De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 451]
| |
S. Agnes.Ga naar voetnoot*1 AGNES, een jongkvrouw te Rome, en uit Roomschen adel gesproten, wert, om hare dartienGa naar voetnootr. 1 2 jaren, vierighlijck aengezocht van Sophroon, een zoon van den overste der stadt; maer zy,Ga naar voetnoot2 3 wyzer beraden, een hemelsch huwelijck beoogende, sloegh alle bekoringen van staten rijck-Ga naar voetnoot3 4 dommen en wellusten af: waerom de vader des verliefden jongelings haer, ter vierschare 5 gedaeght, keur gaf; of, als een non, in Vestaes tempel te waecken; of in 't bordeel hare kuischeitGa naar voetnoot5 6 af te leggen: maer zy, naer geen van beide luisterende, wiert ter eerlooze plaetse gebroght,Ga naar voetnoot6 7 en daer beschut van den Engel, die den reuckeloozen jongelingk, voor hare voeten, doot terGa naar voetnoot7 8 aerde sloegh, en, op het gebedt der Maeght, weder opweckte: waer uit een groot oproer rees; 9 dies Aspaes, de Stadthouder, haer ten brant verwees: maer het vier, door Godts gehengenis,Ga naar voetnoot9 10 aen het smettelooze lichaem geen vatten vindende, zoo stack men dit onnoozel lam met denGa naar voetnoot10 11 degen den strot af, en offerde het gewyde bloet, aen 't altaer des eenigen Verlossers. | |
[pagina 452]
| |
Agnes aen Emerens, hare Zuighgenoot.Ga naar voetnoot*Leergierige Emerens, ghy zijt uit Agnes oogen,
Maer geensins uit haer hart, met wie ghy hebt gezogen
Een zelve voesters melck, en moerbay eener speen.
Och hadt ghy zoo met my een waterbadt gemeen,Ga naar voetnootvs. 4
5[regelnummer]
En zegening der drie aenbiddelijcke namen
Van Vader Zoon en Geest, een Godt en godtheit t'zamen;Ga naar voetnoot6
Hoe zuiver zou uw ziel, uit dees gewyde bron,
Die Adams ooftsmet wascht, gelijck een morgenzon,Ga naar voetnoot8
Verryzen, en voor 't licht de schimmen zien verhuizen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Met eene bange wolck van uilen, vledermuizen,
En huibens, kinders van des werelts naren nacht,Ga naar voetnoot11
En stout by duister: een gansch averechts geslacht,
't Welck schricklijck huilt en piept, om uwe speelnoots ooren,
Die, met haer kuische torts, hun onkuisch hol quam stooren.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Doch 'k hoop, dat ghy, die stil aen Christus voeten zit,
Als leerkint van zijn school, waer in men vast, en bidt,Ga naar voetnoot16
| |
[pagina 453]
| |
Oock, met de naeste feest, zult opgaen d'eerste trappen,Ga naar voetnoot17
En, onderdanigh en ootmoedigh, 's meesters stappen
En heirbaen gade slaen, die naer den heilbergh leit,Ga naar voetnoot18-19
20[regelnummer]
Door allerhande ramp, en wederwaerdigheit.
