De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
Brief VII Dido aen Aeneas.Ga naar voetnoot*1 Eveneens gelyck de witte zwaen, wanneer de doot haer roept, op den 2 oever van Meander, int natte gras aengesmeten noch eens opzingt, zooGa naar voetnootr. 2 3 spreeck ick u aen, niet uit hoope dat myne gebeden uw hart kunnen ver- 4 murwen (want wy stroien klaghten in den windt, nadien Godt ons tegen is)Ga naar voetnoot4 5 maer dewyl ick myn eerlycke naem, en lyf en ziel deerlyck besmet hebbe,Ga naar voetnoot5 6 ist een gering verlies noch een deel woorden te spillen. ghy hebt evenwelGa naar voetnoot6 7 vastelyck voorgenomen door te gaen, en Dido in hare droefheit te laten 8 zitten, en een zelve wint vervoert uw schip en uwe trouw. o Aeneas ghyGa naar voetnoot8 9 hebt vastelyck voorgenomen de vloot met uwe trouw los te maecken, enGa naar voetnoot9 10 de rycken van Italien, die u bekent zyn, te zoecken. En ghy bekreunt uGa naar voetnoot10 11 niet meer met Carthago en zyne ryzende muren, nocht het opperste gezaghGa naar voetnoot11 12 aen uwen scepter gegeven. Ghy vlught een gebouwde, en staet naer eenGa naar voetnoot12 13 ongebouwde stadt: ghy moet een andere stadt in de werelt soecken: ghy 14 zoeckt een ander lant: wanneer ghy al een lant vint, wie zeit dat ghy hetGa naar voetnoot14 15 bezitten zult? wie zal zyn landen onbekende vremdelingen geven? ghy 16 moet een andere hebben die ghy bemint, en een andere Dido, om haer 17 wederom met troubeloften te bedriegen. wanneer sal 't gebeuren, dat ghy 18 eens een andere stadt sticht, die Carthago gelyckt, en van den hoogen 19 burgh uwe onderdanen aenschouwt? zoo u alle dingen naer wensch gaen, 20 waer zult ghy een gemalin vinden, die u zulck een hart toedraegh? eenGa naar voetnoot20Ga naar voetnoot20-22 | |
[pagina 354]
| |
21 vrou die u nacht en dagh in haer gemoet draeght, gelyck het zwavel dat 22 aen een wasse torts kleeft. die ondanckbaren en die naer myne gaven 23 niet luistert zoude ick was ick niet dwaes wel mogen ontberen. ick haet 24 nochtans Aeneas niet, hoewel hy vol arghwaens is: maer ick klaegh overGa naar voetnoot24 25 den trouweloosen, en dat noch slimmer is ick ben met klagen vermaekt.Ga naar voetnoot25 26 o Venus verschoon uwe schoondochter, en omhels zynen harden broeder.Ga naar voetnoot26 27 de Min is zyn broeder, die oorlooght in uw leger. Of ick die begon te 28 minnen (wanneer ick veronwaerdighe my des niet) hy bestelle stof voor 29 myne bekommeringen .......... ick worde bedrogen ......................... 30 hy verscheelt van zyn moeders aert. steenen, bergen en eicken op steile 31 rotsen gewassen en wilde dieren hebben u ter werelt gebroght: of zulck 32 een zee, als ghy nu van den winden bewogen ziet, en waer over ghy evenwel 33 tegens den wint op toereet af te loopen. waer vlughtghe henen? de winterGa naar voetnoot33 34 houdt u tegen. de winter is my gunstigh. ziet eens hoe den oostenwintGa naar voetnoot34 35 de golven voortdryft. gedoogh dat ick de buien schuldig blyve ....Ga naar voetnoot35 36 wint en water zyn rechtvaerdiger, dan uw gemoedt. ick ben zoo veel niet 37 waert, dat ghy onrechtvaerdighlyck vergaen zoudt, daer ghy my over deGa naar voetnoot37 38 groote zee vlught. ghy draeght eenen kostelycken haet, die u dier staenGa naar voetnoot38-39 39 wil, indien ghy van sterven geen werck maekt, als ghy my slechs ontvlught. 