Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 481]
[p. 481]

[S. Lucy]



illustratie

S. Lucy.Ga naar voetnoot*

1 LUCY, een dochter van Eutychia, te Syrakuze, in Sicilie, onder Keizer Diokletiaen, trock,Ga naar voetnootr. 1 2 met hare moeder, van den bloetgang gequelt, naer Katane, ten grave van de zalige maeghtGa naar voetnoot2 3 en martelares, Sint Aeght; daer Godt de krancke genas, die sedert haer godtyverigh kintGa naar voetnoot3 4 ontsloegh van den knoop der ondertrouwe, met eenen onverlichten jongman, uit moederlijckGa naar voetnoot4-5 5 bedwangk, geleit. De Maeght, alle haer have en middelen verkocht, en aen nootdruftigen uit-Ga naar voetnoot5-6 6 gedeilt hebbende, verviel in 's jongelings wraecke; waer door zy by den Lantvooght, Paschaes, 7 verraden, en den schoffeerderen ten roof gegeven, door Godts kracht, onverwrickbaer tegen-Ga naar voetnoot7 8 gehouden wiert, en alle gewelt van koorden en aengespanne ossen en stieren trotste; gelijck daerGa naar voetnoot8 9 na allerhande vierwerck van peck hars en oly, tot dat men haer eenen dolck in den hals duwde.

[pagina 482]
[p. 482]

Lucy aen Eudoxia, hare Voester.Ga naar voetnoot*

 
Dit 's oock godtvruchtigheit, dat ick mijn trouwe Voester,
 
Myn andre moeder, noch voor 't alleruiterst koesterGa naar voetnoot2
 
Met troost; naerdienze zit belaên om haer Lucy,Ga naar voetnootvs. 1-3
 
Haer voesterkint; noch noit zoo welgemoet en bly,
5[regelnummer]
Als nu het zyne borst en boezem gaet ontblooten,Ga naar voetnoot5
 
Voor 't spits des dolx, die strax de hartaêr af zal stooten,Ga naar voetnoot6
 
En helpen zoo de ziel aen vrye en ope lucht;
 
In 't zaligh vaderlant, waer naer zy hyght, en zucht.
 
O Voester, is uw melck in my tot vleesch gedegen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En bloet, waer door ghy trilt voor 't schittren van den degen;
 
Als een die medelyt, in al het gene ick ly;
 
Zoo troost u, dat ghy ook van 't zaet der martlery,
 
In my, uw vleesch, de vrucht der martlery zult maeien;Ga naar voetnoot12-13
 
Een' gouden oegst, belooft aen die met tranen zaeien.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
'k Zagh dit doorluchtigh endt van verre te gemoet,Ga naar voetnoot15
 
Al sedert dat ick trock met moeder naer den voet
 
Van Aetna, te Katane, op 't spoor der yveraren,Ga naar voetnoot16-17Ga naar voetnoot17
 
Die, om Sint Aeghts gebeent, van Syrakuze varen,
 
Veel mylen westwaert aen; en vieren 't jaergety,
20[regelnummer]
Om dit befaemde graf, daer, zonder artseny,
 
d'Ellendige geneest van ongeneesbre qualen,Ga naar voetnoot21
 
En Gods genade blinckt in d'eer der martelstralen.Ga naar voetnoot18-22
 
Hier las men, hoe de zoom van Jesus kleet genas,Ga naar voetnoot23
 
En d'oude bloetwel stopte, aen wie geen stoppen was,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
In twalef jaren tijts, door kruit noch schrandre vonden,Ga naar voetnoot25
[pagina 483]
[p. 483]
 
Die al het zuure zweet der quynende verslonden.Ga naar voetnoot26
 
O moeder, zeide ick, bouw uw hoop op dezen gront.Ga naar voetnoot27
 
De vrome Maeght, die stip op 's Heilants wetten stont,Ga naar voetnoot28
 
Verdiende, door haer doot, dat hy gezwint komt zweven
30[regelnummer]
Naer deze, die zijn eer veel waerder was dan 't leven,Ga naar voetnoot29-30Ga naar voetnoot30
 
