De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 130]
| |
Het vyfde bedryf.
Ruben:
De Madianners slaen, in d'omgelege vlecken,Ga naar voetnootvs. 1191
Hun leger. och hoe lang viel my dat langsaem trecken.Ga naar voetnoot1192
De middaghzon, die uit het toppunt nu recht neêrGa naar voetnoot1193
Op 't hooft steeckt, gloeit als vier, en lijdt geen schaduw meer.Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
Nu hoop ick rust dees hey beschut voor alle kommer.Ga naar voetnoot1195
Elck wijckt de hitte, of slaept, gedeckt van koele lommer.Ga naar voetnoot1196
'k Verneem de broeders niet, noch mensch, noch mensgelijck,Ga naar voetnoot1197
Waer ick mijn oogen draey. ô Godt, der vromen wijck,
Sterck Ruben, zegen hem, laet dezen toght gelucken;
1200[regelnummer]
Dat hy zijn' broeder magh den muil des doots ontrucken,
Met deze koorde. ô Godt, neem Joseph in uw schut.Ga naar voetnoot1201
Van blyschap springt mijn hart, in Godts naem, naer den put.Ga naar voetnoot1202
Maer Ruben, zie wel toe, en spreeck bedeest, en zachter.Ga naar voetnoot1203
Doorsnuffel dit gewest: misschien schuilt yemant achter
1205[regelnummer]
Dit kreupelbosch: zie toe. hoe vrees ick voor gevaer.
'k Verneem 'er niets, Godt lof. 'tgaet wel, de baen is klaer.Ga naar voetnoot1206
Daer hangt het touw wel vast. laet schieten naer beneden.
Op Joseph, klim, 't is tijt. hoe siddren al mijn leden.
'k En hoor geen stem. wat raet? of ick wat luider riep?Ga naar voetnoot1209
1210[regelnummer]
Hy viel misschien in slaep van 't schreien, en 't is diep.
Nu broeder, klim, 't wort tijt. zy moghten ons betrapen.Ga naar voetnoot1211
Op broeder, op 't wort tijt. Godt hoede ons voor zulck slapen.
Mijn broeder, broeder, hoor. hy slaept zoo zwaer als loot.
Mijn liefste broeder hoor. och Joseph is al doot:
1215[regelnummer]
Hy slaept den langen slaep: ick geef den moedt verloren:Ga naar voetnoot1215
Want niemant slaept zoo vast, of most dat roepen hooren;
En schreeuw ick hemelhoogh, mijn stem magh my verraên.Ga naar voetnoot1217
Helaes, waer bergh ick my? och wat gaet Ruben aen?Ga naar voetnoot1218
Ick heb dat kint verzuimt: het zat te lang gevangen.Ga naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Wie weet, of niet vergif van padden of van slangen,
Den jongen heb verstickt, in slijm en boozen stanck.Ga naar voetnoot1221
Och wroeght u 't hart niet? ja het moet mijn leven langk
| |
[pagina 131]
| |
My wroegen. zal ick gaen dien ouden man bedroeven,
Met zulck een leide mare? ick wil van alles proeven,Ga naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
En daelen in dien kuil, en gruwelijcken schoot;Ga naar voetnoot1225
Op dat ick Joseph visch, 't zy levendigh of doot.Ga naar voetnoot1226
Mijn Godt, waer leit mijn broêr? mijn Godt, ick scheur mijn kleeren.Ga naar voetnoot1227
Mijn God, waer dwaelt mijn broêr? komt wolven leeuwen beeren,
Spalckt op, spalckt op uw keel, en vreesselijcken mont.Ga naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Verslint den broeder vry, die eerst zijn' broêr verslont.
Verzaet u met dit lijf, in holen en speloncken.
Drinkt Rubens bloet: hy heeft zijn broeders bloet gedroncken.
Maer och ghy dieren, och ghy hoort niet eens naer my.
De wildernissen zijn medoogener als wy:Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
Zy sparen menschen: zy verschoonen zelf het levenGa naar voetnoot1235
Der menschen, die 't gediert den naem van dieren geven,
En die zelfs dieren zijn, en tigers in den aert.Ga naar voetnoot1237
Komt broeders, dempt den put: ick ben de zon niet waert.
De zon magh zulck een' vloeck noch ondier niet beschynen.Ga naar voetnoot1239
1240[regelnummer]
Het gras en loof verdort, de blyde bloemen quynen,
Waer ick mijn' adem hael: of legh ick in den kuil?
Of heeft een luipert my gegrepen in zijn' muil?Ga naar voetnoot1242
O tiger, bijt niet toe: ick ben niet waert te sterven,
Noch tot een graf uw' buick uw ingewanden t'erven.Ga naar voetnoot1244
1245[regelnummer]
Waer ben ick? schijnt de zon? of schijnt de bleecke maen?
Nu sterf. neen, sterf noch niet: ghy moet noch dwaelen gaen,
Gaen zien, waer Joseph dwael, waer Joseph zy gebleven:
Of zyliên hem of Cham en Amor broght om 't leven.Ga naar voetnoot1248
't Hebreeusch geslacht heeft toch hun' haet met recht verdient,
1250[regelnummer]
En naulix, in al 't lant, een eenigh mensch te vrient.
