De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 437]
| |
S. Aeght.Ga naar voetnoot*1 AEGHT, een edele schoone en rijcke dochter, te Panormus, in Sicilie, geboren, wert beloertGa naar voetnootr. 1 2 en gevangen van Quintiaen, Lantvooght in 't zelve eilant; die, op hare bevalligheit en rijck- 3 dommen vlammende, haer, te Katane, by een lichtvaerdige vrouw, Aphrodisia, en hare dochters,Ga naar voetnoot3 4 bestelde; op hope dat deze de kuische maeght zouden tot lichtvaerdigheit bekooren; en alzoo, 5 van den Christenschen godtsdienst, tot het Heidendom bewegen; maer te vergeefs: waeromGa naar voetnoot5 6 zy in 't aenschijn geslagen, gekerckert, met paertshooft roeden en tortsen gepynight, de borstGa naar voetnoot6 7 afgescheurt, in gloeiende kolen gewentelt, en even stantvastigh, in haer heiligh opzet, vol-Ga naar voetnoot7 8 hardende, endelijck, in de gevangkenisse, den bruidegom der maeghdelijcke zielen harenGa naar voetnoot8 9 zuiveren geest opgaf.Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 438]
| |
Aeght aen Makaria, hare Speelgenoot.Ga naar voetnoot*Uw afgemartelde Aeght, niet maghtigh veel te schryven,
Kon d'allerleste troost u qualijck schuldigh blyven;
Daer, van Panormus tot Katane toe, gesleurt,Ga naar voetnootvs. 3
Zy Aetnaes hitte voelt, en hoort, hoe 't water scheurt,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
En ruischt, op 't ryzenhooft, en d'ingeheide palen;Ga naar voetnoot5
Zoo dickwils het Zuidtoost een' roof op strant gaet halen,Ga naar voetnoot6
En al't Iönisch schuim naer dezen toren jaeght,Ga naar voetnoot7
Waer uit ick u begroet; ô Godtverloofde Maeght,
Getrouwe speelnoot, nu godtvruchtigh te vergaren
10[regelnummer]
Ons wort behindert; raem en ra mijn wedervaren,Ga naar voetnoot10
Uit dit onleesbaer schrift. zoo 't lezen u vermoeit
En quelt; vergeef het my: mijn vingers zijn geschroeit,
En doof en doot gereckt. dees stamelende woordenGa naar voetnoot13
En letters melden u de kolen, en de koorden,
15[regelnummer]
Te werck gestelt zoo wreet, zoo razende, en verblint,
Om dat my Christus vier en liefde blaeckt, en bint.Ga naar voetnoot16
De Lantvooght, vlammende op mijn have, en jeughdige oude,Ga naar voetnoot17
Aen Aphrodisia zyn' verschen buit betrouwde,
En aen haer dochters, wilt van zeden. elck braght voortGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Al wat een teere ziel, in 's levens lent, bekoort
Te kiezen, niet 't geen voeght, maer 't eerste ons magh gebeuren,Ga naar voetnoot21
Geschildert, op zijn schoonst, met levendige kleuren,
Naer uiterlijcken schijn; maer, in der daet, een verf
Die valsch is, en verbloemt dat dootelijck bederf:
25[regelnummer]
Als 't Paradysooft, 't welck, bekoorlijck in 't aenschouwen,Ga naar voetnoot25
Zich plucken liet van haer, die 't eeuwigh zal berouwen,Ga naar voetnoot26
En wat van haer gebaert dien appelbeet bezuurt,
| |
[pagina 439]
| |
En 's appels voorsmaeck vloeckt, zoo lang die nasmaeck duurt.Ga naar voetnoot28
De moeder sprack: mijn kint, ghy zijt noch jongk van jaren.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Betrouw uw jongkheit min dan deze grijze hairen.Ga naar voetnoot30
Bestem niet reuckeloos het geen ghy niet verstaet,Ga naar voetnoot31
En slechts tot schade streckt, en onverzoenbren haet.Ga naar voetnoot32
Zoudt ghy zoo wulpsch, zoo wuft, om nieuwgedroomde altaren,Ga naar voetnoot33
Om een' gedroomden Godt en godtheit, laten varen
35[regelnummer]
Ons vaderlijcke Goôn, en Numaes wijze zeên,Ga naar voetnoot35
