De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 250]
| |
Het tweede bedryf.Ga naar voetnoot*
CORNELIA. AERTSOFFERWICHELAER.
Cornelia:
Aertsofferwichelaer, hou op van meer te spellen,Ga naar voetnootvs. 574
575[regelnummer]
Uit zoo veel teeckenen, als ghy ons komt vertellen,
Met die daer buiten staen. ons gruwt van dit verslagh.Ga naar voetnoot576
Al wat men, nu te nacht, en oock voorhenen, zagh
Op d'aerde, of in de zee, of aen de lucht, gebeuren;
Beduit verandering, en komt den godtsdienst steuren,Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Met eenen 't gansche Rijck, de wyde weerelt door;
't En zy men 't slangenest en nieuw gebroetsel smoor;Ga naar voetnoot581
Eer 't met vergiften tant den hiel der Priestren tarte,
En aenvliegh. maer wie treckt den godtsdienst nu ter harte?Ga naar voetnoot582-583
Aertsofferwichelaer:
Dat komt op Caesar, 't hooft der heiligheden aen.Ga naar voetnoot584
Cornelia:
585[regelnummer]
Zoo lijdt de godtsdienst last, en kan niet langer staen:
Want hoe zou die in 't Rijck der Koperbaerden bloeien?Ga naar voetnoot586
De derde outgrootvaêr dorst 's Aertspriesters maght besnoeien;Ga naar voetnoot587
Vereerende eerst aen 't volck den priesterkeur; waer mé
Zijn heilooze afkomst nu, op des Hooftpriesters sté,Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Vast pronckt; en stadigh uit om d'outers te verdrucken,
Betoont, tot ons verdriet, dat hem der oudren nucken
Noch zitten in den aert; wanneer hy 't out geloof
Verdelght; het heilighdom den krijghsliên geeft ten roof;
Ziet koor noch kercken aen; acht alles onverboden;Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
En smelt in krijghssoudy de goude en zilvre Goden,Ga naar voetnoot595
| |
[pagina 251]
| |
Ja d'opperschutsgoôn zelfs, met al wat Rome stut,
En sterckt. al wort de buick der schatkiste uitgeput,
En 'tschamel volck den rugh, door schatting, ingereden;Ga naar voetnoot598
Hy durf aen overdaet hun zweet en bloet besteden.
600[regelnummer]
Oock 't Priesterlijcke gout, gespaert in tijdt van noot.Ga naar voetnoot600
Aertsofferwichelaer:
Mevrouw Cornelia, zijn moedtwil, al te groot,Ga naar voetnoot601
Beschaemt Salmoneus zelf. wie kan dien hooghmoet temmen?Ga naar voetnoot602
Cornelia:
Die durf wel in de bron van Mars den vader zwemmen,
't Gewyde water daer ontwyden, door de smet
605[regelnummer]
Van zijn onzuiver lijf, geplaeght in 't krancke bedt.Ga naar voetnoot603-5
Maer wat ontziet zich een, die raet om laegh durf zoecken,Ga naar voetnoot606
Door toverofferhand, by ongoôn, en by Vloecken?Ga naar voetnoot607
Die godtlooze, overtuight in zijn' verwaten geest,Ga naar voetnoot608
Tradt huiverigh te rugge, op 't Eleusynsche feest,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Van die geheimenis, zoo ras hy hoorde roepen:
Vertreckt, misdadigen: vertreckt, besmette troepen.
Aertsofferwichelaer:
't Valt langkzaem, eer de plaegh des hemels op hem druip.Ga naar voetnoot612
Maer op dat midlerwijl dees pest niet dieper kruipGa naar voetnoot613
In 't ingewant des staets; en glip door al de leden
615[regelnummer]
Van 't Rijck; is 't noodigh 't hooft van zulcke nieuwigheden;Ga naar voetnoot615
Aen 't groeien dagh op dagh, te plettere te treên:
Gelijck Pilatus dat, in 't hooft der Jootsche steên,Ga naar voetnoot617
Vermorzelde op een rots; hoewel die vruchtbre droppenGa naar voetnoot618
Nu grimmen, als een oegst, met giftige adderskoppen.Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
't Is noodigh, dat'er een, uit onzer aller naem,
Den Vorst hierom begroet.Ga naar voetnoot621
| |
[pagina 252]
| |
Cornelia:
Maer wien acht ghy bequaem,
Om, met dit nootverzoeck, den troon te voet te vallen?Ga naar voetnoot622
Aertsofferwichelaer:
Wie meer dan u, mevrouw, of yemant van u allen?Ga naar voetnoot623
O onbesproke ziel, en Moeder, zonder dat;Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Die het Trojaensch altaer bewieroockt, met uw vat,Ga naar voetnoot625
Het welck voor Vesta smoockt; haer Godtheit aengenamer
Om u, die toegangk hebt in haar geheimste kamer,Ga naar voetnoot627
En wie 't Palladium alleen wort toebetrouwt;Ga naar voetnoot628
Om u, die 't eeuwigh vier met voetsel onderhoudt,
630[regelnummer]
En, nacht en dagh, bewaeckt: Vooghdesse der Vestalen,Ga naar voetnoot630
Uit welcker aengezicht de kuischeit met haer stralen
d'Onzuiverheit beschaemt, en ontuchts geilen nacht:Ga naar voetnoot631-32
Uw lippen hebben 't hart des Vorsten in haer maght.
