De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 228]
| |
I.V. Vondels Peter en Pauwels. Het eerste bedryf.Ga naar voetnoot*
SIMON TOVERAER. ELYMAS.
Simon Toveraer:
Ick Simon Toveraer boor hier, van 's afgronts stoel,Ga naar voetnootvs. 1
Door 's aertrijx ingewant, te keel uit van den poel,Ga naar voetnoot2
Waer in de Ridder sprongk, die neder quam te paerde,
En sleepte zoo de pest van boven, onder d'aerde.Ga naar voetnoot3-4
5[regelnummer]
Wat uur magh 't zijn? my dunckt de sterren staen in keer.
De stille midnacht ronckt, en glijt op 't roncken nêer.Ga naar voetnoot5-6
Waer sammelt Elymas? waer blijft mijn schiltknaep achter?Ga naar voetnoot7
Elymas:
Ick volgh op meesters spoor, al valt mijn tret wat zachter.
De werelt leit nu stom, in haren eersten droom.
10[regelnummer]
Waer ben ick, meester? zegh, wat ruischt hier voor een stroom?
Simon Toveraer:
De Roomsche Tiber, trots op zoo veel trotse wercken,Ga naar voetnoot11
Op Neroos nieuwe stat, die, met driehondert kercken,Ga naar voetnoot12
En smoockende outers, dient den grooten Lucifar,
Die onverzoenbaer noch den hemel tarten dar.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Maer och, ick tsidder, och.Ga naar voetnoot15
Elymas:
Ghy deist, wat doet u yzen?
| |
[pagina 229]
| |
Simon Toveraer:
My dunckt, ick zie dat langs dien dootsen schouwburgh ryzen,Ga naar voetnoot16
Die eeuwigh tuigen kan, en eeuwigh tuigen zal
Van mijn geknackte heup, en onvergeetbren val;Ga naar voetnoot18
En hoe ick, uit de lucht, na' et zweven heen en weder,
20[regelnummer]
Voor Neroos voeten, plat geploft van boven neder,
Gaf 't Galileesch gebroet, en des gekruistens naemGa naar voetnoot21
Gewonnen spel; in 't endt de hel mijn' lesten aêm,
En ziel; op 't hantgeklap en schateren der scharen,Ga naar voetnoot23
My thans noch toegedaen, met beelden, en altaren,
25[regelnummer]
Gewijt tot Simons eere. ô schouwburgh daer ghy staet,Ga naar voetnoot24-25
'k Herdenck nu aen dien smack. een koorts een grilling gaetGa naar voetnoot26
En rijt door al mijn leên, nu ick dees plaets genaecke.
Elymas:
't Hervoelen van die smart geeft sporen aen de wraecke,
Die ons ter helle uit drijft, en uit den helschen gloet;
30[regelnummer]
Om deze wraeckkoorts eens te koelen, met het bloet
Der Hooftapostelen, ons vyanden, en vloeckers:
Om al 't verlies betaelt te zetten, met veel woeckers;
't Welck duyzentkunstenaers des naeren afgronts voeght,Ga naar voetnoot33
Die zich, aen u en my, volkomentlijck genoeght.Ga naar voetnoot34
Simon Toveraer:
35[regelnummer]
Samarien getuight, door 't dorp van mijn geboorte,Ga naar voetnoot35
Dat Gitthon heet, hoe jongk, verlooft aen Plutoos poorte,Ga naar voetnoot36
Ick daer de bastertjoôn kreegh listigh aen de koort;Ga naar voetnoot37
Tot dat een Phlips my trots quam leggen boort aen boort,Ga naar voetnoot38
En dreef de geesten uit, en goot op mans, en vrouwen
40[regelnummer]
Zijn water. strax begon mijn aenzien te verflouwen;Ga naar voetnoot39-40
| |
[pagina 230]
| |
Dies was het oock geraên te mommen met die grijns:Ga naar voetnoot41
Ick (om ons zwarte kunst te witten, met veel schijnsGa naar voetnoot42
Van heiligheit) vont goet het hooft te laten dompelen;Ga naar voetnoot43
Zey zuchtende amen, op zijn vragen, op zijn mompelen;Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Begafme aen 's leeraers zijde, en gaepte naer die stem:Ga naar voetnoot45
Tot dat de lantsman oock quam van Jerusalem.Ga naar voetnoot46
'k Beproefde schalck hun trouw met schatten te bekooren,
Om 't volck door wonderheên te leiden by zijn ooren:Ga naar voetnoot47-48
Dan laes! 't was al vergeefs, en moeite en list gespilt:Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Want Cephas voer my strax al vloeckende in den schilt.Ga naar voetnoot50
Zy togen voort. Ick kuiste, om de oogen te benevelen,
In schijn hun wondren na, en prediken, en prevelen;Ga naar voetnoot51-52
En schoeide meesterlijck op eenen zelven leestGa naar voetnoot53
Van Vader, of van Soon, of dien onzichtbren Geest;
55[regelnummer]
Om zoo een ruimer wegh, naer 't barnend hof, te banen,Ga naar voetnoot55
Voor kruisgezinde, en Joôn, en mijn Samaritanen.
Want ieder houdt den trant, gelijck hy is gewoon:
En op wat spil mijn kloot wil draeien, hy draeit schoon.Ga naar voetnoot58
Mijn boel Selene noemde ick moeder aller dingen.Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Zy baerde d'Englen: om haer schoon gestalt vergingen
De muuren van Priaem: zy was 't verdoolde schaep,Ga naar voetnoot61
En Simon 's hemels kroost. Zoo wieghde ick elck in slaep.Ga naar voetnoot62
Zy trat als Pallas: ick kon Jovis blixem handelen;Ga naar voetnoot63
Of gingk, als watervooght, droogs voets op 't water wandelen:Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Schiep weite en tarwe uit steen: brack poorten van metael:Ga naar voetnoot65
Keeck voor en achter uit, als Janus: wist een zaelGa naar voetnoot66
Met koningklijck tapijt door schimmen te behangen;Ga naar voetnoot67
t' Onthalen te bancket, met spel en maetgezangen,Ga naar voetnoot68
| |
[pagina 231]
| |
Mijn' dischgenoot; die (wat hy zagh, of gade sloegh)Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Niet zien kon, wie de spijze, in goude vaten, droeghGa naar voetnoot70
Ter tafel; noch wat hant de pezen streelde, en snaren;Ga naar voetnoot71
Noch uit wiens mont de wint quam in de fluiten varen.
