De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 299]
| |
Henriette Marie Koningin van Groot Britanje, Vranckrijck, en Yrlant, t' Amsterdam.aant.Semper honos, nomenque tuum, laudesque manebunt. t' Amsterdam, By Dominicus vander Stichel, Voor Abraham de Wees, Boeckverkooper op den Middeldam, In 't Nieuwe Testament. Ao CIƆ IƆ C XLII. | |
[pagina 300]
| |
VAN 1642. AFGEDRUKT NAAR DE TEKST VAN DE eerste uitgave in folio (t'Amsterdam. By Dominicus vander Stichel, Voor Abraham de Wees, Boeckverkooper op den Middeldam, In 't Nieuwe Testament. Ao.1642), waarvan 't titelblad hiervoor typografies is nagevolgd. Het motto is ontleend aan Vergilius' Aeneïs I, vers 613 en betekent: ‘Uw eer, uw naam, uw lof zal 't allen tyd beklijven’. | |
[pagina 301]
| |
Henriette Marie t' Amsterdam.Ga naar voetnoot*Aen hare Majesteit. Soo lang het hemelsch licht, met zijn saffrane toomen,Ga naar voetnootvs. 1
Zich spiegelde, in 't kristal der Amsterdamsche stroomen,
En zegende, met gras en bloemen, Gijsbrechts wey;Ga naar voetnoot3
Roock Aemstels burgery noit bloesemrijcker May.
5[regelnummer]
De leeuwerck quinckeleert. de boomen en prieelenGa naar voetnoot5
Onthalen dezen dagh, als met herbore keelen;Ga naar voetnoot6
De koeckkoeck houdt zijn' toon, daer 't groen gulhartigh lacht.Ga naar voetnoot7
De nachtegael verheft de klancken uit zijn kracht,Ga naar voetnoot8
En loopt gevaer, dat hy zal barsten, door dit brallen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En, uit den hemel, in de luit, zijn grafste, vallen.Ga naar voetnoot10
Het scheeprijck Y houdt feest, maer noit zoo wimpelrijck.Ga naar voetnoot11
De jaghten, op den stroom, de ridders, op den dijck,Ga naar voetnoot12
Braveren, elck om 't braefst, met briesschen, en trompetten.Ga naar voetnoot13
De stadt loopt overendt. de burgervendels zettenGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Zich rustigh in 't gelit. het zwangere metaelGa naar voetnoot15
Baert onweêr, niet tot schrick, maer heerelijck onthael.Ga naar voetnoot16
| |
[pagina 302]
| |
Men ziet een aengezicht in duizenden ontwaecken,Ga naar voetnoot17
Op steigers, wal en brugh, op straten, dam en daecken.
De bogen van triomf verlangen hun gordijnGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Eens t'openen, voor 't licht van zulck een' zonneschijn,
Die 's weerelts Koopstat komt voor 't hooft slaen, en verbazen,Ga naar voetnoot21
En met een' glans van vreught doorstralen alle glazen.Ga naar voetnoot22
De huizen zwellen van het schaterend geluit.
De vensters springen op: de blyschap vlieght'er uit.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
My dunckt (of is 't een droom?) ick zie den weerhaen draeien,
En met verheven kam de velden tegenkraeien.Ga naar voetnoot26
Ons zeemaets vliegen met de vlagge op, by den mast,
Reckhalzen al verbaest van verre, en gapen vast,Ga naar voetnoot28
Wat Godtheit, waerdigh om de starren aen te leiden,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Dus aenzweeft langs de lijst der lage klaverweiden,Ga naar voetnoot30
En 't velttapijt, daer lest der Goden moeder stont,Ga naar voetnoot31
Die den Bourbonschen Mars kon breidlen met haer' mont,Ga naar voetnoot32
En goot in 't harte een hart tot Batoos ingezeten,Ga naar voetnoot33
Die nimmer breet genoegh de deughden uit kan metenGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Van 't bloet, waer in wy noch zoo hoogh gehouden zijn.Ga naar voetnoot35
Matroozen varen met hun' wensch in een' dolfijn,Ga naar voetnoot36
Of zeepaert, om, niet droogh op bogen en tooneelen,Ga naar voetnoot37
Maer, in hun element, voor watergoôn, te spelen;
En nymfen op den rugh te dragen, die zoo kiesGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Vercieren 't zwaeiend hair met waterroos en bies;
Om Nereus gemalin, die Thetis schijnt te paren,Ga naar voetnoot41
Te leiden langs 't geruisch der zoetgekrulde baren,Ga naar voetnoot42
Voor 't nimmerzat gezicht der sterfelijcke liên;Ga naar voetnoot43
Nieuwgierich, voor hun doot, een Zeegodin te zien:Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Geluck, dat zelden beurt: triomfen, die onze oogenGa naar voetnoot45
| |
[pagina 303]
| |
Om hondert jaren eens, of schaers, verquicken mogen.
Wat wonder is 't, dat elck om 't uitgelatenst bromt,Ga naar voetnoot47
Nu 's grooten Henricx beelt, nu HENRIETTE komt,Ga naar voetnoot48
Heer Karels gemalin, geviert van groot Britanje,
50[regelnummer]
Als Koningin, nu eerst de moeder van Oranje:Ga naar voetnoot50
Verzelschapt met den roem van 't Keizerlijck geslacht,
En bey de Princebruits, en Bruigoms, rijck van pracht;Ga naar voetnoot52
En zoo veel staets en stoets van graven, joffren, heeren;Ga naar voetnoot53
Al godtheên, die den Haegh, dien Pelion, stoffeeren.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Wie kan in 't midden van dat hooghtijt stillestaen!Ga naar voetnoot55
Op, dichters, op: 't is tijdt, om aen den rey te gaen.Ga naar voetnoot56
Ghy steeft weleer den toon van bloênde zegezangen:Ga naar voetnoot57
Doch 't feest, met wapenroof en treurtapijt behangen;Ga naar voetnoot58
Vervloeckte vreught, geschept uit wonden en verdrietGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Van 't schreiend Christendom, behagen 't Raethuis niet;Ga naar voetnoot60
Maer Princebruiloften, en Hymens, die EuropeGa naar voetnoot61
Vermaeghschappen, en voên met Christelijcke hope
Van goddelijcken pais, die duizent jaren duurt.
