zeezogh der aelouden,Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Die, wijt van hier, heel andre streken houden,Ga naar voetnoot1030
En peilende al de gronden dezer zee,Ga naar voetnoot1031
U waerschuwen, van d'een aen d'ander ree.Ga naar voetnoot1032
Gelijck een wint door 't orgel komt gedrongen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1033
Zoo zweeft een geest op zoo verscheide tongen,Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
En stemt gelijck, en houdt een zelve maet;Ga naar voetnoot1035
Waer op de Kerck met Godt ten reie gaet,
En d'Engelen, van starrelichte transsenGa naar voetnoot1037
Zoo laegh gedaelt, om 's Heeren Lichaem danssen,
En 't hoogh altaer, waer op het Offer rust,
1040[regelnummer]
En Kerckbancket, der ouden aes en lust;Ga naar voetnoot1036-40Ga naar voetnoot1040
Die noit zoo hoogh met lof waer uitgeborsten,Ga naar voetnoot1041
Had Godt hen slechts genoot op kruim en korsten;Ga naar voetnoot1042
| |
[pagina 689]
| |
Vergeefs een beelt door beelden afgebeelt;Ga naar voetnoot1043
Zijn lijf belooft, en schaduw omgedeelt.Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Wie rept dan hier van Latium en Griecken?Ga naar voetnoot1045
Wie schrijft zoo valsch met pennen, uit hun wieckenGa naar voetnoot1046
Geruckt? wat geest vermomt zich met hun pluim,
Om hemelsch gout te mengen met dat schuimGa naar voetnoot1048
Van aertsch vernuft? wie dwingt die fenixschachten
1050[regelnummer]
Te spreken 't geen noit schoot in haer gedachten?Ga naar voetnoot1049-50
Doch als de Waen haer onmaght voelt in 't endt,
Dan schoptze 't oude; en grijpt het parkementGa naar voetnoot1051-52
Van Pauwels en de vier Euangelisten,
Om met een' glimp dien laster te betwisten.Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Een ieder woort zy, als een schroef, verdraeit,
Dan hoogh dan laegh, tot datze d'onrust paeit.Ga naar voetnoot1056
Maer wacht u, als de Waen door schijn van reden,Ga naar margenoot+
Van top tot teen, zich laet in 't yzer smeden
En 't harrenas van reêngebruick, om fier
1060[regelnummer]
Een reedlijck mensch te schijnen, en geen dier.Ga naar voetnoot1058-60Ga naar voetnoot1060
Nu sidderen van veer de zeven toppen,Ga naar voetnoot1061
En Engleburgh, met al zijn roode koppen.Ga naar voetnoot1062
Wat raet, URBAEN? Dit gruwzaem stormgevaertGa naar voetnoot1063
Geeft vier op u, en vreest noch kruis, noch zwaert,Ga naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
Noch sleutels, die de poort des hemels sluitenGa naar voetnoot1065
En openen: wie kan dien stormram stuiten?Ga naar voetnoot1061-66Ga naar voetnoot1066
Ay, dommekracht, laet glijden uwen roof.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1067-v.v.
't Is reden, dat de mensch Godt zelf geloof,Ga naar voetnoot1068
By zijnen eedt, zoo menighmael gezworen.Ga naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
Die reden leeft en zweeft in Godts herboren,Ga naar voetnoot1070
| |
[pagina 690]
| |
En schrickt voor schimp van Heiden Turck noch Joodt,Ga naar voetnoot1071
Die zich zoo blint aen dezen hoecksteen stoot.Ga naar voetnoot1072
Godts reden druckt der zinnen trotsheit onder,
Daer 't hem belieft te wercken zulck een wonder,
1075[regelnummer]
Waer voor Natuur verbaest staet en bezwijckt,
En willigh voor haer Vaders almaght wijckt.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1076
Godts reden klimt veel steiler, en veel radderGa naar voetnoot1077
Dan 's menschen reên, een al te korte ladder:
Want schoon men rieckt, en smaeckt, en tast, en ziet,Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Noch strijt Godts reên met 's menschen reden niet.
Wie dit begrijpt, mistrouwt zijn stompe zinnen,Ga naar voetnoot1081
Daer 't Godt belieft een Wonder te beginnen,
Op duizentmael zoo groot niet, noch zoo vremt,Ga naar voetnoot1083
Als 't geen men licht in Godts geboort bestemt;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Wanneer de Maeght baert Godt en mensch te gader,
Emanuel, der eeuwigheden Vader,Ga naar voetnoot1086
En Davids zoon, een dubbele natuur,
Gezielde klay, verknocht met eeuwigh vuur:Ga naar voetnoot1088
In 't Heidensch oogh wanschepsels en gedroghten;Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
Veel eeuwen lang, van spits vernuft bevochten,Ga naar voetnoot1090
Hoewel vergeefs. Godts reden staet te vast,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1091
En steurt zich niet, hoe vreeslijck d'afgront bast.Ga naar voetnoot1092
Zy keert zich hier aen schijn, noch waelbaer teken.Ga naar voetnoot1093
z'Ontkent dat dit zich zelf gaet wederspreken.Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Zy zet Godts lijf, op eenen zelven tijt,
In oost en west; en vint niet, dat het strijt
Met d'Almaght, zoo Godtvruchtighlijck te stijvenGa naar voetnoot1097
De mooghlijckheit van plaetselooze lijven;Ga naar voetnoot1095-98
d'Almogenheit, die licht den toeval scheitGa naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
Van zijnen gront, de zellefstandigheit.Ga naar voetnoot1100
Zy overtuight die 't krachtigh Woort beletten,Ga naar voetnoot1101
| |
[pagina 691]
| |
Waer 't Godt belieft, zijn lijf en bloet te zetten,
Ter stede, daer men 't Hooghgeloofde zwelgh',Ga naar voetnoot1103
Doch niet verteer': men spreecke, eer 't God zich belgh'.Ga naar voetnoot1093-1104Ga naar voetnoot1103-04
1105[regelnummer]
Ay, belghzieck brein, bedaer, hou op van knagenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1105
Met uw gebit: versterck uw zwacke magenGa naar voetnoot1105-06
Door zielartsny: ghy belght u 's Paeschnachts licht,Ga naar voetnoot1107
En 's Kersnachts traegh; als 't ongeboren wicht
Uw Heer, uw Godt, uw Schepper, zonder luister,Ga naar voetnoot1109-v.v.
