De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
Brief IV Phaedra aen Hippolytus.Ga naar voetnoot*1 Een Kretenser meisken wenscht den Amazoonschen jongelingk metGa naar voetnootr. 1 2 dezen brief veel geluck toe, twelck zy zelve ontberen zal, 't en zy ghy 3 haer daer mede begiftight. doorlees dit toch voor tgeen het is. wat kan 4 't schaden eenen brief te lezen. hier kan u oock eenigh voordeel aen 5 gelegen zijn. met deze letteren zent men geheimenissen over zee en zant. 6 een vyant leest oock de brieven, hem van zynen vyant toegezonden. 7 driemael pooghde ick u aen te spreecken: driemael bezweeck myn sta-Ga naar voetnoot7-9 8 merende tong. driemael wou twoort niet over de lippen: en 't komter 9 uit daer 't vry staet. men moet de liefde met schaemte mengen. liefde 10 belast my te schryven. 't geen ick my schaem te zeggen.'t is niet veilighGa naar voetnoot10 11 te versmaden, 't geen liefde beveelt. de liefde regeert en heeft gebodtGa naar voetnoot11 12 over de Goden, zyne meesters. toen ick int eerst twijfelde of my te schrijven 13 stont, sprack hy: schryf vry. die onvermurwelycke zal u met gebeden teGa naar voetnoot13 14 voet vallen. och of hy tegenwoordigh waer, en zoo uw gemoet quetste,Ga naar voetnoot14 15 om naer mynen wensch te luisteren, gelyck hy ons mergh stooft doorGa naar voetnoot15 16 een verteerend vier. ick zal uit .......................................Ga naar voetnoot16 17 hoe wy hooger op onze jaren branden, hoe de liefde zwaerder valt: wy | |
[pagina 340]
| |
18 branden inwendigh, en ons hart is heimelyck gewont. gelyck d'aenkomen- 19 de vaerzen het juck des ploeghs in tbegin bezwaert. als wilde paerdenGa naar voetnoot19Ga naar voetnoot19-20 20 eerst gevangen worden, kunnenze naulix tgebit verdragen. zoo kan een 21 ruw gemoedt zich qualyck en naulix in 't eerste tot minnen gewennen, 22 en dat pack past my niet wel te dragen. wanneer men van jongs af leert 23 zondigen, zoo wort het een kunst. zy mint verkeerder die mint als de 24 tydt verloopen is. ghy zult het eerste genot hebben van myn eerlycke 25 naem, die voor u gespaert is, en wy zullen beide te gelyck ons misgaen.Ga naar voetnoot25 26 tis wat zoets appels van volle tacken te plucken, en met een teedere 27 hant d'eerste roos te plucken. evenwel myn eerste en onbesproke zuiver-Ga naar voetnoot27-28 28 heit most van een ongemeene vleck besmet worden. maer tis ons wel 29 geluckt dat wy van een pynelyck vier blaecken. een steen, een schande-Ga naar voetnoot29Ga naar voetnoot29-30 30 lycke overspeelder weerstaet ons overspel. staet Juno my toe mynenGa naar voetnoot30 31 broeder en man te beminnen, zoo schynt het my toe dat ick Hippolytus 32 eer dan Jupiter zoude kiezen. nu worde ick (naulix zoudt ghy het gelooven) 33 gestuurt naer oeffeningen, die my onbewust zyn. ick ben yverigh om onderGa naar voetnoot33-34 34 het wildt te rennen. ick viere nu inzonderheit de godin Delia, die uitmunt 35 met haren krommen boogh. het lustme naer twoudt te gaen, en snelle 36 hazewinden op de hooge bergen aen te hitsen tegens de harten, die in 37 't garen bezet zyn: of met den wackeren arm eenen bevenden zwynsprietGa naar voetnoot37 38 te zwaeien of op het grazige veldt te leggen. dickwils lust het my met 39 eenen beradden wagen aen te jagen dat het stuift, en den breidel enGa naar voetnoot39 40 tgebit van een raps paert te mennen. nu jaegh ick aen als d'Elelides vanGa naar voetnoot40-41 41 Bacchus razernyen gedreven, en die hare keteltrommels op den berg Ida 42 roeren: of die van een gotheit bezeten door half vergode boomgodinnenGa naar voetnoot42 43 of hoorendragende boschgoden verbaest gemaeckt worden ..............................Ga naar voetnoot43 44 misschien betalen wy deze liefde door nootlot aen ons geslacht, en VenusGa naar voetnoot44 45 eischt hare schatting van al het volck. Jupiter onder stiers gedaente zyn 46 godtheit vermommende bemint Europe, den oirsprong van dat volck. mijn | |
[pagina 341]
| |