Wat stat, wat lant den krijgh nu jammerlijck bezuurt;Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Ghy Amsterdam mooght wel met danck den hemel eeren,
Die, midden in dien brant, u gunt te triomferen:
Een wonderlijcker eeuw dan d'eeuw was van August.Ga naar voetnoot67
In 's oorlooghs maelstroom holp een Godt u aen dees rust.Ga naar voetnoot68
Monarchen komen 't hart van uwen veltheer winnen,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
En kroonen Batoos Rijck met d'eere der vorstinnen.Ga naar voetnoot70
Men huwt de koningklijcke aen uwe Keizerskroon,Ga naar voetnoot71
Die wijdt haer stralen schiet, maer noit zoo hel en schoon
Als heden; overmits haer diamante glanssen
Verdubbelt, om dit licht, als nieuwe starren, danssen.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
De leeuwen dragen zelfs veel trotser uwen schilt.
| |
[pagina 304]
| |
Nassauwers waren, voor drie eeuwen, al gewilt,Ga naar voetnoot76
En overwellekom, by Gallen, oock by Britten;
Die, over Hollant, op twee elementen zitten,Ga naar voetnoot78
En schryven zee en lant gestrenge wetten voor,
80[regelnummer]
Met ons; zoo wijt gevreest, als 't gouden zonnespoorGa naar voetnoot80
Den zonnewagen volght, van daer hy, zwaer geladen
Met dat alziende hooft, komt op robyne radenGa naar voetnoot82
Oprollen, uit het wier, tot daer hy nederstort,Ga naar voetnoot83
En 't westen zoomt met goudt, terwijl het avont wort.
85[regelnummer]
d' Ondwingbare Adolph, van Germanjen aengebeden,Ga naar voetnoot85
Was eer met Engelant in een verbont getreden,Ga naar voetnoot86
En streckte een kopre zuil aen 't huys van Eduart;Ga naar voetnoot87
Toen met zijn' nagebuur in 't harnas diep verwart:Ga naar voetnoot88
En Reinout, die zich eerst liet Vorst van Gelder groeten,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Op d'oevers van de Main, voor 's Duitschen Keizers voeten;
Behaeghde zoo den Brit, om zijn verbaesde faem,Ga naar voetnoot91
Dat weêr een Eduart, de derde van dien naem,
Hem met den bruitschat schonck zijn dochter Leonore;
Wiens rijpe schoonheid gaf 's mans dapperheit een spore,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Om zonder ommezien, de heirbaen van de deught
Te houden, in de bloeme en 't heetste zyner jeught.
De naem van Gelder, dus ter werelt uitgevaren,Ga naar voetnoot97
Danckt Nassau, voor een reex van driemael hondert jaren,
In 't loffelijck en wijsbereghte hertoghdom;Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Dat noch op Reinout roemt, en maeckt den laster stom;Ga naar voetnoot100
Om dat des werelts oogh den dagh der Geldersche eereGa naar voetnoot101
Zagh schittren, op 't helmet van dien Nassausschen Heere;Ga naar voetnoot102
Wiens hooghgeboren bloet noch dier bevolen zijnGa naar voetnoot103
De schiltwacht van de Maes en Yssel, Wael en Rijn:Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Vier vlieten, die zoo lang, met neergeslagene oogen,Ga naar voetnoot105
Voor het Sicambersch hooft, hun spitse horens bogen.Ga naar voetnoot106
| |
[pagina 305]
| |
Oock gaf 's lants Hoogheit lang de hanttrouw, voor 't altaer,Ga naar voetnoot107
Aen Fransche en Britsche bruits, gekranst om 't hangend hair.
Vrouw Ada, zuster van 't gekroonde hooft der Schotten,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Trouwt Florens, klagende, dat zulck een beelt moet rotten.Ga naar voetnoot110
Drie Wilmen koelen 't vier der minnetortse uitheemsch:Ga naar voetnoot111
Twee blussen 't in de Seine, en d'ander in den Teems;
Zoo dat Marie en Ieanne en Machtelt schaemroot blozen,
En bleecken, in haer bedde, als lelien, en roozen.
115[regelnummer]
Oock let vry, hoe de Min zijn vorstepijlen wet,Ga naar voetnoot115
Terwijl Graef Floris zoon belonckt Elizabeth,Ga naar voetnoot116
De spruit van Eduart; en hoe Philippes zieleGa naar voetnoot117
Bestraelt zijn lelibloem, d'opluickende Michiele.
Maer Berte en Phlippe bey gaen strijcken met de kroon,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Nu elck, een gravenkint, magh heerschen, op den troon,Ga naar voetnoot120
Met sceptren, door de vuist van Iulius gedwongen,Ga naar voetnoot121
En door den Brit en Gal den Caesars weêr ontwrongen.
Wy bouwen dan van nieuws, op dien aelouden gront,Ga naar voetnoot123
Doorluchte bruiloften, en huwelijxverbont,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Met zulck een' nagebuur en vrient van zeven staten,Ga naar voetnoot125
Die Nassau mint, niet min dan zy, die voor hem zaten;Ga naar voetnoot126
Zoo doet zijn gemalin, d'elckwellekome zon.