1110[regelnummer]
In 't ingewant der Maeght, benaeuwt en duister,
Veel maenden leit gekerkert; daer de zon,
Zijn werckstuck, noit haer stralen schieten kon;Ga naar voetnoot1112
Terwijlze reedt op haer' robijnen wagen,Ga naar voetnoot1113
En zagh een' klomp van klay de Godtheit dragen,Ga naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
En endelijck Godt baren, root van schaemt.
Nu vraegh u zelf, wat Godt, wat mensch betaemt.
Een Maeght gevoelt haer' Godt, haer vrucht, in 't midden,
En 't geen vast groeit begint zy aen te bidden.Ga naar voetnoot1118
Zy knielt, en eert haer eigen vleesch en been,Ga naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
In hare vrucht, eer die haer oogh verscheen,Ga naar voetnoot1120
Met vel en vleesch en adren overtogen,
En zwack en arm, en met twee weenende oogen.
Ay, belghzieck brein, gedoogh dat ick u verghGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1123
Met my te gaen, om op den DootshooftherghGa naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
Uw' Godt te zien, dien aertworm, dien gekruisten,Ga naar voetnoot1125
Geverft in zweet van bloet, beschimpt, met vuistenGa naar voetnoot1126
In 't aengezicht geslagen, en den glans
Van 't hooft bedroeft met eenen doornekrans:Ga naar voetnoot1128
Dat gansche lijf met taeie roên geschonden,Ga naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
En een quetsuur van zijn ontelbre wonden:Ga naar voetnoot1130
Dien dooden mont verquickt met gal en eeck:Ga naar voetnoot1131
Zijn hart, Godts hart, gepriemt met eenen steeck:Ga naar voetnoot1132
De zenuwen gereckt en uitgespannen:
| |
[pagina 692]
| |
Ja Godt gepijnt, ten wellust der tirannen.Ga naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Ay, belghzieck brein, 't wil tijt zijn, dat ghy vliet:Ga naar voetnoot1135
De Majesteyt der Godtheit lijt dit niet:Ga naar voetnoot1136
Nu omgezien naer een onlijbre Godtheit.Ga naar voetnoot1137
Dees Godtsdienst baert schandael, en schijnt maer zotheit,Ga naar voetnoot1138
In 's wijzen oogh. Waar badt oit reedlijck man
1140[regelnummer]
Een Godtheit aen, of Godt die sterven kan?
Godts reden dient het plomp vernuft te scherpen,
Dat schichtigh is in kiezen en verwerpenGa naar voetnoot1142
Van eene zaeck; en naulix zich verstaet,
En wraeckt, eer 't rieckt, hoe veer dat wraecken gaet.Ga naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
Men zet een stuck, om andren voor te jagen,Ga naar voetnoot1145
En voelt zich door zijn eigen stuck geslagen.
Wie schaeckt, en niet verstaet wat spel beduit,
Verliest het velt, en raeckt ten schaeckbert uit.Ga naar voetnoot1148
Wie slechts met stanck zijn stercker wil verbazen,Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Ontbeert bewijs, en stelt zijn kracht in 't blazen.
Een GoliathGa naar margenoot*, om 't brootgenot vooraen,Ga naar voetnoot1151
Vermomt zijn' zin, zoo wort hy minst verstaen.Ga naar voetnoot1152
Hy scheit doortrapt het lichaem van het teken,Ga naar margenoot+
Zoo wijt als d'aerde en opperhemelstreken
1155[regelnummer]
Gescheiden zijn door 't schricklijck middenperck:Ga naar voetnoot1153-55Ga naar voetnoot1155
Dan hecht hy weêr het lichaem aen het merck:
Dan 't vleeschgenot beschermen, dan bevechten:Ga naar voetnoot1156-57
Dan vat hy niet, hoe 't merck aen 't lijf kan hechten:Ga naar voetnoot1158
Dan vloeit 'er, door den geest, als door een buis,
1160[regelnummer]
Een kracht des lijfs om laegh, van 't starlicht huis:Ga naar voetnoot1159-60
Dan kan 't geloof de kracht des lichaems eten,
| |
[pagina 693]
| |
Dat aen de zy des vaders is gezeten:Ga naar voetnoot1161-62Ga naar voetnoot1162
Dan nut d'onvrome een teken zonder bloet;Ga naar voetnoot1163
En dan betuight het dischbereit gemoet,
1165[regelnummer]
Dat Kristus door 't geloof al zy genoten.Ga naar voetnoot1164-65
Wat aertsgeheim leit nu hier ingesloten,
Gelijck hy stoft, met zulck een hol geluit?
Wat munt hier nu in deze Godtsgave uit,
Terwijl hy roemt van dadelijck waerachtigh
1170[regelnummer]
Genot des lijfs, zoo levendigh en krachtigh?
Als na dien roem, zijn' brootgast anders niet
Dan 't bloote merck des lichaems overschiet?Ga naar voetnoot1168-72
En wie behoeft naer tekens te verlangen,
Zoo Kristus voor d' uitreicking wort ontfangen?Ga naar voetnoot1173-74
1175[regelnummer]
Hoe lochent men met zulck een onbescheitGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1175
't Veranderen der zellefstandigheit?
't Veranderen van d' eene stof in d' ander?
Dat weite in vleesch, dat wijn in bloet verander',Ga naar voetnoot1178
Dat weite en wijn het bloet en lichaem voên,
1180[regelnummer]
Blijckt dagelix. Natuur behoeft saizoenGa naar voetnoot1180
En haer gewest, om vruchten op te zetten.Ga naar voetnoot1181
d'Almogenheit verbint zich aen geen wetten
Van tijt of plaets, maer werckt alle oogenblick:
't Alwerckend Woort houdt alles in zijn' schick.Ga naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
De hemel daelt op d'aerde, in eenen regen,
Wiens druppels flux verkeeren in een' zegenGa naar voetnoot1186
Van vrucht of blat of bloem, die helder blinckt,
Zoo ras zy 't vocht door haren wortel drinckt.