Ick broght Samarien in 't harnas, op de been.Ga naar voetnoot73
Het heir schoolde, aen den voet van Garizim, by een;Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Om Mozes heilighdom te zien ten bergh uit graven,
Daer hy 't quansuis begroef: maer daetlijck zagh men dravenGa naar voetnoot76
Den heilgen heuvel op Pilatus ruitery,
Die al mijn maght vertrapte, en vlamde felst op my.Ga naar voetnoot53-78Ga naar voetnoot78
Elymas:
Maer ghy ontslipte hem, en quaemt in 't endt naer 't westen.Ga naar voetnoot73-79Ga naar voetnoot79
Simon Toveraer:
80[regelnummer]
Ick kreegh in mijn gewout deze oude en strijtbre vesten,Ga naar voetnoot80
Daer allerhande slagh, zoo 't Galileesch als JootschGa naar voetnoot81
En Heidensch, onder een, my aenbadt, als yet groots,Ga naar voetnoot82
Ja wierookte, als een God; en zwarmde en zwierde, als muggen,Ga naar voetnoot83
Rontom mijn beelden; een in 't midden van twee bruggen;
85[regelnummer]
En een op Quirinael. maer Peter, uit zijn' droomGa naar voetnoot84-85
Opschietende al verbaest, komt hevigh naer den stroomGa naar voetnoot86
Van Rome streven. wy, voor dat gezicht, aen 't schuilen;
Gelijck, voor 't morgenroot, de vledermuis, en d'uilen,
In een Cimmerisch hol, of blinde moortspelonck;Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Daer nimmer zon noch maen, noch eenigh starlicht blonck.
Elymas:
My heught uw vlught van Rome; en 't ongeluck is ouderGa naar voetnoot91
Dan 't mijn, te Paphos; daer ick om den stedehouder,Ga naar voetnoot92
Den schrandren Sergius, oock tegens Sauwels beet,Ga naar voetnoot93
| |
[pagina 232]
| |
Weleer Gamaliels scholier, die, fel en heet,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
My scholt een vrucht van Styx, doortrapt, en valsch, en wrevel:Ga naar voetnoot95
En, schuivende op mijn oogh een nacht, en dicken nevel,Ga naar voetnoot96
Kreegh zoo het Cypersch hooft al smeeckende aen zijn snoer.Ga naar voetnoot97
Men denck wat wraeck ick toen dien wreeden weiflaer zwoer.Ga naar voetnoot98
Tot tuigen strecken my zoo veel geterghde vloecken,
100[regelnummer]
Gebraeckt uit mynen mont; zoo veel vergalde boecken,
Gespogen uit mijn pen, die nergens spaert noch schroomtGa naar voetnoot99-101
Den naem, die al ons vlught zoo kort houdt ingetoomt.Ga naar voetnoot102
Simon Toveraer:
Ick, sedert Claudius bezocht de bleecke scharen,Ga naar voetnoot103
Hervatte 't werck, zoo ras al 't puick der toverarenGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
Gedaghvaert, wert onthaelt van Neroos hof, en troon,
Die, zoet op toverkunst, Jupijn stack naer zijn kroon.Ga naar voetnoot105-6
Toen most de magre strot van Peters kudde bloeden,
En blaeckeren. ick groeide, in 't bitterst van dat woeden,Ga naar voetnoot107-8
En leerde elck wieroockvat noch afgodt te versmaên,
110[regelnummer]
En onder water door, en boven water gaen,
Om 't martelen t'ontvliên; en kon mijn list verbloemen,Ga naar voetnoot109-11
Ja liet my naer den naem van dien gekruisten noemen;Ga naar voetnoot112
Wiens benden, op het punt van storten, en in last,
Om bystant jammerden, schier doot, en afgevast.Ga naar voetnoot113-14
115[regelnummer]
Dees tweelingen, om my de vleugels eens te korten,Ga naar voetnoot115
Geweckt door dit gekerm en kryten, quamen storten,
Een yeder uit zijn oort, als stroomen, herwaerts aen.
Ick wederstontze; maer wie kon hun wederstaen?
Zy deden my de ziel, met bloet en galle, braecken.
120[regelnummer]
O spijt! ick voel, ick hoor mijn heupebeen noch kraecken.Ga naar voetnoot120
Ick storte al tuimelend, met ziel en lichaem, neêr
| |
[pagina 233]
| |
Ter aerde, en myne ziel, geperst ten lyve uit, weêr
Van d'aerde in Plutoos poel: en blijft dit ongewroken?Ga naar voetnoot123
Wy kregen last op nieuw Apostelmoort te stoken.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Op, Elymas, nu sla dien u met blintheit sloegh.Ga naar voetnoot125
Hitst Nero weder op: ghy kent zijn' aert genoegh.
Maer toef, waer blijft al 't spoock, gereet om op te trecken?Ga naar voetnoot127
'k Zal stampen, dat het dreunt, en al den drommel wecken.Ga naar voetnoot128
Mijn leerkint, volgh mijn stem. Op, Geesten, klooft den grontGa naar voetnoot129
130[regelnummer]
Der aerde. sammelt ghy? 'k verdaegh u met mijn' mont.Ga naar voetnoot130
Of stamp ick te vergeefs, met recht op u verbolgen?
Op, Spoocken, 't was bestemt ghy zoudt uw' leitsman volgen.Ga naar voetnoot132
Elymas:
Zy komen. d'aerde loeit, en tsiddrend berst van een.Ga naar voetnoot133
Nu braecktze zwavelvier, en roock, en stof, en steen.
135[regelnummer]
Daer zijnze.
