De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 148]
| |
J.V. Vondels
| |
[pagina 149]
| |
VAN 1640. AFGEDRUKT NAAR DE TEKST VAN DE eerste uitgave (t'Amsterdam, Gedruct by Dominicus vander Stichel. Voor Abraham de Wees, Boeckverkooper op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament. Anno 1640), waarvan 't titelblad hiernaast typografies is nagevolgd. Unger: Bibliographie, nr. 355. Het Latijnse motto is ontleend aan Vergilius' Aeneïs IV, vs. 373 en betekent: Nergens (vindt men) trouw waarop men staat kan maken. | |
[pagina 150]
| |
Den Heere Ioan Vechters of Victorijn, Rechtsgeleerde.Ga naar voetnoot*1 De Schouburgen, t'Athenen en Rome, zaten van outs als voor 't hooftGa naar voetnootr. 1-2 2 geslagen, en opgetogen van verwonderinge, over Hippolytus, die de 3 vleieryen en aenlockingen van Phaedra, Theseus gemalin, zijn stiefmoeder, 4 rustigh en onbeteutert afkaetste; en lieten tranen, langs hunne kaecken,Ga naar voetnoot4 5 biggelen, over den rampzaligen val des onschuldigen jongelings, sneu-Ga naar voetnoot5-6 6 velende van den wagen, langs het strant, daer 't zeegedroght, opgeweckt 7 door 's vaders vloeck en bede, opborrelende, en opbruizende, de paerdenGa naar voetnoot7 8 aen 't hollen broght: zeker een deerlijck onnozel erbarmenswaerdighGa naar voetnoot8 9 ongeluck, indien men 't gelooven magh: maer wie dit stuck wat naerder 10 inziet, zal lichtelijck bevinden, dat, in 't afslaen der onkuische, d'Ama-Ga naar voetnoot10-11 11 zoner niet zonderlinghs nocht lofwaerdighs uitrechte, waerom hy den 12 tittel van Gekroonden Hyppolytus verdiende: eendeels, overmitsGa naar voetnoot12 13 de stiefzoon, niet zonder bloetschande, zijn stiefmoeder kon misbruicken; 14 anderdeels, om dat hy uit den aert Μισογάμος en Μισογύνης, een huwe-Ga naar voetnoot14-15 15 lixhater ja vrouwenhater was; gelijck Venus by den poeët zeit: Hy schelt my d'aldersnootste smetGa naar voetnoot16
Van alle de Godinnen,
En schuwt, vervaert voor 't minnen,
Het huwelijck, en 't bruilofsbedt:
20 en hy zelf:Ga naar voetnoot20 'k Vervloeck verwensch en vluchtze altzamen,
't Zy reên, natuur, of razerny;Ga naar voetnoot21
Ick haet met lust haer vleiery.
23 Anders is 't met mijn' godvruchtigen en allerkuischten Ioseph gelegen, 24 die, van Godt en de natuur niet misdeelt, nae 't uitharden van dienGa naar voetnoot24 | |
[pagina 151]
| |
25 schrickelijcken storm der bekooringen, in de bloem en hitte zijner jaeren,Ga naar voetnoot25 26 na zijn onverdiende tweejarige gevangenis, op den troon van eere ge-Ga naar voetnoot26 27 raeckt, in huwelijck trat met Asnath, des Aertspriesters dochter; waar byGa naar voetnoot27 28 hy Manasse en Ephraim winnende, wel dede blijcken, dat hy stock nochteGa naar voetnoot28-29 29 block was, gelijck Xenokraet de philozooph, van wien d'overgoelijcke 30 en dartele Phryne [die Venus kerck beschonck uit heur lijfrent met eenGa naar voetnoot30 31 autaerbeelt en Venus van louter gout] ging uitroepen, datze, al den nacht, 32 by een kout en zieloos stokbeelt gelegen hadde; na datze by hem onderGa naar voetnoot32 33 gekropen, 's morgens, ongekust en ongerept, van zijn bevroze zyde op-Ga naar voetnoot33 34 stont: want zy besloot, het moest een Godt of steen wezen, die geenenGa naar voetnoot34 35 treck tot Ioffers gevoelde, daer zoo schoon een gelegentheit hem terghdeGa naar voetnoot35 36 om zijne menschelijckheit te betoonen. Het beliefde de heilige Geest 37 onzen degelijcken Ioseph, als een' zuiveren spiegel van onverzettelijckeGa naar voetnoot37 38 kuischeit, op te hangen, in de slaepkamer der jongelingen, die, van 39 moeders lichaem aen, met schoonheit en bevalligheit overgoten, menigh- 40 mael, in de lente van hun leven, door den toverzang dezer meerminnen, 41 schipbreuck lyden, naer gelegentheit van landen en plaetsen, maer meestGa naar voetnoot41 42 in der koningen hoven; daer godtvruchtigheit, kuischeit, temlust, zedig-Ga naar voetnoot42 43 heit en matigheit wiltbraet, en dickwils qualijck te vinden, d'ongebonden-Ga naar voetnoot43 44 heit volghlust en reuckeloosheit wellekom zijn.Ga naar voetnoot44 45[regelnummer]
Wat al gevaer en zorgh is aen de schoonheit vast!Ga naar voetnoot45
Een lichaem, overlaên van schoonheit, streckt een last
Ondraeghlijck voor de ziel, die onder 't pack gaet stenen,Ga naar voetnoot47
En hoeft een stercken staf van deught, om op te lenen,
Indien zy 't ongeschent, en zonder ongeval,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Langs 't glibberige pat des levens, torssen zal:
Want schoonheit streckt een wit van elx bekoorlijckheden:Ga naar voetnoot51
Een yeder vlamt 'er op: men vleit haer met gebeden,Ga naar voetnoot52
Bezit van eere en staet, genot van weelde en vreught:
De schoonheit, die dan treet in 't bloeienst van haer jeught,
| |
[pagina 152]
| |
55[regelnummer]
Is reuckeloos en teer, en laet zich licht verleienGa naar voetnoot55
Van 't lockaes, daer bedrogh haer loos meê weet te vleien;
Verkiest het schijnbre goet, met eenen dommen zin,Ga naar voetnoot57
En slaet, al wulpsch en blint, den ruimen doolwegh in;Ga naar voetnoot58
Wiens ingang lieflijck schijnt in 't eerst, maer in het ende
60[regelnummer]
Hoe langer enger wort, met doornen van ellendeGa naar voetnoot60
En zwarigheên begroeit, wanneer men, met beklagh
En tranen voortgesleurt, niet weêr te rugge magh.Ga naar voetnoot62
63 De bybelsche en weereltsche historien waerschuwen de jongkheit, als 64 met vierbakens, door d'ongelucken en rampen, waer in zy vervielen, dieGa naar voetnoot64 65 de wulpsche lusten den vollen toom gaven: en of men van HerkulesGa naar voetnoot65 66 verziert, dat Deught en Wellust hem tot ongelijcke wegen noodighden,Ga naar voetnoot66 67 nochtans streckte hy zelf, dickwils in wellusten verzopen, en endelijckGa naar voetnoot67 68 daer door deerlijck om hals geraeckt, een onstichtelijck voorbeelt voorGa naar voetnoot68 69 anderen, die dien verliefden vrouwenheldt, als een Heiligh, op 't altaerGa naar voetnoot69-70 70 zagen staen. Oock kunnen min tot stichtinge dienen de stuure en zuure 71 Melanion, die, in wildernissen en woestynen, het schuwe wildt op deGa naar voetnoot71 72 hielen zittende, van alle vrouwenaenzichten, als van gruwelijcke grijnzenGa naar voetnoot72 73 en ondieren, al bevende en doots van schrick, voorliep; oock zommigeGa naar voetnoot73 74 Heidenen, die, de weelde van hun natuur met vergiftige drancken uit-Ga naar voetnoot74 75 blussende, of met steene messen besnoeiende, al schaemroot moetenGa naar voetnoot75 76 aenzien, dat dees Hebreeusche propheet en heldt, in 't worstelperck en 77 en de loopbaen der kuischeit, met den prijs strijcken ga; nadien zyliedenGa naar voetnoot77 78 door uiterlijcke middelen, dees alleen uit kracht van zijn geloof en godt- 79 vruchtigheit, vrywilligh, midden in een koninglijck hof, midden onder 80 een ledigh lecker en jofferachtigh volck (dat in de roozen en violettenGa naar voetnoot80 81 der vleiende wellusten tuimelde) die zoetprickelende lusten temde; nietGa naar voetnoot81 82 gelijck een opgevoede by Pittheus, of in Pythagorische, maer in de vol-Ga naar voetnoot82 83 maeckte leeringen en schole des allerheilighsten Meesters, van wien hy,Ga naar voetnoot83 84 zo veele eeuwen te voren door zijnen onbesproken wandel vernederinge 85 en verheffinge, een schets en schaduwe verstreckte. Stichtelijcker zal danGa naar voetnoot85 | |
[pagina 153]
| |
86 mijn onverzierde Hippolytus, op 't gewyde toneel tredende, uwe E. enGa naar voetnoot86 87 anderen laten oordeelen, of mijn tooneelyver hem naer 't leven uitbeelt; 88 en of zijn schoone ziel ten schoonen lichaem oogen en aenschijn uit- 89 straelende, en myne tooneelbeelden eenen luister byzettende, zoo deGa naar voetnoot89 90 gunst der aenschouweren verdient, dat men dan van hem magh zeggen:
Tutatur favor Euryalum, lacrymaeque decorae,Ga naar voetnoot91
Gratior & pulchro veniens è corpore virtus.