Hoe zou Godts kracht dan hier haar kracht ontbeeren.Ga naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Die water eens in puickwijn kost verkeeren,Ga naar voetnoot1190
Verkeert zeer licht den wijn in dierbaer bloet;Ga naar voetnoot1191
Al derft het schijn van bloet, om 't zwack gemoetGa naar voetnoot1192
Der menschen door geen verf van bloet t'ontstellen.Ga naar voetnoot1193
| |
[pagina 694]
| |
De zooghbre vrouw ziet haren boezem zwellenGa naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
Van weeligh zogh, terwijlze drinckt en eet,
Het geen zy aen zich zelve wel besteet,
Daer na aen 't kint; 't welck hangende aen de tippen
Van moeders borst, zoo gratigh met zijn lippenGa naar voetnoot1198
Haer, onder 't hart, de melck van 't harte treckt,
1200[regelnummer]
Uit deze bron, die altijt springt en leckt:
En is het zogh geen bloet, om 's menschen kranckheitGa naar voetnoot1201
Ontaert van verf? en met een zuivre blanckheitGa naar voetnoot1202
Vermomt? aldus behaeght dit voetsel elck:
De vrucht drinckt bloet, dat voert den naem van melk:Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
En kan Natuur, voor 't lijf, dit wonder wercken,
Zou Godts gena dan niet de zielen stercken,
Door wonderdaên, waer van zy overvloeit?
Heeft Arons roede op eenen nacht gebloeit,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1208
En bloessem en amandelen gedragen;
1210[regelnummer]
Zagh Memfis eer genaken 's hemels plagen;Ga naar voetnoot1210
Des leitsmans staf zich krincklen, als een slang;Ga naar voetnoot1211
Den stroom en put in bloet verkeert, door dwangGa naar voetnoot1212
Des Woorts; de beeck de groene vorsschen vormen;Ga naar voetnoot1213
Het stof gezielt, en grimmelen van wormen;Ga naar voetnoot1214
1215[regelnummer]
Heeft Godt uit klay zijn schoonste beelt gebouwt:Ga naar voetnoot1215
Zagh Loth zijn vrouw veranderen in zout:Ga naar voetnoot1216
Vergun my dan, dat Godt zelfstandigheden
Verkeere, en deck' met ongewoone kleedenGa naar voetnoot1217-18
Van toeval, die belommert 's Godtheits licht:Ga naar voetnoot1218-19
1220[regelnummer]
Betrouw hier 't Woort, geensins uw zwack gezicht;Ga naar voetnoot1220
't Alwerckend Woort, dat zoo veel wondren baerde,
In zee en lucht, in hemel en op aerde;
Dat zelve Woort behout de zelve kracht,Ga naar voetnoot1223
| |
[pagina 695]
| |
Ter zaligheit van 't Kristensche geslacht.Ga naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
Oock strijt het niet met 's hemels alvermogen,Ga naar margenoot+
Dat toeval, wien zijn grontslagh wort onttogen,Ga naar voetnoot1226
Door d'almaght blijve in wezen: want gelijckGa naar voetnoot1227
d'Almogenheit, oneindigh werreckrijck,
De wercken der tweede oirzaecke uit kan voeren,
1230[regelnummer]
Oock zonder die tweede oirzaeck eens te roeren;Ga naar voetnoot1230
Dewijl Godts kracht de dingen schiep uit niet:
Alzoo kan 't Woort, en onbepaelt gebiet,Ga naar voetnoot1232
De wercken der tweede oirzaecke ondersteunen,Ga naar voetnoot1233
Oock zonder datze op die tweede oirzaeck leunen.
1235[regelnummer]
Rust toeval op zelfstandigheit zoo vast;
Hy rust op Godt met minder noot en last.Ga naar voetnoot1225-36Ga naar voetnoot1236
Kan 's menschen reên die reden achterhalen;Ga naar voetnoot1237
Wat breinvat durf Godts almaght dan bepalen?Ga naar voetnoot1238
En Moses zelf, ten eersten dage, stichtGa naar margenoot+
1240[regelnummer]
Op zulck een' gront het nieuwgeboren licht,
Drie dagen eer de zon, op haren wagen,
De fackel quam rontom den aertkloot dragen:
Drie dagen blonck die heldre vlam, en riep
Den dageraet, eer Godt de daghtorts schiep,Ga naar voetnoot1244
1245[regelnummer]
En door het Woort ontstack, om 't jaer te meten,Ga naar voetnoot1245
Ten dienst en nut van 's weerelts ingezeten.Ga naar voetnoot1246
Alle Engelen aenschouwden dezen glans,
Die afscheen van den zonneloozen trans
Der hemelen, noch zonder blakende oogen.Ga naar voetnoot1249
1250[regelnummer]
Dat schijnsel hing alleen aen 't alvermogenGa naar voetnoot1250
Des Vaders der gehoorzame Natuur.
Hy hoefde, om licht t'ontsteken, lamp, noch vuur,Ga naar voetnoot1252
En onderhiel die klaerheit zonder zetel:Ga naar voetnoot1253
Wie anders sluit, bepaelt zijn maght vermetel.Ga naar voetnoot1239-54Ga naar voetnoot1254
| |
[pagina 696]
| |
1255[regelnummer]
O wondre kracht van 't Woort vol majesteit,
Dat noit zoo ras de zellefstandigheitGa naar voetnoot1256
Der druive en air veranderde alle beide,
En van zijn' steun den toeval ruckte en scheide,
En onderhiel in wezen; of de mensch,
1260[regelnummer]
Een aertworm, kreegh al kruipende zijn' wensch,
Het vleesch en bloet des Godts, die hem verloste.
Wie vont oit schat die zulck een bloetschat koste?
't Geloof omhelst die wonderen, als stof
Van meer verdienste, en zingt den Herder lof,Ga naar voetnoot1263-64Ga naar voetnoot1264
1265[regelnummer]
Die, onder schijn van vruchten, zoo verscheiden,Ga naar voetnoot1265
Zijn lammers zelf komt met zich zelven weiden;Ga naar voetnoot1266
Geheel en al verborgen onder elck,Ga naar margenoot+
Zoo kruimgestalte, als vochten offerkelck.Ga naar voetnoot1267-68
Dat vleesch, dat bloet, hoewelze in mercken schelen,Ga naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Zijn 't zelve, en niet te scheiden, noch te deelen.Ga naar voetnoot1269-70Ga naar voetnoot1270
Al breekt men 't merck, noch breekt het lichaem niet;Ga naar voetnoot1271
Gelijck de kelck gestort geen bloet vergiet.