Simon Toveraer:
Wellekom, o nimmerslapende Ickers,Ga naar voetnoot135
Zielmoorders, bloetraên, stokebranden, aertsverklickers,
Trauwanten, die, gespitst op 't schijnschoon valsch, en wreet,Ga naar voetnoot137
Den Godt des afgronts dient, en stapt in zynen eedt;Ga naar voetnoot138
Verblijt u, want ghy zult, met ons, uw kromme kraeuwelsGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Nu wasschen, in het bloet van Peter, en van Pauwels;
Die hier, in hechtenis en ketens, dagh en nacht,Ga naar voetnoot141
Vast morren, naer de lucht, gebeden, zonder kracht.Ga naar voetnoot142
Ghy zult u heden met dien vetten buit vernoegen.Ga naar voetnoot143
Dit zijnze, die u staegh uit 's lichaems schorssen joegen,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
En heerschten over doôn en spoocken, zonder tal,Ga naar voetnoot145
Niet eens in een gewest, maer stadigh, overal.Ga naar voetnoot146
Dit zijn de knevlers zelfs, die ons schriftuur verbrandden.Ga naar voetnoot147
Dit zijnze, dien ghy sloeght in boeien, en in banden;
Holpt geeslen, steenigen, verbannen, reis op reis.Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Verspreit ghy u door stadt: beveelt ons twee 't palais.
Bedrijft, gelijck noch korts, wat ongemeens, wat wonders.Ga naar voetnoot151
Verwringt yet: breeckt yet: speelt met hagels blixems donders.
| |
[pagina 234]
| |
Verbaest, hitst op, deurspoockt de kercken onzer Goôn.Ga naar voetnoot153
Berockent wat ghy kunt. de kans stont noit zoo schoon.
155[regelnummer]
Ghy naer de Flamens. ghy naer priesters en Vestalen.Ga naar voetnoot155
Ghy naer vernuften, die op losse starren dwalen,Ga naar voetnoot156
En dryven met den kloot des hemels nimmer moe.Ga naar voetnoot157
Ghy al u best naer vee-en-vogelwichlaers toe.Ga naar voetnoot158
O helden, laet u niet verbluffen van een stercker.
160[regelnummer]
Ghy holpt 't gehaete paer in dien benaeuden kercker:
Volvoert uw opzet nu, met onvergangkbren lof,
En steeckt de horens op, in spijt van 't hemelsch hof.Ga naar voetnoot162
De hemel zelf verlaet zijn eigene afgezanten.Ga naar voetnoot163
Ghy sleet d'Apostelschap allengs, aen alle kanten,
165[regelnummer]
Door zaegh, of zwaert, of stock, of steen, of koort, of druck:Ga naar voetnoot165
Een hooge dagh voltoie al 't vorige geluck.Ga naar voetnoot166
Ick vliegh naer Neeroos hof. verspreit ghy u, by driften.Ga naar voetnoot167
't Lust Simon Simon nu, zoo fijn als meel, te ziften;Ga naar voetnoot168
Dat al de werelt zie, hoe reuckeloos, hoe stoutGa naar voetnoot169
170[regelnummer]
De hemel kercken, op zoo krancke zuilen, bouwt:
Op dat geen maght zo groot verschijn, voor 's menschen oogen,
Waer tegens 's afgronts maght en kracht niet op zou mogen.
De haen, vol slaeps, klopt noch de slapers niet aen 't oor.Ga naar voetnoot173
Ick streck een heldre maen by duister. dat 's u voor.Ga naar voetnoot174
Elymas:
175[regelnummer]
Wel meester, waer blijf ick? wat oort wort my bevolen?
Simon Toveraer:
Nu vraeg niet. volgh mijn toorts, zo kunt ghy niet verdolen.
PETRONEL. PLAUTIL.Ga naar voetnoot*
Petronel:
't Is meer dan tijdt, om naer 't gevangenhuis te gaen,
En komt Plautil noch niet? 't wort spa: daer klopt zy aen.
| |
[pagina 235]
| |
Plautil:
Doe open, Petronel: doe open, zonder schroomen.Ga naar voetnoot179
Petronel:
180[regelnummer]
Tre binnen, moeder. toef, ick zal hier licht doen komen.Ga naar voetnoot180
Olympa, breng hier licht: waer blijft ghy? nu ga heen.Ga naar voetnoot181
Plautil:
Wel dochter, wats'er gaends? wy spreken nu alleen.Ga naar voetnoot182
Petronel:
Nu naer de Vaders toe, waer henen ick u leide,Ga naar voetnoot183
Die niemant nader, tot verlossing van hun beide,
185[regelnummer]
Kon kiezen dan Plautil, wiens yver brant als vier;
Nadien zy 't leerkint is van Pauwels; ick scholierGa naar voetnoot186
En dochter, naer 't gemoedt, van onzen Bisschop Peter.
Plautil:
Tot noothulp in gevaer verkoost ghy niemant beter
Dan my: maer dochter, hoe? wat durft uw jeught bestaen?
190[regelnummer]
O reuckelooze jeught, dit kan niet wel beslaen.Ga naar voetnoot190
Petronel:
De jongkheit past wat stouts, en staet niet licht verlegen.
Bedaeghtheit, rijp van brein, wil wicken, overwegen,
En waeght niet wightighs, voor zy 't wis en zeker ziet,Ga naar voetnoot193
En 't stuck hebbe in haer maght: maer neen, zoo gaet het nietGa naar voetnoot194
195[regelnummer]
In zaecken van belangk. 'k misprijs niet raet te vragen:
Maer altijt suffen, altijt wicken, nimmer waegen,
Bedrijft bedijt oock niet.Ga naar voetnoot197
Plautil:
't Is waer, doch wat kan 't schaên,
Dat mijn zwaermoedigheit den wegh (wil 't helpen) baenGa naar voetnoot198
Ten kercker? hindert het gevaerlijckheên te myden?
200[regelnummer]
Zy grijnzen, niet van een, maer schier van alle zyden,
Zoo gruwlijck, dat mijn oogh hier naulix door kan zien:
Doch zoo ghy 't u getroost, in Godts naem, 't moet geschiên.
Petronel:
Ay zet geen zwarigheit, alleerze wort geboren.