Uw woorden binden hem, gelijck vergulde schakels;
635[regelnummer]
En Nero hoort uw stem, als goddelijcke orakels.
Hy schonck u 't Recht, om naer 't Olympisch feest te gaen.Ga naar voetnoot636
Het bijl-en-bondelrecht blijft voor uw' hairbant staen.Ga naar voetnoot637
De Burgemeesters zelfs, de Schouten, en RaetsheerenGa naar voetnoot638
Gaen uit den wegh voor u. woudt ghy u eens verneeren,
640[regelnummer]
Tot troost des priesterdoms; dat nergens heul aen vint,
En stroit zoo vruchteloos zijn klaghten in den windt;
Dit eerloos rot zou zich niet langer durven reppen.Ga naar voetnoot640-42Ga naar voetnoot642
d'Aertspriesters zijn alleen de Goden, die u scheppen:Ga naar voetnoot643
Dies ga ons t'zamen voor, en roept uw' Vader aen.Ga naar voetnoot644
Cornelia:
645[regelnummer]
Noemt ghy hem vader, om dat vaderlijck bestaen;
Dat vaderlijcke hart aen Rubria bewezen?Ga naar voetnoot646
| |
[pagina 253]
| |
Zoo maecke ons Vesta strax vry vaderlooze weezen.Ga naar voetnoot647
Hoe lang is 't, dat het oogh van zijn bedorve ziel
Op deze Roozemont, 't godtvruchtigh schepsel, viel?Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
Daer zy te koore quam, met neergeslagene oogen,Ga naar voetnoot650
En kaecken, root van schaemt; de zinnen opgetogen
Tot moeder Cybele; haer Godtverloofde montGa naar voetnoot652
Gepropt van lof; het hart van niemants min gewont,Ga naar voetnoot653
Als van d'altaergodin, voor wie men haer zagh knielen,Ga naar voetnoot654
655[regelnummer]
Met zulck een nedrigheit, dat alle nonnezielen
Ontstaecken, door die vlam des yvers, en dat vier,
Uitstralende uit gebaer, gelaet, en hemelzwier
Van haer; die nu niet scheen op d'aerde te verkeeren,
Maer in een' gloet van geest en godtheit te verteeren.Ga naar voetnoot648-59
660[regelnummer]
De schaker vatte dit. hy streeck ten tempel uit,Ga naar voetnoot660
En zwoer die witte duif te plucken, als zijn buit.
Aertsofferwichelaer:
Ay moeder, krab niet op de wonde van dit lyden.
Cornelia:
Zy quam, ten hove ontboôn, gerust den bergh opryden;Ga naar voetnoot663
Niet droomende wat leet haer strax gemoeten zou.Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
Wat doet die schaker? och, hij past op Vestaes trouw,Ga naar voetnoot665
Noch sneeuw van 't nonnekleet; op spansel, riem, noch banden;Ga naar voetnoot666
Maer smackt haer op het bed, met godtvergete handen,
En rust niet, voor hy bluscht zijn vlam; en draeght noch roemGa naar voetnoot668
Op 't schricklijck gruwelstuck, het zengen van ons bloem.
670[regelnummer]
Laet tuigen, van haer weer, zijn opgekrabde wangen;Ga naar voetnoot670
Het hair des koperbaerts. die booswicht gingk zijn gangen.Ga naar voetnoot671
Minerve, Veste, en wat oit lust in kuischeit schiep,Ga naar voetnoot672
Getuigen, hoeze om hulp den hemel t'zamenriep.
Ick rep van d'andre niet, die, ziende hem bewogen
| |
[pagina 254]
| |
675[regelnummer]
Om 't schoon gezicht, van spijt, een' priem stack in haer oogen,
Getroost veel liever 't licht te derven van de zon,
Dan hangends hoofts te gaen voor een verkrachte non.Ga naar voetnoot674-77Ga naar voetnoot677
Och och, zwijg stil. och zwijg. wat noemt ghy hem een' vader,
Dien nonneschender, dien altaervloeck, dien verrader!
Aertsofferwichelaer:
680[regelnummer]
Geweldenaer, dat kan niet ongestraft vergaen.
Cornelia:
Hem quam, in onze kerck, noch korts een tsidderinge aen.Ga naar voetnoot681
d'Ontheilighde Godin scheen neder, uit den hoogen,Ga naar voetnoot682
Te dalen, en ontstelt te waeren, voor zijn oogen,
Bezoedelt van die maeghde-en-tempelschendery:
685[regelnummer]
Want waer hy gaet, of staet, het brein is nimmer vry
Van 't wroegend schellemstuck. wat stoft hy op den stammeGa naar voetnoot681-86
Der Julien; door wien, daer Troje stont in vlamme,Ga naar voetnoot686-87
Ons heilighdom van Veste, ons huisgoôn zijn geberght.Ga naar voetnoot686-88Ga naar voetnoot688
Waer heeft Anchises zoon de Goden oit geterght?Ga naar voetnoot689
690[regelnummer]
Vloot d' eerste van 't geslacht, toen 't oude Troje roockte;
Hy zy de lest, die 't vier in 't nieuwe Troje stoockte.Ga naar voetnoot690-91
O tempelen der Goôn, vergaen in roock en stof,
Waer sliep de blixem, dat die 't godtloos hooft niet trof?
Aertsofferwichelaer:
Vergeet uw leet, mevrouw: laet ydle klaghten varen,
695[regelnummer]
En kom in noodt te hulp ons haertsteên en altaren.Ga naar voetnoot695
Verzelschap mijnen sleep, naer 't hof van Caesar toe;Ga naar voetnoot696
Op dat men zoo 't gevaer van erger brant verhoe;Ga naar voetnoot697
Nadien de hemel schijnt ontsteken, en verbolgen.Ga naar voetnoot698
Cornelia:
Ga voor. 'k zal in karros u, met mijn Maeghden, volgen.Ga naar voetnoot699
| |
[pagina 255]
| |
NERO. AGRIPPA.
Nero:
700[regelnummer]
Wat of 't verbolgen weêr van dezen nacht beduit?
Agrippa:
De luchtgoôn borsten met hun gramschap t' effens uit.Ga naar voetnoot701
Nero:
Op hooge heuvels felst, en d' allersteilste wercken.Ga naar voetnoot702
Agrippa:
Jupijn schept lust doorgaens te dondren op zijn kercken.Ga naar voetnoot703
Nero:
Bestormt de godtheit 't geen haer zelf wiert toegewijt?Ga naar voetnoot704
Agrippa:
705[regelnummer]
Het zwanger aertrijck gingk in arrebeit van spijt.
Nero:
Het steende, en quam in 't endt al tsidderende aen 't baeren.Ga naar voetnoot705-6
Agrippa:
Uw kamerdeur sprong op: ghy zaeght yet gruwzaems waeren.Ga naar voetnoot707
Nero:
'k Heb den Samaritaen, in mijnen droom, gezien.Ga naar voetnoot708
Agrippa:
Wat komt d' ontruste Geest, in Caesars hof, bespiên?
Nero:
710[regelnummer]
Den schouwburgh, daer hy plofte, afgrijsselijck vervloecken.Ga naar voetnoot710
Agrippa:
Of zijn geknackt gebeente en dorre schenkels zoecken.Ga naar voetnoot711
Nero:
Hy had het noch gelaên op 't Galileesch gebroet.Ga naar voetnoot712
Agrippa:
Gebroet, 't welck hem, by nacht te Rome, waeren doet.Ga naar voetnoot713
Nero:
De wraeckzucht laet dien Geest niet in den afgront slapen.Ga naar voetnoot714
| |
[pagina 256]
| |
Agrippa:
715[regelnummer]
Die bezight hem, als een van zijn getrouwste knapen.Ga naar voetnoot715
Nero:
Hy vont nochtans geen trouw by 't vliegend draeckenspoock.
Agrippa:
Dat blies, als Aetna, fel, ten neus uit, vier en smoock.Ga naar voetnoot717
Nero:
Het voerde hem om hoogh: wy zagen 't met ons allen.Ga naar voetnoot716-18
Agrippa:
Het voerde hem zoo hoogh, om laegh te laten vallen.
Nero:
720[regelnummer]
Zoo tuimelde Ikarus, te stout in 't stout bestaen.Ga naar voetnoot720
Agrippa:
De Galileër won 't van den Samaritaen.Ga naar voetnoot721
Nero:
Dat prevelen had kracht, noch meer dan toverrymen.Ga naar voetnoot722
Agrippa:
Toen streden twee genans, en Symen won 't van Symen.Ga naar voetnoot723
Nero:
Die doode Symen eischt den levenden van my.
