De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
Brief XI Canace aen Macareus.Ga naar voetnoot*1 Zoo myn brief ergens evenwel zal onleesbaer zyn door blinde/uitgewisteGa naar voetnootr. 1 2 feilen: zoo zal myn geschrift van den moort zyner joffrouw vergeten wezen.Ga naar voetnoot2 3 myn rechte hant voert de pen, d'ander het bloote zwaert, en het bladt 4 leit los op myn schoot. dit is de gedaente van Aeools dochter, die aen 5 haren broeder schryft: indien ick schyn mynen harden vader te konnenGa naar voetnoot5 6 behagen. ick wenschte dat zelf d'aenschouwer van mynen moort hierGa naar voetnoot6 7 tegenwoordigh waer: en het werck werde voortgedreven door de oogenGa naar voetnoot7-8 8 van dengenen die haer teelde. hy, zoo wreet als hy is, en veel moor- | |
[pagina 372]
| |
9 dadiger dan zyn oostewinden, zoude onse wonden met drooge oogen 10 aenzien. namelyck tis yet by de wreede winden te leven, hy komt overeenGa naar voetnoot10 11 met zyn volx aerdt. hy beheerst den noorden en den westenwint en denGa naar voetnoot11 12 Scythonischen zuidewint: o dertele Eureus over uwe vleugels. och hyGa naar voetnoot12 13 heerscht over de winden: maer hy heerscht niet over zyn oploopendeGa naar voetnoot13 14 gramschap, en bezit rycken, die min zyn dan zyne gebreken. wat baet hetGa naar voetnoot14 15 dat eene, die door haer voorvaders namen ten hemel toe verheven is,Ga naar voetnoot15 16 Jupyn onder hare bloetvrienden rekent. ick voer niet weiniger dan hy metGa naar voetnoot16Ga naar voetnoot16-17 17 myne schichten, maer tgehaete lemmer lyckgaven met een vrouwe hant. 18 o Macareus och of de uur die ons paerde spader dan de uur myns doots 19 gekomen waer. o broeder, waerom hebt ghy my oit meer dan een broeder 20 bemint? en ick heb my niet neffens u gedragen gelyck het een zuster 21 betaemt. ick blaeckte oock, gelyck ick pleegh te hooren, ick weet niet watGa naar voetnoot21 22 voor een godt ick in myn laeuwen boezem vernam. myn verw was in 23 't aenzicht verschoten, en een magerheit deed myn gebeente krimpen. myn 24 mont nuttighde ter noodt een luttel spyze. de slaep viel my zwaer en deGa naar voetnoot24 25 nacht een heel jaer: en ick verzuchte van geen pyn gequetst zynde. enGa naar voetnoot25 26 ick kon geen reden geven waerom ick zuchte, en ick wist niet wat een 27 vryster was, en ick was het zelf. myn voester vernam eerst door haer oudeGa naar voetnoot27 28 wyfs hart de zieckte, en de voester zeide eerst tegens Aeolus dochter: ghyGa naar voetnoot28 29 mint. ick wert schaemroot, en sloegh van schaemte myne oogen neder. dit 30 waren teeckens genoegh van een zwygende. en alree zwol de last des ge-Ga naar voetnoot30 31 zwollen buicks: en theimelycke pack bezwaerde de quynende leden. watGa naar voetnoot31 32 kruiden, wat artsenye broght en bestelde my de voester niet stoutelyck metGa naar voetnoot32 33 hare handt? zoo dat bykans (dit eenige verzwygen wy u) de groeiende 34 last ons ingewant ontschoot. och het al te leefbare kint wederstont deGa naar voetnoot34 35 gebezigde artsenye, en bedeckt zynde, bleef veiligh van zynen vyant. deGa naar voetnoot35 36 schoone zuster van Phebus was negenmael opgegaen, en de tiende maenGa naar voetnoot36 37 dompelde de zonnepaerden: als ick niet wist wat oorzaeck my een haestighGa naar voetnoot37 38 weedom verweckte, en was onkundigh van 't baren en een nieuwe krygs-Ga naar voetnoot38-39 39 heldin: noch sprack met geen sachte stem: wat, zeitse, verraet ghy uw | |
[pagina 373]
| |
40 lasterstuck? en het oude wyf, die 'er van wist, sloegh de roepende op denGa naar voetnoot40 41 mont. wat zal ick ongeluckige aengaen? het wee parstme te stenen:Ga naar voetnoot41 42 maer de vreese en de voester en de schaemte self verbieden het: terstont 43 hervat ick het gesteen en de ontglipte woorden, en ick word self gedrongenGa naar voetnoot43 44 myn tranen te drincken. de doot stont voor myn oogen, en Lucyn weigerdeGa naar voetnoot44 45 my hulp, en had ick gestorven, de dood was oock een zwaer lasterstuck. 46 als ick ter neder storte en myn hair en kleederen scheurende, ghy onsenGa naar voetnoot46 47 boezem koesterde met den uwen en seit tegens my: o suster, myn lieve 48 suster, leef lang. leef lang, en bederf geen twee in een lichaam. de goedeGa naar voetnoot48 49 hoop zet u krachten by: ghy zult uw broeders getroude vrouw worden. 