Plautil:
Ghy wilt dan, eer wy gaen, wel eerst mijn inzicht hooren?
| |
[pagina 236]
| |
Petronel:
205[regelnummer]
Zeer gaerne, moeder: zegh, wat maeckt uw hart bedeest?
Plautil:
Zy vreest niet ydel, die by tijdts voor 't uiterst vreest:
Want mist die toght, ghy helpt de Harders gladt om 't leven,Ga naar voetnoot207
Hun kudde aen nieuw gevaer. hoe menigh zal 'er sneven,
Die nu noch veiligh duickt.Ga naar voetnoot209
Petronel:
Wel moeder, vaer zoo voort.
Plautil:
210[regelnummer]
Ghy zijt noch jongk, mijn kint: maer ick heb noit gehoort,
Hoe yemant uit dien muil des moordkuils zou geraken.
Hy slaght de hel, die weet van slicken, niet van slaken.Ga naar voetnoot212
Dat Mamertijnsche hol; of is 't u onbekent?
't Is rotssteen stael metael al wat 'er klinckt ontrent:Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Cimente muuren, ysre staven, kopre deuren.Ga naar voetnoot215
Kan uwe teere hant die breken, buigen, scheuren?
Of draeght ghy Samsons kracht verborgen in uw hair?Ga naar voetnoot217
Of meent ghy, slechte maeght, zoo sluick van middel, daerGa naar voetnoot218
Te wringen door den muur, waer in geen zon kan schynen,
220[regelnummer]
Als voor een halleve uur; en qualijck zonder quynen
Van 't alverquickend licht? zoo is 't 'er niet gestelt.
't Zijn dubble tralien: 't zijn wercken voor gewelt.Ga naar voetnoot214-22Ga naar voetnoot222
Petronel:
Beschrijf den kercker niet: dat 's tijdt en tong versleten,
Voor my, die menigmael vervarsing, dranck, of eten,
225[regelnummer]
Of brief, of artseny aen dees gevangens braght.
Zijn maeghdevingers teêr; dit yzertuigh heeft kracht,
Die sleutels.Ga naar voetnoot227
Plautil:
Petronel, door wien of dit geluckte?
Wie was zoo koen, die dit in wasch of potaerdt druckte?Ga naar voetnoot228
Wie smede op vormen juist de rechte wederga?
| |
[pagina 237]
| |
Petronel:
230[regelnummer]
Nu onderzoeck niet scherp: dit baert min nut, dan scha.
Zegh op, wat vreest ghy meer?
Plautil:
't Gebas der wackre honden;
Het wachthuis, daer ontrent; de schiltwacht, en de ronden;Ga naar voetnoot232
Het volck, dat 's nachts langs straet te doen heeft by geval:Ga naar voetnoot233
En niet van eenen kant, ick schrick van overal,
235[regelnummer]
Voor mijn gedachten zelfs, en wat men niet zou droomen.
Petronel:
'k Wil ront gaen in de zaeck, zoo hoeft ghy min te schroomen.Ga naar voetnoot236
De hondert oogen, die den kercker gade slaen,Ga naar voetnoot237
Ja bey de hoofden zelfs, Proces, Martiniaen,
(Door wonderheên verlicht, daer Peter opgesloten,
240[regelnummer]
Hen met zijn eige hant, gezalft heeft, en begoten;
Toen hy de bronaer sloegh in dien Tarpeeschen gront)Ga naar voetnoot238-41
Begunstigen dit stuck, geen' lasterlijcken vondt;Ga naar voetnoot242
Nadien men 't Capitool geen onheil pooght te brouwen.Ga naar voetnoot243
Plautil:
Maer waerom bezight men niet liever mans dan vrouwen,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Of maeghden? blyven mans op zulck een' aenslagh t' huis?Ga naar voetnoot245
Petronel:
Marien houden stant by 't graf, ja onder 't kruis,Ga naar voetnoot246
Daer mannen angstig vliên, en nagels speer en doren,
Gelijck veel zwaerden, een Lievrouwehart deurboren.Ga naar voetnoot248
En of 't misluckte, 't waer gevaerlijcker voor mans.Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
De maeghden acht men minst; want waegen die een kans;
't Heet wyvenyver: 't geeft geen omzien niet met allen.Ga naar voetnoot251
Nu den Verlosser, eer wy gaen, te voet gevallen.
Ghy zult op schiltwacht staen, gelijck een halsvriendin.Ga naar voetnoot253
Nu kniel, op dat men 't werck aldus met Godt begin.
255[regelnummer]
Verlosser, die, om elck te lossen, u liet vangen,Ga naar voetnoot255
| |
[pagina 238]
| |
En binden; en nu zit, aen 's vaders zy, behangen
Met eenen mantel, rijck van Goddelijcken gloet,
Waer voor al 't zichtbre licht zijn stralen strijcken moet:Ga naar voetnoot256-58
Ghy Samson, die den mont des afgronts op kost sparren,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Dien roof ontweldigen, en slepen naer de starren;Ga naar voetnoot260
Op 't grimmigh brullen van 't kranckhoofdig helsch gedroght,Ga naar voetnoot261
Dat, tegens uwe stem, een wijl niet kicken moght:Ga naar voetnoot259-62
O Heilant, moedigh ons, om nergens voor te zwichten.
Verlos en redt die beide Apostolijcke lichten,
265[regelnummer]
Op 't schreien van uw bruit, op 't jammerlijck geklaghGa naar voetnoot265
Van haer, die ongetroost dit pack niet dragen magh.Ga naar voetnoot266
Ontruck uw hooftkerck niet den steun der hooftpylaren,Ga naar voetnoot267
De dragers van het dack, waer onder wy vergaren.