Met yver ingevoert, door alle Roomsche steên;Ga naar voetnoot36
Zoo verre Augustus roem, op adelaers gedragen,Ga naar voetnoot37
Durf houden 't heerlijck spoor van Phoebus gouden wagen:Ga naar voetnoot38
Dat hoeden onze Goôn: dat hoop ick nimmermeer.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Beschaem uw' adel niet, uw afkomst, en uw eer:
Noch spil uw schatten niet, uw schoonheit, en uw gaven,Ga naar voetnoot41
Zoo ydel, en vergeefs: maer kus de gunst der braven,Ga naar voetnoot42
Van wien ghy zijt geteelt. Ick weet, dat Quintiaen,
De lantvooght, met uw jeught en doling zit belaên,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
En toeleit, om u uit te huwen aen de stammenGa naar voetnoot45
Der eedlen, die om strijt op zoo een joffer vlammen,
Die Ceres eenigh pant in geene gaven wijckt;Ga naar voetnoot47
Ja beter een Godin dan sterflijck mensch gelijckt.
Dit nieuw geloof zal al uw vrolijckheit verduffen.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Zoudt ghy, in eenen hoeck, zoo dof en eenzaem suffen;
Ontbeeren spijs, en dranck; verslenssen al het groenGa naar voetnoot51
En 't bloeisel van uw tijdt. zy doolt, die elck saizoen
Des levens hier versloft te plucken, als de Goden
De Nymphen en Natuur ons tot haer feesten nooden.Ga naar voetnoot53-54
55[regelnummer]
Dat was het daeghlix liedt der zoete meeremin:Ga naar voetnoot55
| |
[pagina 440]
| |
Maer ick bondt t'elckemael aldus hier tegens in:Ga naar voetnoot56
Och Aphrodisia, wat stroit ghy schoone woorden!
Hoe zoeckt ghy, onder schijn van vrientschap, my te moorden,
Door yet aentreckelijx van lust en snoot gewin!
60[regelnummer]
Legh af, leg af die grijns. ick ken d'erfvyandin,
De looze en slimme slang, die, onder 't gras gescholen,Ga naar voetnoot60-61
Vergif neemt op de tong, en mickt (terwijl twee kolenGa naar voetnoot62
Vast gloeien in haer' kop) op dit onnozel hart.Ga naar voetnoot63
Maer neen, het kent heur aert. een korte wellust smartGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Oneindelijck, en leet volght lief op zyne hielen.Ga naar voetnoot65
O Spin, ga spin uw web voor reuckeloozer zielen.Ga naar voetnoot66
Doortrapte, ghy hebt wel een simple duive voor,
Maer oock een schrandre slang: die stopt voorzichtigh 't oorGa naar voetnoot67-68
Voor zulcke tovery, en schalcke toverzangen.Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Aen al des werelts vreught is niet een vreught gevangen.Ga naar voetnoot70
De ryckdom van de ziel weeght zwaerder dan al 't goet,
't Welck zichtbaer, zich zoo schoon voor d'oogen open doet.
Ick min 't onzichtbre schoon. de hoop, op mynen Heilant
En Godt, gelt meer by my dan dit gezegent eilant,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
En alle staet, en pracht, der ydelen krackeel.Ga naar voetnoot75
Wy zyn een zelve stof. geen bloet maeckt yemant eêl,Ga naar voetnoot76
Maer deught en 't Christenschap; dat leert die lusten schuwen.Ga naar voetnoot77
Zoo erft men staet om hoogh: zoo kan men eerlijckst huwen.Ga naar voetnoot78
Een ander heb 't genot van zotte zinlijckheên,
80[regelnummer]
En vul zich op met wint: verlichte maeghden treênGa naar voetnoot80
Des werelts poppespel, al lachende, met voeten,
En zweven boven 't stof, waer onder mollen wroeten;
Versteken van de zon die ons in 't harte straelt,Ga naar voetnoot83
Met eenen klaerder glans dan dees, die daeghlix daelt,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Zoo kaetste ick rustigh af al die bekoorlijckheden.
