De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 457]
| |
S. Caecilia.Ga naar voetnoot*1 CAECILIA, een dochter van ridderlijcken geslachte, te Rome, onder Keizer Markus Aurelius, 2 was vroegh van Godt verlicht, heimelijck, aen zynen eenigen Zoon, getrouwt, en, door dwang 3 der ouderen, ondertrouwt met Valeriaen; waerom zy, verlegen tegens d'aenstaende bruiloft,Ga naar voetnootr. 3 4 in 't hairen kleet, onder hare kostelijcke gewaden, met vasten waken bidden en inwendigeGa naar voetnoot4-5 5 lofzangen, onder orgelspel, vast by haren goddelijcken bruidegom, om een blyde uitkomst 6 aenhiel; tot datze, ter bruiloftskamer ingetreden, de rechte gelegenheit den ridder openbarende,Ga naar voetnoot6 7 hem waerschouwde voor den Engel, haren wachter. Hy, haer woort en Gode betrouwende,Ga naar voetnoot7 8 liet zich van Urbaen, het hooft der Kercke, doopen, zagh den Engel zyner gewaende bruit,Ga naar voetnoot8 9 en, zynen broeder Tiburtius Gode winnende, volharde met hem in godtvruchtige oeffeningen:Ga naar voetnoot9 10 waer over zy beyde van Almach, den bewintsman der stede, gevangen gepynight en gemarteltGa naar voetnoot10 11 wierden. De Maeght, na hun aengetast, weigerde d'afgoden te vieren ten spiegel van veeleGa naar voetnoot11 12 anderen, die Christus quamen te belijden: weshalven men haer in een drooge en heete badt-Ga naar voetnoot12 13 stove opsloot: maer de hitte van Godt wonderlijck verkoelt zijnde, zoo holp men haer, metGa naar voetnoot13 14 drie slagen in den neck (waer na zy noch drie dagen zieltooghde) aen d'eene zyde.Ga naar voetnoot14 | |
[pagina 458]
| |
Caecilia aen Valeriaen, haren Bruidegom.Caecilia, ten echte u onlangs toegestaen,Ga naar voetnootvs. 1
Door dwangk der ouderen, begroet Valeriaen,Ga naar voetnoot2
Haer' Bruidegom, die nu, voor d'Engelen, gaet trouwenGa naar voetnoot3
Godts aenschijn, 't schoonste 't welck de hemelen aenschouwen.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Myn heer, en Bruidegom, doch niet met dat beding,Ga naar voetnoot5
Waer op ick bevend met dees hant uw trouw ontfing,
Op dat ghy slechts den dienst des lichaems zoudt genieten,Ga naar voetnoot7
En vrolijckheit, gemengt met smerte, en huisverdrieten;
Maer bruigom door den bant van 't hemelsche gemoedt:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Hoe is uw hoop verkeert, op eenen andren voetGa naar voetnoot10
Dan toen ghy pleghtigh met Caecilia vergaerde,Ga naar voetnoot11
Eer zy haer hartewit u heimlijck openbaerde;Ga naar voetnoot12
Daer ghy, ter vrolijcke bruitskamer ingetreên,
Naer uw verstant, met haer vereenight waert en een;Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Eer zy uw hevigheit betemmen gingk met koordenGa naar voetnoot15
Van hemelval, en bont met onverwachte woorden;Ga naar voetnoot16
Daer 't kostelijcke bedt gespreit lagh, en bestroit,Ga naar voetnoot17
| |
[pagina 459]
| |
En 't morgenroot zoo na den Hymen zagh voltoit,Ga naar voetnoot18
Dat ghy, op dat de Bruit van maeght uw vrouw moght worden,
20[regelnummer]
Alreede op 't bruitsbedt woudt haer' blooden riem ontgorden.Ga naar voetnoot20
Valeriaen, myn troost, genade, braefste heer,
Zoo sprack ick al verbaest, en zeegh bykans ter neêr,Ga naar voetnoot22
En hiel uw handen vast, en al mijn leden beefden;Ga naar voetnoot23
(Want zuiverheit en echt elckander wederstreefden)Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
De liefde, die ick aen uw minne schuldigh ben,
Als eene die uw deught en dapperheit erken,
En d'eerste liefde, vroegh een' andren opgedragen.Ga naar voetnoot27
Uw aengezicht ontstack, als vier; en voort aen 't vragen,Ga naar voetnoot28
Aen wien ick was verlooft: wat boel my liever wasGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Dan echtgenoot. hoe heet die schelm, die schender? ras,
Zegh op. wat booswicht is 't? dat ick myn moedt magh koelen.Ga naar voetnoot31
Hy zal, dat vloeck ick hem, hy zal eerlang gevoelen,Ga naar voetnoot32
Dat wy van vromer bloet gesproten zyn dan hy.Ga naar voetnoot33
Maer toen die donkre wolck een luttel dreef voorby,
35[regelnummer]
En uwe hevigheit gehoor gaf, op myn bede,
Zoo knoopte ick deze rede aen d'aengevange rede:
De voorgemelde liefde en trouw gebieden myGa naar voetnoot37
Te zorgen voor uw ziele; en geen verradery,
Ten intre van deze echt, zoo trouweloos te plegen.