Begunstigh onze hoop. zoo 't anders is verzien;Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Wy rusten in uw' wil, die moet voor al geschiên.Ga naar voetnoot270
PETER. PAUWELS.Ga naar voetnoot*
Peter:
O Wackerste van alle vogelen,Ga naar voetnoot271
Die my uit 's misdaets dootslaep kraeit,
En drijft, door 't klappen uwer vlogelen,Ga naar voetnoot273
De zon aen, die zich oostwaert draeit,
275[regelnummer]
En langkzaem naer de kim komt ryden;
Terwijlze alree bekommert is,
Om d'ysre tralien te myden
Der Mamertijnsche vangkenis;Ga naar voetnoot278
Die vasthoudt, in haer holle kaken,
280[regelnummer]
Den weiflaer, dien 't van 't harte kon,Ga naar voetnoot280
Al willends wetends te verzaken
Den glans der onderdruckte zon;Ga naar voetnoot282
Een zon, die aller blinden oogen
Genezen quam: getrouwe haen,
| |
[pagina 239]
| |
285[regelnummer]
Ghy kraeit, eer noch dees doeck kan droogen,Ga naar voetnoot285
Alweêr op elcke wang een traen.
Ghy morgenwecker, leert my schreien
Geduurigh, eer de morgenstar
De scheemring, voor dien glans, gaet spreien,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Waer tegens ick niet opzien dar;Ga naar voetnoot290
Waer tegens ick niet op kan beuren
Dit rompligh schrompligh aengezicht,Ga naar voetnoot292
d'Ooghappels, weeck en blint van treuren;
Bezwalckt, beschaemt, en schuw van 't licht.
295[regelnummer]
Heb ick hun noch niet uitgekreten,Ga naar voetnoot295
Die waert zijn Godt noch zon te zien?
Heb ik mijn tong niet afgebeten?
Die, om gevaer en smaet t' ontvliên,
Verlochende den rechten hoeder;
300[regelnummer]
Verzwoer het al t' onnozel lam;Ga naar voetnoot300
Dat smetteloos van zyne moeder
Ter weerelt, al de weerelt quamGa naar voetnoot302
In bloet en hartewater baden:Ga naar voetnoot303
Zich offeren op 't kruisaltaer.
305[regelnummer]
O Paeschlam, ick holp u verraden,Ga naar voetnoot305
In 't onweêr van die wreede schaer.Ga naar voetnoot306
De kusser van 's verzoeners wangenGa naar voetnoot307
Verriet maer eens der menschen zoen:Ga naar voetnoot308
Mijn mont, na dat hy was gevangen,
310[regelnummer]
Verriet, helaes! hem driemael; toen
Hy vast bespot wiert, en bespogen.Ga naar voetnoot311
Erbarm u myner: zie om laegh:
Alziende Waerheit, straf mijn logen:
Verzwaer de ketens, die ick draegh.
315[regelnummer]
Wat woorden liet ick my ontslippen!
Verzaeckte ick zoo mijn' Godt, mijn' heer!
Wat lastren schonden deze lippen!Ga naar voetnoot317
Ick nock, ick berst, ick kan niet meer.
Mijn geest bezwijckt. ick zijgh ter neêr.
320[regelnummer]
Och och och och och och och och.Ga naar voetnoot320
| |
[pagina 240]
| |
Pauwels:
Ay megevangen, staeck dit nocken, staeck dit stenen,Ga naar voetnoot321
En laet my sluimeren. of zult ghy eeuwigh weenen,
Om 't struickelen der tonge? om zoo een woort, dat stil
De lippen los ontglipte, uit zwackheit, niet met wil?
325[regelnummer]
Wat anders heeft de mont, wat anders 't hart gesproken.
Ghy ziet, van hartewee, verkniest, verout, gebroken.
Dit kermen, nacht op nacht, verzwackt den ouderdom,
Versteurt den slaep, of maeckt mijn nachtgebeden stom.
Ick schouw (want tranen uit berouw tot zuivring streckenGa naar voetnoot329
330[regelnummer]
Van een bevleckt gemoedt) u rein van deze vlecken.
Peter:
Mijn amptgenoot, ick weet, ick reck u taey gedult
Te lang, door 't moeielijck vernieuwen van mijn schult;
Zoo menighmael de haen aan 't sluimrigh hart komt kloppen.
Wat raêt? mijn hartaêr berst, in 't eerst allengs by droppen,
335[regelnummer]
Dan korter, drop op drop; dan gietze beecken uit:
En schrey ick niet, zoo is 't alleens of 't hart my sluit.Ga naar voetnoot336
Ay medebroeder, laet mijn tranen ruim gaen weien.
Laet my mijn dootvergrijp ophalen. laet my schreien.Ga naar voetnoot338
Pauwels:
Zoo klagen 't hart verlicht, vaer voort met uwe klaght.
Peter:
340[regelnummer]
De nacht vermaent my weêr aen 's Heilants jongste nacht;Ga naar voetnoot340
Waer in d'Aertspriesters zelfs, schijnheilige Ouderlingen,Ga naar voetnoot341
En Schriftgeleerden hem, met stael en stocken, vingen,
Door d'opgeruide schaer, en dien Iscarioth;Ga naar voetnoot343
Verkoopende, om wat gelts, zijn' meester, en zijn' Godt.
345[regelnummer]
Ick trof in 't hondert, met den korten krommen degen,Ga naar voetnoot345
Maer als vergeefs: elck vloot, en Simon stont verlegen,Ga naar voetnoot346
Verlaten, en most zien, tot stervens toe bedruckt,Ga naar voetnoot347
Hoe deerlijck Jesus daer zijn oogen wert ontruckt,
En stewaert in gesleept. 'k zagh om: elck was geweken.Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
'k Had nu door meesters last den houwer opgesteken;Ga naar voetnoot350
En twijflende of mijn trouw hier mede moght volstaen,
Volghde al beducht de torts en nachttroep achter aenGa naar voetnoot352
| |
[pagina 241]
| |
Gelijck een dwalend lam al blatende den harder,
En 't siddrend voor den wolf; dan dichter, dan wat verder.
355[regelnummer]
Helaes! zy sleurden 't Lam in 't priesterlijcke hof.Ga naar voetnoot353-55
Ick zagh dit, en verdroegh 't. vergreep ick my niet grof?
Och och och och och och.
Pauwels:
Ghy had u vroom gequeten.