Breda zagh Buren lest te koor gaen met Bourbon;Ga naar voetnoot128
De Necker, over wien, als ooms, ons Princen stonden,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Het juichend Heidelbergh onthalen 't licht van Londen,Ga naar voetnoot130
Noch onlangs Willems nicht, maer nu zijn liefste moey.Ga naar voetnoot131
Oock kruipt het hart der Bruit, die in ons beemden woey,Ga naar voetnoot132
Gelijck een lente, 't hart des Bruidegoms te nader,
Vermits zijn vader draeght den naem van 's moeders vader;Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Die trouwe hooftpylaer aen 't waterleeuwenhof.Ga naar voetnoot135
| |
[pagina 306]
| |
Waer stof van liefde ontbrack, hier schort het aen geen stof.Ga naar voetnoot136
En nimmer kan hier stof van liefde en gunst ontbreecken:Ga naar voetnoot137
Want Christus weerelt noit ten vollen uit kon spreecken,
Wat zaligheden haer, die in Godts glori groeit,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Zijn, uit den boezem van Britanje, toegevloeit;
't Gezalighde eilant, daer Helene wiert geboren:Ga naar voetnoot141
Geen zwanetweeling, 't welck 't geterghde heir der DorenGa naar voetnoot142
Van Priams vesten zagh aenvallen, op 't gewelt
Van Hektor en haer' boel, in 't omgewroete velt;Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Maer Koïls dochter, hier voortbrengende den grootenGa naar voetnoot145
Verlosser, Constantijn, die, op de Roomsche sloten,Ga naar voetnoot146
En 't Apostolisch graf, zijn kruisbanieren plant;
De Razernyen boeit, den afgront leit aen bant,Ga naar voetnoot148
En spoock en afgoôn ziet getuimelt voor zijn voeten;Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Gevoert van standerden, die hier hem Keizer groeten.Ga naar voetnoot150
Zijn moeder vont het Kruis, waer op de hemel draeitGa naar voetnoot151
Om d'aerde, van haer hant met kercken overzaeit.Ga naar voetnoot152
Godvruchtige Heleen, en stof van kuische dichten,Ga naar voetnoot153
Al 't Heidensche vernuft moet voor uw' lofzangk zwichten,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Van dees begaefde kust stack af de zuivre ziel,Ga naar voetnoot155
Die met haer' sleep, gelijck een dauw van roozen, vielGa naar voetnoot156
Op 't Rijngras, t' Agrippijne, en koelde de gemoedenGa naar voetnoot157
Der heete Hunnen; taeie en scherpe martelroeden,
Geweeckt, om al dit weeck en wit albast te slaen.Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Helaes! mijn Ursul valt; neen, neen, zy krijght de maen
En zon beneden zich, van schooner dagh beschenen.
Die kuische druppels bloets veranderen in steenen;
Karbonckels aen de kroon, die HENRIETTE draeght,Ga naar voetnoot163
Op 't zedigh voorhooft; 't welck zoo klaer en helder daeght,Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Dat schalckheit en bedrogh, en Plutoos helsche vloecken,Ga naar voetnoot165
| |
[pagina 307]
| |
Beschaemt voor zulck een' dagh, haer doncker schuilhol zoecken.Ga naar voetnoot166
Britanje boodt men aen, door aller helden stem,Ga naar voetnoot167
Den koningstittel van 't verlost Ierusalem,Ga naar voetnoot168
En 't HEILIGH GRAF, getrapt van vuige Sarazynen.Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Britanje ontzagh den Nijl, noch Libysche woestynen,
Noch bastertmauritaen; zoo dickwils het Buljon,Ga naar voetnoot171
Of 's hemels standertvaen, ten dienst van Arragon,Ga naar voetnoot172
De godtgewyde hant godtyverigh ging bieden;
Getroost, voor 't outer, eer te vallen, dan te vlieden.Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Dat trooste uw Rijckert zich, die 't Cypersch roofaltaarGa naar voetnoot175
Op Cypris eilant quam, met een geschubde schaerGa naar voetnoot176
Bestoocken, uit der zee; besnoeien Kurzacks vinnen;Ga naar voetnoot177
Toen hem zijn eenigh pant, en bey zijn koninginnen
Beweenden, daer hy tam de zilvre boeien droegh,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Die eerst dit weerloos volck in rincklende yzers sloegh.
Van Cypers vloogh zijn vloot naer Akkon, op dien zegen,Ga naar voetnoot181
En steef den Franschen Phlips, en won met blancken degenGa naar voetnoot182
De kroon van Salomon, en Godts gehoonde stadt:Ga naar voetnoot183
Hoe wel zijn voorzaet lang die kroon geweigert hadt.
185[regelnummer]
Het schijnt wat goddelijx het hair met goudt te drucken:Ga naar voetnoot185
Maer 't valt een lastigh pack. 't gekroonde hooft gaet bucken.Ga naar voetnoot186
Byzonder loven noch Baethouwers Vries en StichtGa naar voetnoot187
Het Engelsch Delos; 't welck geen ondergaende lichtGa naar voetnoot188
Van een verzierde Apol of een Diane baerde,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Maer Vader Willebrort, een' glans van meerder waerde,
En nieuwe maen, die 's nachts voor 's moeders bedste stont;Ga naar voetnoot191
En, daer volgroeit, en in haer' slaperigen mont
Gevallen, en geslickt, haer ingewant vergulde,Ga naar voetnoot193
En met orakelen en profecyen vulde.