40[regelnummer]
't Is anders dan men waent met deze Bruit gelegen.
z'Is reede aen een gehuwt, die 't al, wat adem schept,Ga naar voetnoot41
Geschapen heeft, en voedt: dies zoo ghy roert of rept
Haer ongerepte leên; ick zie een' gloenden degenGa naar voetnoot43
U druipen op het hooft; het welck de hemel zegenGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Voor onheil. wacht u dan voor 't naeckende gevaer.
Ick ben myn eigen niet. bedaer wat. wel is waerGa naar voetnoot46
De feest heeft haer beslagh, en alle pleghtighedenGa naar voetnoot47
Voltrocken, kan men naeu van hier te rugge treden.Ga naar voetnoot48
De voorwaerde is gemaeckt: de bruitschat toegetelt:Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
't Geluck gewenscht: bancket en bruitsbedt toegestelt.Ga naar voetnoot50
| |
[pagina 460]
| |
De vlammesluier deckte en schaduwde myn kaecken.Ga naar voetnoot51
De torenkroon myn hair. men zagh de fackels blaecken.Ga naar voetnoot52
De trouw vlocht hant in hant. de pypen zwygen nu,Ga naar voetnoot53
En ick, u t'huisgeleit, ben dier verknocht aen u.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Wat hier verbeurt is, met zoo verre voort te varen,
Wyt my. ick schrickte dit myne oudren t'openbaeren.Ga naar voetnoot56
De schroomte is eigen, doch hier strafbaer, in een maeght,
Die, Christensch, oogen moet op 't geen dien heer behaeght,Ga naar voetnoot58
Waer aen zy zich verbont. 'k heb zomtijts heele dagen
60[regelnummer]
En nachten langk gebeên met traenen; en gedragen,
En draegh nu noch, op 't bloote en afgevaste lyf,
Ja onder bruitsgewaet en gordel, beide styf
Van parlen en gesteente, een onderkleet, geweven
Van borstligh steeckligh hair; op hoop of Godt wou geven
65[regelnummer]
Een eerlijcke uitkomste, in den maeghdelijcken strijt,Ga naar voetnoot65
En kuischen staet, alleen de starren toegewijt.Ga naar voetnoot66
'k Heb, onder galm van wint en loode en tinne tongen,Ga naar voetnoot67
Myn' Jesus, in mijn hart, zijn' Hymen toegezongen.Ga naar voetnoot68
Nu volgh myn' raet, en laet mijn kuischeit ongeraeckt;
70[regelnummer]
Zoo zult ghy zien wat geest, wat godtheit om haer waeckt.Ga naar voetnoot70
Dit spreeckende; zagh ick, en kon het schaers gelooven,Ga naar voetnoot71
Hoe ghy, door eene kracht, op u gestort, van boven,
Van eenen dollen leeuw in een zachtmoedigh lamGa naar voetnoot73
Veranderde, en uw hart myn' raet ter harte nam,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
En yverde, om Urbaen der Priestren zon te spreken;Ga naar voetnoot75
Daer, tusschen grafgebeente en martel-asch, versteken,Ga naar voetnoot76
Dit hooft van Rome u goot het water op het hooft,Ga naar voetnoot77
En kleede met een kleet, dat zelf de sneeuw verdooft;Ga naar voetnoot78
| |
[pagina 461]
| |
Een teecken, dat uw ziel noch witter was gewassen.Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Zoo quaemt ghy vrolijck my, in mijn salet, verrassen,Ga naar voetnoot80
En zaeght, daer uwe Bruit ter neder lagh gestreckt,
Den heldren wachter, die haer zuiverheit bedeckt,Ga naar voetnoot82
Met goddelijcken glans, en schemerende wiecken.Ga naar voetnoot83
Hy kranste uw hooft en 't mijn met roozen, die noch riecken,
85[regelnummer]
En witte lelien. toen kont ghy klaer verstaen,Ga naar voetnoot83-85
Dat ick met geenderley bedrogh hadde omgegaen.