Een eenigh nut zoo veel als duizent monden:Ga naar voetnoot1273
Want Kristus wort in drup en kruim gevonden
1275[regelnummer]
Geheel en al, en oock op elck altaer.Ga naar margenoot+
d'Ontelbaerheit der plaetsen, hier en daer,
Vermeert geensins deze eenheit van Godts leden
En lijf, gestelt op hondertduizent steden,Ga naar voetnoot1278
In eenen blick. Zoo komt de gansche zonGa naar voetnoot1279
1280[regelnummer]
Zich spiegelen in ieder beeck en bron:
Die zelve weet haer aenschijn gansch te druckenGa naar voetnoot1281
In 't heele glas, en gansch in alle stucken
Van 't zelve glas, indien 't gebroken wort.Ga naar voetnoot1279-83Ga naar voetnoot1283
't Rechtvaerdigh licht noch groot noch kleen verkort.Ga naar voetnoot1284
1285[regelnummer]
Zoo gaet een ziel door al het lichaem waeren.Ga naar voetnoot1285
| |
[pagina 697]
| |
Door mergh en bloet, door zenuwen en aren,Ga naar margenoot+
Van top tot teen; en vult het al; en zit
Geheel in 't kleenste en allergrootste lit.
Ontleedt den mensch, ghy kunt geen ziel ontleden:
1290[regelnummer]
z'Is enckel geest: geen geest wort doorgesneden.
't Onsterflijck deel, waer in Godts aenschijn blinckt,
Wert noit geknot, gereten, noch verminckt.
Zoo vint het brein des Konings, scherp geslepen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1293
Het Wezen zelf der Godtheit onbegrepenGa naar voetnoot1294
1295[regelnummer]
Van d'opperkreits der hemelen, veel minGa naar voetnoot1295
Daer 't ruim gespan bedeckt de Cherubin,Ga naar voetnoot1296
En blancke wolck, vol Godtheit en genade;
Waer mede 't hooft der Priestren gingk te rade.Ga naar voetnoot1298
Een Godt en Geest bezielt dit groot Heelal,Ga naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
Zoo hoogh, zoo diep, op wight en maet en tal,Ga naar voetnoot1300
Om 't rijckst gewelft, en onderling gebonden;
Waer buiten niet dan Godtheit wort gevonden:
d'Oneindigheit, die aen haer eint begint,
En aen 't begin haer uiterste einde bint:Ga naar voetnoot1303-4
1305[regelnummer]
Haer middelpunt is overal, wiens stralenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1305
En ommeloop geen brein kan achterhalen.
Zoo veer reickt Godt met d'een en d'ander hant:Ga naar voetnoot1307
Noch waert hy heel in elcke bloem en plant,Ga naar voetnoot1308
En 't minste zaet, en endelooze steden.Ga naar voetnoot1309
1310[regelnummer]
Dit overschrijt het peil van 's menschen reden.
Zoo blijft een Godt, 't eenvoudighste eenigh Een,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1311
Het Drietal der Drievuldigheit gemeen;Ga naar voetnoot1312
Een Wezen Drie zelfstandige persoonen;
Ge-eert in top van zoo veel hemeltroonen;Ga naar voetnoot1314
| |
[pagina 698]
| |
1315[regelnummer]
Aenschouwende, 't geen zich de waenwijs belght,Ga naar voetnoot1315
Hoe een natuur en Een de Drie verzwelght:Ga naar voetnoot1316
Hoe Een aen Drie zijn Wezen mededeelende;Ga naar voetnoot1317
Hoe Vader Zoon' en Geest, van een verschelende;Ga naar voetnoot1318
Gelijcken licht en zonnestrael en zon;
1320[regelnummer]
Gelijcken beeck en wateraêr en bron;
En tack en stam en wortel; hier beneden
Afbeeldende Een en Drie zelfstandigheden.Ga naar voetnoot1322
Uit zon en strael het licht te voorschijn koomt.
Uit bron en aêr de beeck langs d'oevers stroomt.
1325[regelnummer]
De tack uit stam en wortel wort geboren.Ga naar voetnoot1323-25
Zoo wort hier Drie in 't eenigh Een verloren,Ga naar voetnoot1326
En Een in Drie gevonden: het bewijs
Hoe 't zelve lijf veel zielen dient tot spijs:Ga naar voetnoot1328
Hoe 't zelve bloet op tallooze offerstedenGa naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
Al t'effens wort genut en aengebeden.Ga naar voetnoot1311-30Ga naar voetnoot1330
Zoo leert u d'aertsgeheimenis van 't Woort,Ga naar voetnoot1331
En zijn verbaesde en andere geboort,Ga naar voetnoot1332
Hoe een persoon, verknocht aen twee naturen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1333
Gansch ongelijck, als eeuwigheit en uuren;
1335[regelnummer]
Als Godt en mensch; gemeenschap houden kan
Met alle beide, o wonderlijck gespan!Ga naar voetnoot1336
En by zich zelf bestaen: gelijck voorhenen,Ga naar voetnoot1337
Eer van den Geest de Maeght wiert overschenen;Ga naar voetnoot1338
Bestaen, gelijck hij was met Godt verknocht,Ga naar voetnoot1339
1340[regelnummer]
Eer Gabriël de Maeght de bootschap broght,Ga naar voetnoot1340
En mondelingh bezegelde uit den hoogen,
Dat alle woort bestont in 't alvermogenGa naar voetnoot1342
Des hemelvooghts, die zoo verscheiden aert,Ga naar voetnoot1343
Als element en ziel, met Godtheit paert,Ga naar voetnoot1344
| |
[pagina 699]
| |
1345[regelnummer]
In een persoon; ook zonder te verwarrenGa naar voetnoot1345
Den aert om hoogh, en dien beneên de starren:Ga naar voetnoot1345-46
En zonder eens te deelen den persoon,
Den tweede in drie, oock Godts en Davids Zoon.Ga naar voetnoot1348
Aldus bezielt een vier ontelbare airen,Ga naar voetnoot1349
1350[regelnummer]
Op eenen tijt, en koestert alle altaren.Ga naar voetnoot1350
Hier wort Vernuft de dienstmaeght van 't Geloof.Ga naar voetnoot1351
By zulck een zon zijn alle starren doof.Ga naar voetnoot1352
Hier leer' de mont der hooghste scholen zwijgen:
Haer veder strijck': zy kan zoo hoogh niet stijgen.Ga naar voetnoot1354
1355[regelnummer]
Men wyte (waer 't geloof zoo langhzaem rijp')Ga naar margenoot+
Dees schult het brein, dat met zijn trots begrijp,Ga naar voetnoot1356
Te kort een maet, d'oneindigheit wil meten,Ga naar voetnoot1357
En grof en plomp gevoelt van 't lichaem-eten;Ga naar voetnoot1358
Als of men 't lijf hier kaeude met den mont,
1360[regelnummer]
In zulck een' schijn, als Kristus gingk en stont,Ga naar voetnoot1360
Of hing aen 't kruis: dies steeckt het op met blaffen:Ga naar voetnoot1361
Hoe kan ons dees zijn eige spieren schaffen?
