De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
Brief VI Hypsipile aen Iason.Ga naar voetnoot*1 Men zeit dat ghy met uw schip weder op de kusten van Thessalien met 2 het gulden vlies landde. ick verwellekom u van de behoude reis, voor 3 zooveel ghy 't gedooght. nochtans had my uw brief hier van behooren te 4 verzekeren, om myn ryck, dat u opgedragen wert, niet voorby te varen,Ga naar voetnootr. 4-6 5 kont ghy den wint niet na uwen wensch hebben. schryf my een brief, hoe 6 de wint oock waeit: Hypsipile is wel waert dat ghy haer uw groetenis sent. 7 waerom heeft de faem eer dan een brief, my de tydinge van uw weder- 8 komst gebroght? dat de gewyde ossen den ploegh van Mars getrockenGa naar voetnoot8 9 hadden? dat de gezaeide tanden met der haest tot mannen opgewassenGa naar voetnoot9 10 waren, en dat ghy vaerdigh waert geweest om die met uwe vuist doot teGa naar voetnoot10 11 smyten: had 'tafgestroopte vel des wakenden draex bewaert: en evenwelGa naar voetnoot11 12 het gouden vlies geschaekt. moght ick, die al deze dingen kommerlyckGa naar voetnoot12 13 geloofde, zeggen: hy heeft het my zelf geschreven: wat een groote vrouw | |
[pagina 349]
| |
14 zou ick wezen? wat klaegh ick dat myn man traegh was om zynen plicht 15 te voldoen? ick heb een groote gedienstigheid van u genoten, zoo ick 16 d'uwe blyf. men zeit dat een Noortsche toveres met u overgekomen is,Ga naar voetnoot16 17 die ghy deelachtigh maeckte het bedde dat aen my verlooft is. de liefdeGa naar voetnoot17 18 is lichtgeloovigh, och of men my nagingk, dat ick myn man valschelyckGa naar voetnoot18 19 beschuldight hadde. onlangs herberghde ick eenen vreemdeling van 20 Hemonien: hy tradt naulix over myn drempel of ick zeide hoe maecktGa naar voetnoot20 21 het myn Jason al? hy stom staende, sloegh zyn oogen al beschaemt ter 22 aerde neder. ick sprong terstont te poort uit, en de kleeren van myn lyf 23 aen flarden ruckende, riep ick: leeft hy noch? de doot zal my met hemGa naar voetnoot23 24 wechslepen. hy leeft antwoorde hy, en was van vreeze gedwongen voorGa naar voetnoot24-25 25 my te sorgen. Godt zy myn getuige, hoe my uw behoudenis ter harte gingk. 26 en zoodra ick wat bequam, begon ick te vragen, wat ghy uitgerecht had: hy 27 verhaelde my, hoe de kopervoetige ossen van Mars geploeght hadden: en 28 ghy de draecketanden in den acker had gezaeit, waer uit strax gewapende 29 mannen wiessen: en hoe dat aerdegebroetsel malkanderen terstont doode, 30 en een einde maekt vant langedurige noodlot hunnes levens. wy vroegenGa naar voetnoot30 31 noch eens, of Jason na tombrengen van den draeck het leven 'er af hadde ge- 32 broght, en vrees en hoop doen ons dan hopen dan wanhopen by gebeurte.Ga naar voetnoot32 33 terwyl hy my stuck voor stuck vertelt: soo ontdeckt hy door 't beloop en 34 den yver der vertellinge de wonden, die hy door zyn vernuft maekte. ochGa naar voetnoot34 35 waer is de trouwbelofte? waer het huwelyxrecht? en de bruiloftstorts, 36 waerdigh om 't lyckhout aen te steken? ter sluick hebt ghy my niet be-Ga naar voetnoot36 37 kent, Juno de Bruitvrouw was er by: en Hymen met zynen krans opGa naar voetnoot37 38 't hooft. maer Juno nocht Hymen, maer de droeve Erinnys, tradt bloedt- 39 dorstigh met hare rampsalige fackel vooruit. wat heb ick met de MyniënGa naar voetnoot39 40 te doen? wat vraegh ick na het pynhout van Pallas? O Tiphis ghy zeemanGa naar voetnoot40 41 wat gaet u myn vaderlant aen? hier was geen ram met zyn gouden vlies 42 te halen. Lemnos was thof niet van den ouden Aeetas. Ick had int eersteGa naar voetnoot42 43 (maer myn nootlot heeft my hiertoe gebroght) voorgenomen het leger van 44 den gast met vrouwenhanden hier van daen te dryven. de mannen vanGa naar voetnoot44-46 | |
[pagina 350]
| |