Genaeck het maeghdegraf, en roep met hart en mont
 
Dien trooster aen: ick zie Eutychia gezont.Ga naar voetnoot31-32
 
Zoo spreeck ick tegens haer, terwyl de bruine schimmen,Ga naar voetnoot33
 
Na 'et ondergaen des lichts, verryzen op de kimmen.
35[regelnummer]
Wy knielen voor het graf, verlaten van den drang
 
Der biddenden, daer geen gebedt ons valt te lang,
 
En zilte tranen vast afzypen, langs de kaecken,Ga naar voetnoot37
 
En weicken zelf den zerck der grafste, daer wy waecken.Ga naar voetnoot38
 
De druppels druppen door de tombe op 't kout gebeent,
40[regelnummer]
En vaeck bevangt, en wieght ons, moede en mat gesteent,Ga naar voetnoot40
 
Allengs in slaep: toen scheen, voor myn beschaduwde oogen,
 
De heilige Aeght, gedaelt van d'onbesmette bogen,Ga naar voetnoot42
 
Met eenen schat van gout en diamant om 't hair,
 
In eenen heldren ringk van glanssen, in een schaer
45[regelnummer]
Van Engelen, my dus blygeestigh op te wecken:
 
Lucy, mijn zuster, rein van vuile minnevlecken,
 
Wat eischtghe, 't geen ghy zelf uw moeder geven mooght?Ga naar voetnoot47
 
Haer bloetbron is door 't vier van uw gebeên verdrooght.
 
Ghy zult, begeerigh naer den palm der martelbane,
50[regelnummer]
Uw Syrakuze doen naeryvren myn Katane,Ga naar voetnoot50
 
En moedigen 't, door d'eer van uw stantvastigh endt,Ga naar voetnoot51
 
En kuisch gemoedt, aen my en t'alziende oogh bekent.Ga naar voetnoot33-52Ga naar voetnoot52
 
'k Ontwaeckte op dat gezicht, en riep: ghy zijt genezen.
[pagina 484]
[p. 484]
 
'k Viel moeder om den hals, en al mijn aders rezen.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Zy schelt my vrolijck quyt de schult en naem van bruit,
 
En 't heidensch bedde; en deelt mijn erf en bruitschat uit,Ga naar voetnoot56
 
Aen den nootdruftigen, op mijn begeerte, en bede.Ga naar voetnoot53-57
 
Myn bruigom, die dit roock, wist ghy door uwe rede
 
Zoo loos te mompen, dat hy, zonder achterdocht,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
De have zyner bruit gewillighlijck verkocht,Ga naar voetnoot60
 
Op hoop, dat zy 't genot der mangelinge trouwelijckGa naar voetnoot61
 
Besteden zou, ten steun van zijn beooghde houwelijck.Ga naar voetnoot58-62Ga naar voetnoot62
 
Maer ziende zich in 't endt van 't spoor gedwaelt, zoo dwaes,Ga naar voetnoot63
 
Zoo daeght hy my terstont ter vierschaer, voor Paschaes;Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Die dringt op 't wierroocken, en stampt en raest, by poozen.Ga naar voetnoot65
 
Ick zegh: de hant gereickt aen manne-en-ouderloozen,
 
Aen troostelooze weeuw en weezen, zonder schult
 
Getreên van armoe, staende op 't punt van ongedult,Ga naar voetnoot68
 
Rieckt aengenamer dan de reuck der wierroockvaten,
70[regelnummer]
Gezwaeit voor Goôn, waer op zich niemant magh verlaten.Ga naar voetnoot65-70Ga naar voetnoot70
 