47 moeder Pasiphae leggende onder den bedrogen stier, wert van een laster-Ga naar voetnoot47-48 48 stuck zwanger, en dat pack int baren quyt. de meineedige Theseus, den 49 gespannen draet volgende, geraeckte uit den krommen doolhof door mijn 50 zusters hulp. ick nu, op dat men niet twyfel dat ick Minos dochter ben,Ga naar voetnoot50 51 ga als een wreeckster ....................................Ga naar voetnoot51 52 maer o myn nootlot brengt dit mede. een huis behaeghter twee. uweGa naar voetnoot52 53 schoonheit bevanght my .........................................Ga naar voetnoot53 54 Theseus en zyn zoon schaeckten twee gezusters. recht twee zegeteeckens 55 op, van ons huis. ick wenschte dat ick in Kreten gestaen hadde, toen ick 56 t'Eleusis op het feest van Ceres gingk. toen viel myn zin op u, tgeen noitGa naar voetnoot56-57 57 te voren gebeurde, en liefde zette zich int mergh van myn gebeente. ghy 58 waert int wit gekleet, en met bloemen gekranst, en uw blanck aenschyn 59 bloosde van bloode schaemte. hy die van andere joffers voor nors en stuurGa naar voetnoot59 60 is geacht, wert van Phedra na haer beste meininge voor eenen dapperen 61 geoordeelt. wech met de jongelingen, die zich als vrouwen optoyen, een 62 mannelyck gestalt eischt luttel optoisel. dat streng opzicht, en ongevlytGa naar voetnoot62 63 hair, en een luttel.... in den mont, staen u voeghlyck. het zy ghy den 64 wederhoorigen neck van een fors paert ment, ick verwonder my over uweGa naar voetnoot64 65 voeten die kort keeren konnen. het zy ghy met volle kracht eenen taeien 66 schicht schiet. de ...................Ga naar voetnoot66 67 het zy ghy eenen beenen jaghtspier draeght die vooraen een breet yserGa naar voetnoot67 68 heeft. om kort te zeggen al wat ghy doet, behaeght my. legh slechts uw 69 strafheit af in de heuvelachtige bosschagien. ick ben niet waerdigh datGa naar voetnoot69 70 ghy de stof van myn bederf zoudt wezen. Wat baet het de ongegordeGa naar voetnoot70 71 Diaene naer te yveren? en Venus haer getal te ontschaecken? tgeen deGa naar voetnoot71 72 rust geen beurt gunt, kan niet duuren. rust verquickt de geesten, en streelt 73 de vermoeide leden. ghy moet boogh en pylen als Diaen bezigen. een 74 boogh die altyt styf gespannen staet wort slap. Cephalus was in deGa naar voetnoot74 75 bosschen bekent; hy velde wilts ter neder. nochtans misstont het hem 76 niet, dat hy Auroor te wille was. de wyze godin gingk van haeren ouden | |
[pagina 342]
| |
77 man naer hem toe. Venus sliep dickwils onder de willigen op het gras byGa naar voetnoot77 78 den zoon van Cinyras. Oeneus zoon blaeckte om Atalante op den berghGa naar voetnoot78 79 Menalus. zy draeght een diershuidt tot een minnepant. wy zullen oockGa naar voetnoot79Ga naar voetnoot79-80 80 eerst onder die bende gerekent worden. Zet Venus aen d'eene zyde, uwGa naar voetnoot80 81 bosch zal onedel/plomp zyn .................Ga naar voetnoot81 82 ick zal u als een gezellin bykomen, en my keeren aen rotsspelonckenGa naar voetnoot82 83 nocht vreeselycke zwynen met kromme tanden. een paar zeen breecken 84 hare golven op Isthmus, en het smalle lant hoort haer beide ruischen.Ga naar voetnoot84 85 ick Troezeensche vrouw zal hier met u de Pittheesche rycken bewoonen:Ga naar voetnoot85 86 alree heb ick die liever dan myn vaderlant. Neptuins zoon toogh voorGa naar voetnoot86 87 een tydt langk uit, en zal noch lang uit blyven. de kust van PirithousGa naar voetnoot87 88 zyn metgezel verlet hem. om recht uit te spreecken, Theseus houdt meerGa naar voetnoot88 89 van Pirithous dan van Phedra, Pirithous gelt meer by hem dan ghy. nochGa naar voetnoot89 90 dat onrecht lyden wy niet alleen van hem: wy beide zyn in gewightige 91 zaecken gequetst. hy heeft het gebeente van mynen .......Ga naar voetnoot91 92 broeder met zyne knods ter aerde gevelt: de zuster heeft men den dieren 93 ten buit gelaten. uwe moeder de voorbarighste in dapperheit, onder deGa naar voetnoot93 94 gewapende maeghden, braght u zoo schoon ter werelt, dat ghy de gunstGa naar voetnoot94Ga naar voetnoot94-95 95 eener eelaerdige waerdigh zyt. vraeght ghy, waerze bleef? Theseus dreef 96 haer een lemmer int hart, en de moeder verdiende door tbaren van zooGa naar voetnoot96-97 97 een treflyck pant niet verschoont te worden. maer ................................. 