Peter:
Ick stijgh de trappen op, daer 't hof, op Godt gebeten,
Krioelt, en woelt, en galmt, en lastert, zoo versteurt;
360[regelnummer]
En Kaïphas quansuis de kleedren rijt, en scheurt.Ga naar voetnoot360
'k Hoor spuwen in 't gezicht, en klincken voor die wangen,
Waer aen zy 't dootzweet zien, by roode drupplen, hangen.Ga naar voetnoot362
Nu Christus, propheteer: wie klopt u voor den mont?Ga naar voetnoot363
Een meisken, dat my, in de voorzael, zitten vont,Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Stoof op: dit's oock van 't slagh, die twist en oproer zoecken.Ga naar voetnoot365
Ick schrik, verzaek mijn' heer, verdoem mijn ziel met vloeken,
Noch eenmael, en nog eens; en daetlijck kraeit de haen;Ga naar voetnoot367
En Jesus ziet my stijf met straffende oogen aen,
Die dringen in de ziel. waer was ick toe gekomen!
370[regelnummer]
Het hart wou op de tong, die liet zich naulix toomen,Ga naar voetnoot370
Wee my, ellendigh man! erbarm u mijns! o heer.Ga naar voetnoot371
Och och och och och och.
Pauwels:
Mijn broeder, schrey niet meer.
Peter:
O Haen! de dagh wou op: my docht mijn hart wou sluiten.Ga naar voetnoot373
Ick gingk beklemt om 't hart, ten hove uit, recht naer buiten,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Mijn stille schuilspelonck ontvouwen mijn verdriet,Ga naar voetnoot375
In 't eerst met stom misbaer: geluit slaen kon ick niet.
Ick sloegh voor deze borst; begon het hair te rockenGa naar voetnoot377
Uit mijnen visschers baert; verzuchte, raeckte aen 't nocken,
Aen 't roepen op het lest; lagh plat op 't aenzicht neêr,
380[regelnummer]
Zoo koudt, gelijck een visch, langs 't Galileesche meer,Ga naar voetnoot380
| |
[pagina 242]
| |
Noch zieltooght, op den kant des oevers, voor zijn sterven;
Als die zijn element, het water, niet kan derven.Ga naar voetnoot382
Ick schreeuwde: o waterbron des levens! help my dochGa naar voetnoot383
Aen water: help mijn oogh aen tranen; is 'er noch
385[regelnummer]
Wat hoops, wat levens, voor mijn ziel, in zilte plassen.Ga naar voetnoot385
Maer neen, die vloeckvleck is met tranen niet te wassen.
O mijn vermetelheit! wat heb ick my beroemt
Van voorstant! heilge disch, en spijs, die my verdoemt.Ga naar voetnoot388
O bloet, o dranck, o kelck! hy spelde 't al te veuren.
390[regelnummer]
O sleutels, wat poortier vertrouwt men 's hemels deuren!Ga naar voetnoot389-90Ga naar voetnoot390
Gena, gena, gena. toen schreide ick, vlaegh op vlaegh,Ga naar voetnoot391
Mijn oogen root en dick; en harde 't schreien staegh.Ga naar voetnoot392
Laet tuigen van mijn' rouw, om mijn' bezweken yver,
Die Starrebron, by 't hol; die zuivre en klare Vyver.
395[regelnummer]
O Peter, was dat pal, gelijck een pyler, staen!Ga naar voetnoot394-95
En kon een maeghdeken een' man in 't veldt verslaen?
't Viel mackelijcker 't lijf, verkleumt van kou te warmen,
Dan, met gevaer van 't lijf, uw' meester te beschermen.
Och och och och och och. wat kan een ydle schrick!Ga naar voetnoot399
Pauwels:
400[regelnummer]
Ghy zijt, op verre na, zoo schuldigh niet als ick,
Die zelfs de kleederen des steenigers bewaerde;
Daer Steven storte met een hagelbuy ter aerde,Ga naar voetnoot402
En, van godtvruchtigh bloet, besprengkelt, paers en root,
My lachen zagh, wee my! in zyne onnoosle doot;
405[regelnummer]
Daer 't lijck, half levend, lagh geplet van harde kaien.Ga naar voetnoot405
Laet Simon zwygen: laet de bittre Sauwels schreien,Ga naar voetnoot406
Wien Christus uit de lucht die gruwelen verwijt.Ga naar voetnoot407
O hooft van 't lichaem zelf, waer in ghy sterft, en lijdt!Ga naar voetnoot408
O glans, had ghy een' strael in mijn gezicht geslagen,Ga naar voetnoot409
| |
[pagina 243]
| |
410[regelnummer]
Eer bey deze oogen noch dien martler storten zagen.Ga naar voetnoot410
Die Heiligh badt voor ons, en steegh de wolcken deur.
De steenen werden root, mijn wreetheit hiel haer kleur.
Mijn handen, hebt ghy oock doornagelt den Gekruisten?
Wee my, wee my, wee my! wie klinckt my daer met vuisten
415[regelnummer]
Zoo fel in 't aengezicht? o nachtgeest, zijt ghy dat?Ga naar voetnoot415
Sla toe, 'k verdien noch meer. ick zit van bloet bekladt.
Verneder dezen worm, eer hy zich verhoovaerdigh.
'k Vernoegh aen die gena; ben ick haer anders waerdigh.Ga naar voetnoot418
Och och och och och och och och och och och och.
PETRONEL. PETER. PAUWELS. PLAUTIL.
Petronel:
420[regelnummer]
Wat kermen hoort men daer? wat wil dat steenen toch?
Wy naecken het gevaer, en dienen niet te sammelen.Ga naar voetnoot421
Peter:
Wie spreekt'er?
Petronel:
Hoor, ay hoor die ysre ketens rammelen.
My dunckt ick ken die spraeck. hou schiltwacht in dien hoeck.
Verneemt ghy ronde, of volck, zo brem eens. hou u kloeck.Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
De maen komt op, wiens schijn my luttel kan behagen.
Het licht is zelden vrient van heimelijcke lagen.Ga naar voetnoot420-26
Dat geldt, in Jesus naem.Ga naar voetnoot427
Peter:
Hoe gaen wy? slim, of wel?
Waer sleept men ons by nacht? wie leit ons?
Petronel:
Petronel.