Drie jaren roockte ick zoo naer 't starrerijck gewelf.Ga naar voetnoot71
 
Nu hebbende anders niet om t'offren dan my zelf,
 
Zoo offer ick my zelf. de vierschaer strax aen 't woelen:Ga naar voetnoot71-73Ga naar voetnoot73
 
Ick had mijn hylixgoet slechts doorgejaeght met boelen,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Al t'eer-en-trouweloos, verhit op dolle min;
 
Was tienwerf schendens waert. men riep schoffeerders in,Ga naar voetnoot73-76Ga naar voetnoot76
 
En dreighde my, door schaemte en schennissen, te moorden.Ga naar voetnoot76-77Ga naar voetnoot77
 
Maer wat men rukte, in spijt van kennep en van koorden,Ga naar voetnoot78
 
En mannekracht, en vee, dat al zijn zeenen spant,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
k'Verwrickte niet een' voet, en hiel stantvastigh stant.Ga naar voetnoot78-80
[pagina 485]
[p. 485]
 
Zoo werckt d'Almogentheit in die aen hem gelooven,
 
En Archimedes gaen, en zijn vernuft, te boven;Ga naar voetnoot82
 
Hoewel hy zich vermat, te lichten uit zijn as
 
Den aertkloot, zoo 'er plaets voor hem daer buiten was.Ga naar voetnoot83-84
85[regelnummer]
De Heiden ziet dit spel met opgerechte hairen,Ga naar voetnoot85
 
En wijt het kracht van kunst. al 't rot der wichelarenGa naar voetnoot86
 
En tovergeesten stelt bezweeringen te werck.
 
De priester staet verbaest, voor zijn verbaesde kerck,Ga naar voetnoot88
 
Nu hars noch olivier yet op mijn vel kan winnen.Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
De raden zijn ten einde, en hun ontstelde zinnenGa naar voetnoot90
 
Besluiten eenen dolck te dryven door mijn borst.
 
'k Verwacht terstont den steeck, ter eere van den Vorst,Ga naar voetnoot92
 
Die 's krygsmans speere gaf zijn borst, aen 't Kruis, ten beste.Ga naar voetnoot93
 
Doch eer ick sterf, om Godt, beveel ick u, voor 't leste,
95[regelnummer]
Mijn moeder, d'oude weeuw, op dat ghy haer, ter noot,
 
Het hooft noch onderstut met troost; indien mijn doot
 
Haer grieft; naerdien natuur, oock tegens Godts gehengen,Ga naar voetnoot97
 
Uit heuren aert, zomwyl zich in zijn werck wil mengen.
 
Ick, reisreede, en gescheept naer 't weeligh paradys,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Zie Diokletiaen, den Roomschen Dionys,Ga naar voetnoot100
 
Ontsceptert, en Paschaes, den lastraer van mijn Heilant,
 
En plonderaer des oegsts van dit gezegent eilant,Ga naar voetnoot102
 
Te Rome, voor den Raet gedaghvaert, in der yl,
 
Zijn ongerechtigheit aen d'opgeheve byl
105[regelnummer]
Betalen, als een schult en straf der schellemstucken.Ga naar voetnoot101-105
 
