De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 481]
| |
S. Lucy.Ga naar voetnoot*1 LUCY, een dochter van Eutychia, te Syrakuze, in Sicilie, onder Keizer Diokletiaen, trock,Ga naar voetnootr. 1 2 met hare moeder, van den bloetgang gequelt, naer Katane, ten grave van de zalige maeghtGa naar voetnoot2 3 en martelares, Sint Aeght; daer Godt de krancke genas, die sedert haer godtyverigh kintGa naar voetnoot3 4 ontsloegh van den knoop der ondertrouwe, met eenen onverlichten jongman, uit moederlijckGa naar voetnoot4-5 5 bedwangk, geleit. De Maeght, alle haer have en middelen verkocht, en aen nootdruftigen uit-Ga naar voetnoot5-6 6 gedeilt hebbende, verviel in 's jongelings wraecke; waer door zy by den Lantvooght, Paschaes, 7 verraden, en den schoffeerderen ten roof gegeven, door Godts kracht, onverwrickbaer tegen-Ga naar voetnoot7 8 gehouden wiert, en alle gewelt van koorden en aengespanne ossen en stieren trotste; gelijck daerGa naar voetnoot8 9 na allerhande vierwerck van peck hars en oly, tot dat men haer eenen dolck in den hals duwde. | |
[pagina 482]
| |
Lucy aen Eudoxia, hare Voester.Ga naar voetnoot*Dit 's oock godtvruchtigheit, dat ick mijn trouwe Voester,
Myn andre moeder, noch voor 't alleruiterst koesterGa naar voetnoot2
Met troost; naerdienze zit belaên om haer Lucy,Ga naar voetnootvs. 1-3
Haer voesterkint; noch noit zoo welgemoet en bly,
5[regelnummer]
Als nu het zyne borst en boezem gaet ontblooten,Ga naar voetnoot5
Voor 't spits des dolx, die strax de hartaêr af zal stooten,Ga naar voetnoot6
En helpen zoo de ziel aen vrye en ope lucht;
In 't zaligh vaderlant, waer naer zy hyght, en zucht.
O Voester, is uw melck in my tot vleesch gedegen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En bloet, waer door ghy trilt voor 't schittren van den degen;
Als een die medelyt, in al het gene ick ly;
Zoo troost u, dat ghy ook van 't zaet der martlery,
In my, uw vleesch, de vrucht der martlery zult maeien;Ga naar voetnoot12-13
Een' gouden oegst, belooft aen die met tranen zaeien.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
'k Zagh dit doorluchtigh endt van verre te gemoet,Ga naar voetnoot15
Al sedert dat ick trock met moeder naer den voet
Van Aetna, te Katane, op 't spoor der yveraren,Ga naar voetnoot16-17Ga naar voetnoot17
Die, om Sint Aeghts gebeent, van Syrakuze varen,
Veel mylen westwaert aen; en vieren 't jaergety,
20[regelnummer]
Om dit befaemde graf, daer, zonder artseny,
d'Ellendige geneest van ongeneesbre qualen,Ga naar voetnoot21
En Gods genade blinckt in d'eer der martelstralen.Ga naar voetnoot18-22
Hier las men, hoe de zoom van Jesus kleet genas,Ga naar voetnoot23
En d'oude bloetwel stopte, aen wie geen stoppen was,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
In twalef jaren tijts, door kruit noch schrandre vonden,Ga naar voetnoot25
| |
[pagina 483]
| |
Die al het zuure zweet der quynende verslonden.Ga naar voetnoot26
O moeder, zeide ick, bouw uw hoop op dezen gront.Ga naar voetnoot27
De vrome Maeght, die stip op 's Heilants wetten stont,Ga naar voetnoot28
Verdiende, door haer doot, dat hy gezwint komt zweven
30[regelnummer]
Naer deze, die zijn eer veel waerder was dan 't leven,Ga naar voetnoot29-30Ga naar voetnoot30
Genaeck het maeghdegraf, en roep met hart en mont
Dien trooster aen: ick zie Eutychia gezont.Ga naar voetnoot31-32
Zoo spreeck ick tegens haer, terwyl de bruine schimmen,Ga naar voetnoot33
Na 'et ondergaen des lichts, verryzen op de kimmen.
35[regelnummer]
Wy knielen voor het graf, verlaten van den drang
Der biddenden, daer geen gebedt ons valt te lang,
En zilte tranen vast afzypen, langs de kaecken,Ga naar voetnoot37
En weicken zelf den zerck der grafste, daer wy waecken.Ga naar voetnoot38
De druppels druppen door de tombe op 't kout gebeent,
40[regelnummer]
En vaeck bevangt, en wieght ons, moede en mat gesteent,Ga naar voetnoot40
Allengs in slaep: toen scheen, voor myn beschaduwde oogen,
De heilige Aeght, gedaelt van d'onbesmette bogen,Ga naar voetnoot42
Met eenen schat van gout en diamant om 't hair,
In eenen heldren ringk van glanssen, in een schaer
45[regelnummer]
Van Engelen, my dus blygeestigh op te wecken:
Lucy, mijn zuster, rein van vuile minnevlecken,
Wat eischtghe, 't geen ghy zelf uw moeder geven mooght?Ga naar voetnoot47
Haer bloetbron is door 't vier van uw gebeên verdrooght.