40 De windt zal haest gaen leggen, en twater vlack staen, en de blaeuweGa naar voetnoot40 41 Triton met zyn paerden over de zee henen varen. och of ghy oock metGa naar voetnoot41 42 de windt omsloegt, en ghy zult omslaen, ten zy ghy quastiger zyt danGa naar voetnoot42 43 eicken hout. watte? wist ghy niet wat de rasende stormen al vermogen? 44 betrouwt ghy noch de zee, daer ghy zoo dickwils qualyck op gevaren 45 zyt? dat ghy op den raedt der zee de schepen ontmeert: de breede zeeGa naar voetnoot45 46 is evenwel vol gevaers. die ter zee gaet baet het niet dat hy zyne trouwGa naar voetnoot46 47 geschonden heeft. die plaets straft wel den meineedigen: insonderheit | |
[pagina 355]
| |
48 als de minne gequetst is: om dat men zeit dat de moeder der minne uitGa naar voetnoot48 49 de zee gesproten is. ick vrees dat ick de verlore dingen niet verlieze; enGa naar voetnoot49-51 50 den schadelycken beschadige, en myn vyand schipbreuck lydende het 51 zeewater inslorpe. ick wensch dat ghy leeft: zoo zal ick u beter als metGa naar voetnoot51-53 52 een lyck verliesen. draegh ghy liever de schult van myne doot. genomen, 53 ick had u gevat met eenen dwarrelwint (dit voorspoock zy krachteloos) 54 wat zoudt ghy wel denken? terstont zoude u invallen hoe meineedigh 55 uwe tong my trou beloofde: en hoe de Phrygische Dido door u bedroghGa naar voetnoot55 56 tot sterven geperst werdt: de geest van uw bedroge vrou zou u verschynen, 57 droevigh en bloedigh met het hair om thooft. ghy zult zeggen: hoe ditGa naar voetnoot57-58 58 is, ick heb dit al verdient. vergeef het my: hoe meentge zouden u de 59 blixems op thooft treffen? geeft uwe zee en dolligheit een luttel bots, eenGa naar voetnoot59 60 groote belooninge vant vertoefde reis zal hierna veiligh vallen. en spaertgheGa naar voetnoot60Ga naar voetnoot60-61 61 my, zoo werde uw zoon Julus gespaert. laet het genoegh zyn dat ghy 62 de schult van myn doot draeght. wat heeft het kint Ascanius? wat hebben 63 de huisgoden verdient? het water zal verdrencken de goden die in denGa naar voetnoot63 64 brant geberght werden. Maer ghy voert die niet mede, noch o meineedige,Ga naar voetnoot64 65 ghy hebt, gelyck ghy stoft, het heilighdom en uwen vader niet op uweGa naar voetnoot65 66 schouders gedragen. ghy lieght het altemael: noch uwe tong heeft aenGa naar voetnoot66 67 ons zyn bedrogh niet eerst begonnen, en ick word d'eerste niet geslagen.Ga naar voetnoot67 68 Vraeght ghy waer de moeder van den schoenen Iulus is: verlaten van 69 haren man is zy alleen gesneuvelt. deze dingen verhaelde ghy my: maerGa naar voetnoot69 70 zy ontroerden mij bedroefde; die mindere straf .........Ga naar voetnoot70 71 noch ick twyfel er niet aen of uwe goden verdoemen u. de zevende winter 72 solt u nu te water of te lande. ick ontfing u in myn haven daer u 't onweerGa naar voetnoot72 73 opsmeet, en uwen naem naulix hoorende, gaf ick u myn ryck in: en ochGa naar voetnoot73 74 had ick het by deze gedienstigheid gelaten, en was tgerucht van myn 75 byslaep begraven gebleven. die dagh deed het ons, toen wy in een af- | |
[pagina 356]
| |