Uw dochter naer 't gemoedt. ick bid u, volght te gader,
430[regelnummer]
Ay oude Vader, volgh; ghy mede, o goede Vader,Ga naar voetnoot430
In dezen achterhoeck, en uit den maneschijn,Ga naar voetnoot431
In schaduw van dien muur: dat zal wel veilighst zijn.
De schiltwacht heeft den slaep vry gulzigh ingedroncken.
'k Verneem noch geen gewagh. ay hoor dien wachthont ronken,Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Voor dezen drempel. lof zy u, Emanuël,Ga naar voetnoot435
| |
[pagina 244]
| |
Die dit beleit. dit schijnt geen menschelijck bestel.Ga naar voetnoot436
Het zou niet hinderen al schuilden wy wat verder.Ga naar voetnoot437
O Jesus, u zy lof. o aller herdren Herder.
Nu Vaders, gun my, dat ick mijn verlangen blusch,
440[regelnummer]
Dees hantboey eens ontsluit. laet my betyen. sus.Ga naar voetnoot440
Een dalende Engel zy mijn hulp, en medewercker.
Peter:
Ghy draeght de sleutelreex van kluisters, en van kercker.
Mijn kint, wat droom is dit? wat durft ghy op u laên?
Wie vordert u tot zulck een zorghelijck bestaen?Ga naar voetnoot444
Petronel:
445[regelnummer]
De vijftigh zielen zelfs, gezalight van uw handen,Ga naar voetnoot445
Ter stede daer ghy zuchte, om 't knypen dezer banden;Ga naar voetnoot446
De Roomsche kudde zelf, van Peters staf geweit,Ga naar voetnoot447
En al wat, nacht en dagh, om zijn verlossing schreit,
En vast, en waeckt, en bidt (daer zy ter sluick vergaren)Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Dat d'opperherder wil zijn' onderherder sparen,Ga naar voetnoot450
Ten minste noch een wijl. gedooght dan, en gehengtGa naar voetnoot451
Te volgen, hant aen hant, daer Petronel u brengt,
In 't onderaertsche hol, by zoo veel aengezichten,
En kennis; om hen door uw wederkomst te stichten;Ga naar voetnoot453-54
455[regelnummer]
Te stercken in den strijt uw strydende gemeent.Ga naar voetnoot455
My dunckt ick hoor alree, hoe 't hol van blyschap weent,Ga naar voetnoot456
En galmt; terwijl ghy schijnt twee starren in het midden:
Dies volght my, op mijn bede, of liever op hun bidden.
Peter:
Zoo Jesus dit behaegh, hy zende een' Engel neêr:
460[regelnummer]
Hy sluit den kercker op, en helpe ons, als weleer.Ga naar voetnoot459-60
Petronel:
Godt bezight Engelen, of dienst van zwacke menschen.
Pauwels:
Maer Englen weten best, of 't nut is 't geen wy wenschen.Ga naar voetnoot462
| |
[pagina 245]
| |
Petronel:
De menschen holpen u weleer ter goeder uur.
Pauwels:
Uit geen gevangkenis, maer van Damascus muur.Ga naar voetnoot463-64
Petronel:
465[regelnummer]
Uit een gevangkenis van vesten, dicht gesloten.Ga naar voetnoot465
Peter:
Waer Christus staeg gevlugt, zijn bloet waer noit vergoten.Ga naar voetnoot466
Petronel:
Het hooft most bucken, tot verheffing van zijn leên.
Peter:
De leden met hun hooft zijn lot-en-kruisgemeen.Ga naar voetnoot468
Petronel:
De kudde treurt, wanneer de herder is ontslapen.
Peter:
470[regelnummer]
De vrome herder zet zijn leven voor zijn schapen.Ga naar voetnoot470
Petronel:
Wanneer 't de noot vereischt, dan zwicht hy voor geen doot.Ga naar voetnoot471
Peter:
De grootste Harder smeet zich willigh in die noot.Ga naar voetnoot472
Petronel:
De grootste Harder leert de kleensten 't kruis ontvlughten.Ga naar voetnoot473
Peter:
Maer onder en aen 't kruis daer bloeien schoone vruchten.
Petronel:
475[regelnummer]
Ontydigh kruis brengt wrange en bittre vruchten voort.
Peter:
't Is altijdt kruistijdt. kruis is 't schoonst dat my bekoort.
Pauwels:
Ick roem in Christus kruis, ja sterven is mijn leven.Ga naar voetnoot477
Peter:
Wat heeft mijn vlught weleer al ergernis gegeven?Ga naar voetnoot478
Petronel:
Uw leven stutte Godts vervolghde en wanckle schaer.
| |
[pagina 246]
| |
Peter:
480[regelnummer]
Mijn nazaet, roept my Godt, neem deze schaepskoy waer.Ga naar voetnoot480
Petronel:
Als Godt u roept, dan kan de nazaet haer bezorgen.
Peter:
Waer toe dit uitstel dan? waer toe gedraelt tot morgen?
Petronel:
De kinders scheiden van den vader tijdts genoegh.
Pauwels:
De vader zagh lang grijs: hy scheit nu niet te vroegh.Ga naar voetnoot484
Peter:
485[regelnummer]
d'Olijfbergh zagh ons van dien lieven meester scheiden.Ga naar voetnoot485
Petronel:
d'Olijfberg zagh oock, hoe bedrukt zijn jongers schreiden.Ga naar voetnoot486
Peter:
Wy scheidden evenwel, getroost en onbevreest.
Petronel:
Zijn Engel trooste u strax; daer na de Pinxtergeest.Ga naar voetnoot488
Pauwels:
Die zelve Geest kan u oock troosten, en verquicken.
Petronel:
490[regelnummer]
Nu is het vlughten nutst, tot dat wy 't kunnen schicken.Ga naar voetnoot490
Pauwels:
't Geen nut en oirbaer schijnt past strax een yeder niet.Ga naar voetnoot491
Petronel:
Zich zelven reuckeloos te werpen in verdriet?Ga naar voetnoot492
Peter:
Men eert den Heilant zoo, door tranen bloet, en wonden.
Petronel:
Stroit roozen voor het zwijn: worpt perlen voor de honden.Ga naar voetnoot494
Peter:
495[regelnummer]
Wat roos wat perlen heeft Godts wysheit niet gestroit?