98 hy won by my oock kinders, die uwe broeders zyn, die hy, niet ick, al te 99 zamen om hals broght. o ghy allerschoonste van alle dingen, of 't ingewant,Ga naar voetnoot99 100 dat u beschadigen zou, midden in 't baren geborsten waer. ga nu hene, enGa naar voetnoot100 101 eer het bedde van uwen vader, daer ghy zoo in gehouden zyt, en dien hijGa naar voetnoot101 102 vlught en verloochent door zyn daden. laet geen ydele namen uw ge- 103 moet afschricken, om dat ick die uwe stiefmoeder ben schyn met mynen | |
[pagina 343]
| |
104 stiefzoon te boeleren. dat is d'eenvouwigheit der voorouderen die inGa naar voetnoot104 105 toekomende tyden versterven zoude. deze gingk eertyts in zwangk toenGa naar voetnoot105 106 Saturnus noch wetteloos regeerde. Jupiter bestemde het alles billyck teGa naar voetnoot106 107 wezen, wat yemant te pas quam, en de zuster haer broeder ten man nemendeGa naar voetnoot107 108 maeckt alles billyck. de verbintenis des geslachts, hangt door een sterckeGa naar voetnoot108 109 keten aen een, wanneerze Venus zelf te zamen koppelt. oock is 'er geeneGa naar voetnoot109-10 110 zwarigheit aen vast: het staet vry dit te verbergen: bidt haer om die gave. 111 de naem van bloetvrientschap kan de misdaet bedecken. ziet yemant ons 112 malckanderen omhelzen, wy zullen beide hierom geprezen worden. men 113 zal zeggen dat de stiefmoeder haeren stiefzoon getrouw is. ghy behoeftGa naar voetnoot113 114 by duister de deur van mynen sturen man niet op te sluiten, nocht deGa naar voetnoot114 115 wacht te bedriegen. wy zullen beide onder een dack slapen, gelyck wyGa naar voetnoot115-17 116 een huis bewoonen. Ghy kuste my int openbaer, en zult my oock int open- 117 baer kussen, hoewel men u in myn bedde zie leggen. sammelt slechts niet 118 langer, en belegh den knoop van onse verbintenisse. daerop spaere u deGa naar voetnoot118 119 minne, die nu op my gebeten is. ick belgh my des niet dat ick u ootmoedigh-Ga naar voetnoot119 120 lyck met gebeden te voet valle. och waer is nu myne trotsheit en roemen 121 gebleven? ick twyfelde of ick langer de minne zoude tegenstaen, of my inGa naar voetnoot121 122 die schult steecken, zoo de minne yet zekers heeft. ick bidde als een, 123 die 't opgeeft, en strecke mijne koningklycke handen voor uwe knien uit:Ga naar voetnoot123 124 geen verliefde let op 't geen haer voeght. myn schaemte is wegh, en wegh- 125 gaende heeftse noch eenige teeckens nagelaten. vergeef het my nu ickGa naar voetnoot125 126 het beken, en laet uw hart wat vermurwen. wat baet het my dat Minos, 127 die gebodt over de zee heeft, myn vader is: dat myn voorvader met denGa naar voetnoot127 128 blixem slingert: dat myn grootvader zyn voorhooft met stralen omringt, 129 en den warmen dagh aen den purperen hemel aenvoert. myn adel zwicht 130 voor de minne: erbarm u myner om myne voorouderen: en wiltghe my 131 niet sparen, zoo spaer tenminste de mynen. Creten, Jupyns eilant, is my ten 132 bruitschat toegevallen. dat dit gansche hof mynen Hippolyt gehoorzame. 133 buigh uw styfzinnigheit: myn moeder kon een stier toghtigh maecken, enGa naar voetnoot133 | |
[pagina 344]
| |
134 zult ghy wreeder dan een felle stier wezen? ick bidde u by Vernis, die 135 veeltyts ontrent my is, verschoon my; zoo zult ghy eene beminnen dieGa naar voetnoot135-36 136 u nimmermeer zal haten. zoo moet de wackere godin u in de heimelyckeGa naar voetnoot136 137 bosschagien met hare tegenwoordigheid begunstigen, en het hooge wout 138 jaegh u 't wildt in den mont: zoo moeten u bockxvoeten en berghgodenGa naar voetnoot138 139 begunstigen. zoo sneuvel het wilde zwyn met de borst in 't punt van uwenGa naar voetnoot139 140 zwynspriet. zoo bestellen u de veltgodinnen al zeit men dat ghy de vrouwenGa naar voetnoot140 141 haet, u bronwater, daer ghy na snackt. wy stofferen deze gebeden oock metGa naar voetnoot141 142 onze tranen: en als ghy myne smeeckende gebeden leest, zoo verbeelt u 143 dat ghy myne tranen ziet. |
|