De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 335]
| |
Brief III Briseis aen Achilles.Ga naar voetnoot*1 Deze brief, dien ghy leest, komt van de geschaeckte Briseis, en is naulix 2 in leesbaer Griex met een uitheemsche pen geschreven. ghy ziet overal 3 de letters vervloeien door myn tranen: nochtans willen die tranen vry wat 4 zeggen. stont het my vry een luttel over u, myn heer en man, te klagen; 5 ick hadde wel een luttel over myn heer en man te klagen. 't is uw schult 6 niet, dat ick op 's konings verzoeck hem zoo ras wiert overgelevert; hoe 7 wel ghy oock eenige schult hebt. want zoo ras Eurybaet en TalthybiusGa naar voetnootr. 7 8 my verdaeghden, wiert ick Eurybaet en Talthybius tot een gezellin gegeven.Ga naar voetnoot8 9 wy malkanderen onderling aenziende, vraeghden heimelyck, waer onzeGa naar voetnoot9 10 liefde gebleven was. ick kon uitgestelt worden; een luttel verlangens doetGa naar voetnoot10 11 wel lieven. Helaes ick gaf u int scheiden niet eenen kus: maer ick huilde 12 zonder ende, en trock myn hair uit het hooft. ick ongeluckige laet myGa naar voetnoot12-13 13 voorstaen, dat ick noch eens geschaeckt worde. menighmael dacht ick de 14 wacht te mompen, en weder te keeren. maer het was myn vyant die myGa naar voetnoot14 15 bevreesde grypen woude. ick vreesde zoo ick henen gingk 's nachts ge- 16 vangen en als een snaer aen Priaem geschoncken te worden. maer ickGa naar voetnoot16 17 ben verschoncken, om dat ick een geschenck most verstrecken: zoo veelGa naar voetnoot17 18 nachten was ick wegh, en worde niet eens wedergehaelt. ghy houdt op:Ga naar voetnoot18 19 en uw gramschap komt langsaem by. toen ick overgelevert wert, luisterdeGa naar voetnoot19 20 Menoetiades zelf my in 't oor: waerom schreit ghy? Ghy zult hier niet langGa naar voetnoot20 21 blyven. o Achilles, het is van klein belangk, dat ghy my niet weder eischte; 22 maer keer dat ick niet overgelevert werde. ga nu hene, en draegh de naemGa naar voetnoot22 23 van een yverigh minnaer. de zoons van Amyntor en Telamon quamen byGa naar voetnoot23 24 u, d'een u in bloet bestaende, d'ander u megezel, de zoon van Laërtes,Ga naar voetnoot24 25 in wier gezelschap ick weder zoude keeren. Zy verryckten met smeeckende 26 gebeden de geweldige schenckagien: twintigh harnassen uit geel koperGa naar voetnoot26 27 met arbeit gewrocht, en zeven drievoeten zoo zwaer van stof als van kunst: 28 men voeghde hier by vyf paer talenten gouts, zes paer paerden, meesters 29 in den renstryt: en noch tot overvloet Lesbische meiskens, schoon van | |
[pagina 336]
| |
30 leest, en in 't overrompelen der stadt gevangen: en zoo veele andere dingen 31 hier by, maer ghy hebt geen vrouw van doen. een ........Ga naar voetnoot31 32 ........... had ghy my van Atreus zoon willen vryGa naar voetnoot32-33 33 koopen, ghy weigert die dingen te geven die ghy behoorde te ontfangen. 34 o Achilles waer heb ick by u verdient die schult te dragen? hoe is deGa naar voetnoot34 35 wispelturige liefde zoo snel van ons gevloden? of plaeght de droeve Fortuin 36 d'ellendigen allerlangst? noch waeit 'er niet een voorspoedigh windekenGa naar voetnoot36 37 myne jeught te geval? ick zagh de muuren van Lyrnes door uwe dapper-Ga naar voetnoot37 38 heit verdelgen; en 't bederf des vaderlants quam een groot deel op my aen.Ga naar voetnoot38 39 ick zagh 'er lotgenooten van afkomst en moort drie teffens nedervallen:Ga naar voetnoot39 40 die myn moeder was van deze drie ......................................Ga naar voetnoot40 41 ick zagh mynen man, zoo groot als hy was op de bloedige aerde leggende 42 zyn bebloede borst om en weerom wentelen. evenwel hoe veel vrienden 43 ick verloren hadde, noch heb ick die schade met u alleen geboet. ghyGa naar voetnoot43 44 waert myn heer, myn man en myn