45 Lemnos weeten oock raet om yemant te verjagen. zulck een dapper 46 krygsman most uw leven beschermen. ick zagh den man binnen myn 47 vesten, en ick herbergde hem in myn huis en in myn hart. hier broghtGa naar voetnoot47-48 48 ghy twee zomers en twee winters over. de derde oegst was voorhanden, 49 als ghy gedwongen om tseil te gaen uwe woorden met sulcke tranenGa naar voetnoot49 50 vergeselschapte: o Hypsipile, ick worde van u afgeruckt: de Fortuin 51 gunne slechs dat ick magh wederkomen. ick ga van hier als uw man, en 52 zal in der eeuwigheit uw man blyven. magh slechs in tleven blyven onse 53 vrucht, waer van ghy heimelyck zwanger gaet, en waer van wy beide vader 54 en moeder zyn. ondertusschen biggelden de geveinsde tranen langs uwe 55 wangen: en theught my dat ghy niet kont uitspreken tgeen ghy noch te 56 zeggen had. ghy stapte de leste van alle uwe medegesellen int gewyde 57 schip Argos. dat bruisde er door: de wint zette de zeilen uit./blies de zeilen op. en hetGa naar voetnoot57 58 schuimende/blaeuwe zeewater stoof voor de voorsteven wech. ghy slaet uw 59 gezicht naer tlant, wy zien zeewaert in. een doorluchtige toren heeft zynGa naar voetnoot59 60 uitzicht van alle kanten over de zee. ick geef my derwaert, en myn aensichtGa naar voetnoot60 61 en boesem zyn nat van tranen. ick zie door de tranen heen: en het licht 62 van onze oogen, gewoon tbegeerigh hart te koesteren, reickt verder toeGa naar voetnoot62 63 dan het plagh. ick stort kuische gebeden uit, en meng beloften onder myn 64 vreese: nu ghy behouden zyt ben ick oock gehouden die te voldoen. zal 65 ick myn beloften betalen? en Medea tgenot van myn beloften hebben?Ga naar voetnoot65 66 myn hart doet my wee, en myn minne met gramschap gemengt is veelGa naar voetnoot66-67 67 grooter. zal ick gaven in de kercken brengen? om dat ick Jason by zyn 68 leven verlies? en zal ick een offerhande slaghten tmyner schade? ick ben 69 oock niet gerust geweest, en vreesde altydt dat de vader hem een schoon-Ga naar voetnoot69 70 dochter van Argos zoude geven. ick vreesde voor een Griexsche, en een 71 uitlantsche boel speelt my dit. ick ben gewont van een onverwachteGa naar voetnoot71 72 vyandin. om haer schoon aenzicht nocht verdiensten behaegtse u niet: 73 maer zy beweeght u met hare tovervaersen. en zy maeit het vervloekteGa naar voetnoot73-74 74 gras met een bezwore zeissen. zy pooght de stilstaende maen buiten 75 spoor te leiden, en de zonnepaerden te verdonckeren. zy breidelt de 76 stroomen en schut de boghtige vlieten. bossen en zelfwasse klippen ver-Ga naar voetnoot76 77 zetse van hunne plaetse. zy dwaelt ontgort met losse haire over de graven | |
[pagina 351]
| |
78 en vergaert de gebeenten uit het warme lyckvier. zy vervloekt de af- 79 wezenden, en bootseert wasse beelden, en prickelt dellendige lever met 80 dunne naelden. en wat men weet, tgeen ick beter niet wist, met kruidenGa naar voetnoot80Ga naar voetnoot80-82 81 zoeckt zy tot yemants hinder te weegh te brengen: om de minne met 82 schoonheit en zeden........................................... 83 kunt ghy die omhelzen? en onbevreest in een bed leggende den nacht al 84 stil en slapende overbrengen? zy namelyck heeft u gedwongen dat juckGa naar voetnoot84 85 gelyck de stieren te dragen: en zy streelt u met die middelen daerze de 86 felle slangen mede streelt. voegh er by datze zich doet inschryven by uweGa naar voetnoot86 87 en der voorouderen daden, en de vrouw is u nadeeligh door den naem 88 vant huwelyk ............................................. 