76 loopende spelonck voor den onverwachten slaghregen liepen schuilen. ick 77 hoorde nare stemmen: my docht dat de nymphen huilden. de RazeryenGa naar voetnoot77 78 gaven teekens van myn doot. o geschonde eerbaerheit straf my, denGa naar voetnoot78-79 79 gewonden Sicheus te gevalle. ick ellendige waer ga ick, waer laet ick my 80 van schaemte? ick heb myn Sicheus een marmeren kappel toegewyt, die 81 bedeckt is met festoenen en witte vellen. my docht dat een bekende stem 82 my hier van daen verdaghvaerde. hy self riep met een fyne/dunne klank: koomGa naar voetnoot82 83 myn Elisa. ick koom daetlyck. ick uwe verplichte gemalin kom by u.Ga naar voetnoot83 84 nochtans koom ick traegh om myn bedreven schande. vergeef my die 85 misdaet. de rechte man heeft my bedrogen. hy verlicht myn schult vanGa naar voetnoot85-87 86 nydt. de godin die zyn moeder is, en de oude vader, een godtvruchtige 87 last des soons, gaven my hoop dat hy myn man zoude blyven, gelyck het 88 behoort. most ick dolen: myn doling quam eerlyk by. voegh er by datGa naar voetnoot88 89 myn trou my nimmermeer berouwen zal. de streeck die wy te vorenGa naar voetnoot89-90 90 hielden, dure in der eeuwigheidt, en blyve ons by tot den uitersten adem. 91 myn man, voor 't altaer vermoort, storte ter aerde: en myn broeder genoot Ga naar voetnoot91 92 den loon van zoo groot een schelmstuk. ick moet in ballingschap leven, 93 en myn mans gebeente en myn vaderlant verlaten, en wordt gevoert door 94 harde wegen, vervolght van myn vyandt. ick lande by onbekenden, en 95 mynen broeder en de zee ontslipt zynde, koop ick een landt langs de zee, 96 dat ick u o meineedige sehelm schenck. ick stichte een stadt en boude 97 wydstreckende vesten, benyt van d'aengrensende gewesten. d'oorlogh 98 komt ons aanboort, en ick een vrouw en noch een uitheemsche wordt 99 met oorloogh gedreight. naulix heb ick de poorten der stadt in 'truighGa naar voetnoot99-100 100 ontworpen, en wapens vaerdigh. van duisend vryers werd ick aengezocht, 101 die, bekoort om by my te slapen, ick weet niet beter wat huwelyckenGa naar voetnoot101 102 gesteld hebben ............................................ 103 wat twyffeltghe my gebonden aen den Getulischen Jarbas over te leveren?Ga naar voetnoot103 | |
[pagina 357]
| |
104 ick had myn armen uwe schelmerye ten beste gegeven. oock heb ickGa naar voetnoot104 105 een broeder, die zyn godloose hand bevleckt met myn mans bloedt oock 106 in myn bloedt wil baden. legh af de goden, en theiligdom dat ghy met 107 uw aentasten ontheilight: de heiligen willen met geen godloose handen 108 gedient wezen. zoudt ghy als een godtsdienstige eeren die uit den brant 109 gebergt zyn, zoo berouwt het de goden dat ze den brant ontruckt zyn.Ga naar voetnoot109 110 misschien zult ghy Dido hier oock swanger, een deel van uw vleesch 111 in myn gesloten lichaem laten. het ellendige wicht zal zyn moeders doot 112 noch verswaren, en ghy zult een ongebore vrucht om hals helpen. deGa naar voetnoot112 113 broeder van Julus zal met zyne moeder sterven, en eene selve strafGa naar voetnoot113 114 zal 'er twee teffens mede slepen. maer een godt beveelt hem te gaen: ickGa naar voetnoot114 115 woude dat hy u verboodt te gaen: en dat de Trojanen noit eenen voet opGa naar voetnoot115 116 het Punische landt gezet hadden. op tgeleide van dezen godt wordt ghy 117 op d'ongestuimige golven gedreven, en slyt langsaem alle den langen tydt 118 op het onrustige water. naulix hoefde ghy zoo veel arbeits te doen omGa naar voetnoot118 119 Troje weder te winnen, al was het zoo groot als 't was by Hectors leven. 