broer. ghy zwoert my by uwe moeder 45 de zeegodin, dat het my nut geweest was gevangen te worden: quansuis opGa naar voetnoot45 46 dat ick met vergiffenis uitbesteedt, van u verstooten werde, en ghy ontgaetGa naar voetnoot46 47 de middelen die u met my gegeven worden. men zey oock, dat ghy met 48 den noordewint zeewaert in zout loopen zoo ras de dagh opgingk. welckGa naar voetnoot48 49 schelmstuck my verbaesde en ellendige zoo ras niet ter ooren quam ofGa naar voetnoot49 50 myn hart kromp in myn lyf. Ghy zult henegaen: en wien zult ghy o ge- 51 weldenaer my ellendige ten beste geven? wie zal my ellendige na uwGa naar voetnoot51 52 vertreck vertroosten? ick wensch dat ick eer in d'aerde verzinck, of van 53 den blixem geraeckt werde, dan men met Griecksche riemen weder de 54 schuimende zee sla zonder my, en ick hier gelaten de galeien zie van lant 55 steecken. hebt ghy alreede zulck een treck om naer huis en de vaderlycke 56 huisgoden te varen, ick zal zulck een zware ballast voor uw schip niet 57 wezen. ick zal niet als een vrou mynen man maer als een slavin myn heer 58 volgen. myn handen zyn tot spinnen gemaeckt ofze tot de spil gedraeit 59 waren. uwe gemalin zal treden voor alle de Achaische Joffrouwen, en dat ze | |
[pagina 337]
| |
60 vry in uwe slaepkamer ga: een schoondochter die waerdigh zy Jupyn tenGa naar voetnoot60-61 61 schoonvader en Aegina tot een nicht te hebben, en wiens overschoonvader 62 de oude Nereus wil wezen. wy slechts uwe dienstmaeghden zullen uweGa naar voetnoot62 63 rockens afspinnen en de .........................................Ga naar voetnoot63 64 Ick bid maer dat uwe huisvrouw my zoo niet voortdryve, die ick weetGa naar voetnoot64 65 naulix op wat wyze my al te hardt zal vallen. nocht gedoogh niet datze 66 in uwe tegenwoordigheit my met den hairen langs het huis sleepe, en ghyGa naar voetnoot66 67 wat koeltjes heen zeght: dit is oock ons vriendin geweest: of zoo ghy 't 68 met goeden oogen aenziet, laet my niet ganschelyck onderdrucken. wee 69 my ellendige, myn beenen beven alree onder myn lyf van schrick. warom 70 wachtghe langer? Agamemnon heeft berouw over zyn gramschap, en hetGa naar voetnoot70-71 71 bedruckte Griecken valt u te voet. overwin u zelven en uwe hevigheit, 72 ghy die 't al verwint. de wackere Hektor doet de Danaische middelenGa naar voetnoot72 73 smelten. o zoon van Aeacus, gryp de wapens aen, maer neem my eerstGa naar voetnoot73 74 weder, en val den vyant op 't lyf, die om 't voorspoedigh gevecht noch 75 ontroert van zinnen is. de gramschap om mynent wil gerezen, bedare omGa naar voetnoot75 76 mynent wil. laet ick oirsprongk en einde van uwe droefheit wezen. nochtGa naar voetnoot76 77 denck niet dat het uwe eere te na ga, dat ghy dit ons verzoeck te gevalGa naar voetnoot77-78 78 doet. Oeneus zoon keerde, op het bidden zyner gemalinne, naer den strydt. 79 't geen ick hoorde is u bekent. de moeder van hare broederen verstekenGa naar voetnoot79 80 heeft hare hoop en 't hooft van haren zoon vervloeckt. hy was dapper in 81 den oorloogh, verliet de neergeleide wapens, en weigerde uit styfzinnigheitGa naar voetnoot81 82 zyn vaderlant de hant te bieden. de vrouw alleen geluckiger dan zy ver-Ga naar voetnoot82 83 murwde haren man: maer ick spil myn woorden vruchteloos: nochtans 84 belgh ick my des niet, noch liet my oit voorstaen, dat ick de vrouw was, zooGa naar voetnoot84 85 menighmael myn heer zyn slavin in zyn bedde vorderde. tgedencktme dat 86 zekere slavin my mevrouw noemde: ick antwoorde: ghy verzwaert myne 87 dienstbaerheit met het pack van eenen tittel. nochtans by 't gebeente mynsGa naar voetnoot87 88 mans naulix inder haest met aerde bedeckt; gebeente myns oordeels aller 89 eere waerdigh; en by de dappere zielen myner drie broederen, dien ick nu 90 heiligh acht, en die zich vromelyk voor het vaderlant quytende, met hunGa naar voetnoot90 | |