Petronel:
Noch bleef de boosheit blint, hardtneckiger dan oit.
| |
[pagina 247]
| |
Pauwels:
Dat zal haer in den dagh des oordeels overtuigen.Ga naar voetnoot497
Petronel:
Uw kinders kryten, om uw leering noch te zuigen.Ga naar voetnoot498
Pauwels:
Zy zijn nu groot: hun dient geen melck, maer stercker spijs.Ga naar voetnoot499
Peter:
500[regelnummer]
Misgunt men ons die rust, in 't hemelsch paradijs?
Petronel:
Zy hopen daer met u te rusten, zonder ende.
Pauwels:
Wat houdenze ons dan hier, gebonden aen ellende?
Petronel:
Uit liefde, en een gemoedt van droefenis beknelt.
Pauwels:
Men moet ten hemel zoo instormen met gewelt.Ga naar voetnoot504
Petronel:
505[regelnummer]
De hemel staet alleen niet op voor martelaren.Ga naar voetnoot505
Pauwels:
Ons voorbeelt quam aldus den hemel ingevaren.Ga naar voetnoot506
Petronel:
Hy had zijn midlaers ampt voltrocken hier beneên.Ga naar voetnoot507
Pauwels:
Wy hebben hier den strijt, ons opgeleit, volstreên.
Petronel:
Gedenckt ons andren dan, die hier noch moeten strijden.Ga naar voetnoot509
Peter:
510[regelnummer]
Wie triomferen wil, leer strijden, sterven, lijden.Ga naar voetnoot510
Petronel:
Zy strijden moediger, daer hoofden voor hen treên.
Pauwels:
Wy treden nu voor uit: waer toe dan dit gesteen?
Peter:
Ga dochter, en ontlast die naer uw komst verlangen.Ga naar voetnoot513
Wy geven op een nieuw ons wederom gevangen;Ga naar voetnoot514
| |
[pagina 248]
| |
515[regelnummer]
Zoo raeckt noch ghy, noch wacht, noch niemant in verdriet.Ga naar voetnoot515
Petronel:
Heeft dan mijn trouw vergeefs gelegenheit bespiet?
Vergeefs het lijf gewaeght, om u het lijf te bergen?Ga naar voetnoot517
Och vaders, vaders och, hoe kunt ghy ons dit vergen?
Is Petronel, ja al de kudde u niet meer waert?
520[regelnummer]
Ten minste volgh my na in 't hol, daer 't al vergaert,Ga naar voetnoot520
En wacht, en treurt, wat om uw uitkomst is verlegen:Ga naar voetnoot521
En kan u niemants raet noch liefde daer bewegen,Ga naar voetnoot522
Noch houden uit den muil van 't gapende gevaer;
Zoo keert van waer ghy quaemt. o al te vierigh paer,
525[regelnummer]
'k Hoor onraet, zoo my dunckt, van volck op straet, of ronden.Ga naar voetnoot525
Ick bidde u om de vijf quetsuren, de vijf wonden,
Om speer en nagels, om de scherpe doornekroon,
Gevlochten om het hooft van Gots verdruckten Zoon,
Bewillight Petronel haer hartelijcke bede.
530[regelnummer]
Of (weigert ghy te gaen) ick treck, ick sleep u mede.
Plautil:
Is 't hier noch dralens tijdt? het schemerlicht breeckt aen.Ga naar voetnoot531
Ick hou van veer de wacht, en kan uw spraeck verstaen.Ga naar voetnoot532
De leste ronde komt. ghy zult het stuck ontdecken.Ga naar voetnoot533
De Vaders weigren meê te gaen: men moet hen trecken.
REY VAN GEKERSTENDE SOLDATEN.Ga naar voetnoot+
Zang:
535[regelnummer]
Voor Jesus naem, en Caesars Rijck,
Het zy in sterven, of in leven,
Staen wy gereet, een yegelijckGa naar voetnoot537
Zijn eer en eigen Recht te geven,
Door schuldige onderdanigheit;Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Gelijck wy Gode en Caesar zwoeren;
En, met een wettigh onderscheit,
Ons tweederhande wapens voeren;Ga naar voetnoot542
| |
[pagina 249]
| |
d'Onzichtbaere, om de blinde maght
Des afgronts Christelijck te keeren;Ga naar voetnoot543-44
545[regelnummer]
De zichtbaere, om gewelt, met kracht
Der armen, van 's Rijx hals te weeren;
Van 't Capitool, en al den Raet.Ga naar voetnoot547
Dit past een Christensch Roomsch soldaet.Ga naar voetnoot548
Tegenzang:
Die zelve Caesar zal wel haestGa naar voetnoot549
550[regelnummer]
Ons nieuwe Ridderschap bestoken,Ga naar voetnoot550
Op datze, van de doot verbaest,Ga naar voetnoot551
Jupijn met wierroock ga beroocken,Ga naar voetnoot552
En den gekruisten Vorst verzweer;Ga naar voetnoot553
Haer hoop, en zekerste betrouwen;
555[regelnummer]
Den Vorst, die d'afgoôn preeckt ter neêr;
En tempels leert van harten bouwen,Ga naar voetnoot555-56
Waer in hy leeft door zynen Geest;
Veel min gedient met goudt, en marmer,
Dan met een ziel, die zucht, en vreest;
560[regelnummer]
En keert den levenden beschermerGa naar voetnoot560
Haer aenschijn toe, haer' rugh Jupijn.
Waer zal dan Christus ridder zijn?Ga naar voetnoot562
Toezang:
Al stonden wy, met heele benden,
Gekerstent, blanck in 't harrenas,Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
En dat'er slechts een schrede wasGa naar voetnoot565
In 't midden, tusschen moortellenden,
En 't Heidensch offren, naer den sleur;
Wy koren Christus voor den keur:
Wy lieten zygen weer en wapen;Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
De pylen speeren zwaerden slapen,
En offerden, als tamme schapen,
Ons willigh op, aen 't weerloos Lam,
Dat stom van zelf ten outer quam.Ga naar voetnoot572-73
|
|