Hoe kan ons dees verquicken met zijn bloet?Ga naar voetnoot1362-3
Dan deist het kort, en treckt verschrickt den voetGa naar voetnoot1364
1365[regelnummer]
Van Godt te rug, noch schichtiger en radder
Dan een, die treet op een vergiftige adder,
By duister nacht: zoo stoof voor JESUS stem
Het schuim der schole onwetende van hem;Ga naar voetnoot1368
En schuddende haer grove onleerzame ooren,
1370[regelnummer]
Riep luide: 't valt te hardt dat woort te hooren.Ga naar voetnoot1370
Sint Peter stont, en hiel zich aen het hooft,Ga naar voetnoot1371
't Welck zalight elck wie slecht en recht gelooft.Ga naar voetnoot1372
Wie niet gelooft kan 't wonderwoort niet vatten:Ga naar voetnoot1373
| |
[pagina 700]
| |
Wie anders bouwt, moet zijn gebouw zien spatten,
1375[regelnummer]
't Hooghwaerdigh lijf, den zone toebereit,Ga naar margenoot+
Door 's Vaders wil, en menige eeuw verbeit,Ga naar voetnoot1376
Verandert zich, naer 's Heilants wil en wenschen,
Tot 's hemels eere, en dienst en heil der menschen,
Zoo menighwerf de tijt verandring eischt.
1380[regelnummer]
Dit licht hem toe, die 't ernstigh overpeist,Ga naar voetnoot1380
En met den nacht van twijfelinge omtogen,
Dien nevel wenscht te schuiven van zijn oogen.Ga naar voetnoot1380-82
't Was geestgewijs, toen, eens met ziel en Godt,Ga naar voetnoot1383
Het straelde en drong door 't Maeghdelijcke slotGa naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Der kuischte Maeght, d'Ezechielsche poorte,Ga naar voetnoot1385
Die vast in slot, gewijt wert ter geboorte
Der Godtheit zelf, genegen, in 't saizoen
Der zaligheit, haer intre hier te doen.Ga naar voetnoot1387-88
't Was geestgewijs, toen uit doots slaep geschoten,Ga naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
Het schichtigh borst door 't graf, zoo dicht gesloten,Ga naar voetnoot1390
En dreef de wacht, met heldren blick op blick,Ga naar voetnoot1391
De muren in, verbaest en dootsch van schrick.Ga naar voetnoot1392
't Was geestgewijs, toen door geslote deuren,Ga naar voetnoot1393
Oock zonder eick of yzerwerck te scheuren,Ga naar voetnoot1394
1395[regelnummer]
Het in den ringk der ellef Jongren stont,
En nutte spijs en dranck met zijnen mont;Ga naar voetnoot1396
Op dat zy 't brein, zoo lijdigh zwaer te buigen,Ga naar voetnoot1397
Met oogh en oor en handen overtuigen.
't Was luchtigh, toen het op de baren trat:Ga naar voetnoot1399
1400[regelnummer]
Oock toen het voer, van wolcken opgevat,Ga naar voetnoot1400
Door kreits op kreits, om d'eerste kroon te dragen.Ga naar voetnoot1401
't Was lijdelijck, toen met de vuist geslagen,Ga naar voetnoot1402
En taeie roên, beschimpt, bespuwt, gehoont,Ga naar voetnoot1402-03
| |
[pagina 701]
| |
Het hing aen 't hout, met doornen wreet gekroont.Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
Dat zelve lijf, noch niet ten toon gehangen,Ga naar voetnoot1405
Onlijdelijck, onzichtbaer wert ontfangen,
Doch onder schijn van koren, aen den disch,Ga naar voetnoot1407
Geheilight door dit Paeschgeheimenis.Ga naar voetnoot1408
Onzichtbaer was 't, wanneer 't den bergh ontglipte,Ga naar voetnoot1409
1410[regelnummer]
En in de kerck de steene buy ontslipte.Ga naar voetnoot1410
Het blonck, gelijck de zon op Tabor scheen.Ga naar voetnoot1411
Het toonde zijn litteekens: het verdween,Ga naar voetnoot1412
Gelijck een geest, eer 't opwaert was gevaren.
Het quam zich, als een blixem, openbaren
1415[regelnummer]
Den Cilicer, en sloegh hem d'oogen blint,Ga naar voetnoot1375-1415Ga naar voetnoot1415
Op dat hy zaegh zijn ydel moortbewint.Ga naar voetnoot1416
Dit leere u dan, verstandigh en godtvruchtigh,
Hoe 't zelve lijf was geestgewijs en luchtigh,
En lijdelijck en tastbaer, op zijn uur:Ga naar voetnoot1419
1420[regelnummer]
Onlijlijck en onzichtbaer van natuur:
Of heerlijck of verworpen door het tekenGa naar voetnoot1421
Der nagelen en speere, in 't hart gesteken:Ga naar voetnoot1422
Of sterflijck en onsterflijck voor zijn doot:Ga naar voetnoot1423
Of zwack en kranck en sidderende in noot;
1425[regelnummer]
Uitperssende zijn stem, zoo droef en klachtigh:
Of schrickelijck, vervaerlijck en almachtigh:Ga naar voetnoot1426
Oock t'effens in zijn hemelsch vaderlantGa naar voetnoot1427
En in de lucht en in 's Apostels hant;Ga naar voetnoot1428
In zijn gedaente, om hoogh; op 't aertrijck, onder
1430[regelnummer]
Den schijn van graen, dat aengebaste Wonder.Ga naar voetnoot1430
't Gevleeschte Woort verandert dus zijn lijf,Ga naar voetnoot1431
Om 's menschen wil: de mensch blijft even stijf,Ga naar voetnoot1432
Verandert noch zijn schubben, noch zijn zinnen.Ga naar voetnoot1433
Godt zoeckt den mensch, geen mensch zoeckt Godt te winnen.