Een betere eeuw genaeckt, en komt u leet te drucken,
 
Geen Christen hart ontzie het juck van eenigh kruis;Ga naar voetnoot107
 
Sint Aeght bewaeckt Katane, en ick mijn Syrakuis.Ga naar voetnoot108

voetnoot*
S. Lucy: De eenige bron, waarin de marteldood van de H. Lucia onder Diocletianus en Maximianus in 305 (feestdag 13 Dec.) verhaald wordt, is Surius, die zich op oude handschriften beroept. Vondel had Surius' relaas in De Probatis Sanctorum Historiis (Colon. Agripp. MDLXXV tom. VI, blz. 892) vermoedelijk onder zijn bereik; in elk geval geeft hij het, zoo uitvoerig als het is, in dezen kortsten Brief, met eenige omissies en kleine afwijkingen, vrij letterlijk weer.
voetnootr. 1
Eutychia: deze naam komt ook bij Surius voor.
voetnoot2
bloetgang: bloedvloeiing; Katane: Catania, vgl. S. Aeght, vs. 3.
voetnoot3
godtyverigh: vol ijver voor God.
voetnoot4-5
ondertrouwe: verloving; onverlichten: ongedoopten; moederlijck bedwangk: dwang van de moeder.
voetnoot5-6
uitgedeilt: Zuid-Nederl. voor uitgedeeld; Lantvooght, Paschaes: Pascasius Consuralis.
voetnoot7
schoffeerderen: schenners, verkrachters.
voetnoot8
trotste: trotseerde.
voetnoot*
In 't opschrift: Eudoxia, hare voester: bij Surius is alleen sprake van Lucia's ‘nutrix’, voedster, min, en ook in geen enkel verband met deze heilige vond ik den naam, die ‘goede faam’ beteekent, vermeld. Vondel heeft den naam dus klaarblijkelijk verzonnen, wellicht in analogie met Eutychia (‘gelukzaligheid’) en met een bijgedachte aan Eusebia, waarvan vs. 1 de vertaling geeft.
voetnoot2
andre, tweede. Lat. altera; voor 't alleruiterst: voor het einde, den dood; 3 naerdien: nu; zit belaên om: bezorgd is voor.
voetnootvs. 1-3
Versta: niet alleen de liefde voor ouders, maar ook voor verzorgers valt onder de deugd godtvruchtigheit, εὐσεβεια, pietas.
voetnoot5
zyne: het grammatikaal geslacht bij kind, hoewel een jonge vrouw bedoeld is; dit komt in Limburg nog voor.
voetnoot6
't spits: de punt; af stooten: door steken.
voetnoot9
gedegen: gegroeid, van dijgen, in vasten vorm overgaan.
voetnoot12-13
martlery: martelaarschap.
voetnoot14
oegst: oogst; belooft enz. vgl. Ps. CXXV, 5.
voetnoot15
dit doorluchtigh endt: dezen verheven dood.
voetnoot16-17
naer den voet van Aetna, te Katane: vgl. S. Aeght, vs. 3-4.
voetnoot17
yveraren: godvreezende pelgrims.
voetnoot21
d'Ellendige: den noodlijdende.
voetnoot18-22
Het graf van de H. Agatha te Catania is van ouds een bedevaartplaats voor de Sicilianen.
voetnoot23
Hier las men: Surius verhaalt: ‘Toen bij het graf van de H. Agatha processie werd gehouden, las men het Evangelie voor van de vrouw, die door den zoom van Jezus' kleed van haar bloedvloeiing genezen was’ (l.c. bl. 892).
voetnoot24
d'oude bloetwel: ‘een vrouw die twaalf jaar aan bloedvloeiing leed’, Luc. VIII, 43; aen wie: waaraan.
voetnoot25
kruit: geneeskruid; vonden: vondsten.
voetnoot26
‘Heel haar vermogen had zij aan geneesheeren uitgegeven’, Luc. l.c.
voetnoot27
uw hoop: van genezing; Eutychia leed vier jaar aan dezelfde kwaal als de vrouw van 't Evangelie.
voetnoot28
De vrome Maeght: S. Agatha; stip: stipt.
voetnoot29-30