Agrippa:
725[regelnummer]
Dat's d' oorzaeck, raem ick recht, van al dees spoockery.Ga naar voetnoot725
Nero:
Vernoeght die aen geen straf van kercker, en van keten?Ga naar voetnoot726
Agrippa:
't Is negen maenden leên, dat hy heeft vast gezeten.Ga naar voetnoot727
Nero:
De boey en kercker zijn beletsels van veel quaet.
| |
[pagina 257]
| |
Agrippa:
'k Geloof niet of hy zaeit al zittende zijn zaet.Ga naar voetnoot729
Nero:
730[regelnummer]
De kercker wort bewaeckt van wakers, en soldaten.
Agrippa:
Zoo naeu niet, of ter sluick wort yemant ingelaten.
Nero:
De wakers tsidderen nochtans voor ons gebodt.Ga naar voetnoot732
Agrippa:
Wat durven krijghsliên niet, uit gunst, of om genot?Ga naar voetnoot733
Nero:
Of Sibyllisten noch te zamen durven scholen?Ga naar voetnoot734
Agrippa:
735[regelnummer]
Zy nestelen by nacht in kelders, kuilen, holen.Ga naar voetnoot735
Nero:
Daer steeckt de middaghzon hun niet te heet op 't hooft.
Agrippa:
Zy groeien nochtans aen: 't verboôn wort liefst gelooft.
Nero:
De gansche werelt lacht om zulcke razernyen.
Agrippa:
Zy zelfs belachen elck, in 't bitterst van hun lyen.Ga naar voetnoot739
Nero:
740[regelnummer]
Dat jongste lachen quam daer na op schreien uit.Ga naar voetnoot740
Agrippa:
Noch wert hun dolheit eer gesteven, dan gestuit.
Nero:
Heeft yemant lust aen 't kruis het lijf te laten doemen?Ga naar voetnoot742
Agrippa:
Het kruis is 't eenigh heil, waer in zy durven roemen.Ga naar voetnoot743
| |
[pagina 258]
| |
Nero:
Vergeef hun vry dien roem in 't aengehaelde kruis.Ga naar voetnoot744
Agrippa:
745[regelnummer]
Mevrouw Cornelia komt hier naer 's Vorsten huis.
Nero:
Zy zoeckt gehoor. ick zal haer op den troon verbeiden.
Agrippa:
Ick zie een' kuischen sleep van nonnen haer geleiden.Ga naar voetnoot747
Nero:
Oock Priesters, Flamens, vee-en-vogelwichelaers.Ga naar voetnoot748
Agrippa:
Het schijnt zy hebben 't hooft vol onweers, vol gevaers.Ga naar voetnoot749
Nero:
750[regelnummer]
Zy kraeien onweêr, eer het onweêr is geboren.Ga naar voetnoot750
Agrippa:
De Moeder stapt vooruit. verwaerdigh haer te hooren.
CORNELIA. NERO.
Cornelia:
Der Goden Moeder neem den Vorst in haer gena.Ga naar voetnoot752
Nero:
Die zelve wake om u, mevrouw Cornelia.Ga naar voetnoot753
Cornelia:
De godtheit van Jupijn, en Juno met MinerveGa naar voetnoot754
755[regelnummer]
Verletten Caesar, dat hy lang de starren derve:
Dat Rome lang geniet zijn tegenwoordigheit;Ga naar voetnoot755-56
Waer van de Raet en 't Volck niet zonder tranen scheit.Ga naar voetnoot757
Nero:
Uit liefde en treck tot Raet, en Volck, en burgeryen,
Bemin ick hen, die ons den hemel zelf benyen,Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Ten beste van 't gebiet. sta op met dezen stoet,Ga naar voetnoot760
En spreeck vry overendt. wat pynight uw gemoedt?Ga naar voetnoot761
| |
[pagina 259]
| |
Cornelia:
De slaperige Nacht, van mankop overladen,Ga naar voetnoot762
Was ruim ten halven wege, en reedt met zachte raden,
Die nimmer kraecken, stil en knickebollend neêr;
765[regelnummer]
Als wy het eeuwigh licht, met geurigh voetsel, weêrGa naar voetnoot765
Verquickten, naer den plicht, waer in wy noit ontbraecken.
't Vergulde koorgewelf, vol weêrglans, scheen te blaeckenGa naar voetnoot767
Van d'onverzuimbre vlam; en niemant loock een oogh,Ga naar voetnoot768
Maer zong, of las, of badt, en sloegh 't gezicht om hoogh.Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
Wat beurt' er? een gedruis komt kruipen door den drempel,Ga naar voetnoot770
En spoockt, en dwarrelt vast, rontom den wackren tempel.Ga naar voetnoot771
Een lucht, die, recht naer 't vier, haer' keer ellengskens nam,Ga naar voetnoot772
Verwaeit in 't eerst, doorklooft daer na die klare vlam,
En slorptze op 't lest; als had een geest dien gloet gezopen.Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Wy Nonnen, op dat spook, aen 't schreeuwen, voort aen 't lopen.Ga naar voetnoot775
De tempel galmde naer, op 't maeghdelijck gekerm.
O Moeder Vesta, neem uw dochters in uw scherm.Ga naar voetnoot777
Valt hier, op sluimeren of slapen, 't minst vermoeden;
Aertspriester, straf ons vry met angelen en roeden.Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
O schendigh lasterstuck! och schreit vry overluit.Ga naar voetnoot780
Mijn kinders, och och och, ons heiligh vier ging uit.Ga naar voetnoot781
Nero:
Ick houde u buiten schult. het spoockte in Vestaes kooren
Alleen niet, maer Jupijn liet zich daer boven hooren.Ga naar voetnoot783
't Onbluschbaer vier lagh, meer dan eenmael, uitgedooft.Ga naar voetnoot784
Cornelia:
785[regelnummer]
De blixem trof Minerve en Jupiter op 't hooft,Ga naar voetnoot785
In hun gewijdt gebouw; gingk dal en heuvel strijcken;Ga naar voetnoot786
Verzengende al de stat, of meer dan veertien wijcken;Ga naar voetnoot787
| |
[pagina 260]
| |
Verbrande 't worstelperck; ontsloot Augustus graf.Ga naar voetnoot788
Het heerlijck zegebeelt viel onlangs elders af.
790[regelnummer]
't Gelauwerierde hooft van Nero smolt tot klompen.Ga naar voetnoot790
Natuur, na'et zwangergaen, broght hoofdelooze rompen
En dubble hoofden voort. een joffer baerde een slang.Ga naar voetnoot792
't Getroffen aertrijk schudde, en dreunde, in 't bree, in 't lang,
Van hier in Asien, en smeet de steên ter aerde.Ga naar voetnoot793-94
795[regelnummer]
De zon verborgh haer glans: 't welck duisternissen baerde,Ga naar voetnoot795
En ons liet dolen, op het midden van den dagh.
Een offerreede stier, daer 't vier op 't outer lagh,Ga naar voetnoot797
Versmeet het zout, en meel, met wreveligen horen;Ga naar voetnoot798
Ontvloot des priesters bijl; en, loeiende van toren,Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
Wert, na veel hollens, veer van 't outer neergevelt:Ga naar voetnoot800
Een yslijck voorspoock, dat geen lichte rampen spelt.Ga naar voetnoot801
Het dier, met hooft aen been, huilt oproer, leert ons waken.Ga naar voetnoot802
De zee, met storm op storm, afgrijsselijck aen 't braeckenGa naar voetnoot803
Van zeegedroghten, joegh de visschers dootsch van strant.
805[regelnummer]
De schouwburgh loeide, en 't hof. de hemel stont in brant,Ga naar voetnoot805
En gloeide, meer dan eens, van langgestaerte starren,Ga naar voetnoot805-06
Die met haer bloedigh hair den staet van 't Rijck verwarren.
Augustus wagen (als bewust van eenigh quaet)Ga naar voetnoot808
Hiel in de renbaen stant, voor 't aenzicht van den Raet,Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Die d'elephanten zagh verbaest staen, en verslegen.Ga naar voetnoot810
Van Alba quam het bloet by beecken neergestegen.Ga naar voetnoot811
| |
[pagina 261]
| |
De blixemstrael, gelijck een gulzige Harpy,Ga naar voetnoot812
Beroofde 's Vorstendisch van zyne leckerny:
Al teeckens, die doorgaends van quaet tot erger neigen,
815[regelnummer]
En, met een grimmigh oogh, den zuivren godtsdienst dreigen,Ga naar voetnoot815
Met eenen Caesars stoel; 't en zy men eens ontwaeck,Ga naar voetnoot816
Met Flamens ga te rade, of volgh Godts wichelspraeck;Ga naar voetnoot817
Die, uitgeleert op klanck en merck van 's hemels letter,Ga naar voetnoot818
Het lichaem dezer stadt wil zuivren van dien etter,Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
Waer uit een stanck verrijst, die allen Goôn verdriet;
Wier gramschap bluschbaer is, indien men voor zich ziet.Ga naar voetnoot821
Nero:
Wat zuiveroffer zou dees vesten kunnen vagen?Ga naar voetnoot822
Cornelia:
Dit Galileesche rot, grontoirzaeck aller plagen.Ga naar voetnoot823
Men vang dat offer strax van zyne hoofden aen:Ga naar voetnoot824
825[regelnummer]
Hoe wel 't gerecht van daegh behoorde stil te staen.Ga naar voetnoot825
Nero:
De heilge Claudius, mijn vader, heeft de JodenGa naar voetnoot826
Met hunnen aenhangk, streng en hardt, de Stat verboden:Ga naar voetnoot826-27
Wy, tegens 't Christensch schuim, de Vloecken opgeprest,Ga naar voetnoot828
En stadts gestichten brant, met godtloos bloet, gelescht.