Wanneer haer dochters, om vermaeck, uit spelen reden,Ga naar voetnoot86
| |
[pagina 441]
| |
Dan lagh men my aen 't oor met al het geen, wat oitGa naar voetnoot87
Het blinde bygeloof heeft onder 't volck gestroit:Ga naar voetnoot88
Hoe Reuzen een gewelt van bergen t'zamenbraghten,
90[regelnummer]
Waer onder zy gekneust, zom heel, zom half, versmachten:Ga naar voetnoot89-90
Hoe Typhon vier en smoock ter holle rotse uit blaest,Ga naar voetnoot91
Waer in de wapensmit, op 't ambeelt klinckt, en raest:Ga naar voetnoot92
Hoe Proserpyn, geschaeckt by d'onbeschene Vloecken,Ga naar voetnoot93
Haer moeder de geschaeckte, al 't eilant door, liet zoecken;Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Waer van Sicilië, te voren wilt en woest,Ga naar voetnoot95
Bevrucht bleef, jaer op jaer, met zoo een vruchtbren oegst,
Dat het Italie, en zijn andere geburen,Ga naar voetnoot97
In tijdt van hongers noot, kon voên met volle schuren;
Gezocht door wapenen van 't naeste en veerste strant:Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Hoe eerst Triptolemus het kouter dreef door 't lant,Ga naar voetnoot100
Op 's voesters onderwys; waerom het volck met zangen
Voor zynen wagen juicht, en zijn gewieckte slangen:Ga naar voetnoot102
En voort van Arethuse, en Alpheus, en zijn vlam:Ga naar voetnoot103
En hoe hy, onder zee gedoken, herwaert quam;
105[regelnummer]
Vermits het vier niet was te lesschen in zijn aderen,
Als met zijn vryster, die vast voorliep, te vergaderen.Ga naar voetnoot89-106Ga naar voetnoot106
Ick loegh om dit verslagh, van logenen bekladt,Ga naar voetnoot107
En gaf haer wisse stof, uit ons gewyde bladt:Ga naar voetnoot108
| |
[pagina 442]
| |
Hoe stoffers, aen d'Euphraet, het heir der starren sarden,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
En strax, gedeelt van tong, verstroiden, en verwarden:
Hoe 't overschot van 't schier verdelghde Benjamin
De bloem van Silo schaeckt: hoe, niet een afgodin,Ga naar voetnoot111-12
Maer moederlijcke Maeght, drie etmael langk verlegen,
Liep zoecken 't eenigh pant, haer schat, en 's werelts zegen;Ga naar voetnoot112-14
115[regelnummer]
Die zonder dat hy zaeit, of os voor ploeghtuigh spant,Ga naar voetnoot115
Het graen teelt, uit de klay en voren zyner hant,Ga naar voetnoot116
En spyst veel duizenden in woeste wildernissen:
Hoe noo die bruidegom zijn waerde bruit wou missen;Ga naar voetnoot118
Haer zocht in 't nare graf, en afwiesch in zijn doot,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
En 't onwaerdeerbaer bloet, dat hy ter borst uit goot.Ga naar voetnoot109-120Ga naar voetnoot118-20Ga naar voetnoot120
Myn bruidegom, wat kan myn zuivre trouw besmetten!Ga naar voetnoot121
Noch Decius met bloet en gal geschreve wetten,Ga naar voetnoot122
Noch gunst van Quintiaen, noch dreigement noch moort.
Hy koom met vier en zwaert, en duizent vloecken voort;Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Noch vier noch zwaert noch vloeck kan onze harten deelen.Ga naar voetnoot125
Mijn hart versmelt in 't zyn. ick sta op zijn bevelen,Ga naar voetnoot126
Zoo lang myn aders slaen. dit brengt het eerloos wyfGa naar voetnoot127
Den Lantvooght aen, en schelt my wreveligh en styf
Van zinnen. denck niet eens, dat dees zich zal beraden.Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Gout perlen en gesteent, juweelen en gewaden,
En hof en heerlijckheên, en slaven, en wat breet
En weits staet, achtze als stof, dat zy met voeten treet.