Vondel geeft hier nogal vreemd het Latijn van Surius weer: ‘Crede Agathen passam pro Christi nomine hoc meruisse, ut semper in praesentia habeat eum, pro cujus nomine passa est’. (Geloof, dat Agatha, die voor Christus leed, verdiend heeft, dat zij altijd hem in hare nabijheid heeft, voor wiens naam zij leed) l.c.; hy: Christus.
voetnoot30
deze: Agatha; die: voor wie.
voetnoot31-32
Surius: ‘Raak dus met vertrouwen haar graf aan en ge zult bevrijd worden’.
voetnoot33
bruine schimmen: donkere schaduwen.
voetnoot37
afzypen: afzijpelen.
voetnoot38
weicken: week maken; grafste: grafstede.
voetnoot40
vaeck: slaap; gesteent: geschreid.
voetnoot42
d'onbesmette bogen: de Hemel.
voetnoot47
mooght: vermoogt, kunt.
voetnoot50
naeryvren: nastreven.
voetnoot51
moedigen 't: het bemoedigen.
voetnoot33-52
Trouwe weergave van Surius: ‘Toen dan na de plechtigheden het volk was weggegaan, wierpen moeder en dochter zich voor het graf van de heilige maagd en begonnen met tranen om hulp te smeeken. En terwijl het gebed gerekt werd, viel de jonge Lucia in slaap en zag in haar droom de zalige Agatha staan in 't midden van de engelen en met edelsteenen versierd, zeggende: Mijn zuster Lucia, aan God gewijde maagd, wat vraagt ge mij, hetgeen ge zelf terstond kunt bewerken? Want uw vertrouwen is uw moeder ten goede gekomen, en zie, zij is genezen. En zooals Catana om mij door Christus verheerlijkt werd, zoo zal Syrakuse eer genieten door u: want in uw maagdelijkheid hebt ge Christus een aangename woonstede bereid’ (l.c.).
voetnoot52
t'alziende oogh: God.
voetnoot54
rezen: zwollen, van blijdschap.
voetnoot56
't heidensch bedde: 't huwelijk met een ongedoopte.
voetnoot53-57
Surius: ‘Dit hoorend, stond zij bevend wakker geschrokken op en zei tot haar moeder: Moeder, moeder, U bent genezen! Ik bid u nu door deze maagd.... dat ge mij niet spreekt van een bruidegom.... En dagelijks werd haar bezit aan de behoeften der armen uitgedeeld’. (l.c.).
voetnoot59
loos: slim; mompen: misleiden.
voetnoot60
have: bezit.
voetnoot61
't genot der mangelinge: de opbrengst van de transaktie, mangelen beteekent in Zuid-Nederland nog: ruilen; trouwelijck: bona fide.
voetnoot58-62
‘Intusschen merkte de bruigom dit en vroeg de voedster van Lucia, wat dat beteekende? En voorzichtig verzon zij, dat zij haar juweelen te gelde maakte, om een mooi bezit te koopen. De domoor (stultus, dwaes: vs. 63) verstond dit van stoffelijken handel en begon mee te verkoopen’ (l.c.); roock: de lucht van kreeg; rede: uitleg.
voetnoot62
houwelijck: huwelijk.
voetnoot63
van 't spoor gedwaelt: misleid.
voetnoot64
Surius: ‘Toen hij gehoord had. dat alles voor de armen was, maakte hij er een geschil van voor 't gerecht van den consul Paschasius’ (l.c.).
voetnoot65
dringt: dringt aan.
voetnoot68
staende op 't punt van ongedult: die door hun ellende ongeduldig, wanhopig dreigen te worden.
voetnoot65-70
‘Paschasius haar berispend begint haar tot de duiveloffers uit te noodigen. Waarop Lucia zeide: Een levend en onbesmet offer voor God is het bezoeken van weduwen en weezen in hun nood’ (l.c.).
voetnoot70
magh: kan.
voetnoot71
roockte: wierookte; zoo: door liefdadigheid; 't starrerijck gewelf: de Hemel.
voetnoot71-73
‘Drie jaren deed ik niet anders en offerde zoo aan God. Nu mij niets meer te offeren overschiet, offer ik mij zelf’ (l.c.).
voetnoot73
strax: terstond.
voetnoot74