1435[regelnummer]
De hemel biet zich zelven tot een spijs:Ga naar voetnoot1435
Maer d'aerde steeckt de walgh van 't Paradijs;
| |
[pagina 702]
| |
Van 't heerlijck ooft der onbedorve luchten,
En 's levens boom, met altijt rijpe vruchten;Ga naar voetnoot1438
Van maent tot maent, door al het gansche jaer,
1440[regelnummer]
Ja dagh op dagh te plucken op 't altaer.Ga naar voetnoot1440
O heilgenot! verzuimt men u zoo schendigh?Ga naar voetnoot1441
Wat werckt ghy niet, wat werckt ghy al inwendigh!
Zoo menighmael de mensch, in 't hart gewontGa naar margenoot+
Van JESUS strael, ontfanght in zijnen montGa naar voetnoot1444
1445[regelnummer]
Godts Lam (wel waert dat men 't eerbiedigh noeme;
Hoewel het hier, in toeval van de bloemeGa naar voetnoot1446
Der ackervrucht, noch weidt geheimniswijs)Ga naar voetnoot1447
Zoo menighmael vermaent hem d'Offerspijs,
Uit danckbaerheit, aendachtigh t'overwegen
1450[regelnummer]
Zoo groot een deught en liefde en schat en zegen,
Te kost geleit aen 't reuckeloos geslacht;Ga naar voetnoot1451
Terwijl het Godt noch zijn' verzoener acht.Ga naar voetnoot1452
De hemel wist, hoe 's aertrijcks ingezetenGa naar voetnoot1453
Voorboghtigh was in weldaên te vergeten;Ga naar voetnoot1454
1455[regelnummer]
Waerom van outs hy, onder ander merck,Ga naar voetnoot1455
Oock 't hemelsch Man ten toon zette in de KerckGa naar voetnoot1456
Van 't out Verbont; op dat de Jood bevroedde
Met welck een zorgh de lucht zijn ouders voedde:Ga naar voetnoot1458
Gelijck hem oock 't gerecht van 't jaerlijx lamGa naar voetnoot1459
1460[regelnummer]
Getuighde, hoe het bloet van AbrahamGa naar voetnoot1460
Des Engels slagh door 't bloet der lammerkuddeGa naar voetnoot1461
Ontweeck, en 't juck der slavernye afschudde:Ga naar voetnoot1462
Doch ieder van dees weldaên was gering;
Dewijl 'er slechts een tijtlijck heil aen hing,
1465[regelnummer]
Afbeeldende wat hoogers dan dit leven:
Maer toen Godt zelf zijn eigen hart quam geven,Ga naar voetnoot1466
Zijn eenigh kint, ten aze van een doot,Ga naar voetnoot1467
Die zulck een' vloeck en smert in zich besloot,Ga naar voetnoot1468
Was 't billijck, dat de volheit der Genade,Ga naar voetnoot1469
| |
[pagina 703]
| |
1470[regelnummer]
Het lichaem zelf des Heilants, u verzade,Ga naar voetnoot1470
En eeuwighlijck errinnerde, even versch,Ga naar voetnoot1471
Dat bloedigh treên van zijn benaeude pers:Ga naar voetnoot1472
Het drincken van dien kruiskelck, bang te zwelgen,Ga naar voetnoot1473
Zoo bang, dat zich zijn menscheit scheen te belgen
1475[regelnummer]
Der bitterheit, en wederstreefde 't lot,Ga naar voetnoot1474-75
Zoo menige eeuw hem toegeleit van Godt.
De voorsmaeck van dien bittersten der koppenGa naar voetnoot1477
Verkeert zijn zweet in rooden daeuw en droppen,Ga naar voetnoot1478
Van top tot teen. Hy keert zich west en oost;
1480[regelnummer]
En die met troost de gansche weerelt troost,
Die Samson, zoo vermaert door wonderwercken,Ga naar voetnoot1481
Ziet uit om troost, ja d'Engel moet hem stercken,Ga naar voetnoot1482
Eer noch de strijt en worsteling begint:
Noch buight hy zich gehoorzaem, als een kint,
1485[regelnummer]
Voor 's vaders wil, ten uiterste geduldigh.
O mensch! o worm! wat zijt ghy JESUS schuldigh,
Die, als een worm, voor u langs d'aerde kruipt,Ga naar voetnoot1487
Daer, in den hof, zijn bloet van 't aenschijn druipt,
En flaeuw en traegh de jongers met hem waken.Ga naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
O ziel! ghy nut zijn lichaem, om te smaken
Dien kelck des doots. Bezoeck 's Aertspriesters hof,Ga naar voetnoot1491
En 't Roomsch Gerecht; en kruip in 't bloedigh stof,Ga naar voetnoot1492
Tot aen den bergh, en tel d'ontelbre wonden.Ga naar voetnoot1493
Bezie 't albast zijns lichaems wreet geschonden.
1495[regelnummer]
Bezie die roên gesleten op zijn vel,Ga naar voetnoot1495
En vleesch en been. Aenhoor dat guighelspel,Ga naar voetnoot1496
Dat schuifelen, dat spuwen, dat beschimpen.Ga naar voetnoot1497
Bezie eens, hoe zijn ingewanden krimpen,
Van pijn op pijn: hoe 't lichaem nagelvastGa naar voetnoot1499
| |
[pagina 704]
| |
1500[regelnummer]
Aen 't hout, verwelcke, en door zijn' eigen lastGa naar voetnoot1500
De zenuw spanne, en leer' de wonden gapen;Ga naar voetnoot1501
Die beecken bloets, zoo schoon als 't is geschapen,Ga naar voetnoot1502
U leveren, tot zuivring van uw vlack.Ga naar voetnoot1503
Hy geeft den geest: de weerelt geeft een' krack:
1505[regelnummer]
De steenrots scheurt: alle elementen, zwangerGa naar voetnoot1504-05
Van zulck een wee, verschieten, bleecker bangerGa naar voetnoot1505-06
Dan oit, hun verf, en huilen wijt en breet,Ga naar voetnoot1507
Op 't moortgeschrey der Godtheit, en dien kreet,Ga naar voetnoot1508
Waerme de ziel drie dagen wert gescheien
1510[regelnummer]
Van 't heiligh lijck, om 't welck de starren schreien.Ga naar voetnoot1510
Zoo menighmael den Kristen OfferspijsGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1511
Wort toegereickt, geniet zijn ziel den prijs
Van zoo veel heils, als Kristus, uit den hoogen
Verschijnende, en van 't Kruis om hoogh getogen,Ga naar voetnoot1513-14
1515[regelnummer]
Om laegh verdiende, en noch om hoogh verbidt,Ga naar voetnoot1515
Daer hy gekroont aen 's vaders zijde zit.Ga naar voetnoot1516
Laet hongeren, verydelen en wroegenGa naar voetnoot1517
Wien 't lust; dees disch kan lijf en ziel vernoegen.Ga naar voetnoot1518
Zoo menighmael de Kristen uit de vontGa naar margenoot+
1520[regelnummer]
Herboren, krenckt het nieuwe heilverbont,Ga naar voetnoot1519-20
En missende de kracht der ziele en leden,
Aen 't struicklen raecke, in spraeck, gepeins en zeden;Ga naar voetnoot1522
Te lichtelijck verydelt en besmet:Ga naar voetnoot1523
Het zy gewoont haer ploien hebb' gezet;Ga naar voetnoot1524
1525[regelnummer]
't Zy Adams aert, van langer hant t' ontwennen,Ga naar voetnoot1525
Hem aenhange, en door middel zich laet mennen:Ga naar voetnoot1526
Zoo menighmael vereischt het teer gemoedtGa naar voetnoot1527
| |
[pagina 705]
| |
Een spijs en kracht, die daeghlix sterckt en voedt:
De bluts en buil eischt daeghlixe artsenye,Ga naar voetnoot1529
1530[regelnummer]
Die wonden heele, of lijf en ziel bevrye,Ga naar voetnoot1528-30
Voor dootelijck vergif van overtretGa naar voetnoot1531
Der nieuwgestelde en liefelijcker Wet.Ga naar voetnoot1532
Wat hart nu quyne, of voor het struicklen vreeze;Ga naar voetnoot1533
Hier vint het hulp en raet, die 't quaet geneze.
1535[regelnummer]
Zoo Eva zich vertaste aen d'eedle vruchtGa naar voetnoot1535
Des eersten hofs, geplant in Edens lucht;
Het wort geboet door kostelijcker eten.Ga naar voetnoot1537
De spijs bedroeft: de spijs helpt leet vergeten.
De spijs bederft: de spijs herstelt het al.Ga naar voetnoot1538-39Ga naar voetnoot1539
1540[regelnummer]
Verbode spijs veroorzaeckt 's werelts val:
Gebode spijs veroirzaeckt 's weerelts leven.Ga naar voetnoot1541
De mensch wort daer vernedert, hier verheven.
Zoo menighmael de Kristen 't Offer nutGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1543
Wert door 's altaers gemeenschap onderstutGa naar voetnoot1544
1545[regelnummer]
Al wat 'er scheen bouwvalligh aen den vrede
En eendraght, der oprechten wensch en bede.
Het graen tot meel gemalen, onder een
Beslagen, schrael en vet, en groot en kleen,Ga naar voetnoot1548
Gekneet tot deegh, en door het vier gesloten
1550[regelnummer]
In eene korst; vermaent de spijsgenoten
Tot eenigheit, gelijckheit, liefde en watGa naar voetnoot1551
Voor lessen meer dit spijsgeheim bevat,
En uitdruckt, recht als of de zaden spreken:Ga naar voetnoot1547-53
Wy velen zijn vereent door 't zelve teken.Ga naar voetnoot1554
1555[regelnummer]
Zoo menige air verkeerde in 't zelve vleisch:Ga naar voetnoot1555
Een hooft bestiert zoo menigh lidt, door peisGa naar voetnoot1556
| |
[pagina 706]
| |
Aen een verknocht, gezint tot 's lichaems beste;Ga naar voetnoot1557
Altzamen nut, van 't eerste tot het leste.Ga naar voetnoot1558
Zoo was de Kerck, die zich te Sion hiel,Ga naar voetnoot1559
1560[regelnummer]
En groeide in tal, een hart, een zin en ziel;
Zy hiel zich dicht gesloten aen malkander,
En d'een bezat geen have meer dan d'ander.
Zoo menighmael de Kristen, ten altaerGa naar margenoot+
Aenknielende, Godt nadert, wort hem daer,
1565[regelnummer]
Tot onderpant der zaligheit, geschonckenGa naar voetnoot1565
Dat loutre lijf, dat vier, die hemelvoncken,Ga naar voetnoot1566
Verteerende al wat aertsch en zwaer en grof,
De ziel belet te steigeren naer 't hof
Der Eeuwigheit, van wie zy afgestegen,Ga naar voetnoot1569
1570[regelnummer]
In 't lijf een smet van 't lichaem had gekregen;Ga naar voetnoot1570
Gelijck de roest zijn' tant zet in metael,
En dooft allengs zijn' luister en zijn' strael.Ga naar voetnoot1572
Nu leit de grove en logge klomp der aerde,Ga naar voetnoot1573
Veredelt en gezuivert, zijn onwaerde
1575[regelnummer]
En aertscheit af; vermits hy Godtgemeen,Ga naar voetnoot1575
Door 't nuttigen zijns lichaems, hier beneên,
Heeft, als de ziel, een' zelven treck verworven;Ga naar voetnoot1577
Om, moede en mat en flaeuw en afgezworven,
Onscheitbaer zich te paeren met die vlam,Ga naar voetnoot1579
1580[regelnummer]
Waer van zijn ga haer' eersten oirsprongk nam.Ga naar voetnoot1580
De geest verlangt naer zijn geboortestede;Ga naar voetnoot1581
Het lichaem roept eenstemmigh: ick wil mede.