195[regelnummer]
Een voorspoock, 't welck niet loogh, toen al 't gedoopt gebietGa naar voetnoot195
| |
[pagina 308]
| |
Des lants, dat van de Leck tot aen de Lauwers schiet,Ga naar voetnoot196
Vulcaen en zon en maen en Wodans woutaltaren,Ga naar voetnoot197
Vol duisternis, om 't noyt verduistert licht liet varen:Ga naar voetnoot198
Al sloegh de Noortsche buy hier na 't gekerstent hooft;Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Dat, meer dan eens, den gront en kercken zagh berooft
Van menschen, vee en vrucht, en 't heil der heilighdommen;
Zoo dick die plonderaers de muren overklommen:Ga naar voetnoot202
Tot dat de helt Radboot, een roem van Teisterbant,
Ging treffen Zegefriet, en schuimen 't woeste lant.Ga naar voetnoot203-204
205[regelnummer]
Ter goeder uure ry dan onder 's Princen daecken,Ga naar voetnoot205
O Zuster van Louys! terwijl de gilden staeckenGa naar voetnoot206
Den arbeit; Banck en Beurs haer' handel; en de Raet
En 't Raethuis zich de zorgh voor 't burgerlijcke ontslaet;Ga naar voetnoot208
Om d'onverdienbre deught der Majesteit t'erkennen,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Ten minsten met den wil: nadien geen aertsche pennenGa naar voetnoot210
Genaecken kunnen uw grootmoedigheit; zoo hoogh,Ga naar voetnoot211
Als een Godin in top, voor aller volcken oogh,
Gezeten op die wolck, waer voor een zee vol zielenGa naar voetnoot213
En lucht vol Engelen op 't aenschijn nederknielen;Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
En recken, met gebeên en wenschen, uwen tijdt,Ga naar voetnoot215
Den onderzaet tot heyl, den wrevelen te spijt.Ga naar voetnoot216
Want overmits de mensch, uitschuddende de Reden,Ga naar voetnoot217
Den mensch zoo licht verdruckte, en paste op trouw noch eeden,Ga naar voetnoot218
Ging Godt d'onbillijckheit bepalen, door de wet,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
En 't billijck Recht, van hem of Wyzen ingezet;Ga naar voetnoot220
Gehanthaeft door een maght, uit zynen troon gezonden.Ga naar voetnoot221
De zuchtenden, die troost en hulp en toevlught vonden
By scepters, loofden hen, als vaders van den Staet:
Zoo wies hun glori vast, tot datze door het quaetGa naar voetnoot224
225[regelnummer]
Veraerden van hun ampt, geleent, maer niet geschoncken:Ga naar voetnoot225
Aldus, door al te veel gelux en weelde droncken,
| |
[pagina 309]
| |
Quam dwinglandij in zwangk, met haer d'afgodery.Ga naar voetnoot227
Die onder Godt stont, dorst zich zetten aen Godts zy,
Dat meer was, in Godts stoel, den starrelichten zetel,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Bewieroockt van 't altaer, te schendigh, en vermetel.Ga naar voetnoot230
Maer Michaël, met recht nayvrigh van Godts eer,Ga naar voetnoot231
Smeet al die Lucifers, door 't stralend Kruis, ter neêr,
En onderworp dees maght aen Godts gekruisten Zoone.Ga naar voetnoot233
Vw voorbeelt Lucius heeft met geboge krooneGa naar voetnoot234
235[regelnummer]
Zich, na het drietal, dat van 't helder oosten quam,Ga naar voetnoot235
Eerst neergebogen, voor den Vorst van Davids stam,Ga naar voetnoot236
Aen wien ghy manschap zweert en hulde, met vier staven,Ga naar voetnoot237
Op 't spoor der kruisheldinne; aen wiens gewyde gavenGa naar voetnoot238
En Godtsgebouwen al de weerelt hangt verplicht;Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Een roem, waer mede ick meng de verwen van mijn dicht,Ga naar voetnoot240
Herlevende in uw' lof, alwaerde HENRIETTE,Ga naar voetnoot241
Die Iacobs huis zoo hecht op vijf rijxpylers zette,Ga naar voetnoot242
Dat het de Nydigheit in 't Yrsche bosch verdriet;Ga naar voetnoot243
Van waer zy Stuarts heil al dreigende bespiet,
245[regelnummer]
Het hart doorknaeght, en durf met 't oor op d'aerde luisterenGa naar voetnoot245
Naer muitbazuinen, die 's Monarchen stem verduisteren:Ga naar voetnoot246
Want Nydigheit is blint en brusk in haer bedrijf,Ga naar voetnoot247
En volght de kroon alsins, gelijck de schaduw 't lijf.Ga naar voetnoot248
Dan Godt, een wreecker der verwate lasterstucken,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Laet wel verdrucken, maer niet ganschlijck onderdrucken
De weereltlijcke Goôn, stathouders van zijn maght.
Hy hanthaeft t'zyner tijdt 't geheilighde geslacht,
En reickt eens over zee, met albereickende armen,Ga naar voetnoot253
Tot hulp der billijckheên, die zijn gemeent beschermen,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Lieftalligh en beleeft, als Titus en Trajaen.Ga naar voetnoot255
Het misbruick van zijn' staet past vorst noch onderdaen.Ga naar voetnoot256
't Zijn vrome vorsten, die hun vrome burgers loonen.Ga naar voetnoot257
| |
[pagina 310]
| |
't Zijn booze burgers, die gewenschte vorsten hoonen.
Een yeder waere 't ampt, dat hem is opgeleit.Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Verwaentheit en bederf volght toomloos onbescheit.Ga naar voetnoot260
De besten zullen u onschenbre trouw bewyzen,
En ghy, naer uw gewoont, der goeden yver pryzen.
Verstiet u d'Yr, dan zoude, op een schuimbeckent paert,
In 't velt, eens blijcken, dat ghy HENRIETTE waert,
265[regelnummer]
Des grooten Henrix kroost, ten ooreloogh geboren,Ga naar voetnoot265
Niet min dan Henrix zaet, vrouw Machtelt, die den torenGa naar voetnoot266
En 't slot, waer in men haer zoo naeu benepen hadt,Ga naar voetnoot267
In 't hagelwit gewaet, ontglippend, baende 't padt
Des uitvlughts, op den Teems, besneeuwt en toegevrozen;Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
En, biênde 't boschzwijn 't spits, met roozen tegens roozenGa naar voetnoot270
In 't zyden velt gezaeit, en met den helm op 't hooft,
Herwon haer vaders kroon, te godloos haer ontrooft:
En liever zoudt ghy, dan het slaefsche juck te dragen,
Een wisselbare kans met Baudicea wagen;Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Die, toen de dolck 't geschil rampzaligh had geschift,Ga naar voetnoot275
Voor 't schendigh leven koos het eerelijck vergift:Ga naar voetnoot276
Waer voor de hemel u, uit zoo verlichten bloedeGa naar voetnoot277
Gesproten, als een steen aen Christus kroon, behoede.
Ia 't gantsche Christenrijck, nu bloedigh op de been,
280[regelnummer]
Zoude al dat staetkrackeel gaen smilten onder een,Ga naar voetnoot280
Om, u ten dienst, de zee en Yrlants gront te decken.
De magen moghten voor de bontgenooten trecken.Ga naar voetnoot282
De voortoght van de vloot zou landen, 't Rijck te sta,Ga naar voetnoot283
Met Willem, die zijn' klaeuw beproefde voor Breda,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
En, brullende op den Yr, wil sterven voor zijn moeder.Ga naar voetnoot285
Gaston beveelt men 't hecht van Luidewijck den broeder.Ga naar voetnoot286
De zuster daelt met hulp van 't Savoiaensch geberght.Ga naar voetnoot287
| |
[pagina 311]
| |
Florensse heeft de jeught des Arnoos voortgeterght.Ga naar voetnoot288
De vogel van Iupijn voert Ferdinand zijn wapen.Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
De Spanjaert slickt den Yr, eer Yrlant hem ziet gapen.Ga naar voetnoot290
Haer oom, de Cimber, drijft met hondert masten in.Ga naar voetnoot291
De sabel des Sarmaets verquickt mijn Koningin.Ga naar voetnoot292
De zeeleeuw van sint Marck komt brullen ongebeden.Ga naar voetnoot293
Gustavus dochter steeckt den donder aen van Zweden.Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
De helden van den Palts, aen 's Konings rechte hant,Ga naar voetnoot295
Aen d'andre zy 't geweer, dat met den koussebantGa naar voetnoot296
Gestrickt hangt aen de Roos, braveren 't velt vol Wilden.Ga naar voetnoot297
Daer schragen Roelanden en Reinouden, als schilden,Ga naar voetnoot298
Met onvertsaeghde borst, den vader en den zoon,
300[regelnummer]
En stutten met hun kruin een' jonger Karels kroon.
En schoon ghy stont ontmant, ô Mediceesche parel!Ga naar voetnoot301
O Karels moeder! troost en halve ziel van Karel!Ga naar voetnoot302
Al 't vrouwetimmer nam uw zaeck met yver aen.Ga naar voetnoot303
De joffers gingen om haer Amazone staen;
305[regelnummer]
En 't hair, niet meer met hoên, maer met bepluimde helmen
Beschaduwende, in 't oogh der eervergete schelmen,Ga naar voetnoot306
Betoonden, dat een man in vrouwenboezem steeckt,
Die, naer gelegenheit, nu Mars nu Venus queeckt.Ga naar voetnoot308
Maer 'k hoop de smaeck van zoete en vorderlijcken vrede,Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Gevloeit uit 's Konings aert, zal 't slaghzwaert in zijn schede
Hersteecken, is het wat te reuckloos uitgeruckt.Ga naar voetnoot311
Hem gaet veel weedoms aen, die 's Konings distels druckt,Ga naar voetnoot312
En omziet naer den staert van zijn nakomelingen:Ga naar voetnoot313
Want of men d'ouders dwong, wie kan hun kinders dwingen
315[regelnummer]
Of bloetverwanten, wijt en zijt gespreit van een?
Oock wreeckt de nazaet 't leet, in 's voorzaets ampt geleên.Ga naar voetnoot316
Het zaet des scepters slacht het zaeisel in de voren,Ga naar voetnoot317
Dat sterft wel voor een poos, maer wort met winst herboren,
| |
[pagina 312]
| |
Gemaeit met zeissens, en met vlegels uitgedorst.
320[regelnummer]
Wie diamanten kraeckt, breeckt kiezen op hun korst.Ga naar voetnoot320
De puimsteen slijt zich zelf op diamante tanden.
Wie stierehorens wrickt, verwringt zijn eige handen.Ga naar voetnoot322
De steen loopt zorgelijck [het spel draeye op wat zyGa naar voetnoot323
Het wil] zoo yemant speelt met maghtiger dan hy.
325[regelnummer]
Een bergheick, lang volgroeit, reickt verre met zijn tacken,
Schiet diepe wortelen, en grijpt, voor 't nedersmacken,
Met klaeuwen taey en krom veel aerde, en klompen klais.
Hy vreest geen ackerliên; al kerft men, reis op reis,
Zijn schors en bast, beproeft van 't zuiden en van 't noorden.Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Men breeckter bylen op, en kracht van dicke koorden:
En zoo hy 't geven moet, na 'et kraecken heen en weêr,Ga naar voetnoot331
Zoo rucken stronck en stam en wortels alles neêr,
Wat met hem was belent van huizen heggen boomen.Ga naar voetnoot333
Hy sleept een baiert na, ten bergh af: stopt de stroomen,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
En opent aderen; zoo dat men overal,Ga naar voetnoot335
Met tranen op de wang, gewagh maeckt van zijn' val.
Men magh den blixem niet dan met gevaer genaecken.Ga naar voetnoot337
Men kan niet straffeloos de zon haer vier ontschaecken.Ga naar voetnoot338
Prometheus evenwel brengt leven in zijn beeltGa naar voetnoot339
340[regelnummer]
Door levend vier, dat hy de bron des lichts ontsteelt;
't Welck alles ziende, hoeft aenbrenger noch verklicker.Ga naar voetnoot341
Maer 't vier betaelt hy dier, daer hem de leverpicker
By daegh doorpickt en slickt 't by nacht aengroeient vleesch.Ga naar voetnoot343
Hoe hyght die vlammedief. hoe luit zijn keel, zoo heeschGa naar voetnoot344
345[regelnummer]
Van 't gillen; daer de vuist des Godts der gloende vonckenGa naar voetnoot345
Hem aen de steenrots houdt geketent, en gekloncken.
Men ziet, hoe Haman in zijn spinweb hangen blijft,Ga naar voetnoot347
En Mardocheus hals op Hesters hairbant drijft,Ga naar voetnoot348
Daer Asueer vergult de diensten des getrouwen,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
En schenckt dien schelm den kelck, voor 's vromen mont gebrouwen;Ga naar voetnoot350
| |
[pagina 313]
| |
Die nu met zangk doorgalmt al 't Persiaensch palais,Ga naar voetnoot351
Op 't hoftooneel, gekeert voor 't moortspel, vol geschreis.Ga naar voetnoot352
Maer ondertusschen, ô juweel der koninginnen!
Of Godt, die 't al bestiert, weerspannige Yrsche zinnenGa naar voetnoot354
355[regelnummer]
Liet hollen eene poos; daer koningsstijl op stijlGa naar voetnoot355
Den hals ten beste gaf aen bast, en dolle bijl;Ga naar voetnoot356
Zoo zijt ghy uitgeleert te harden, onder 't lyen
Van 't zaligh hout; gelijck geduldige MaryenGa naar voetnoot357-358
(Van wie ghy uwen naem godtvruchtighlijck ontleent)
360[regelnummer]
Niet zwichten, op den bergh, daer 't hooft der vorsten steent.Ga naar voetnoot360
Der landen heilanden, de moeders en de vadersGa naar voetnoot361
Der volcken, staen ten doel van bystere verraders;Ga naar voetnoot362
Verslyten zomtijts wel heur jaren, in den nacht
Des naren kerckers: of, op 't moortaltaer gebraght,Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Besprengkelen de kroon met onverzoenbren bloede:
Noch dienen zulcke quaên godtvruchtigen ten goede;Ga naar voetnoot366
Wanneer dees weerelt valt Rechtvaerdigheit te kleen.Ga naar voetnoot367
Daer boven heerscht men vry, en breeder dan beneên,Ga naar voetnoot368
In dit ondanckbre slijm, vol opgezwolle padden,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Die 't purper van de deught bekliecken en bekladden:Ga naar voetnoot370
Zoo krijght de beste prins den schijn van aertstyran.Ga naar voetnoot371
De woestheit ziet op 't kleet. het kleet maeckt toch den man,Ga naar voetnoot372
De dolheit dier van mensch, by loeiende Bachanten.Ga naar voetnoot373
De moeder holt vooruit, gevolght van allen kanten:
375[regelnummer]
Verscheurt haer liefste kint, den wettigen Thebaen,
En, na 'et benuchtren, ziet wat stuck zy heeft begaen.Ga naar voetnoot376
Cytheron raet ons niet, uit hemelhooge dennen,Ga naar voetnoot377
Te zien in d'Orgien, met geen gebit te mennen,Ga naar voetnoot378
Daer dichtgewassen loof de razerny verberght.
380[regelnummer]
Wie 't nachtgeheim ontdeckt, heeft ree den Thyrs geterght.Ga naar voetnoot380
| |
[pagina 314]
| |
Dees luistert naer geen' galm van minnelijcke snaren,
Die bosschen gaende maeckt, en luiperts leert bedaren;Ga naar voetnoot382
Terwijl de Maenas vast, verwildert in een dier,Ga naar voetnoot383
Apolloos zoon vermoort, op 't kittlen van zijn lier.Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Al gaen de golven hol, laet uw blazoen u leeren,Ga naar voetnoot385
En zalven met uw zalf: Godt dienen is regeeren.Ga naar voetnoot386
Een Alexander ruckte een slip van 's weerelts prael;Ga naar voetnoot387
Maer wie zich zelf beheerscht, beheerscht het altemael.
Zoo heerschte uw Heilant, 't licht van uwe onsterflijcke ouders;Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Die met zijn heerschappy, den dwarsstaf, op de schouders;Ga naar voetnoot390
En dat gevloeckte hout, gepast naer 's menschen vorm,Ga naar voetnoot391
Geen reedlijck mensch geleeck, maer een' getrapten worm,
En slang, vol gift, gespitst om yeder te vernielen;Ga naar voetnoot393
Doch heelzaem in der daet, een balssem aller zielen.Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Die alles schiep uit niet, wert zoo gestampt tot niet,
Ia daelde in 't diepe graf, het slot van 't kruisverdriet;
Van waer hy, uit die laeghte, en 't allerdiepst vernederen,
Zich zettende in zijn kracht, op Cherubinnevederen,Ga naar voetnoot398
En, daer beheerschende den hemel, aerde en hel,
400[regelnummer]
Zagh alle mogentheên aenbidden zijn schabel.Ga naar voetnoot400
Zoo heerschte uw vader, die met Herkles knods kon kneuzen,
Verworgen, met der vuist, Chimeren, slangen, reuzen,Ga naar voetnoot402
En begenadigen wat neerviel op zijn plat,Ga naar voetnoot403
Ia zelf den moort, die hem den doot gezworen hadt.Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Hy kon moerasch en meer en bergen overstappen,
En heeft dien eedlen rock des Rijcks, gescheurt aen lappen,
Den vreemdeling ontruckt, de scheuren toegeheelt,Ga naar voetnoot407
De zeden ingevoert; en zijn geharnast beeltGa naar voetnoot408
Verdient, dat op de brugh in eeuwigheit zal pralen,Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
En den uitheemschen gast zijn daden op doen halen.Ga naar voetnoot410
Zoo zal men, daer ghy hebt vier scepters afgeleit,Ga naar voetnoot411
Graveeren op uw graf, wat uw godvruchtigheit
| |
[pagina 315]
| |
Van Pythons, die slechts roof uit lucht van oproer rapen,Ga naar voetnoot413
Most uitstaen, neffens haer, die aen uw zyde slapen.Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
De bloemen op de wang verliezen ras haer kleur;
De gaven van de ziel bewaren verf en geur.
Een mist, een stercke strael versticken roos en leli;
Maer nardus van een vrouw rieckt noch, waer 't EuangeliGa naar voetnoot418
Wort uitgegoten, voor den Heyden, Turck, en Ioodt;
420[regelnummer]
Tot roem van die 't albast op Godts gezalfde goot.
Zoo kroonen wy luits keels noch, op den dagh van huiden,
d'Aeloude Koningin, uw tegenzon in 't Zuiden;Ga naar voetnoot422
Die van haer zonnetent belommert, voor de zon,Ga naar voetnoot423
En vinnigheit des Kreefts, dien wijzen SalomonGa naar voetnoot424
425[regelnummer]
Quam voor den leeuwentroon des dappren vaders hooren;Ga naar voetnoot425
En, schatten offrend, riep: ô godtgeluckige ooren
En oogen, die den mont der wijsheit hoort, en ziet,
't Orakel dat my mijn orakelen bediet!Ga naar voetnoot428
Ierusalem is eer dat lot te beurt gevallen;Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
't Geluckt nu Amsterdam, t'omhelzen met zijn wallenGa naar voetnoot430
En watren zoo een Vrouw, die van haer' EnglentroonGa naar voetnoot431
Komt dalen over zee, en Willem, Fredrix zoon,
In d'armen brengt, dit pant, waerby hy zoons zal winnen,Ga naar voetnoot433
Stadthouders, die dees stadt en dezen staet beminnen.
435[regelnummer]
Leef lang, Maria: leef: verwerf ons veel gena,
By Willem, Willems neef, uw rechte wederga.Ga naar voetnoot436
'k Zie, uit uw dochters schoot, in Neerlant pais geboren:Ga naar voetnoot437
Want als haer Heer erkauwt, in 't knarssen van zijn toren,Ga naar voetnoot438
Hoe Koning Phlips nu oom staet over hem, en haer,Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Die, droomende uit zijn' arm, 's nachts opschiet, om 't gevaerGa naar voetnoot440
Des oorlooghs; en haer lief, op zachtgespreide bedden,
Eer van een' minnescheut, dan zwaertquetsuur kan redden;Ga naar voetnoot442
Terstont zal hy, om 't bloet van 't wroegende misdrijf
t'Ontlasten, vader Nais gezegenden olijfGa naar voetnoot443-444
| |
[pagina 316]
| |
445[regelnummer]
Aenvaerden, voor eene eeuw van hondert gulde jaren,
Die ongelijck meer lofs dan 't gruwlijck moortspel baren.
Maria zal dien dagh verzeeglen met een' zoen,Ga naar voetnoot447
En gaen met Willem schuil, in 't myrtepauweljoen,Ga naar voetnoot448
Bestroit met roozen, en vol geuren van Oranje.
450[regelnummer]
Daer heeft hy pais met haer, en vre met oom van Spanje.
Geeft dan een Gabriël en goddelijck gezantGa naar voetnoot451
Den vorsten des geloofs Godts blixem in de hant;
Om 't Mahometsche zwijn te klincken uit Europe,Ga naar voetnoot453
Eer het al 't overschot der koningkrijcken stroope:Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Zoo zien wy Willem t'zee, als Christen AmiraelGa naar voetnoot455
Van hondert vloten; en Godts helden, altemael
Zijn maeghschap, blaeckende van zilver gout en baggen,Ga naar voetnoot457
Op timber en gevest; op 't vliegen zyner vlaggenGa naar voetnoot458
Vast volgen, in zijn zogh, den leeuw, in 't gouden velt;Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
En bruizen met den boegh, waer voor het zilver zwelt,Ga naar voetnoot460
En schuimt, en daeght den dagh van Constantijns herboorte;Ga naar voetnoot461
Die na'et verweldigen der Byzantijnsche poorte,Ga naar voetnoot462
En vesten, root van moort, het onderdruckte Kruis
Herstelt, op 't hoogh altaer van Godts geschantvleckt huis.Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
't Gebeent der Keizeren wil bersten door de zercken.Ga naar voetnoot465
Sophia dan, verzoent met d'onvernoeghde kercken,Ga naar voetnoot466
Aen 't wedergalmen, op 't geluit van Guldemont;Ga naar voetnoot467
Bazuinende daer thans een Godtsverrader stont,Ga naar voetnoot468
En lasterde op Godts lijck, door heer ArimathyeGa naar voetnoot469
470[regelnummer]
Begraven, en beluit met kermen van Marye.Ga naar voetnoot470
'k Zie Ottomans blazoen en Agars dootse maen,Ga naar voetnoot471
| |
[pagina 317]
| |
Van 't schittrent hout gedooft, te Mecha onder gaen;Ga naar voetnoot472
En u, doorluchtste Vrouw, verwachten, op den oever,
Den schoonzoon; die de straet van Kalis en uw DoeverGa naar voetnoot474
475[regelnummer]
In 't midden klooft, en zoeckt, gelijck een jonge August,Ga naar voetnoot475
Zijn hof, na dat hy al den aertboôm broght tot rust.