hylixgoet: inbreng van het huwelijk; boelen: wellustigen.
voetnoot73-76
‘Paschasius zei: Ge hebt uw erfdeel met vrouwenschenders doorgebracht’.
voetnoot76
schoffeerders: verkrachters.
voetnoot76-77
‘Toen liet de consul schenners (lenones) komen, gaf haar aan hen over en zei; Doet haar zooveel schande aan, dat zij er van sterft’ (l.c. bl. 893.)
voetnoot77
schaemte en schennissen: beschamende schending.
voetnoot78
kennep: hennep, touw.
voetnoot79
zeenen: Zuid-Nederl. voor zenuwen.
voetnoot78-80
‘Maar toen men begon haar naar 't bordeel te sleepen, hield de heilige Geest haar met zóó'n gewicht tegen, dat ze niet te bewegen was. Men sloeg touwen om haar handen en voeten, allen trokken, tegelijk.... verschillende koppels ossen werden er voor gespannen, maar ze bleef onbewegelijk’ (l.c.).
voetnoot82
Archimedes, de bekende Grieksche mathematicus uit de 2de eeuw v. Chr., wordt er hier bijgehaald, omdat hij een Syrakuser was.
voetnoot83-84
Vermaard is Archimedes' bekentenis, dat hij de aarde zou kunnen opbeuren, wanneer hij daarbuiten een steunpunt voor zijn hefboom had.
voetnoot85
De Heiden: Paschasius; opgerechte hairen: overeind staande haren, van angst voor 't wonder; Surius zegt: ‘Paschasius begon bang te worden’.
voetnoot86
kunst: tooverkunst; al 't rot: de heele bende; Surius: ‘Hij riep zijn toovenaars en waarzeggers en tempelpriesters, die hun bijgeloovigheden te werk stelden, om haar te verroeren’.
voetnoot88
zijn verbaesde kerck: de tempel vol verbijsterde menschen.
voetnoot89
olivier: olievuur, kokende olie; Surius' bizonderheid: ‘Tunc Paschasius lotio eam perfundi jussit’ (l.c.) wijzigde Vondel blijkbaar uit welvoeglijkheid.
voetnoot90
De raden zijn ten einde: zij zijn ten einde raad; raden: raadgevers; Surius: ‘De vrienden van Paschasius, niet langer zijn angst verdragend, lieten haar met een zwaard doorsteken’ (l.c.).
voetnoot92
terstont: zoo aanstonds; den Vorst: Christus.
voetnoot93
ter noot: in haar nood.
voetnoot97
naerdien: omdat; versta verder: omdat de natuur, tegen Gods toelating (gehengen), zich soms tegen zijn verordeningen verzetten wil.
voetnoot99
reisreede: reisvaardig, klaar voor de reis naar de eeuwigheid; gescheept: ingescheept; weeligh paradys: het hemelsch geluk.
voetnoot100
Diokletiaen: de keizer, die tot 305 samen met Maximianus regeerde; waarom Vondel hem een Roomschen (Romeinschen) Dionys noemt, valt niet te zeggen; in de heele geschiedenis van S. Lucia komt geen Dionysius voor, terwijl Vondel Maximianus, wèl door Surius vermeld, verzwijgt. Surius heeft nl.: ‘Tot de omstaanders zeide Lucia: ‘Ik voorspel u den vrede van de Kerk, nadat Diokletianus zal zijn uitgeworpen en Maximianus vandaag nog zal zijn gestorven’ (l.c.)
voetnoot102
plonderaer: plunderaar, vernieler; des oegsts: van den oogst, hier in geestelijken zin te verstaan als weerspiegeling van de stoffelijke vruchtbaarheid van het gezegent eilant Sicilië, vgl. St. Aeght, vs. 74.
voetnoot101-105
Surius: ‘De Siciliërs zeiden, dat Paschasius het land beroofd had. Daarom werd hij naar Rome ontboden, en, gehoord door den heelen Senaat, ter dood veroordeeld’ (l.c. bl. 894).
voetnoot107
ontzie: vreeze.
voetnoot108
Syrakuis: Syrakuse.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys