De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 428]
| |
[Brieven der heilige maeghden]DE BEWERKING VAN DE HIER AFGEDRUKTE ‘BRIEVEN DER HEILIGE MAEGHDEN’ IS GESCHIED DOOR LECTOR B.H. MOLKENBOER O.P. J.V. Vondels Brieven der Heilige Maeghden, Martelaressen verscheen in eerste uitgave bij Abraham de Wees, Boeckverkooper op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament, Anno 1642. Deze uitgave wordt hier herdrukt, waarvan 't titelblad hiernaast typografisch is nagevolgd. (Unger: Bibliographie nr. 391). Het motto Vicit Iter Durum Pietas is van Virgilius' Aeneïs, VI, 688 en wil hier zeggen: Haar godsvrucht kwam den harden weg te boven, in afwijking van den eigenlijken zin, door Vondel in zijn proza-vertaling weergegeven: ‘Heeft uwe liefde tot uwen vader dees zware reis afgeleit?’ (de vers-vertaling, VI, 1025 ongeveer 't zelfde). Het gebruikelijke putjes-vignet, voor 't eerst aangebracht op het titelblad van Maeghden, 1639 - het eerste door Abraham de Wees uitgegeven Vondelwerk - is hier vervangen door een blijkbaar opzettelijk ontworpen en gesneden prent, voorstellend twee symmetrische engelen met een palmtak, die een draperie vasthouden; daarop een doornekroon als omlijsting van een krans van rozen (als herinnering aan vs. 21-25 van de Opdraght van Peter en Pauwels wellicht Vondels eigen vinding), waarbinnen een cirkel van Cherubijntjes en middenin twee gekruiste palmtakken; boven den doek de duif van den H. Geest in stralennimbus. Van dit vignet zijn ontwerper en plaatsnijder evenmin bekend als van de twaalf medaljons, die de Brieven illustreeren. Het vermoeden van Unger (Bibliographie, nr. 391), dat deze prenten aan een ander werk ontleend zijn, zal wel juist zijn. Tal van dergelijke hagiografische prentenbundels, vaak éen met Latijnschen en éen met Nederlandschen tekst, waren in de zuidelijke Nederlanden van de eerste helft der XVIIde eeuw in omloop. De artistiek middelmatige afbeeldingen van dezen bundel vertoonen allemaal in kleedij en faktuur een archaïsch karakter en gaan denkelijk op origineelen van ± 1600 terug, maar de versleten gravures zijn, misschien door den snijder van het vignet, zoo goed of zoo kwaad als het ging, opgescherpt. Alleen de Maria Magdalene schijnt er bijgevoegd. Het is de eenige van de twaalf prenten, waarvan de koperplaat ovaal is afgesneden en niet zooals de andere voorzien van een bijna weggeslepen omlijsting, terwijl ook de ingegraveerde heiligenaam ontbreekt. Het lijkt de navolging van een Italiaansch origineel met zwakke sporen (rechts beneden) van een weggekraste signatuur.Ga naar voetnoot*) Ook valt het op, dat Vondel de schrijfwijze der ingegrifte namen niet overal gevolgd heeft: S. Agatha wordt S. Aeght, S. Barbara S. Barber, Sancta Agneta S. Agnes, Sancta Cicilia S. Caecilia, S. Lucya S. Lucy, Sancta Catharina S. Katharine. Wat de bronnen betreft: het komt mij voor, dat de dichter in hoofdzaak uit de Getijden van het Roomsche Brevier geput heeft. Van de Acta Sanctorum der Bollandisten verschenen de eerste deelen in 1643, juist een jaar na de uitgave der Brieven; maar behalve bij de Kerkvaders en oud-christelijke dichters kon Vondel in tal van hagiografische verzamelwerken zooals van Metaphrastes, Lipomanus, Surius, Rosweydus, die hij met en zonder prenten voor 1640 zag verschijnen, het noodige vinden, dat hij intusschen lang niet allemaal heeft benut. Hier en daar, bijv. in S. Aeght, gaf hij de voorkeur aan mythologische uitbreidingen, die de lektuur dezer Brieven niet gemakkelijker maken. Behalve op het klassiek model van Ovidius' Heldinnebrieven (dit deel, blz. 327), die Vondel volgens Brandt (Leven, ed. Verwijs, blz. 62) opzettelijk vertaalde ‘om door dat middel den geestigen zwier van zulk Ovidiaansch briefschryven in 't hooft te krygen’, mag de dichter het oog hebben gehad op Sacrarum Heroidum Epistoloe van Joannes Vincartius S.J. (MDCXL, Tornaci), dat intusschen geen nadere overeenkomst met Vondels werk toont dan dat het één brief heeft ‘Theodora Didymo’ (blz. 87), één ‘Lucia Scotiano’ (blz. 101) en één ‘Barbara Dioscoro’ (blz. 115). Voor het bronnenonderzoek van dit werk dank ik welwillende hulp aan eenige studenten van de Nijmeegsche Universiteit. | |
