De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
Brief II Phyllis aen Demophoon.Ga naar voetnoot*1 O Demophoon, ick, de Rhodopeesche Phyllis, uwe huiswaerdin, sloeghGa naar voetnootr. 1 2 (om dat ghy langer uit blyft dan den bestemden tydt) aent klagen sedert 3 de volle maen hare horens eens hadde t'zamengebogen, na dat ghyGa naar voetnoot3 4 uw ancker lichte van onze reede. viermael gingk de maen onder: viermael 5 quam zy op met hare volkomen ronde; en noch komen de kielen nietGa naar voetnoot5 6 over het water van Sithon aen. Indien ghy den tydt rekent, daer wyGa naar voetnoot6 7 gelieven naeu op letten, zoo denck dat wy niet ontydigh klagen. wyGa naar voetnoot7 8 hoopten oock langkmoedighlyk op 't geen wy geloofden en ons endelyckGa naar voetnoot8-9 9 quetste. nu tegens onzen danck minnende hindert ons 't geen wy geloofden. | |
[pagina 331]
| |
10 dickwils loogh ick uwenthalven: dickwils dochtme dat ghy met denGa naar voetnoot10 11 noordenwint herwaert aen zeilde. ick vervloeckte Theseus, omdat hy u 12 ophielt; en misschien heeft hy u niet eens opgehouden. ondertusschen 13 vreesde ick dat ghy die naer den Hebrus teeght, met uw schip in denGa naar voetnoot13 14 schuimenden stroom schipbreuck moght geleden hebben. dickwils bad 15 ick ootmoedighlyck de Goden voor de bewieroockte altaren datze u, o 16 ghy booswicht, toch wilden bewaren. zoo menighmael weer en windt u 17 gunstigh schenen, sprack ick in my zelve, is hy gezont, nu zal hy gewis 18 komen. en om kort te zeggen, myn getrouwe minne ontschuldighde al 19 wat hinderen kan den genen, die haest hebben, en ick was vernuftigh om 20 redenen t'uwer verschooninge te vinden. maer ghy blyft even traegh int 21 komen: en de Goden, by wien ghy gezworen hebt, brengen u niet herwaert, 22 noch ghy bekreunt u met onze liefde niet. o Demophoon, ghy en uweGa naar voetnoot22 23 woorden zijn voor windt gevlogen. ick klaegh dat uw schip gelyck uwGa naar voetnoot23 24 trouw achter blyft. zegh my, wat heb ick anders misdaen, dan dat ick uGa naar voetnoot24 25 niet voorzichtigh beminde? ick kon u om myn misdaet niet waerdigh zyn.Ga naar voetnoot25 26 een schelmstuck begingk ick, dat ick zulck een schelm herberghde. maer 27 dit schelmstuck weeght zoo veel als de verdienste. ziet ghy nu wat eeden 28 zyn, en het beloven met hant aen hant? En wat Godt ghy zoo dickwilsGa naar voetnoot28 29 in uwen trouweloozen mont naemt? Waer is nu het huwelyck beloofdt 30 ....................... jaren?Ga naar voetnoot30 31 waer de belover en borghtoght van myn huwelyck? ghy zwoert my by 32 de gansche zee van winden en wateren omgeroert en waer over ghy zoo 33 menighmael gevaren had, en weder varen zoudt; en by uwen grootvaderGa naar voetnoot33 34 (indien dat mede niet gedicht is) die de vlackte met zyne luchjes streelt;Ga naar voetnoot34 35 en by Venus, die al te veel geweer voor my reede maeckt, ander geweerGa naar voetnoot35 36 zyn bogen, ander geweer zyn fackels: en de koesterende Juno, die opzicht 37 heeft over het huwelyxbedde; en by de geheimoffers der fackeldragendeGa naar voetnoot37-38 38 Godinne: indien een yeder van zoo vele gequetste Goden zyne Godtheit 39 wreecken wil; ghy zyt alleen niet genoegh om die straf te dragen. ick 40 zinnelooze hebbe oock uwe ontrampeneerde kielen gekalfatert: op dat hetGa naar voetnoot40 41 schip waer mede ghy my begeven zoudt te sterker moght wezen: en ickGa naar voetnoot41 | |
[pagina 332]
| |
