De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 359]
| |
Brief VIII Hermione aen Orestes.Ga naar voetnoot*1 Ick Hermione spreeck hem aen, die onlangs noch myn broeder en manGa naar voetnootr. 1-2 2 was, maer die nu myn broeder is, omdat een ander met den naem van 3 man doorgegaen is. Pyrrhus, Achillus soon, trots op zyns vaders stock-Ga naar voetnoot3-4 4 beelt, houdt my tegens recht en billyckheit opgesloten. ick zette my 'er 5 tegen tgeen ick alleen vermoght, op dat men my niet onwilligh soudeGa naar voetnoot5 6 oordeelen. vrouwehanden konden het overige niet verrichten. o zoonGa naar voetnoot6 7 van Aeacus, zeide ick, ick ben niet zonder beschermer. dese maeght o 8 Pyrrhus hebt ghy onder haren heere. hy, doover dan de zee, sleepte haerGa naar voetnoot8 9 die Orestes by zynen naem riep, met gesleurden haire in zyn hof. hoe zou 10 men een gevange slavin te Lacedemon harder hebben konnen handelen?Ga naar voetnoot10 11 indien een uitheemsche troep de Grieksche schoondochter hadde metGa naar voetnoot11 12 zich gesleept. de Griecksche overwinster handelde Andromache zachter,Ga naar voetnoot12 13 toen het Danaische vier de Grieksche middelen soude verbranden. maerGa naar voetnoot13 14 o Orestes, indien ick u noch aent harte legge. grypt met uwe onvertsaegdeGa naar voetnoot14 15 handen eens aen tgeen u met recht toekomt. maer zoo yemant het vee uit 16 den ontsloten stal roofde, ghy zoudt met wapens te hulpe komen: en sam-Ga naar voetnoot16-17 17 melt ghe nogh daer uwe vrou geschaekt is? laet uw schoonvader een ver- 18 overaer van zyn geschaekte vrou u ten spiegel dienen: die om een meisken den godtvruchtigen oorloogh aenving. hadde uw schoonvader blyven 20 suffen in het ledige hof: de moeder had aen Paris gehuwt gebleven alsGa naar voetnoot20 21 te voren. ghy behoeft geen vloot van duisend schepen, noch een heir van 22 Griecken uit te rusten: kom self over. nochtans staet het u toe my oockGa naar voetnoot22 23 zoo weder te halen, en het soude voor een man niet schandelyk luiden,Ga naar voetnoot23 24 eenen gestrengen oorloogh voor zyn bemint bedde te voeren. wat? omdatGa naar voetnoot24 25 een zelven Atreus Pelops zoon onzer beider grootvader is? en schoon 26 ghy myn man niet waert, zoo waertghe myn broeder. ick bidde dat de 27 man zyne vrou, de broeder zyne suster te hulp kome. beide de namen 28 dringen u om uwen plicht te voldoen. de zoon van Tyndar, hoogh op zynGa naar voetnoot28 | |
[pagina 360]
| |
29 jaren, leverde my u over: de grootvader had dat recht over zyne nicht.Ga naar voetnoot29 30 Maer myn vader, onbewust van dese saek, had my aen Eacus soon ver-Ga naar voetnoot30 31 looft. de grootvaer, de eerste op de rye, vermoght noch meer. toen ickGa naar voetnoot31 32 aen u huwde, hinderde myn fackel aen gene dingen. worde ick PyrrhusGa naar voetnoot32 33 toegevoeght, zoo zult ghy u van my verongelykt achten. en vader Menelaus 34 sal het onse minne vergeven. hy self most zwichten voor de pylen des 35 snellen godts. de liefde, die hy zich zelven toeliet, zal hy zynen zwagerGa naar voetnoot35 36 oock toelaten. de beminde moeder zal het met haer voorbeelt te stadeGa naar voetnoot36 37 komen. ghy sijt my, tgeen de vader de moeder is, welcke deelen deGa naar voetnoot37-38 38 Dardanische vremdeling eertydts gedreven heeft. hoewel hy zonder op- 39 houden zich verhoovaerdigt op zyns vaders daden. ghy kunt oock op 40 uws vaders daden stoffen. en hy regeerde alle de zonen van Tantalus enGa naar voetnoot40 41 Achilles self. dees was een deel vant leger: hy was thooft der vorsten.Ga naar voetnoot41 42 ghy hebt oock Pelops tot uwen grootvader, en den vader van Pelops:Ga naar voetnoot42 43 zoo ghy noch hooger optelt, zult ghy de vyfde van Jupyn wesen. en ghy 44 ontbeert geen vromigheit: ghy hebt benyde wapens gedragen. maer watGa naar voetnoot44 45 zoudt ghy doen. zy trock haren vader aen. ick wou dat ghy u dapperGa naar voetnoot45 46 betoont had om/in een betere stoffe. uw oorsaek wert tot uw werck niet 47 uitgekosen maer gegeven. ghy hebt het nochtans voltrocken. Aegystus 48 heeft met afgesteken strot het hof bebloedt: gelyck wel eer uw vader.Ga naar voetnoot48 49 Aeacus soon graeut vast: en verkeert uwen lof in laster: en nochtans kanGa naar voetnoot49 50 hy myn aensicht verdragen. ick berst, en myn aenzicht zwelt te gelyck 51 met myn geest: en thart inwendigh van brant blakende, doet my wee.Ga naar voetnoot51 52 heeft Hermione of yemant het Orestes verweten? ick heb geen geweltGa naar voetnoot52 53 noch een scherp swaert by der handt. schreien is me geoorlooft. schreiende 54 storten wy onse gramschap uit. en tranen vlieten als beecken over mynen 55 boesem. hier van ben ick altydt voorsien, en vloey er van over. donge-Ga naar voetnoot55-56 56 cierde kaecken zyn nat van een gedurige bron. dit is tnootlot van ons 57 geslacht, twelck tot op onsen tydt blyft dwalen. wy alle Tantalus kindersGa naar voetnoot57 | |