830[regelnummer]
Door dat weerspannigh bloet, gemengt met kool en asschen,
Zijn alle vlecken rein en zuiver afgewasschen.
De Goden brouwen ons, om 't magere getal,Ga naar voetnoot832
Een deerlijck overschot, geen wyder ongeval.
| |
[pagina 262]
| |
Cornelia:
Een ongedoofde kool, waer onder winden stoocken,
835[regelnummer]
Gaet vreesselijcker aen, na'et smeulen, en nae 't smoocken.
Geen zorgelijcker brant dan een verborgen gloet.Ga naar voetnoot836
De minste vonck, wanneer men 't allerminst vermoedt,
Verdelght een groote stat. geen euvel staet te vreezen
Zoo zeer, als 't geen men slof verwaerloost te genezen,Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
En dickwils komt om lit, ja om het gansche lijfGa naar voetnoot840
En leven van den mensch. Dees aenhangk treckt zoo stijfGa naar voetnoot841
Het snoer van zynen droom, in 't beckeneel begrepen;Ga naar voetnoot842
Dat die in 't eerst het volck allengs met zich zal slepen,Ga naar voetnoot843
Daer na Augustus zelf, en zoo den heelen staet.Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Dees kancker kruipt al stil in 't hof, en in den Raet.Ga naar voetnoot845
De keurebenden gaen niet vry van zulcke koortsen.Ga naar voetnoot846
Nero:
Men diende zich van hun by nacht in sté van toortsen,Ga naar voetnoot847
En brande schoon'er uit dien stoockebranders aert.
Ghy zijt, voor ydel spoock, en schijn en schim, vervaert.Ga naar voetnoot849
Cornelia:
850[regelnummer]
Zy dreigen 't bloeiend Rijck met Jootsche wichleryenGa naar voetnoot850
Van 't wonderlijck beloop der wereltheerschappyen,
Verbeelt door zeker beelt van vierderley metael;
De voeten slechtst van stof, gemengt uit leem, en stael;Ga naar voetnoot853
En hoe een kleine steen, maer zonder hant gereten
855[regelnummer]
Van eenen bergh, dat beelt te pletter heb gesmeten,
En groeide tot een bergh, ja tot een' wereltkloot.Ga naar voetnoot852-6
Wat Rome hoopt of niet, hun hoop is ruim zoo groot.Ga naar voetnoot857
Nero:
Een krancke troost, indienze ellendigh zijnde yet hopen.
| |
[pagina 263]
| |
Cornelia:
Zy hebben al het Rijck, zoo wijdt het paelt, doorkropen,
860[regelnummer]
En stat en lant alom in rep en roer gebraght;
Als haters van de Goôn, en 't menschelijck geslacht.Ga naar voetnoot861
Zoo schelt hen Asien, de Nijl met al zijn Goden,
En al het onroomsch bloet. zoo schelden hen de Joden,Ga naar voetnoot863
En Griecken; en wat, van Jerusalem tot hier,
865[regelnummer]
Ons kerckzeên viert, en volght; oock Moor en Arabier.Ga naar voetnoot862-65Ga naar voetnoot865
Dit zijnze, die ons Goôn en Caesars diensten weigeren,
En halssterck naer de lucht, als nieuwe reuzen, steigeren.Ga naar voetnoot867
De priester van Jupijn heeft, met gekransten stier,
Dees Galileers geviert. Diane trilde schier,Ga naar voetnoot868-69
870[regelnummer]
In 't hollende Ephesus, op haer' gewyden drempel.Ga naar voetnoot869-70
Athenens grijze school noch Pallas wyze tempel
Zijn naulix van die smet gelaten ongeschent.Ga naar voetnoot871-72
Nero:
t' Athenen staen de school en kerck noch overendt.Ga naar voetnoot873
Wie bouwt van 't slechte brein ons dus een wereltsch wonder?Ga naar voetnoot874