50 de vrou van hem, door wien ghy vrou en moeder geworden zyt. geloof 51 my, doodt zynde werdt ick door uwe woorden weder levendigh. en ickGa naar voetnoot51 52 ben verlost van 't pack en tlasterstuck myns lichaems. wat bedankt ghy uGa naar voetnoot52-53 53 selven? Aeolus sit midden in zyn hof: men moet het lasterstuck uit vaders 54 oogen doen. het nyverige oude wyf stopt het kint in de bladeren en witteGa naar voetnoot54 55 olyftacken, en dunnen spanssels: en doet versierde offerhanden, en spreecktGa naar voetnoot55 56 gebeden uit. het volck .................Ga naar voetnoot56 57 de vader zelf geeft verlof tot de reis. het was nu al by den drempel, als 58 't gehuil vader ter ooren quam: en het wordt door zyn merckteecken ver-Ga naar voetnoot58 59 raden. Aeolus haelt het kint voor den dagh, en ontdeckt de geveinsde 60 offerhanden: het hof galmt van een dul geraes. gelyck de zee beeft, als zyGa naar voetnoot60 61 van een windeken gestreken wort, gelyck een esschentack van een laeuwen 62 zuidewint geschudt wordt. zaeght ghy eens hoe myn bestorve leden ge-Ga naar voetnoot62 63 schudt werden: het bedde schudde vant lichaem datter op lagh. hy valt 64 er op in, en maekt met zyn getier onze schande openbaer, en kan naulix 65 de handen afhouden van 't aenzicht der ellendige. ick zelf al beschaemt 66 goot niet uit dan tranen. myn tong wiert van kille vreese tegengehouden. 67 en hy had nu al belast den kleenen neef voor de honden en vogelen teGa naar voetnoot67 68 werpen, en in eensame plaetsen te versteken. d'ellendige gaf een geschrey: 69 ghy zoudt meenen dat hy het gevoelde. en waer het kon riep het zynGa naar voetnoot69-70 70 grootvader aen met zyne stemme. o myn broeder, hoe waentghe dat ick 71 toen te moede was? want ghy kunt dat by uw eigen gemoedt weten. als 72 myn vyant in myn tegenwoordigheit myn eigen ingewant zou naer de hooge | |
[pagina 374]
| |
73 bosschen brengen om op de bergen van de wolven verslonden te werden, 74 hy was al ter kamer uitgetreden. toen sloegh ick ten leste voor myn borst. 75 en begon met de nagelen myn kaecken op te krabben. middelerwyl quamGa naar voetnoot75 76 myn vaders hellebardier met een bedruckt aenzicht: en sprack schandelyckGa naar voetnoot76 77 aldus. Aeolus zent u dit zwaert; en hy leverde my dat zwaert, en wil dat 78 men uit de verdienste versta wat dat zeggen wil. wy verstaen het wel, enGa naar voetnoot78 79 zullen kloeckhartigh het geweldige zwaert int werck stellen. ick zal hetGa naar voetnoot79 80 vaderlyck geschenck in myn borst duwen. o vader vereert ghy myn huwe- 81 lyck met dusdanige gaven? o vader, verryckt ghy uwe dochter met dus- 82 danigen bruitschat? o bedriegelycke Hymen loop wydt van hier met mynGa naar voetnoot82 83 mans bruiloftsfackel, en vlught met ontstelde voeten uit dit gruwelyck hof. 84 o zwarte Razernyen licht my met de fackelen toe die ghy draeght, op datGa naar voetnoot84 85 myn lyckvier blaecke van dat vier. o myn susters, huw met een beter noot- 86 lot: nochtans gedenckt aen 't geen ick bedreven hebbe. wat heeft het kintGa naar voetnoot86 87 bedreven dat eerst ter werelt gebroght is? Door wat misdaet heeft hetGa naar voetnoot87 88 naulix geboren zynde zyn grootvader gequetst? kon het de doot verdienen, 89 dat men het reken die verdient te hebben. och die ellendige wort om myn 90 misdaet gestraft. o zoon de droefheit uwer moeder, roof van verslindende 91 dieren, wee my ghy wort op uwen geboortedagh verslonden. o zoon, 92 ellendigh pant van een luttel geluckige minne, dit was uw eerste en uw leste 93 dagh. 't heeft my niet vry gestaen u met rechtvaerdige tranen te beschreien, 94 en 't afgeschoren/afgesneden hair in uw graf te brengen. ick hebber niet boven opGa naar voetnoot94 95 gelegen, noch het koude kuskens gegeven. vratige dieren zullen ons in-Ga naar voetnoot95 96 gewant verscheuren. ick zelf zal oock des kints geest met een wonde na-Ga naar voetnoot96 97 volgen, ende zal niet lang moeder, noch kinderlooze geheeten worden. 98 ghy evenwel, die te vergeefs op uwe ellendige zuster hoopte, ick biddeGa naar voetnoot98 99 u vergader de gespreide leden van uwen zoon, en bestel het by de moeder,Ga naar voetnoot99 100 en legh het op t graf uwer gezellinne: en dat wy beide in eenen engen 101 dootvat/emmer besloten worden. Leef lang en denck om ons: en begiet ons lyckGa naar voetnoot101 102 met uwe tranen, en als een minnaer vrees het graf van uwe minnaresse 103 niet. Volbreng, dat bid ick, het bevel uwer al te verworpe zuster: ick zalGa naar voetnoot103 104 myns vaders bevel volbrengen. |
|