[pagina 361]
| |
58 zyn bequaem om gerooft te worden. ick zal niet verhalen de logens vanGa naar voetnoot58 59 de vlietzwaen, noch klagen dat Jupyn in de veeren doock, daer beide deGa naar voetnoot59 60 Isthmussen uitsteeckende de zeeën lange van een scheiden. HippodameiaGa naar voetnoot60 61 vervoert met uitlantsche wielen, van den Amycleeschen Castor, en denGa naar voetnoot61 62 Amycleesen Pollux. de suster Tyndars dochter is in de Mosopische stadtGa naar voetnoot62 63 gebroght. Tyndars dochter van den Ideesche gast over zee geschaeckt,Ga naar voetnoot63 64 wapende de Argolische legers om harentwil. naulix heught het my: het 65 heught my nochtans, hoe het alsins van rouw en bekommeringe vervultGa naar voetnoot65 66 was. De grootvader schreide, en de zuster schreide, en beide de ge-Ga naar voetnoot66-69 67 broeders. Leda riep de goden, en haren Jupyn aen. ick self oock myn hair, 68 dat noch niet langk was, gescheurt hebbende kreet vast: o moeder, 69 moeder gaet ghy wegh zonder my? want de man was van huis: Op dat 70 men my niet voor Pelops dochter hielt, was ick een reede roof voor 71 Neoptolemus. och of Pelops Apolloos boogh geschuwt hadde: de vaderGa naar voetnoot71 72 zoude de dartele daden van zynen zoon verdoemen. nocht eertydts heeftGa naar voetnoot72 73 het Achilles, noch nu oock behaeght, dat een man soude schreien, wanneer 74 hem zyn vrou ontvoert was. Wat laster/onrecht heeft myne Goden zoo ver-Ga naar voetnoot74 75 bittert? of wat wil ick klagen dat het gestarnte my ellendige tegenvalt. ickGa naar voetnoot75 76 was, noch kleen synde, moederloos, vader gingk ten oorloogh, en terwyl 77 zy beide leefden, was ick van die beide versteken. o moeder ick heb inGa naar voetnoot77 78 myn jonge jaren u niet met een stamelende tonge toegevleit, noch mynGa naar voetnoot78 79 korte armen om uwen hals geslagen: noch sat als een lief pack op uwenGa naar voetnoot79 80 schoot. ghy droeght geen sorge om my te toyen, noch met myn moeders 81 bestemminge tradt ick niet de nieuwe bruiloftskamer in by mynen man.Ga naar voetnoot81 82 ick zal de waerheit seggen, ick hadde u zoo ghy wedergekeert waert te 83 gemoet geloopen, en kende noch myn moeder niet. nochtans wist ick dat 84 ghy Helene, en dat ghy de schoonste waert. ghy self vraeghde wie uwe 85 dochter was. dit eenige deel dat Orestes myn man is geluckte my wel.Ga naar voetnoot85 86 dat zal my oock benomen worden, ten zy hy voor zich vechte. Pyrrhus | |
[pagina 362]
| |
87 houdt haer voor zyn slavin, daer myn vader overwinner wedergekeert is,Ga naar voetnoot87 88 en wy hebben Troje minst verwoest ..... nochtans wanneer de zon hooghGa naar voetnoot88 89 gestegen met zyne stralende paerden voortvaert, dan nuttigh ick ellendigeGa naar voetnoot89 90 een vryer ongeluck. wanneer de nacht my in de kamer huilende en bitter 91 klagende verberght, en ick int bedruckte bedde legge; dan komter geenGa naar voetnoot91 92 vaek, maer tranen in d'oogen, en ick vlie waer ick kan van mynen man, 93 als van myn vyandt. dickwils sta ick verstockt om myne ellenden; en mynsGa naar voetnoot93-95 94 staets en plaets ongedachtigh, genaeck ick met een onwetende handt het 95 Scyrische lichaem. als ick dien gruwel gewaer worde, vermy ick het 96 t'onrecht aengeraekte lichaem, en laet my voorstaen dat myn handenGa naar voetnoot96 97 bevleckt zyn. dickwils valt my de naem van Orestes in ste van NeoptolemusGa naar voetnoot97 98 uit den mont: en ick bemin de dolinge der spraeck als een voorspoock.Ga naar voetnoot98 99 ick bidde u by 't ongeluckigh geslacht, en by den vader des geslachts, dieGa naar voetnoot99 100 zee en aerde, zyn gebiet, doet daveren; by uw vaders en ooms gebeente: 101 die in u gehouden zyn, om datze in hun graf zoo dapper van u gewrokenGa naar voetnoot101 102 zyn. of ick zal eerst sterven, en in myne eerste jeught vant leven scheiden, 103 of ick een dochter van Tantalus sal de vrou zyn van een zoon van Tantalus.Ga naar voetnoot103 |
|