De zon brengt zoo, na 's winters gure vlaegh,Ga naar margenoot+
Geen groey en geest en levendige vaeghGa naar voetnoot1584
1585[regelnummer]
In al wat dor en doot lagh en begraven;
Noch vult zoo 't jaer den boezem op, met gavenGa naar voetnoot1586
Van bloem en ooft en weligh veltgewas
En heilzaem kruit, en wat men maeide, of las,Ga naar voetnoot1588
| |
[pagina 707]
| |
In elck saisoen; als d'Offerzon wil teelen,
1590[regelnummer]
Door hare kracht, een' oegst van beckeneelenGa naar voetnoot1590
En schenckelen en ribben, lang vergaenGa naar voetnoot1591
In lucht en aerde en vier en Oceaen.Ga naar voetnoot1592
Zy zal 't geraemt met vel en vleesch herkleeden;Ga naar voetnoot1588-93
En aemende de zielen in haer leden,Ga naar voetnoot1594
1595[regelnummer]
Dan klaer kristal, ontvouwen 't onderscheitGa naar voetnoot1595
Der honighby (aen onbederflijckheitGa naar voetnoot1596
Deelachtigh, door den balsem, afgevloten
Van voedtzaem vleesch, voor 't hoogh altaer genoten)Ga naar voetnoot1594-98
En 't onderscheit der spin, die overtuight
1600[regelnummer]
Door 't woort des Woorts, vergift en moortsap zuightGa naar voetnoot1599-1600Ga naar voetnoot1600
Uit eene bloeme een rooze een outerleli;Ga naar voetnoot1601
Waer uit mijn By, in 't bloeiende Euangeli,Ga naar voetnoot1602
Haer' honigh zoogh, en onversterfbren geur,Ga naar voetnoot1603
Die zich verspreide al Kristus eeuwen deur,Ga naar voetnoot1604
1605[regelnummer]
En om den kloot gesneden aen vier deelen;Ga naar voetnoot1605
Die wijt in tael, in geen gemeenschap schelen;Ga naar voetnoot1606
Gemeenschap aen een lichaem, aen 't genotGa naar voetnoot1607
Der zielartsnye, uitpurende al wat rot.Ga naar voetnoot1608
Hy laet zich dan, wie dootlijck quijn', genezen.Ga naar margenoot+
1610[regelnummer]
Uit vleesch en bloet bestaet des menschen wezen.
d'Aertspriester recht zijn vleesch aen hooghgewijt,Ga naar voetnoot1611
En voedt u uit die stof, waer uit ghy zijt.Ga naar voetnoot1612
Gelijckheit kan gelijckheit onderhouden.
Zoo wort de sleet des lichaems best vergouden.Ga naar voetnoot1614
1615[regelnummer]
Wie twijffelt aen den middel aen den vontGa naar voetnoot1615
| |
[pagina 708]
| |
Der Wijsheit zelf, die hier 't vernuft aen bondt?Ga naar voetnoot1616
Zy, die den mensch, dat wonderwerck, kost baren,Ga naar voetnoot1617
Weet hoeze best haer werckstuck kan bewaren.Ga naar voetnoot1618
Gehoorzaemheit van 't Godtbetrouwen neem'Ga naar voetnoot1619
1620[regelnummer]
Gevangen wat na'et eigenzinnigh zweem'.Ga naar voetnoot1620
Wie JESUS school leergierigh wil hanteeren,Ga naar voetnoot1621
Laet zijn vernuft van 's meesters lippen leeren.
Wie in dit Rijck zich drage als onderdaen,
Moet onder 't woort der hooghste vierschaer staen.Ga naar voetnoot1624
1625[regelnummer]
De Vader eert den Zoon, uit hem geboren:
De Zoon gebiet u naer zijn Bruit te hooren:Ga naar voetnoot1626
Nu spreecken Zoon en Bruit uit eenen mont.Ga naar voetnoot1627
Zy voert zijn woort, en staet op hem gegront,Ga naar voetnoot1628
Belovende zijn' geest en kracht en klaerheitGa naar voetnoot1629
1630[regelnummer]
Aen zijne Kerck, den Hooftpijlaer der Waerheit.Ga naar voetnoot1630
Op dit geloof zijn d'outers omgedraeit;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1631
Schoon d'eerste Kerck zoo helsch wiert uitgekraeitGa naar voetnoot1632
(Terwijl de last van 't kruis alom vermeerde)Ga naar voetnoot1633
Een' gruwel, die op kindermoorden teerde,Ga naar voetnoot1634
1635[regelnummer]
At menschevleesch, en slorpte bloet, als wijn,
In 't heimelijck, en schuw van zonneschijn.Ga naar voetnoot1636
Zy leet dien schimp geduldigh van den Heiden;
Een' schimp, waerom zich zom van Kristus scheiden:Ga naar voetnoot1638
Doch zy hiel stant; betrouwende in haer' noot,Ga naar voetnoot1639
1640[regelnummer]
Dat hier de mensch alleen niet leeft by broot,Ga naar voetnoot1640
Maer by dit woort met JESUS mont gesproken;Ga naar voetnoot1641
Waer door de ziel noit voetsel heeft ontbroken.
O Godt, uw woort is een volkomen werck:Ga naar voetnoot1643
Uw heilwoort spijst uw hongerige Kerck:Ga naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
Uw woort is geest en enckel ziel en leven.Ga naar voetnoot1645
| |
[pagina 709]
| |
Wat bant bezwijck', dees zal haer niet begeven.Ga naar voetnoot1646
Dat Berengaer en Kapernaum danGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1647
Vry morre en knorre, en walgh' van 't hemelsch Man,Ga naar voetnoot1648
En tergh' de roede in 's dolings wildernisse:Ga naar voetnoot1649
1650[regelnummer]
Volhardt ghy slechts, en reinigh uw gewisse,Ga naar voetnoot1650
Om waerdighlijck t'ontfangen 't kostlijck pant
Der zaligheit, als uit 's Verlossers hant:Ga naar voetnoot1651-52
Dat schildere u voor oogen 't bitter sterven,Ga naar voetnoot1653
Gemaelt op 't Kruis, met levendige verven:Ga naar voetnoot1654
1655[regelnummer]
't Vereenige u met Gode en zijnen Zoon:
't Verknoope u in gemeenschap, met den troonGa naar voetnoot1656
Der Engelen, en al de medeleden
Des lijfs, in strijt of reede doorgestreden:Ga naar voetnoot1657-58Ga naar voetnoot1658
't Beziel' uw ziel, op datze groeie en bloey',Ga naar voetnoot1659
1660[regelnummer]
In alle deught, en haer geen last vermoey',Ga naar voetnoot1660
Geen zielgift smette, of geen bekoring tsage;Ga naar voetnoot1661
Maer 's afgronts heir in 't hart te velde uitjage;Ga naar voetnoot1662
Byzonder als 't u reiskost strecke op reis;Ga naar voetnoot1663
Terwijl ghy zucht naer 't opperste palais;Ga naar voetnoot1664
1665[regelnummer]
Om noch by Godt 't verborgen Man te smaken,Ga naar voetnoot1665
Daer zijn gezicht alle oogen zal vermaken.Ga naar voetnoot1666
Zoo sprack Sint Jan, en d'arent, snel en vlughGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1667
Van slaghveêr, droegh zijn meester op den rugh,
Van waer hy quam: de zon verzonck, en daelde:
1670[regelnummer]
Ick sleet den nacht met dencken aen 't verhaelde.Ga naar voetnoot1670
|
|