Ghy zult, begeerigh naer den palm der martelbane,
50[regelnummer]
Uw Syrakuze doen naeryvren myn Katane,Ga naar voetnoot50
En moedigen 't, door d'eer van uw stantvastigh endt,Ga naar voetnoot51
En kuisch gemoedt, aen my en t'alziende oogh bekent.Ga naar voetnoot33-52Ga naar voetnoot52
'k Ontwaeckte op dat gezicht, en riep: ghy zijt genezen.
| |
[pagina 484]
| |
'k Viel moeder om den hals, en al mijn aders rezen.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Zy schelt my vrolijck quyt de schult en naem van bruit,
En 't heidensch bedde; en deelt mijn erf en bruitschat uit,Ga naar voetnoot56
Aen den nootdruftigen, op mijn begeerte, en bede.Ga naar voetnoot53-57
Myn bruigom, die dit roock, wist ghy door uwe rede
Zoo loos te mompen, dat hy, zonder achterdocht,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
De have zyner bruit gewillighlijck verkocht,Ga naar voetnoot60
Op hoop, dat zy 't genot der mangelinge trouwelijckGa naar voetnoot61
Besteden zou, ten steun van zijn beooghde houwelijck.Ga naar voetnoot58-62Ga naar voetnoot62
Maer ziende zich in 't endt van 't spoor gedwaelt, zoo dwaes,Ga naar voetnoot63
Zoo daeght hy my terstont ter vierschaer, voor Paschaes;Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Die dringt op 't wierroocken, en stampt en raest, by poozen.Ga naar voetnoot65
Ick zegh: de hant gereickt aen manne-en-ouderloozen,
Aen troostelooze weeuw en weezen, zonder schult
Getreên van armoe, staende op 't punt van ongedult,Ga naar voetnoot68
Rieckt aengenamer dan de reuck der wierroockvaten,
70[regelnummer]
Gezwaeit voor Goôn, waer op zich niemant magh verlaten.Ga naar voetnoot65-70Ga naar voetnoot70
Drie jaren roockte ick zoo naer 't starrerijck gewelf.Ga naar voetnoot71
Nu hebbende anders niet om t'offren dan my zelf,
Zoo offer ick my zelf. de vierschaer strax aen 't woelen:Ga naar voetnoot71-73Ga naar voetnoot73
Ick had mijn hylixgoet slechts doorgejaeght met boelen,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Al t'eer-en-trouweloos, verhit op dolle min;
Was tienwerf schendens waert. men riep schoffeerders in,Ga naar voetnoot73-76Ga naar voetnoot76
En dreighde my, door schaemte en schennissen, te moorden.Ga naar voetnoot76-77Ga naar voetnoot77
Maer wat men rukte, in spijt van kennep en van koorden,Ga naar voetnoot78
En mannekracht, en vee, dat al zijn zeenen spant,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
k'Verwrickte niet een' voet, en hiel stantvastigh stant.Ga naar voetnoot78-80
| |
[pagina 485]
| |
Zoo werckt d'Almogentheit in die aen hem gelooven,
En Archimedes gaen, en zijn vernuft, te boven;Ga naar voetnoot82
Hoewel hy zich vermat, te lichten uit zijn as
Den aertkloot, zoo 'er plaets voor hem daer buiten was.Ga naar voetnoot83-84
85[regelnummer]
De Heiden ziet dit spel met opgerechte hairen,Ga naar voetnoot85
En wijt het kracht van kunst. al 't rot der wichelarenGa naar voetnoot86
En tovergeesten stelt bezweeringen te werck.
De priester staet verbaest, voor zijn verbaesde kerck,Ga naar voetnoot88
Nu hars noch olivier yet op mijn vel kan winnen.Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
De raden zijn ten einde, en hun ontstelde zinnenGa naar voetnoot90
Besluiten eenen dolck te dryven door mijn borst.
'k Verwacht terstont den steeck, ter eere van den Vorst,Ga naar voetnoot92
Die 's krygsmans speere gaf zijn borst, aen 't Kruis, ten beste.Ga naar voetnoot93
Doch eer ick sterf, om Godt, beveel ick u, voor 't leste,
95[regelnummer]
Mijn moeder, d'oude weeuw, op dat ghy haer, ter noot,
Het hooft noch onderstut met troost; indien mijn doot
Haer grieft; naerdien natuur, oock tegens Godts gehengen,Ga naar voetnoot97
Uit heuren aert, zomwyl zich in zijn werck wil mengen.
Ick, reisreede, en gescheept naer 't weeligh paradys,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Zie Diokletiaen, den Roomschen Dionys,Ga naar voetnoot100
Ontsceptert, en Paschaes, den lastraer van mijn Heilant,
En plonderaer des oegsts van dit gezegent eilant,Ga naar voetnoot102
Te Rome, voor den Raet gedaghvaert, in der yl,
Zijn ongerechtigheit aen d'opgeheve byl
105[regelnummer]
Betalen, als een schult en straf der schellemstucken.Ga naar voetnoot101-105
Een betere eeuw genaeckt, en komt u leet te drucken,
Geen Christen hart ontzie het juck van eenigh kruis;Ga naar voetnoot107
Sint Aeght bewaeckt Katane, en ick mijn Syrakuis.Ga naar voetnoot108
|
|