Daer toe help Jesus u en my, die heet geronnenGa naar voetnoot21
Myn loopbaen ben ten einde en zie den strijt gewonnen;Ga naar voetnoot21-22
En, grypende verheught den palm van 't paradys,
U toewensch eenen tack van geenen mindren prys.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Myn zuighgenoot, kon ick myn hart in 't uwe gieten,Ga naar voetnoot25
Hoe vrolijck zouden wy een' zelven troost genieten,
En voorsmaeck van 't bancket der Engelen om hoogh,Ga naar voetnoot27
Die voor mijn komst alreede ontsluiten 's hemels boogh,
Nu 't mes gewet wort, om in mynen strot te stooten;
30[regelnummer]
Op dat myn ziel geen bloet gebreck hebbe, om te vloten,Ga naar voetnoot30
En heen te zeilen naar het rechte vaderlant.Ga naar voetnoot31
Ick neem dan noch verlof van u, en kus uw hant,Ga naar voetnoot32
Door deze letters, versch met maeghdebloet geschreven;
Op datze van myn trouw getuigenisse geven,
35[regelnummer]
By andre maeghden, u en mynen geest bewust:Ga naar voetnoot35
En 't zal my wel doen, zoo ghy haer voor 't leste kust,
In mynen naem, en raet het beste pant der jaren,Ga naar voetnoot37
Den hemel toegewydt, zorghvuldigh te bewaren;
Indien 't gebeurde, dat haer eens gegeve trouw
40[regelnummer]
Van 't dwaellicht wiert bekoort, dat my verleiden wou,Ga naar voetnoot40
Daer ick, een meisken, noch geen dartien jaer magh halen;Ga naar voetnoot41
Een oude, die zoo licht door wulpsheit zou verdwalen,Ga naar voetnoot42
't En waerze aendachtigh ooghde, op 't licht van 't helder Lam,Ga naar voetnoot43
Dat aen de starren blinckt, van waer het nederquam
45[regelnummer]
Gewilligh dragen al ons zwackheên, en gebreken;Ga naar voetnoot45
En kent, gelijck het proefde, in wat gevaer wy steecken;Ga naar voetnoot46
Terwyl men ons bestormt, op allerley manier,
Door minnevleyery, of schennissen, of vier.Ga naar voetnoot48
| |
[pagina 454]
| |
Uw Agnes is voor geen van deze drie bezweken.
50[regelnummer]
Sophroons verliefde zoon heeft duizent minnetrekenGa naar voetnoot50
Vergeefs te werck gestelt, en storte in 't quynend bedt;Ga naar voetnoot51
Dies myn onnoozelheit verdaeght wiert voor de wet,Ga naar voetnoot52
En 's vaders rechterstoel; die (rustigh afgeslagenGa naar voetnoot53
Van 't maeghdenhart, alreede een liever opgedragen)Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Het vonnis streeck, dat zoo een onverzetbre zielGa naar voetnoot55
(Nadien de reinigheit haer ooge alleen beviel)
In Vestaes reine kerck, by 't eeuwigh vier, most waecken,Ga naar voetnoot57
En 't schendigh lasterstuck des Christendoms verzaecken;Ga naar voetnoot58
Of staen het geil gezicht, in 't schandelijck bordeel,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Ten spiegele, en ten doele, en als op stadts tooneel.
't Viel hardt een afgodin of schennis te verkiezen;
De ziel en 't lichaem, of de kuischeit te verliezen,
In 't lichaem: 't leste leet den allerminsten noot;Ga naar voetnoot63
Hoewel dit harder viel dan d'allerhardtste doot.
65[regelnummer]
Ick sprack: wat mooght ghy toch al van uw Vesta droomen?
't Zy die Saturnus baerde, of van hem afgekomen,Ga naar voetnoot66
Eer maeght dan moeder heet; een kroon van toornen voert;Ga naar voetnoot67
't Gespan der leeuwen toomt, en eene trommel roert.Ga naar voetnoot68
Wy oogen op een Maeght en zeestar, t'effens moederGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Van 't wonderbare Kint, den zekersten BehoederGa naar voetnoot70
Der menschen, die zoo licht zyn maeghden redden kan:Ga naar voetnoot71
Terwyl uw Vesta slaept, gelijck haer leeuwsgespan;Ga naar voetnoot72
Dat noit zyn manen schudde, of heeft bestaen te brullen,
Daer nonnen, dagh en nacht, de blinde lampen vullen,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Met oly, die den nacht der doling niet verjaeght.