Cornelia:
875[regelnummer]
Hoe slecht men 't acht, hier duickt wat groots, wat heerschlust onder.Ga naar voetnoot875
Geveinsde ootmoedigheit is dubble hovaerdy;
Die walght van 't laegh, en vlamt op maght, en heerschappy,
En rijckdom, onder schijn van alles te versmaden;
Terwijl al Kroesus schat haer schatzucht kan verzadenGa naar voetnoot879
880[regelnummer]
Noch stoppen; zee noch lant die scepterzucht bepaelt.Ga naar voetnoot880
Nero:
De zon van Rome is tot die laeghte niet gedaelt,Ga naar voetnoot881
Dat eenigh licht zich, aen de lucht, durf openbaren,
| |
[pagina 264]
| |
Op 't godlijck spoor, waer langs August quam opgevaren.Ga naar voetnoot883
Oock staet ons nootlot vast, en schiet een schot hier voor.Ga naar voetnoot884
Cornelia:
885[regelnummer]
De Nazarener zaeit bedeckt de weerelt doorGa naar voetnoot885
't Verwaten zaet, den oegst, die t'effens op zal komen.Ga naar voetnoot886
Een oude wyveklucht, verzieringen, en droomenGa naar voetnoot887
Geraecken in 't geloof. het lichtgeloovigh volckGa naar voetnoot888
Acht Wichlaer noch Sibyl, Hetrus noch hemeltolck,Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
Noch drievoet noch gordijn, noch Delphis noch zijn kooren;Ga naar voetnoot890
Maer loopt dien onbesuisde, als Godts orakel, hooren,Ga naar voetnoot891
En ziet hem naer den mont; die knaeght Apolloos eer.Ga naar voetnoot892
Zijn riem ontbint de koorts. men zet de baren neêr,
En bedden in zijn schim, als gafze dooden 't leven.Ga naar voetnoot893-94
895[regelnummer]
Een visscher dreight quansuis ons Goden, datze beven.Ga naar voetnoot895
Wy schopten doorgaends uit Aegypters, en Chaldeen,Ga naar voetnoot896
Oock korts ons Stoïcyns: en lijt men dees Hebreen?
Beguichelaers van 't graeuw.Ga naar voetnoot898
Nero:
Wat's aen dit paer bedreven?
Cornelia:
Niet veel, wert dagelix hun' aenhangk niet gesteven,
900[regelnummer]
Te water en te land, met brieven, of met boôn;Ga naar voetnoot900
Gezwore lasteraers van Godtsdienst, en van Goôn.Ga naar voetnoot901
Maeck ons d' aenleiders quyt, waer aen dees zwarmen hangen.Ga naar voetnoot902
Ghy hebtze in uw gewout: maer waer toe dient dit vangen;Ga naar voetnoot903
Indien men t'elckens spaer den vorst van 't horzelnest?Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
Verplet dit hooft: verstroy dees onderaertsche pest,Ga naar voetnoot905
| |
[pagina 265]
| |
Gewoon, by al wat rot, en zielloos aes te groeien.Ga naar voetnoot906
Wat snoot, wat schendigh is wil hier wel t'zamenvloeien,
Daer 't licht in aenzien stijght, 't en zy het werd gebluscht.Ga naar voetnoot908
Nu spreeck ick niet als met den naezaet van August,Ga naar voetnoot909
910[regelnummer]
Maer den Hooftpriester zelf, wien 't vierigh past te waken,Ga naar voetnoot910
Als 't oogh der goddelijcke en menschelijcke zaken;
Op dat men 't hemelsch Recht toch niets ontreck ter sluick,Ga naar voetnoot912
Door 't sloffen in 't aelout voorvaderlijck gebruick,Ga naar voetnoot913
En aenwenst van yet nieuws, zoo driftigh en onzeker.Ga naar voetnoot914
915[regelnummer]
d' Oprechte Numa stelde u tot een yvrigh wreker,Ga naar voetnoot915
En rechter, over al, wat zich te buiten gaet.