89 niet Aesons zoon, maer de dochter van Aetas aen den Phasis stroopt hetGa naar voetnoot89 90 vel van het schaep van Phryxus. Vraegh het uwe moeder: uwe moederGa naar voetnoot90 91 Alcimede stemt het niet toe, nocht oock uw vader, wien die NoortscheGa naar voetnoot91 92 schoondochter thuis komt. zy magh voor zich een man opstommelen byGa naar voetnoot92 93 den Tanaïs of de moerassen van Scythien, en tot van den Phasis, daer 94 haer lant leit. lichtvaerdige Iason, en lichter dan een zomerluchtje, hoe 95 vallen uwe woorden zoo trouweloos uit? Ghy gingt voor myn man vanGa naar voetnoot95 96 hier: warom keert ghy niet weder als myn man? ick ben de vrou vanGa naar voetnoot96 97 den wederkomenden gelyck ick was van den henegaenden. gaen u adel 98 en eer te harte: hier ben ick, die genoemt wort een spruit van Thoas,Ga naar voetnoot98 99 Minos zoon. Bacchus myn grootvader, en de vrou van Bacchus met de 100 kroon opt hooft, verdooft met haren glans de klener starren. myn hylixgoetGa naar voetnoot100 101 zal Lemnos wezen, een lant dat zyn bewoonders weeligh maekt ............................Ga naar voetnoot101 102 Nu heb ick alree gebaert. O Jason, groet uwe tweelingen. om des vadersGa naar voetnoot102 103 wil viel my de last vant zwanger gaen licht. ick ben oock geluckigh door 104 tgetal van twee kinderen, en toen Lucyn my begunstighde baerde ick eenGa naar voetnoot104 | |
[pagina 352]
| |
105 paer panden t'effens. vraeght ghy, wien zy gelycken? men kan er u inGa naar voetnoot105 106 kennen. zy weten van geen bedriegen: het overige is den vader gelyk. 107 Ick hadze bykans de moeder thuis doen dragen. maer een wreede stief-Ga naar voetnoot107-08 108 moer heeft d'aengevangen reis belet. ick vreesde voor Medea. Medea is 109 wat meer dan een stiefmoeder. Medeas handen zyn op alle schelmery 110 afgerecht. zy die haer broeders gescheurde lichaem kon over den ackerGa naar voetnoot110 111 spreien, zou die myne kinders sparen? Nochtans zeit men, o ghy die door 112 het vergif van Colchos betovert zyt, dat ghy haer huwelyck boven dat 113 van Hypsipyle stelde. die overspelende maeght heeft schandelyck mynen 114 man bekent. maer een kuische bruilofstorts maeckte my u en u my eigen.Ga naar voetnoot114 115 zy verriet haren vader. ick heb Thoas in den moort geberght. zy verlietGa naar voetnoot115 116 Colchos: ick zit noch te Lemnos. wat zal ick wel seggen? nu een boos-Ga naar voetnoot116 117 aerdige meer dan een godtvruchtige word geacht? En zy met een lasterstuk 118 werde uitbesteet, en eenen man verdient? ick bestraf den moort derGa naar voetnoot118 119 Lemnosche vrouwen: en verwonder my over Jason niet. wraeckzucht helptGa naar voetnoot119 120 de gesteurden aen allerhande geweer. Welaen seghmy eens, indien ghy,Ga naar voetnoot120 121 door dongestuimigheit des weders verseilt, myne havens waert ingeloopen:Ga naar voetnoot121 122 zoude ick vergeselschapt met myne twelingen u en uwe gesellen tegen-Ga naar voetnoot122-23 123 gegaen hebben? en zoudt ghy niet wenschen dat de aerde voor u vanGa naar voetnoot123-24 124 een borst? o ghy booswicht, met wat voor oogen zoudt ghy my en uwe 125 kinderen aenzien? o ghy trouweloose, wat quader doodt zoudt ghy welGa naar voetnoot125 126 verdienen te sterven? ghy zoudt zelf door my beschermt en geberght zynGa naar voetnoot126 127 geweest. niet omdat ghy des waerdigh, maer ick medoogende ben. ick 128 had myn aensicht met het bloet van die boel bekladt, en de genen die zeGa naar voetnoot128 129 door hare vergifteryen bedurven heeft, en ick zou een Medea voor die 130 Medea wesen. dat indien de rechtvaerdige Jupyn van den hemel na myneGa naar voetnoot130-32 131 gebeden luistert: hoe Hypsipyle zucht, dat zy die ons bedde onderkroop 132 treure, en proeve de wetten die ze zelf gemaekt heeft. en datze gelyck 133 ick een verstoote vrou en moeder van twee kinderen, oock van haren | |
[pagina 353]
| |
134 man en zoo vele kinderen verstooten blyve: en niet lange behoude tgeenGa naar voetnoot134 135 sy door quade middelen verworf, en door de heele werelt ommeswerve:Ga naar voetnoot135 136 en zich tegens haren man en kinderen zoo bitter en byster aenstelle, alsGa naar voetnoot136 137 zy haren broeder en ellendigen vader mishandelde. datze, wanneer haer 138 aerde en zee te bang valle, in de lucht styge, beroyt omzwerve, hoopeloosGa naar voetnoot138 139 en van haren moordt bevlekt. Dit bid ick de dochter van Thoas, van haren 140 man berooft. en leeft als man en vrou int vervloekte bedde.Ga naar voetnoot140 |
|