Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9,25 MB)

ebook (7,72 MB)






Genre
proza
poëzie
drama

Subgenre
non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel

Vorige Volgende
Regelnummers proza laten vervallen
[p. 148]

J.V. Vondels
Joseph In Egypten. Trevrspel.aant.

Nusquam tuta Fides.

t'AMSTERDAM, Gedruct by Dominicus vander Stichel.

Voor Abraham de Wees, Boeckverkooper op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament. Anno CIƆ IƆ C XL.



illustratie

[p. 149]

VAN 1640. AFGEDRUKT NAAR DE TEKST VAN DE eerste uitgave (t'Amsterdam, Gedruct by Dominicus vander Stichel. Voor Abraham de Wees, Boeckverkooper op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament. Anno 1640), waarvan 't titelblad hiernaast typografies is nagevolgd. Unger: Bibliographie, nr. 355.

Het Latijnse motto is ontleend aan Vergilius' Aeneïs IV, vs. 373 en betekent: Nergens (vindt men) trouw waarop men staat kan maken.

[p. 150]

Den Heere Ioan Vechters of Victorijn, Rechtsgeleerde.*

1 De Schouburgen, t'Athenen en Rome, zaten van outs als voor 't hooftr. 1-2 2 geslagen, en opgetogen van verwonderinge, over Hippolytus, die de 3 vleieryen en aenlockingen van Phaedra, Theseus gemalin, zijn stiefmoeder, 4 rustigh en onbeteutert afkaetste; en lieten tranen, langs hunne kaecken,4 5 biggelen, over den rampzaligen val des onschuldigen jongelings, sneu-5-6 6 velende van den wagen, langs het strant, daer 't zeegedroght, opgeweckt 7 door 's vaders vloeck en bede, opborrelende, en opbruizende, de paerden7 8 aen 't hollen broght: zeker een deerlijck onnozel erbarmenswaerdigh8 9 ongeluck, indien men 't gelooven magh: maer wie dit stuck wat naerder 10 inziet, zal lichtelijck bevinden, dat, in 't afslaen der onkuische, d'Ama-10-11 11 zoner niet zonderlinghs nocht lofwaerdighs uitrechte, waerom hy den 12 tittel van Gekroonden Hyppolytus verdiende: eendeels, overmits12 13 de stiefzoon, niet zonder bloetschande, zijn stiefmoeder kon misbruicken; 14 anderdeels, om dat hy uit den aert Μισογάμος en Μισογύνης, een huwe-14-15 15 lixhater ja vrouwenhater was; gelijck Venus by den poeët zeit:

 
Hy schelt my d'aldersnootste smet16
 
Van alle de Godinnen,
 
En schuwt, vervaert voor 't minnen,
 
Het huwelijck, en 't bruilofsbedt:

20 en hy zelf:20

 
'k Vervloeck verwensch en vluchtze altzamen,
 
't Zy reên, natuur, of razerny;21
 
Ick haet met lust haer vleiery.

23 Anders is 't met mijn' godvruchtigen en allerkuischten Ioseph gelegen, 24 die, van Godt en de natuur niet misdeelt, nae 't uitharden van dien24

[p. 151]
tekstkritische noten

25 schrickelijcken storm der bekooringen, in de bloem en hitte zijner jaeren,25 26 na zijn onverdiende tweejarige gevangenis, op den troon van eere ge-26 27 raeckt, in huwelijck trat met Asnath, des Aertspriesters dochter; waar by27 28 hy Manasse en Ephraim winnende, wel dede blijcken, dat hy stock nochte28-29 29 block was, gelijck Xenokraet de philozooph, van wien d'overgoelijcke 30 en dartele Phryne [die Venus kerck beschonck uit heur lijfrent met een30 31 autaerbeelt en Venus van louter gout] ging uitroepen, datze, al den nacht, 32 by een kout en zieloos stokbeelt gelegen hadde; na datze by hem onder32 33 gekropen, 's morgens, ongekust en ongerept, van zijn bevroze zyde op-33 34 stont: want zy besloot, het moest een Godt of steen wezen, die geenen34 35 treck tot Ioffers gevoelde, daer zoo schoon een gelegentheit hem terghde35 36 om zijne menschelijckheit te betoonen. Het beliefde de heilige Geest 37 onzen degelijcken Ioseph, als een' zuiveren spiegel van onverzettelijcke37 38 kuischeit, op te hangen, in de slaepkamer der jongelingen, die, van 39 moeders lichaem aen, met schoonheit en bevalligheit overgoten, menigh- 40 mael, in de lente van hun leven, door den toverzang dezer meerminnen, 41 schipbreuck lyden, naer gelegentheit van landen en plaetsen, maer meest41 42 in der koningen hoven; daer godtvruchtigheit, kuischeit, temlust, zedig-42 43 heit en matigheit wiltbraet, en dickwils qualijck te vinden, d'ongebonden-43 44 heit volghlust en reuckeloosheit wellekom zijn.44