120 ghy soekt niet den Simoïs, den vaderlycken stroom, maer den Tiber, 121 namelyck opdat ge daer beland om een vremdeling te wesen. en hoeGa naar voetnoot121-22 122 die schuilt en toegestopt wyckt voor uwe kielen, naulix zal u dat gezochte 123 landt gebeuren, als ghy oudt zyt. set tgeen onseker is aen d'eene syde enGa naar voetnoot123 124 soeck liever dit volck tot een huwelyxgoedt te ontfangen, en Pigmalions 125 schatten heimelyck herwaert aengevoert. voert liever geluckkiger IliumGa naar voetnoot125 126 over in de Tyrische stadt: en draegh den heiligen scepter in des konings 127 plaets. zyt ghy zoo heet op den oorloogh, soo Julus soeckt na den ge-Ga naar voetnoot127 128 wonnen zege te triomferen, wy sullen hem eenen vyand bestellen dienGa naar voetnoot128 129 hy magh overwinnen, op dat hy nergens aen gebreck lyde. dit zy de plaetsGa naar voetnoot129 130 om wetten voor te schryven, en wapens toe te rusten. aenvaertse maerGa naar voetnoot130 131 dat.............. by uwen vader de pylen en 132 schichten van uwen broeder, en de medegesellen van uwe reis en de 133 goden, Dardanische heiligdommen; soo moetense overwinnen alle die ghy 134 van uw volck medevoert, en die wreede oorloogh zy de maet van uwGa naar voetnoot134 135 verlies. en Ascaen leve geluckighlyk zyne jaren uit, en tgebeente van den 136 ouden Anchises ruste zachtelyck. ick bidde u verschoon dit huis, dat sich | |
[pagina 358]
| |
137 aen u heeft overgegeven, twelck ghy segt bemindt te hebben, behalvenGa naar voetnoot137-38 138 myn lasterstuck? ick ben niet in Phthia, nochte int groot Mycenen geboren,Ga naar voetnoot138 139 nocht myn man en vader hebben tegens u opgestaen. Schaemt ghy u uwer 140 vrouwe: laet ick liver uw huiswaerdin en niet uw vrouw genoemt worden;Ga naar voetnoot140 141 als Dido maer uw eigen magh wesen, salse alles over sich laten gaen. ick 142 ken de wateren, die den Africaenschen oever kabbelen, en de gezetteGa naar voetnoot142 143 tyden wanneer het reisbaer is of niet. als de wint goed is, en het tydt isGa naar voetnoot143 144 om tseil op te halen, het dunne wier verlet nu tafgevaren schip. laet myGa naar voetnoot144 145 bevelen wanneer het reisens tydt is: dan zult ghy veel veiliger reisen. enGa naar voetnoot145 146 als ghy enckel voort wilt, sal ick u niet ophouden. uwe medegesellen 147 moeten uitrusten. De halfgekalfaterde vloot eist noch wat uitstels. om 148 myne verdiensten, en zyn wy u daerboven nog yet schuldigh gebleven,Ga naar voetnoot148 149 om de hoop, die ick door myn huwelyck hebbe: ick bidde om een luttelGa naar voetnoot149 150 tydts. terwyl het onweer bedaert, en de liefde den ommegangk verzacht,Ga naar voetnoot150 151 zal ick wat leeren tegenspoet verdraegen: zoo niet, is ons voornemen, uit 152 het leven te scheiden. ghy kunt niet lang my wreedt vallen. Ick bidde uGa naar voetnoot152 153 aenschouw eens op de gedaente der schryfster: onder t schryven leit hetGa naar voetnoot153 154 Trojaensche zwaert in onsen schoot, en de tranen biggelen langs de wangen 155 op den blooten degen, die thans van bloet in stede van tranen nat sal 156 worden. hoe wel stemt uw schenckagie met onse doot. Ghy stelt ons grafGa naar voetnoot156-57 157 toe met kleene kosten. noch de schichten treffen nu niet eerst myn borst. 158 die plaets is diep van de liefde gewont. och Anna suster, suster Anna, 159 hoe luttel weet ghe van myn misdaet? Thans sult ghy het leste geschenckGa naar voetnoot159 160 in myne asse werpen. En ick Elisa onverslonden .................................Ga naar voetnoot160 161 Dit vaers zal evenwel op den grafmarmer staen: Aeneas bestelde het zwaertGa naar voetnoot161 162 en de stof des doots. Dido is door haer eige handt gesneuvelt.Ga naar voetnoot162 |
|