[pagina 429]
| |
J.V. Vondels
| |
[pagina 430]
| |
Opdraght Aen de Heilige Maeght.Ga naar voetnoot*Wie zal ick best mijn Maeghdepalmen wyden?Ga naar voetnootvs. 1
Wie beter dan de Hemelkoningin?Ga naar voetnoot2
Wat Geest blaest my dit Kerckorakel in?Ga naar voetnoot3
O Phoenixmaeght! o Moeder van 't verblyden!Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Al zit ghy, op een wolck van Seraphinnen,Ga naar voetnoot5
Zoo diep, in 't gout van 't albezielend licht
Der Godtheit, met uw stralende aengezicht;
Dat Cherubyns beloncken, en beminnen;
Dat d'Engelen bewieroocken, en eeren,
10[regelnummer]
Met Englezangk, en galm van 't zaligh koor;Ga naar voetnoot5-10
Noch dringt de strael van uw genade doorGa naar voetnoot11
Dees duisternis; waer in wy ons verneeren,Ga naar voetnoot12
Voor uwen troon; vergult met rijcker zonnen
Dan 't middaghlicht, dat 's avonts onder gaet.
15[regelnummer]
Vw ootmoet komt het nedrigh hart te baet.
Door ootmoet hebt ghy zelf Godts hart gewonnen.Ga naar voetnoot15-16
Ghy spant de kroon, o puickkroon aller vrouwen!Ga naar voetnoot17
De loftrompet van uw benijde FaemGa naar voetnoot18
Vult hemel aerde en zee, met uwen naem;Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Een naem, waer in wy Christus kercken bouwen.
Vw tittel blinckt, in 't voorhooft zijner kercken
En kooren, als een zegen, voor ons oogh.Ga naar voetnoot20-22
| |
[pagina 431]
| |
Mijn note rolt te laegh: ghy rijst te hoogh.
Wie kent de maet van al uw wonderwercken?Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Zoo kleet of been ja schim van lager Heiligh,Ga naar voetnoot25
In stroom, in lijck, en kranckbedt, wondren werkt;Ga naar voetnoot25-26
Wie zweeft zo laegh, dat hy de kracht niet merckt
Van uw gebeên; een toevlught wis en veiligh.Ga naar voetnoot27-28
Ghy, teelster van den eenighsten Behoeder,
30[regelnummer]
Hebt, daer ghy heerscht, bekleet met majesteit,
Noch uw natuur en aert niet afgeleit;
Maer houdt uw Recht, gelijck Godts rechte Moeder.Ga naar voetnoot29-32
Ghy kunt meer gunst, by uwen Zoon, verwerven,
Dan Hester, by den Oosterschen Monarch.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Het Kruis-lam zagh u, op den Dootshooftbergh;Ga naar voetnoot35
Daer ghy de zon, om uwen Zoon, zaeght sterven.Ga naar voetnoot36
Ghy vlughte, voor den kindermoort des vorsten,Ga naar voetnoot37
Met Davids zoon, bewaerder van Godts ZoonGa naar voetnoot38
En Moeder; die haer' mont leide op de koon
40[regelnummer]
Van 't heiligh Kint, gezooght met maeghdeborsten.Ga naar voetnoot39-40
't Orakel, naer wiens stem het al moet hooren,Ga naar voetnoot41
Dronck met die melck der kuische Moeder in
Haer liefde, die, gewortelt in zijn' zin,Ga naar voetnoot43
Zijn hart noch raeckt, in 't hooghste koor der kooren.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Zoo ras de Maeght, of't hemelmaeghde-teecken,
Het licht gevoelt, en gaet van 't licht bevrucht,
Dan matight zy den strael, die flus de luchtGa naar voetnoot47
Verbrande, en, uit den Leeuw, op 't hooft quam steken:Ga naar voetnoot45-48
| |
[pagina 432]
| |
Maer ghy, ô Maeght van koningklijcken zade!
50[regelnummer]
In 't zwangergaen van 't goddelijcke pant,
Verkoelde, door uw vrucht, allengs den brant
Van Godts gerecht. ô zetel der genade!Ga naar voetnoot49-52
Het was wat groots, dat d'eer der luchtgezantenGa naar voetnoot53
Verkondighde, aen 't altaer, hoe d'oude vrouw
55[regelnummer]
En dorre struick dien Heiligh baren zou;
Gewyt van Godt, om boete en tucht te planten.Ga naar voetnoot55-56
Noch grooter was 't, toen d'Engel quam ontvouwenGa naar voetnoot57
De wonderbaerste en aengebeên geboort,
Van brein noch oor begrepen noch gehoort;
60[regelnummer]
Eer Godt u gaf zijn hant en staf te trouwen.Ga naar voetnoot60
Hoe wemelden de Geesten, die vast drongen,Ga naar voetnoot61
Te Nazareth, om uwe Bruiloftscel!Ga naar voetnoot62
Hoe bloo, hoe heusch ontfingt ghy Gabriël!
Wat bruilofts-liet hebt ghy hem nagezongen!Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Een vlam ontstack terstont uw bruiloftskamer.Ga naar voetnoot65
Godts Geest, een kracht, een Duifvan 't hemelsch dackGa naar voetnoot66
Omhelsde en kuste uw kuischeit, zonder vlack;Ga naar voetnoot67
Die dronck het Woort. geen daeuw drupt aengenamerGa naar voetnoot68
Op 't leliblat. hoe wiert u toen te moede!
70[regelnummer]
Schaemroode ziel, Godts wellust, hemelbruit.Ga naar voetnoot70
Vw Bruigom leide u Godts geheimnis uit.Ga naar voetnoot71
Ghy kleede Godt, het Woort, met uwen bloede;
Den schoonsten van 't ontelbre tal der menschen.Ga naar voetnoot73
Zoo zagh men hem, van Jesses struick en stam,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Te Bethlehem; daer hy te voorschijn quam,
't Beloofde zaet, begroet met zoo veel wenschen.Ga naar voetnoot76
| |
[pagina 433]
| |
Vw zwangre Nicht vernam u naeu, van verre,Ga naar voetnoot77
Of neegh, en groete u, Moeder van de bronGa naar voetnoot78
Des heils, en van de noit geschape zon.Ga naar voetnoot78-79
80[regelnummer]
Toen huppelde, in haer lyf, Godts Morgensterre:Ga naar voetnoot80
Nu daelde een lucht, vol zangs, op Davids weyen;Ga naar voetnoot81
Die hoorden strax, op 't blaten van hun vee:Ga naar voetnoot82
Den hemel eer: den ganschen aertkloot vre.Ga naar voetnoot83
Hoe schitterden, hoe tuimelden Godts reien!
85[regelnummer]
Drie Koningen versmaden d'aertsche hoven,Ga naar voetnoot85
Op 't starrelicht, dat d'arme kribbe wyst,
En slechte Maeght, waer van de hooghmoet yst.Ga naar voetnoot87
Zy offren Gode, in eenen stal verschoven.Ga naar voetnoot88
Wat leerde u 't kint niet, binnen Iosephs drempel!Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Hoe zocht ghy 't kint, zoo moederlijck bevreest!Ga naar voetnoot90
Het zwerft rontom, weckt lycken, en geneest:Ga naar voetnoot91
Het stopt den mont der wyzen, in den tempel.Ga naar voetnoot92
Geluckigh, die uw tyden moght beleven,
Dien gulden tyt, dat Godt, in 't vleesch, verscheen:
95[regelnummer]
Noch zaliger ziet ghy zyn vleesch, en been,Ga naar voetnoot95
Vw eigen vleesch, gekroont in 't ander leven.
Met wat een stoet en majesteit en zegen
Onthaelden u de Vader Zoon en Geest;
Toen ghy, van hier, ten hemel voert, te feest,
100[regelnummer]
Langs hyäcinthe en langs turkoize wegen.Ga naar voetnoot100
Ieruzalem scheen boven uitgelaten.
Het weerlichte al karbonckels, en robijn.
Ay starren, duickt, en zon en maneschijn,
Voor eeuwigh licht, saphier, en goude straten.Ga naar voetnoot97-104Ga naar voetnoot101-104
105[regelnummer]
Daer juicht het al, wat, van geen vleck geschonnen,Ga naar voetnoot105
Het aenschijn keert naer u en 't zuiver Lam.
Daer kent men Godt, drie glanssen, eene vlam.Ga naar voetnoot107
| |
[pagina 434]
| |
Geluckigh die Godts blijschap heeft gewonnen.
Terwyl wy dan noch, in dit dal der tranen,
110[regelnummer]
Vast zuchten, om verquicking, voor de ziel;Ga naar voetnoot109-10
Daer d'eerste slang ons naschiet op den hiel;Ga naar voetnoot111
Daer 't zwaer valt, zich van zoet vergift te spanen:Ga naar voetnoot112
Zoo kome uw gunst, daer boven, ons te vordel.Ga naar voetnoot113
Wy offren u [versma geen offerhant,
115[regelnummer]
Een ander brenge u gout, en diamant]
Wy offren u een' martelstarregordel:Ga naar voetnoot116
Geen' diereriem, waer door de zon haer streecken
Gedurigh houdt, de twalef maenden langk;
Maer riem, waer langs uw Kruiszon gaet haer gangk,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Door 't jaer, omgort met zoo een twalefteecken:
De Borst, het Lam, het Orgel, zoet in d'ooren,
De Tang, de Leeuw, de Dolck, van bloet noch nat,
't Albast, vol geurs, de Helm, het Zwaerderadt,
De witte Duif, de Palmtack, en de Toren.Ga naar voetnoot121-24
125[regelnummer]
't Beteeckende is veel eer 't geen ick u wyë:Ga naar voetnoot125
Dat overtreft 't borduursel myner schacht.Ga naar voetnoot126
O Zeestar! licht my zoo, in 's weerelts nacht,Ga naar voetnoot127
Dat IESVS troost my aenblicke in MARYE.Ga naar voetnoot127-28
| |
[pagina 435]
| |
De Lofzangk.Ga naar voetnoot*Myn ziel ontvouwt nu 's hemels lof.
Myn geest, aen 't huppelen, heeft stof,
Om Godt, myn heil, op 't hooghst, te loven;
Naerdien myn ootmoet hem behaeght;Ga naar voetnootvs. 4
5[regelnummer]
En hy zoo laegh, op eene maeght,
Zijn minste dienstmaeght, zagh, van boven.
Want alle tongen zullen myGa naar voetnoot7
Nu zaligh noemen, even bly;
Naerdien d'Almaghtige dit wonder,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Zyn grootste werck, in my besloot;
Een lot, uit zynen rycken schoot,
My toegevallen, in 't byzonder.
De Naem van IESUS, aengebeênGa naar margenoot+
Daer boven, hier, en hier beneên,
15[regelnummer]
Is heiligh, heilzaem, uitgelezen;Ga naar voetnoot13-15
En zyn genade breit zich uit,
Van stam tot stam, van spruit tot spruit,
In zoo veel zielen, als hem vreezen.
Godts krachtige arm heeft al 't geweltGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Der trotse koppen neêrgevelt,
Verstroit, en uit den stoel gedreven;
't Ootmoedigh hart, uit stof en slyck
Der aerde, in top van 't hemelsch Ryck,
Door zyn ootmoedigheit, geheven.
25[regelnummer]
Godt heeft, met volle en overmaet
Van gaven, 't hongrigh volck verzaet:
De zatte rycken, stout en krachtigh,Ga naar voetnoot27
Liet hy nootdruftigh hene gaen;
| |
[pagina 436]
| |
Nam Israël, zyn erfkint, aen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En was aen zyn gena gedachtigh:
Gelyck de noit besmette mont,Ga naar voetnoot31
In 't zeeglen van dat erfverbont,
Zoo menige eeuwen van te voren,Ga naar voetnoot33
Dien troost, den vader Abraham,
35[regelnummer]
En alle telgen van dien stam,
Eeuw in, eeuw uit, had toegezworen.
Gloria Patri, & Filio, & Spiritui sancto.Ga naar voetnoot+
|
|