45
Wat al gevaer en zorgh is aen de schoonheit vast!45
 
Een lichaem, overlaên van schoonheit, streckt een last
 
Ondraeghlijck voor de ziel, die onder 't pack gaet stenen,47
 
En hoeft een stercken staf van deught, om op te lenen,
 
Indien zy 't ongeschent, en zonder ongeval,49
50
Langs 't glibberige pat des levens, torssen zal:
 
Want schoonheit streckt een wit van elx bekoorlijckheden:51
 
Een yeder vlamt 'er op: men vleit haer met gebeden,52
 
Bezit van eere en staet, genot van weelde en vreught:
 
De schoonheit, die dan treet in 't bloeienst van haer jeught,
[p. 152]
55
Is reuckeloos en teer, en laet zich licht verleien55
 
Van 't lockaes, daer bedrogh haer loos meê weet te vleien;
 
Verkiest het schijnbre goet, met eenen dommen zin,57
 
En slaet, al wulpsch en blint, den ruimen doolwegh in;58
 
Wiens ingang lieflijck schijnt in 't eerst, maer in het ende
60
Hoe langer enger wort, met doornen van ellende60
 
En zwarigheên begroeit, wanneer men, met beklagh
 
En tranen voortgesleurt, niet weêr te rugge magh.62

63 De bybelsche en weereltsche historien waerschuwen de jongkheit, als 64 met vierbakens, door d'ongelucken en rampen, waer in zy vervielen, die64 65 de wulpsche lusten den vollen toom gaven: en of men van Herkules65 66 verziert, dat Deught en Wellust hem tot ongelijcke wegen noodighden,66 67 nochtans streckte hy zelf, dickwils in wellusten verzopen, en endelijck67 68 daer door deerlijck om hals geraeckt, een onstichtelijck voorbeelt voor68 69 anderen, die dien verliefden vrouwenheldt, als een Heiligh, op 't altaer69-70 70 zagen staen. Oock kunnen min tot stichtinge dienen de stuure en zuure 71 Melanion, die, in wildernissen en woestynen, het schuwe wildt op de71 72 hielen zittende, van alle vrouwenaenzichten, als van gruwelijcke grijnzen72 73 en ondieren, al bevende en doots van schrick, voorliep; oock zommige73 74 Heidenen, die, de weelde van hun natuur met vergiftige drancken uit-74 75 blussende, of met steene messen besnoeiende, al schaemroot moeten75 76 aenzien, dat dees Hebreeusche propheet en heldt, in 't worstelperck en 77 en de loopbaen der kuischeit, met den prijs strijcken ga; nadien zylieden77 78 door uiterlijcke middelen, dees alleen uit kracht van zijn geloof en godt- 79 vruchtigheit, vrywilligh, midden in een koninglijck hof, midden onder 80 een ledigh lecker en jofferachtigh volck (dat in de roozen en violetten80 81 der vleiende wellusten tuimelde) die zoetprickelende lusten temde; niet81 82 gelijck een opgevoede by Pittheus, of in Pythagorische, maer in de vol-82 83 maeckte leeringen en schole des allerheilighsten Meesters, van wien hy,83 84 zo veele eeuwen te voren door zijnen onbesproken wandel vernederinge 85 en verheffinge, een schets en schaduwe verstreckte. Stichtelijcker zal dan85

[p. 153]

86 mijn onverzierde Hippolytus, op 't gewyde toneel tredende, uwe E. en86 87 anderen laten oordeelen, of mijn tooneelyver hem naer 't leven uitbeelt; 88 en of zijn schoone ziel ten schoonen lichaem oogen en aenschijn uit- 89 straelende, en myne tooneelbeelden eenen luister byzettende, zoo de89 90 gunst der aenschouweren verdient, dat men dan van hem magh zeggen:

 
Tutatur favor Euryalum, lacrymaeque decorae,91
 
Gratior & pulchro veniens è corpore virtus.
 
De lieve tranen op de wangen,
 
De deught, aenvalliger en kuisch,
95
In 't overschoone lichaem t'huis,
 
Aen Joseph hier den loopprijs langen.96

97 Mijn Ioseph verblijt zich en lacht alreê, om dat hy valt in uwe handen, 98 die hem zo groot eene gunst toedroeght, gelijck bleeck in 't vertalen van 99 Sophompaneas; toen uwe boeckkamer, gelijck voorhenen en sedert 100 menighmael, ons voor een' Parnas diende: want uwe bezigheit, t'elkens100 101 het heur beroep toelaet, gaerne met de Zanggoddinnen uitspannende,101 102 zelf Apollo vaerzen offert, of gedienstigh een slaghveêr streckt, aen de102 103 wiecken der zwanen, die, gryze en afgezonge vogels van verre nastre-103 104 vende, den hemel ter eere zingen; waer van eeuwigh getuigenis zal104 105 geven hy, die eeuwigh wenscht te blyven

106 Vwe E. dienstwillige dienaer,

107 Joost van den Vondel.

108 t'Amsterdam, 1640. den 23en van Wijnmaent.