Tiburtius, uw broêr, en nu uw megevangen,
Bereit een martelkroon, aen uwe zy, t'ontfangen,
Geraeckte, langs den draet van uw en mijn bericht,
90[regelnummer]
Uit 's afgronts Labyrinth, in 't noit betrocken licht.Ga naar voetnoot89-90
Toen rees 'er wieroock van gebeên en milde gaven.
Toen luste u 't martellijck, by duister, te begraven;Ga naar voetnoot92
Waerover Allemach u in den kercker smeet,Ga naar voetnoot93
En sloegh met scharpe roên, 't welck ghy geduldigh leedt;Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Dies 's kamerlings gezin en zelfs de lijftrauwanten
Aen 't botten zijn, als van uw bloet bedaude planten;Ga naar voetnoot95-96
Verwachtende de zon, die morgen op zal gaen,
En zien met wat gelaet ghy voor dat zwaert zult staen,Ga naar voetnoot97-98
't Welck hooft en hals en lyf en ziel gezwint zal scheiden,
100[regelnummer]
Hoe kan ick minder, dan voor 't jongste, u noch geleiden,Ga naar voetnoot100
En wencken, of ick 't hart van verre stercken kon,
Daer myn bedruckt gezicht gekeert staet van de zon,Ga naar voetnoot102
Ten Noorden, op een rots, bedauwt met zilte droppen,Ga naar voetnoot103
Langs 't aenschijn neergerolt, voor 't rollen van twee koppen;Ga naar voetnoot104
| |
[pagina 462]
| |
105[regelnummer]
Eer waerdiger gekroont met onverwelckend lof,Ga naar voetnoot105
Dan, in hun bloet geverft, te gapen naer het stof.Ga naar voetnoot106
Maer neen, geen lauwerkrans kan u meer glori geven,
Dan dus, voor Jesus eer, door 't eerloos stael te sneven;
En geen triomf maeckte oit den triomfeerder waert,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Die, aengebeên van 't volck, ten Kapitole vaert,Ga naar voetnoot110
Maer dees, die, door den roock en smoock van lasteringen,Ga naar voetnoot111
En lasternevels, recht ten hemel op komt dringen,
Daer 't heir der Engelen den triomfeerder wacht,Ga naar voetnoot113
By schooner dagh, getreên van geenen zwarten nacht.Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Daer hoop ick u eerlangk, die myner gingt ontfarmen,Ga naar voetnoot115
t'Omhelzen met myn ziel, en haer onzichtbre armen:Ga naar voetnoot116
Want 't leit my op de leên, dat, op uw spoor van bloet,Ga naar voetnoot117
De Bruit Caecilia den Bruigom natreên moet,
In 't drooge stoofbadt, heet gestoockt, gelijck een oven;Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Of door een zwaertquetsuur; om Godt te hooren loven;Ga naar voetnoot120
Die zijn geheilight paer ontpaerde, hier beneên,Ga naar voetnoot121
Op dat hy het, om hoogh, zou smelten onder een.
Verwacht ons slechts een poos, in die behoude haven;Ga naar voetnoot123
En ly, dat wy u met onze eige hant begraven;Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
En (schoon de grafdienst u vergolden wiert zoo straf)Ga naar voetnoot125
Tot uw gedachtenis dit snyden op uw graf:Ga naar voetnoot126
Hier rust Valeriaen. wat heeft die helt bedreven?
Hy spaerde om Godt zijn Bruit, maer niet zijn jonge leven.
|
|