[pagina 338]
| |
91 vaderlant ter neder stortten, en by uw en onze hooft, in een verbont ver-Ga naar voetnoot91-92 92 knocht: by uw zwaert en pylen, van myn volck beproeft; by alle deze 93 dingen zweer ick u, dat de Mycener geen bedde met my gemeen gehadtGa naar voetnoot93 94 heeft, nocht daer is geen reden waerom ghy my als een bedrieghster zoutGa naar voetnoot94 95 verlaten. zoo ick, o vrome helt, tegens u zegge; zweer my oock eens, dat 96 ghy noit wellust zonder my genoten hebt: ghy zoudt het weigeren. maer 97 de Griecken wanende dat ghy treurt, komen voor u spelen. een poezelighGa naar voetnoot97 98 meisken stooft u in haren schoot: en vraeght yemant, waerom ghy weigertGa naar voetnoot98 99 naer den strydt te gaen: de stryt baert hinder: de cyters de nacht en 100 Venus baren blyschap. tis veiliger int bedde te leggen: een meisken t'om- 101 helzen; met zyn vingers een Thracische lier te tockelen, dan de handt aen 102 den beuckelaer en de scherpe speer te slaen, en den helm opt hooft teGa naar voetnoot102 103 zetten. nochtans schepte ghy meer behagen in doorluchtige dan in veilige 104 wercken, en de glori in den oorloogh verworven smaeckte u zoet: of hielt 105 ghy slechts veel van den oorloogh, toen ghy my vingt? en leit uw roem 106 met myn vaderlant ter neder. de Goden keeren het ten beste: en ick bidGa naar voetnoot106 107 dat de zoon van Peleus met al zyn maght Hektor eenen schicht door deGa naar voetnoot107 108 ribben dryf. o ghy Griecken, zent my henen naer mynen heer toe, ick 109 weet zynen wrock te verbidden: en zal hem al kussende uw geboden teGa naar voetnoot109 110 kennen geven. gelooft my, ik weet meer te weegh te brengen als Phoenix,Ga naar voetnoot110 111 meer dan de welsprekende Ulysses, ja meer dan de broeder van Teucer.Ga naar voetnoot111 112 Den hals na zyn gewoonte met de vingeren te kittelen, en de oogen teGa naar voetnoot112 113 laten weiden in den blooten boezem, dat vermagh vry wat. al waert ghy 114 onvermurwelyck, en woester dan uw moeders golven, al zweegh ick, ghyGa naar voetnoot114 115 zout door myne tranen beweeght worden. o dappere Achilles (met datGa naar voetnoot115-16 116 beding gun de vader Peleus u den vollen ouderdom te bereicken; met dat 117 beding trock Pyrrhus onder uw beleit te velde), zie toch eens naer uweGa naar voetnoot117 118 bekommerde Briseis om: nocht quel als een onvermurwde d'ellendige niet 119 met dit langdurigh sammelen. maer is uw minne in onminne t'onswaertGa naar voetnoot119 120 omgeslagen: zoo dwing haer te sterven, die ghy dwingt zonder u te leven. 121 en ghy zult gedwongen worden dat te doen. het kost my vleesch en bloet:Ga naar voetnoot121 122 en nochtans worde ick onderstut door de eenige hope naer u. waer vanGa naar voetnoot122 | |
[pagina 339]
| |
123 versteken blyvende, zoo zal ick myn broeders en mynen man volgen; en 124 't zal u tot kleine eere gedyen dat ghy een vrouw beveelt te sterven. maer 125 warom beveelt ghy dat? doorstoot het lichaem met den blooten degen: 126 ick hebbe noch bloet int lyf, om ter doorstoote borst uit te gieten. laet uwGa naar voetnoot126 127 lemmer my doorrygen, 't welck, hadde een godin dit geleden, Atreus zoonGa naar voetnoot127 128 int hart zou varen. maer verschoon liver myn leven, dat ghy my eens ge- 129 schoncken hebt. ick uw slavin bidde om 't geen d'overwinner zyn vyandinneGa naar voetnoot129 130 schonck. het Neptunische Pergamum verschaft u anderen dien ghy lieverGa naar voetnoot130 131 mooght om 't leven helpen: de vyant levert u stof genoegh tot dootslaen. 132 het zy ghy toereet met uwe vloot wech te roeien, het zy ghy blyft: beveelGa naar voetnoot132 133 ghy als een heer aen uwe dienstmaeght, dat ick by u kome. |
|