[p. 154]

Inhoudt.

1 Ioseph, van Madianners en Ismaëllers in Egypte gevoert, en verkochtr. 1 2 aen Potiphar, koning Pharoos kamerling en hofmeester, wort door zijns 3 heeren gunst vry gemaeckt, in kunsten en wetenschappen opgetrocken,3 4 en ten leste gezet in 't opperste bewint van 't huis, door Godt merckelijck4 5 gezegent, onder 't opzicht dezes jongelings, wiens wijsheit en deught in 6 een schoon en welgeschapen lichaem uitmuntende, de Hofmeestres zoo6 7 verleckerden, datze menighmael die godtvruchtige en allerkuischte ziel7 8 tot onkuischeit zocht te bekooren; maer t'elckens, zoo stantvastelijck als8 9 godtvruchtelijck, afgeslagen zijnde, en gelegentheit bespiedende, op 10 zekeren feestdagh, op hare schandelijcke begeerte drong, en aenhiel, ja10 11 hem by zijn kleet greep: waer over hy ten huize uitvliedende, het kleet11 12 ten beste gaf aen haer, die, al 't huisgezin te zamen roepende, den12 13 Hebreeu gewelt en schennis te last ley, 't welck by haeren gemael zulx13 14 gelooft wert, dat hy den beschuldighden in 's konings gevangenisse smeet.

15 Het Treurspel begint en endight met den dagh. Potiphars huis is het15 16 tooneel. De Rey van Engelen spreeckt de voorrede.