De lieve tranen op de wangen,
De deught, aenvalliger en kuisch,
95[regelnummer]
In 't overschoone lichaem t'huis,
Aen Joseph hier den loopprijs langen.Ga naar voetnoot96
97 Mijn Ioseph verblijt zich en lacht alreê, om dat hy valt in uwe handen, 98 die hem zo groot eene gunst toedroeght, gelijck bleeck in 't vertalen van 99 Sophompaneas; toen uwe boeckkamer, gelijck voorhenen en sedert 100 menighmael, ons voor een' Parnas diende: want uwe bezigheit, t'elkensGa naar voetnoot100 101 het heur beroep toelaet, gaerne met de Zanggoddinnen uitspannende,Ga naar voetnoot101 102 zelf Apollo vaerzen offert, of gedienstigh een slaghveêr streckt, aen deGa naar voetnoot102 103 wiecken der zwanen, die, gryze en afgezonge vogels van verre nastre-Ga naar voetnoot103 104 vende, den hemel ter eere zingen; waer van eeuwigh getuigenis zalGa naar voetnoot104 105 geven hy, die eeuwigh wenscht te blyven
106 Vwe E. dienstwillige dienaer,
107 Joost van den Vondel.
108 t'Amsterdam, 1640. den 23en van Wijnmaent. | |
[pagina 154]
| |
Inhoudt.1 Ioseph, van Madianners en Ismaëllers in Egypte gevoert, en verkochtGa naar voetnootr. 1 2 aen Potiphar, koning Pharoos kamerling en hofmeester, wort door zijns 3 heeren gunst vry gemaeckt, in kunsten en wetenschappen opgetrocken,Ga naar voetnoot3 4 en ten leste gezet in 't opperste bewint van 't huis, door Godt merckelijckGa naar voetnoot4 5 gezegent, onder 't opzicht dezes jongelings, wiens wijsheit en deught in 6 een schoon en welgeschapen lichaem uitmuntende, de Hofmeestres zooGa naar voetnoot6 7 verleckerden, datze menighmael die godtvruchtige en allerkuischte zielGa naar voetnoot7 8 tot onkuischeit zocht te bekooren; maer t'elckens, zoo stantvastelijck alsGa naar voetnoot8 9 godtvruchtelijck, afgeslagen zijnde, en gelegentheit bespiedende, op 10 zekeren feestdagh, op hare schandelijcke begeerte drong, en aenhiel, jaGa naar voetnoot10 11 hem by zijn kleet greep: waer over hy ten huize uitvliedende, het kleetGa naar voetnoot11 12 ten beste gaf aen haer, die, al 't huisgezin te zamen roepende, denGa naar voetnoot12 13 Hebreeu gewelt en schennis te last ley, 't welck by haeren gemael zulxGa naar voetnoot13 14 gelooft wert, dat hy den beschuldighden in 's konings gevangenisse smeet.
15 Het Treurspel begint en endight met den dagh. Potiphars huis is hetGa naar voetnoot15 16 tooneel. De Rey van Engelen spreeckt de voorrede. |
|