Wanneer men 't lichaem schent, zoo blyft de ziel noch maeght,Ga naar voetnoot76
Door d'onbevleckten wil. De vierschaer raest, en dondert.
| |
[pagina 455]
| |
Men voert, ten schimp, my om, van myn gewaet geplondert,Ga naar voetnoot78
Maer niet van 's hemels gunst, die, al te wonderbaer,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Met eene blonde wolck van myn neervloeient hair
De bloode schaemte kleet; terwyl alle oogen blaeckenGa naar voetnoot81
Op my, een beelt gelijck, bespreit met gouden laken.Ga naar voetnoot82
Zoo naeck ick Venus cel, daer my een kleet, van lichtGa naar voetnoot83
En glans geweven, deckt voor 't ongetoomt gezicht.
85[regelnummer]
De boelen staen verbaest, en vallen neêr, en bidden:Ga naar voetnoot85
Maer 's Rechters wulpsche zoon komt vliegen, in het middenGa naar voetnoot86
Der overtuighde schare, en wil de handen slaenGa naar voetnoot87
Aen Agnes, maer een strael des blixems tast hem aen,
En smackt het zielloos lijck voor myne voeten neder.Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Ick lever, door 't gebedt, den zoon zyn' vader weder.
Toen roemde een yeders tong den onverzierden Godt;Ga naar voetnoot91
Al t'onverdraeghelijck voor 't priesterlijcke rotGa naar voetnoot92
En offerwichelaers. gansch Rome is uitgelaten.Ga naar voetnoot93
Van Agnes waeght het al, de marckten, en de straten.Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
De wichlaers schreeuwen: helpt dit ondier aen een zy.Ga naar voetnoot95
Het steurt den ysren slaep des doots door tovery,Ga naar voetnoot96
En ongoôn, opgeweckt door prevlen van gebeden.Ga naar voetnoot97
Aspaes, de vooght der stadt, door 't oproer heen getreden,Ga naar voetnoot98
En 's vollex dicken drang, en vreesselijck getier,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Veroordeelt my ten brant, ten aze van het vier.Ga naar voetnoot100
Maer d'aengeblaze vlam, die eerst zoo breet gingk weiden,
Door Godts onzichtbre kracht, op myn gebedt, gescheiden,Ga naar voetnoot102
Verzengt noch vel, noch vleesch, en zweeft rontom, en wort
Gebluscht van koelen dauw, uit 's hemels schoot gestort.
105[regelnummer]
De hemel zeker wel rechtvaerdigh niet gehengde,Ga naar voetnoot105
Dat d'uiterlijcke vlam beschadighde en verzengde
Het kuische lyf van my, wiens minneschuw gemoedtGa naar voetnoot107
| |
[pagina 456]
| |
Noit blaeckte van de torts des wellusts, en haer gloet.Ga naar voetnoot106-108
d'Onstuimige gemeent, verbittert door dit wonder,
110[regelnummer]
Aen 't hollen, heen en weêr, en smyt het bovenste onder,
En dreight den heelen staet: dies d'overste al vervaert,Ga naar voetnoot111
Besluit de maegdekeel te speten aen het zwaert,Ga naar voetnoot112
Op dat het door haer bloet dit buldrende onweêr stille,
En velen te gevalle een ziel vergiete, en spille;Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Waer naer myn ziel verlangt, en wacht alle oogenblick
Den jongsten, om by Godt te varen zonder schrick.Ga naar voetnoot116
Ons Numentaensche hoef behoe myn kout gebeente.Ga naar voetnoot117
Maer Emerens, ick ken den aert van dees gemeente,
En uwen yver, naeu te houden van mijn lijck,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
En grafstede; och voor u een ongewisse wijck,Ga naar voetnoot120
Zoo 't woest gepeupel u daer zuchten hoore, of weenen.
Ick hoor, of dunckt het my? een buy van hagelsteenenGa naar voetnoot122
Vast haglen op uw hooft. och zuster blyf er af,Ga naar voetnoot123
Eer u de razerny begrave by myn graf;Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Daer ghy in bloet gedoopt, en niet met waterdruppelen,Ga naar voetnoot125
Den geest geeft, en al 't graeuw, om 't warme lijf, komt huppelen.
|
|