*
In de titel: Ioan Vechters. Zie over deze letterlievende advokaat de opdracht van Electra (Dl. 3, 641, noot 11).
r. 1-2
t'Athenen en Rome: de Griekse Hippolytus werd door Euripides gedicht, de Latijnse, die Vondel vertaalde, door Seneca; voor 't hooft geslagen: verbaasd; verwonderinge: bewondering.
4
rustigh: met kracht; onbeteutert: standvastig.
5-6
sneuvelende: vallende.
7
opborrelende: plotseling opduikende (vgl. de inhoud van de Hippolytus in Dl. 3, 197-vlg.).
8
onnozel: een onschuldige treffend.
10-11
d'Amazoner: Hippolytus, als zoon van een Amazone; niet zonderlinghs uitrechte: niets biezonders, ongewoons, verrichtte.
12
Gekroonden Hyppolytus: in de voorrede van Euripides' drama wordt Hippolytus genoemd Stephanias d.i. kransdrager, omdat hij de godin een krans brengt (vs. 73). Vondel raadpleegde waarschijnlik een Latijnse vertaling, waar hij coronatus gelezen kan hebben, dat hij opvatte als: gekroond.
14-15
huwelixhater ja vrouwenhater (de vertaling van de voorafgaande Griekse woorden); by den poeët: Euripides, van wie de volgende verzen vertaald zijn (Hippolytus, vs. 13-14).
16
smet: schandvlek.
20
Ontleend aan Seneca's Hippolytus, vs. 565, in Vondels vertaling (Deel 3, blz. 223), vs. 686, in alexandrijnen.
21
't Zy reên (Lat. sit ratio): hetzij het voortkomt uit verstandelike overweging.
24
uitharden: doorstaan.
TEKSTKRITIEK: r. 34, de oude uitgave heeft (aan het begin van de regel) sloot; alle latere uitgaven: besloot.
25
bekooringen: verleidingen; hitte zijner jaeren: het vurigst van zijn jeugd.
26
gevangenis: gevangenschap.
27
Asnath was de dochter van Potiphera, overste van On (Genesis XLI, 45).
28-29
stock nochte block: geen ongevoelig stuk hout; Xenokraet: Xenokrates was een beroemde filosoof uit de 4e eeuw v. Chr., om zijn strenge zedelikheid bekend.
30
Phryne: een schone hetaere uit Boeotië, die Praxiteles en Apelles als model diende. Men verhaalde dat niemand haar verleiding kon weerstaan dan de filosoof Xenokrates; Venus kerck: de tempel van Aphrodite; lijfrent: eigen inkomsten.
32
zieloos: zielloos; stokbeelt: beeld van hout of steen.
33
bevroze: ongevoelige (ijskoude).
34
besloot: kwam tot het besluit.
35
treck: neiging, verliefdheid; terghde: prikkelde.
37
onverzettelijcke: standvastige.
41
naer gelegentheit van: naar de (verschillende) omstandigheden, toestanden, van.
42
temlust: zelfbeheersing; staat tegenover volghlust (r. 44): teugelloosheid.
43
wiltbraet (zijn): d.w.z. evenals het wild aan vervolging blootstaan. Of is de bedoeling: een zeldzaam voorkomend gerecht?
44
reuckeloosheit: roekeloosheid, onberadenheid.
45
zorgh: angst; vast: verbonden.
47
pack: last.
49
't: 't pack; ongeschent: ongeschonden (schenden was oudtijds zwak).
51
wit: doel; bekoorlijckheden: verleidelike streken.
52
vlamt 'er op: slaat er begerige blikken op.
55
reuckeloos: onbedachtzaam; teer: zwak.
57
het schijnbre goet: dat wat schijnbaar goed is.
58
wulpsch: dartel; den ruimen doolwegh: de brede dwaalweg.
60
Hoe langer enger: hoe langer hoe smaller.
62
magh: kan.
64
vierbakens: lichtende (vurige) bakens.
65
of: al.
66
verziert: weet te verhalen (eigenlik verzint, het verhaal heeft bedacht; deze fabel is namelik afkomstig van de sofist Prodikos); tot ongelijcke wegen noodighden: elk een verschillende weg trachtten te doen kiezen.
67
verzopen: ondergedompeld.
68
om hals geraeckt: ten onder gebracht (eigenlik gedood). Dit slaat op zijn driejarige dienstbaarheid bij Omphale, die hem in vrouwekleren aan het spinnewiel zette.
69-70
op 't altaer zagen staen: bleven vereren; stuure: stuurse.
71
Melanion: Meilanion is bekend doordat hij Atalante in een wedloop overwon en haar man werd.
72
grijnzen: maskers.
73
voorliep: wegliep.
74
de weelde van hun natuur: de zinnelike lusten.
75
besnoeiende: wegsnijdende (door castratie).
77
loopbaen: renbaan, dus: wedstrijd (vgl. loopprijs in r. 96).
80
ledigh: leeglopend; lecker: kieskeurig, verwend; jofferachtigh: verwijfd.
81
vleiende: strelende; temde: beheerste.
82
Pittheus, zoon van Pelops, en leermeester in de redekunst, die ook Hippolytus onderwezen zou hebben.
83
des allerheilighsten Meesters: van Jezus.
85
schets en schaduwe: voorafbeelding; schaduwe: afschaduwing.
86
onverzierde Hippolytus: Jozef, een held als Hippolytus, maar die werkelik bestaan heeft (vgl. r. 66).
89
zoo: zozeer.
91
Virgilius' Aeneis V, vs. 343.
96
den loopprijs langen: reiken hem de prijs in de wedloop. De naam Euryalus is in de vertaling door Joseph vervangen.
100
een' Parnas: een kweekplaats van kunst en wetenschap; uwe bezigheit: uw dichtijver (hier genomen voor de persoon, evenals Uw Edelheid; vandaar dat heur in r. 101 er op kan terugslaan); t'elkens: telkens wanneer.
101
uitspannende met: uitspanning zoekende bij.
102
zelf Apollo: aan Apollo zelf; gedienstigh: bereidwillig; een slaghveêr streckt: dient als slagpen, d.w.z. krachtige steun verleent.
103
zwanen: hiermee zijn de dichters van de eigen tijd bedoeld; gryze en afgezonge vogels: de dichters van de Oudheid (in dit geval Euripides en Seneca); gryze: oude, uit een ver verleden; afgezonge: uitgezongen, sinds lang gestorven.
104
den hemel ter eere: in tegenstelling dus met de heidense dichters.
r. 1
Madianners en Ismaëllers: Arabieren (zie Josef in Dothan, Inhoudt r. 13-14, vs. 1191).
3
opgetrocken: opgeleid.
4
merckelijck: merkbaar, klaarblijkelik.
6
Hofmeestres: de vrouw van de Hofmeester.
7
verleckerden: begerig maakten.
8
bekooren: verleiden.
10
drong op: aandrong op de vervulling van; aenhiel: volhield.
11
waer over: ten gevolge waarvan.
12
ten beste gaf: prijs gaf, achterliet; 't huisgezin: de gezamenlike dienaren.
13
schennis: schending (van haar eer); by: door; zulx: zozeer.
15
Deze mededeling moet bewijzen dat de eenheid van tijd en plaats, naar klassiek voorbeeld, gehandhaafd is.

Vorige Volgende

Over het gehele werk

De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


Leo Simons

C.R. de Klerk

B.H. Molkenboer

J. Prinsen J.Lzn

H.W.E. Moller

J.F.M. Sterck

C.G.N. de Vooys


Over dit hoofdstuk/artikel

Joseph in Egypten


over Joannes Victorinus