Ghy zijt de kopre zuil, op wien die godtsdienst staet,Ga naar voetnoot917
Waer by dees Stat, gesticht tot een vooghdes der volcken,Ga naar voetnoot918
Achthondert jaren stont, en uitsteeckt door de wolcken,Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
Met haer' geblutsten helm, en vreesselijcke speer;Ga naar voetnoot920
Voor wie de koningen op 't aenzicht vallen neêr;
Of treuren, hangends hoofts, getemt door nederlagen,
En slepen d' ysre boey, voor haren gouden wagen.Ga naar voetnoot923
Zy bid u, zy beveelt u dezer beider straf.Ga naar voetnoot924
925[regelnummer]
Zy roept: och keert die schant van mijn altaren af,
En kercken. Draegh toch zorgh voor kerckzeên, en gebodenGa naar voetnoot926
Van Numa. laet niet toe, dat Rome, een stoel der Goden,Ga naar voetnoot927
En aller heiligheit, onteert werde, en ontwijt,
Door dees wanschapenheên, gebroetsels van den Nijt;
930[regelnummer]
Die loos, ontveinzende zijn aengebore nucken,
Dat goddelijck cieraet u van de kruin wil rucken,
En heerschen op dien troon, u wettigh toegeleit.Ga naar voetnoot932
Stathouder van Jupijn, en van zijn Majesteit,Ga naar voetnoot933
Ghy ziet, hoe onze en al der Priestren oogen leken:
935[regelnummer]
Nadien de tong bezwijckt, laet aller tranen spreken.Ga naar voetnoot935
Nero:
Nu Moeder, zijt getroost. 'k heb uw verzoeck verhoort.
Agrip, men vaer terstont met dees gevangens voort.Ga naar voetnoot937
| |
[pagina 266]
| |
REY VAN GEKERSTENDE SOLDATEN.Ga naar voetnoot+
Zang:
Geen Gallen leidden lest de Stat in kolen,Ga naar voetnoot938
O neen; maer ingeboren bloetGa naar voetnoot939
940[regelnummer]
Zagh stil, en met een' koelen moedt,
Zijn torts zes etmael langk gaen ommedolen;Ga naar voetnoot941
Dan in de dalen, dan gezwint om hoogh,Ga naar voetnoot942
De bergen op, de starren licken,
Met gloende tongen; roock verdicken,
945[regelnummer]
En smoock verdunnen, onder 's hemels boogh;
De vlam dan weder flackren, als herboren,
Door 't overslaen, van rack in rack.Ga naar voetnoot947
Hier gaf een hof of kerck een' krack:Ga naar voetnoot948
Daer borsten muuren: ginder storte een toren.Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
Het volck aen 't bergen, ginswaert op, dan hier,Ga naar voetnoot950
Maer al vergeefs. Vulcaen voer spelen,Ga naar voetnoot951
En teerde op stats twee derdedeelen.Ga naar voetnoot952
Geleeck toen Rome niet een zee van vier?
O ydelheit der hoven,Ga naar voetnoot954
955[regelnummer]
Aen lucht aen asch aen roock aen stof verstoven.
Tegenzang:
Hy, zoet op 't blaecken, past op klaght noch kryter,Ga naar voetnoot956
Schept adem in dat vierprieel,Ga naar voetnoot957
Een deerlijck kostelijck tooneel;Ga naar voetnoot958
En stelt op 't kermen der gemeent zijn cyter.Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
Hy ziet den Tiber nu voor Xanthus aen,Ga naar voetnoot960
Waer in de brant zijn weerga schildert.
Hy ziet het volck, verbaest, verwildert,Ga naar voetnoot962
| |
[pagina 267]
| |
Op straten, daecken, 't onheil tegenstaen;
Of bleecke wanhoop in den viere springen;
965[regelnummer]
Den kleinen neef, aen Panthus hant,Ga naar voetnoot965
Vast rucken naer 't Sigeesche strant;Ga naar voetnoot966
Gedrang van schimmen dootsch te poort uit dringen;Ga naar voetnoot967
En sticht op 't bernen vast, in zynen zin,Ga naar voetnoot968
Een nieuw palais, en schooner straten.
970[regelnummer]
Zijn brein, alreede als uitgelaten
Met bouwen, brockt'er koningkrijcken in:Ga naar voetnoot969-71
En, hooger in zijn wapen,Ga naar voetnoot972
Acht alle dingk om een alleen geschapen.Ga naar voetnoot973
Toezang:
Op smoockend puin, en kool, noch ongedooft
975[regelnummer]
Zit zijn Quirijner, van gedult berooft,Ga naar voetnoot975
Met jammerlijck misbaer,
De handen in het hair,
Bestroit met gruizige asch;
En schreit een' bittren plas,
980[regelnummer]
Of knarssende op zijn' tant,
Vervloeckt den stokebrant;Ga naar voetnoot981
Die, om de wraeck te sussen,
De glimmende asch durf blussen
Met Christensch bloet, dat eeuwigh klaeght,
985[regelnummer]
Door duizent dooden heengejaeght,
Met ongemat gedult:Ga naar voetnoot986
Maer yeder schuift de schult
Op een', die 't nu ontschuldighde getal,Ga naar voetnoot988
Gehaet als godtloos overal,
990[regelnummer]
Verdoet zijn' lust, niet hunliên, te geval.Ga naar voetnoot982-90Ga naar voetnoot990
|
|