Hy grimt my grimmigh toe, en buldert uit, vol toren:Ga naar voetnoot133
Neen zeker, ghy zijt niet van edel bloet geboren;
135[regelnummer]
Dat tuight uw snoot gemoedt, daer steeckt niet edels in.Ga naar voetnoot135
| |
[pagina 443]
| |
Ick antwoort: ghy spreeckt recht, want ick ben Godts slavin,
Aen Christus dienst verknocht, het welck wy vrijheit noemen.
Maer ghyliên, die zoo trots op heerschappy durft roemen,
Zijt slaven in der daet, nadien ghy d'afgoôn eert
140[regelnummer]
En gout en marmersteen; en hem den rugh toekeert,
Die zulcke stoffen schiep, na rede en wederredenGa naar voetnoot136-141Ga naar voetnoot141
(Op dat ick 't schryven krimp) na dreigen, en gebeden,
En smaetreên, klinckt men my met vuisten in 't gezicht.
Het paertshooft reckt myn leên met koorden, en gewight.Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
De tortsen braden 't lyf, gestreept van scherpe roeden,Ga naar voetnoot145
En angelen, waer van de rugh en lendens bloeden:Ga naar voetnoot146
Maer als de teederheit verduurt die harde straf,
Zoo ruckt de wreede een borst van myne ribben af.Ga naar voetnoot148
Ick riep: ô dwingelant, wat ziet ghy met uw oogen!Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Ghy hebt uw moeders borst, een vrouweborst, gezogen,
En schent ghy onbeschaemt de borsten van een maeght?
Maer dees heeft noch een borst, die zy van binnen draeght,
Haer' Heilant toegewyt, die zult ghy nimmer schenden.Ga naar voetnoot149-53
Terwyle viel de nacht, en deckte myn ellenden
155[regelnummer]
Met zwarte schaduwen, waer uit een hemelsch licht
Gedragen wiert, voor een eerwaerdigh aengezicht,Ga naar voetnoot156
En opzicht, als een arts, genegen elck te helpen.Ga naar voetnoot157
Dat was Sint Peters geest, gestuurt myn aêr te stelpen.Ga naar voetnoot158
Wie kan u melden, wat al troost myn geest ontfing:
160[regelnummer]
Hoe myne borst genas; myn trooster strycken ging,Ga naar voetnoot160
Met goddelijcken glans, ten kercker uit, naer boven;Ga naar voetnoot161
Waer op de wakers, voor dien blixemstrael, verstoven,Ga naar voetnoot162
Verbystert, en verbaest: dat terght des Lantvooghts haet,Ga naar voetnoot163
| |
[pagina 444]
| |
Die my in eenen gloet van kolen wentlen laet,
165[regelnummer]
En al geroost geschroockt ter vangenisse leiden:Ga naar voetnoot165
Daer krimpen wy van pyne, en zingen, en verbeiden
Den jongsten oogenblick des levens, en het lotGa naar voetnoot167
Dat ons beschoren is van den alzienden Godt;
Die met zyn Engelen van verre schijnt te wencken.
170[regelnummer]
Godt schut, dat Quintiaen niet kome te verdrencken,Ga naar voetnoot170
En t' effens in een' stroom en zyn dootmisdaet smoor;Ga naar voetnoot171
Indien zyn gierigheit myn have zoeckt, op 't spoorGa naar voetnoot172
Van myn onschuldigh bloet, gelijck de vlugge pootenGa naar voetnoot170-73
Der hazewinden 't wilt, met eenen pyl doorschoten.
175[regelnummer]
Myn geest getuight niet goets, en deze hant gemat,Ga naar voetnoot175
Laet naulix toe myn' naem te mercken onder 't bladt.Ga naar voetnoot154-76Ga naar voetnoot176
|
|