Op zulck een zege wort, van losgeborste tongen,Ga naar voetnoot477
Den rechten Vredevorst zijn glori toegezongen,Ga naar voetnoot478
Die, schandelijck bezwalckt van tweedraghts bittren smoock,Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Noit helder op kon gaen; terwijl 't rampzaligh spoock
Des afgronts stofte, dat een ry van eeuwen stranddenGa naar voetnoot480-81
Met lijf en ziel, verstrickt in slaefsche en snoode banden,Ga naar voetnoot482
Van Athlas af, tot aen den schuimenden Euphraet,Ga naar voetnoot483
En waer de dwinglandij des tulbants Christus haet,Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
En schockt den aertboôm, of de weerelt reedt op stelten.Ga naar voetnoot485
Dan zal Godts vier zoo veel gedeelde harten smelten,Ga naar voetnoot486
En gieten, in den vorm der kercke, weêr tot een,
En eene ziel: dan schat men 's weerelts schat gemeen.Ga naar voetnoot488
De vorsten zullen zich in 't stof voor IESUS buigen.
490[regelnummer]
De lammers leeuwemelck, de wolf de schaepsspeen zuigen.
De lantbouw erft zijn eer. geen ackers leggen woest.Ga naar voetnoot491
Het zwaert, in zein hersmeet, gaet weiden in den oegstGa naar voetnoot492
Vol airen, daer het flus dorst beckeneelen maeien.Ga naar voetnoot493
't Is vrede al wat 'er wanckt. wat winden dat 'er waeien,Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
Wat regen dat 'er valt, het zegent vee, en vrucht:
Gelijck in 't paradijs, daer aerde en vier en lucht
En water eensgezint malkandren wel verstonden;Ga naar voetnoot497
En Adam en zijn bruit, door 't klappen van twee monden,Ga naar voetnoot498
Oranje en zijne rib beriepen tot den toon,Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
Die hun te houden staet, ter eere van hun kroon.
Maer sterven moet ick, daer ons hoven u geleiden,Ga naar voetnoot501
| |
[pagina 318]
| |
En d'oevers van de Maes het bloet van bloet zien scheiden;Ga naar voetnoot502
Daer 't kint de moeder, doots, en van haer tranen nat.Ga naar voetnoot503
Voor 't einde kust, en met zijn tangere armen vat;Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
Zoo dat men 't nauwlix van dien troostpylaer kan trecken.Ga naar voetnoot505
Ay, zie twee harten, zie vier lippen treckebecken.Ga naar voetnoot506
Wie schaeckelt zoo veel rouws aen 't opperste geluck?Ga naar voetnoot507
O hemel! troost die beide, en matigh yeders druck.Ga naar voetnoot508
Help, moeye Elizabeth: help, moeder Amelye.Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Hier lijdt Natuur gewelt, en klaeght van tyrannye.Ga naar voetnoot510
Op 't bitter scheiden heft de dichter klaghten aen,
En hangt aen 't koningsschip: gelijck een vege zwaenGa naar voetnoot512
Haer lijck en uitvaert spelt, op d'oevers van Meander.Ga naar voetnoot513
Hoe deerlijck zien zy om! d'een zeestar ooght op d'ander,Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Tot daer de strael zijn punt, het oogh zijn kracht verliest;Ga naar voetnoot515
De kiel, voor 't Hollantsch zant, het Engelsch krijtstrant kiest.Ga naar voetnoot516
Die zon loock vrolijck op, en gaet met wolcken onder.Ga naar voetnoot517
Hoe wort dat prinslijck weêr geslagen van den donder!
Ay, droeve Zeestar, staeck dat deerlijck zeegeschreeuw.
520[regelnummer]
't Is waer, ghy laet die Maeght bevolen aen een' leeuw,Ga naar voetnoot520
Maer die zijn' roof vernielt, en maeghden weet te sparen.Ga naar voetnoot521
Dit hof bekleet het ampt van maeghden te bewaren.Ga naar voetnoot522
De nagels van zijn' klaeuw verberght hy op zijn' tijdt,
Hy lonckt Maria aen, en quispelstaert, en vrijt,
525[regelnummer]
En lickt, en slickt, en kust den Nektar van de karssen
Des ampren monts, om 't hart by beurten te ververssen,Ga naar voetnoot526
Met kriecken, aen uw borst gewassen, en gezooght.Ga naar voetnoot527
Het is dan redelijck, dat ghy uw kaecken drooght,
En geensins klaeght, dat zy, om Willem haren hoeder,
530[regelnummer]
Om liever, leider laet: als ghy, die zelf uw moederGa naar voetnoot530
Om Karels kroon verliet: die was u 't scheiden waert.Ga naar voetnoot531
Verdraegh dan, dat het kint naer zijne moeder aert.
| |
[pagina 319]
| |
Al d'Amsterdammers staen gereet om u te zweeren,
Dat zy uw Dochtertje voor eeuwigh zullen eeren,
535[regelnummer]
Met zulck een eere, als ghy te Londen wiert gegroet,
Toen 's Konings zetel danste, op uw' gelanden voet.Ga naar voetnoot536
De Hollanders zijn schuw van hartewee te brouwenGa naar voetnoot537
Stadthouders van hun' staet, en hooghgebore Vrouwen.Ga naar voetnoot538
z'Ontzien hen, die van Godt tot Goôn zijn ingewijt,Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Ten dienst van 't algemeen, zy kroppen haet noch nijt,Ga naar voetnoot540
En kunnen nimmermeer verdienen, min beloonen,Ga naar voetnoot541
De vaderlijcke gunst der beide nabuurkroonen,Ga naar voetnoot542
Van outs hun toegevloeit: dat zette uw' hart gerust,Ga naar voetnoot543
Als ghy Maria kust, en zeilt van Willems kust.
|
|