42 bestelde u 't roeytuygh waermede ghy my ontvaren moght. och ick ben ge-Ga naar voetnoot42 43 wont met myn eygen geweer. Wy betrouden/geloofden uwe smeeckende woordenGa naar voetnoot43 44 daer ghy den mont vol van hebt: en wy betrouden/geloofden uw geslacht en 45 Godtheen: wy betrouden uwe tranen, of leren dat die veinzen? maer dezeGa naar voetnoot45 46 zyn oock treken, en zy staen in d'oogen als 't haer bevolen wort. wy be-Ga naar voetnoot46 47 trouden oock de Goden. wat baten ons nu zoo vele onderpanden? met 48 elck deel was ick genoeg verzien. nocht dat ontstelt my niet dat ick uGa naar voetnoot48 49 met werf en haven helpe dit behoorde het opperste van myn verdiensteGa naar voetnoot49 50 te wezen. my berout dat ick schandelyck by de huisvestinge het huwe-Ga naar voetnoot50-51 51 lyxbedde, en zy aen zyde voeghde: en wenschte wel dat de voorgaende 52 nacht myn leste geweest waer, terwyl Phyllis noch met eere had mogenGa naar voetnoot52 53 sterven. 'khoopte wat beters, omdat ick 't meende an u verdient te hebben. 54 de hoop is gesproten uit verdienste. spruit de eere van een lichtge-Ga naar voetnoot54 55 loovigh meisken te bedriegen, kost luttel arbeits. d'eenvouwigheit was 56 gunst waerdigh. ick een dochter en vryster ben door uwe woorden by-Ga naar voetnoot56-57 57 gebroght. de Goden gunnen dat dit uw hooghste roem zy: en midden in 58 de stadt mooght staen tusschen de slangehoofden van Medusa, en dat uwGa naar voetnoot58 59 treflycke vader daer sta voor zyne tittels: wanneer Scyron, en de wreedeGa naar voetnoot59-62 60 Procrustes en Scinis gelezen worden, en stiers en mans gedaente onder 61 een gemengt, en Theben door den oorloogh getemt, en de gevelde dubbel- 62 lyvige reuzen, en 't blinde hof des zwarten Godts van hem besprongen. 63 dat uw beelt na hem met dezen tittel gemerckt werde: dit is hy, wiensGa naar voetnoot63 64 vryster zyn huiswaerdin van hem bedrieghelyck int net wert gevangen.Ga naar voetnoot64 65 Van zulck een hoop zaecken en daden uwes vaders sit de Kretenser ver-Ga naar voetnoot65-66 66 laten ....................... 67 tgeen hem alleen ontschuldight, dat ziet ghy alleen in hem. o meineedigeGa naar voetnoot67 | |
[pagina 333]
| |
68 ghy handelt als een erfgenaem des vaderlycken bedroghs. zy, die van my 69 onbenyt zy, zit verheven op de gemuilbande tigers. maer d' achterdochtigeGa naar voetnoot69 70 Thracers ontzien my te vryen, overmits my nagaet dat ick eenen vremde-Ga naar voetnoot70 71 ling meer dan eige ingeboornen achte. maer dat nu yemant (zeit men) vryGa naar voetnoot71 72 ter schole ga leggen in 't geleerde Athenen: een ander zal het strytbareGa naar voetnoot72 73 Thracien regeren. het einde oordeelt van yemants leven. ick wensch datGa naar voetnoot73 74 hem zyn voornemen niet gedye, die waent dat men zyne daden uit het 75 einde zal oordeelen. maer zoo ghy uwe riemen in ons water slaet: zoo zal 76 men zeggen dat ick my en de mynen ten beste geraden hebbe. maer ickGa naar voetnoot76 77 rade niemant, en myn hof roert u niet. ghy zult uwe vermoeide leden int 78 Bistonische water spoelen. de gedaente des henereizenden zal in mynGa naar voetnoot78 79 oogen zwieren, als uw henegaende vloot myn havens zal genaecken. ghy 80 hebt my durven omhelzen, en gegoten om uw vrysters hals my een goedeGa naar voetnoot80 81 wyle kussen, en onze tranen met de uwe mengen, en klagen dat uw schip 82 voorwint had, en vertreckende voor 't letste tegens my zeggen: o Phyllis, 83 zie dat ghy uwe Demophoon verwacht, hem verwacht, die henen ging, 84 om nimmermeer weder te komen: hem verwacht die op myn zee ...Ga naar voetnoot84 85 ........................ en noch- 86 tans verwacht ick u: kom slechs al verlangt uw liefste met smarte: en dat 87 uwe trouw alleen voor een tydt lang geslibbert hebbe. wat bidde ick onge-Ga naar voetnoot87 88 luckige? een andere vrouw heeft u alree in hare armen: en die misschien 89 uw hart van ons aftreckt. en ick wyt geen andre, dat ghy ons vergeet: ghyGa naar voetnoot89-90 90 kent Phyllis wel; wee myner, zoo ick Phyllis ben: en ghy vraeght waerom? 91 die u o Demophoon, lang omgezworven hebbende, in de havens van 92 Thracien en myn hof ontfing: u met middelen onderstant dede, en u van 93 alles gebreck hebbende ryckelyck begiftighde, en noch ryckelycker zoude 94 begiftigen: ick zette u over het maghtige gebiet van Lycurgus, twelckGa naar voetnoot94 95 naulix van een vrouw kon in toom gehouden worden: daer het bevroze 96 Rhodope open leit by den boschrycken Aemus, en de heilige Hebrus zynGa naar voetnoot96 97 ontfange wateren loost. wien te geval heb ick myn reinigheit ter quader | |
[pagina 334]
| |
98 uure besmet, en myn kuische riem laten los haecken van een bedrieghe-Ga naar voetnoot98 99 lycke hant. Tisiphoon, de bruitvrouw, huilde in de bruitskamer, en deGa naar voetnoot99 100 nachtuil zong het bruiloftsliet. Alecto met hare gevlochte adders was 'erGa naar voetnoot100 101 tegenwoordigh, en de bruiloftstortsen weecken voor hare lyckfackel. ickGa naar voetnoot101 102 bedruckte betrede nochtans de rotsen en ruighbewosse oevers, en daerGa naar voetnoot102 103 de zee vlack voor myn oogen leit: het zy de landouw 's daeghs ontlaet,Ga naar voetnoot103 104 het zy die by de lucht vol starren 's nachts bevriest, ick zie vast uit hoe deGa naar voetnoot104 105 wint op zee waeit: en zoo ras ick een zeil zie opkomen, gis ick dat het 106 myn Godtheit is. dan ty ick naer zee toe, daer my naulix de baren keeren,Ga naar voetnoot106 107 die tegens het strant aenslaen. maer hoe het schip nader komt, hoe ick 108 min hoops hebbe: dan dunckt me dat ick verlaten ben, en zygh ter neer 109 daer my de dienstmaeghden opheffen. een boght is 'er die booghswys in- 110 loopt, daer het water op de hoofden en steilafloopende gevaerten gebrokenGa naar voetnoot110 111 wort: ick hadde opgezet hier van boven neer in de baren te springen,Ga naar voetnoot111 112 en zal 't verzeker doen, overmits ghy in uw bedrogh volhardt. deGa naar voetnoot112 113 golven zullen de drenckeling aen uwen oever opwerpen, en onbegrave 114 zal ick u recht in 't gezicht tegenloopen: opdat ghy u zelven, en yser enGa naar voetnoot114 115 stael en diamant overtreft. dan zult ghy niet in u zelven spreecken: oGa naar voetnoot115 116 Phyllis, ick docht u te volgen. zomtyts snack ick naer vergift; zomtyts lustGa naar voetnoot116 117 het mij een bebloet lemmer in myn hart te stooten. zomtyts lust het myGa naar voetnoot117 118 dezen hals, waer om ghy uwe trouweloose armen sloeght met eenen strop 119 toe te wringen. ick moet myn eerbaerheit te teer om smaet te lyden metGa naar voetnoot119-20 120 een rype doot vernoegen. een korte wyl schiet er noch over eer ick totGa naar voetnoot120-21 121 de keur van myn doot koom. houw op myn zerck d'oorzaeck van mynGa naar voetnoot121 122 doot op datze u hart verwecke: aen dusdanigh of een ander vaers zalmen 123 weten, wat ghy voor een gast zyt: Demophoon was oorzaek van Phyllis 124 doot. De gast broght zyn lief om. hy gaf haer stof om te sterven: zyGa naar voetnoot124 125 voerde het met hare hant uit. |
|