Wat toef ick hier? 't is tijdt. ick moet naer boven steigeren.Ga naar voetnoot1251
O zon, ghy deist met recht, en schijnt my 't licht te weigeren:Ga naar voetnoot1252
Ja weiger my uw' glans: keer van my 't heiligh licht,
Eer ick uw zuiverheit bevleck met mijn gezicht.Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Mijn oogen schemeren: ick tast gelijck de blinden.
Nu Ruben, sla dat op, of ghy den wegh kost vinden.Ga naar voetnoot1256
Och broeders, hebtghe u oock, na mijn vertreck, bedocht,Ga naar voetnoot1257
Hem uit den put gehaelt, en stil om hals gebroght?Ga naar voetnoot1258
| |
[pagina 132]
| |
SIMEON. IUDAS.
Simeon:
Al dier genoegh verkocht, hier zal geen haen na kraeien.Ga naar voetnoot1259
Iudas:
1260[regelnummer]
Indien 't gelucken wil, dat wy den huisvooght paeien.Ga naar voetnoot1260
Simeon:
Vertrouw dat Levi toe: hy is doortrapt en kloeck.Ga naar voetnoot1261
Iudas:
De logen hoeft veel schijns: zy lijdt geen onderzoeck.Ga naar voetnoot1262
Simeon:
Men spreecke uit eenen mont, zoo zal het elck gelooven.Ga naar voetnoot1263
Iudas:
Behalven een, die 't ziet, het alziende oogh, daer boven.Ga naar voetnoot1264
Simeon:
1265[regelnummer]
Die zeit het niemant voort. Godt zwijght, indien ghy zwijght.
Iudas:
Van binnen zit 'er een, die het gemoedt betijght.Ga naar voetnoot1266
Simeon:
Hier is geen bloet gestort, hoe zou 't gemoedt ons wroegen?Ga naar voetnoot1267
Iudas:
't Verkoopen van zijn bloet baert smart, en ongenoegen.Ga naar voetnoot1268
Simeon:
Hy wert voor slaef verkocht, die ons voor slaven scheldt.Ga naar voetnoot1269
Iudas:
1270[regelnummer]
Wy stonden onder hem, noch onder zijn gewelt.Ga naar voetnoot1270
Simeon:
Te grooter dwaesheit was 't, van heerschappy te droomen.
Iudas:
't Is bloode suffers werck, voor yemants droom te schroomen.Ga naar voetnoot1272
Simeon:
Zijn 't suffers, die den slagh van verre komen zien?Ga naar voetnoot1273
| |
[pagina 133]
| |
Iudas:
't Is hachelijck te raên, wat namaels zal geschien.Ga naar voetnoot1274
Simeon:
1275[regelnummer]
Het allerzekerste is 't gevreesde quaet te keeren.Ga naar voetnoot1275
Iudas:
Ervarentheit en tijdt den mensch veel dingen leeren.Ga naar voetnoot1276
Simeon:
't Is wel geleert, wanneer men 't juck hebbe aen den hals.Ga naar voetnoot1277
Iudas:
Zegh wat van droomen na: nu ziet ghy 't, zy zijn valsch.Ga naar voetnoot1278
Simeon:
Dank hebbe ons wackerheit, die 't schut daer voor kon schieten.Ga naar voetnoot1279
Iudas:
1280[regelnummer]
Leedt vader slechs geen last, het zou my min verdrieten.Ga naar voetnoot1280
Simeon:
Dat 's voor een dagh of tien: het slimste is in 't begin.Ga naar voetnoot1281
Iudas:
Die jongen stont te diep geprent in vaders zin.Ga naar voetnoot1282
Simeon:
Dat bleeck maer al te klaer, dat heeft den knecht bedurven.Ga naar voetnoot1283
Iudas:
Hy heeft het tegens ons, wy tegens Godt verkurven.Ga naar voetnoot1284
Simeon:
1285[regelnummer]
Wat scheelt het, hoe men leef, het zy als knecht of heer?Ga naar voetnoot1285
Iudas:
Treck Josephs schoenen aen, en roep den jongen weêr.Ga naar voetnoot1286
Simeon:
De jongsten allerlichtst tot dat gebit gewennen.Ga naar voetnoot1287
Iudas:
Men leert met ongemack aldus den breidel kennen.Ga naar voetnoot1288
| |
[pagina 134]
| |
Simeon:
En oock zijn eige kracht: zoo gaet men aen de hant.Ga naar voetnoot1289
Iudas:
1290[regelnummer]
Zoo wijdt van vaders huis, en in een ander lant.
Simeon:
Hy kon met rust en vrede in vaders huis niet duuren.Ga naar voetnoot1291
Iudas:
Men had hem best bestelt by yemant van ons buuren.Ga naar voetnoot1292
Simeon:
Het maeghschap buurt van veer veel beter dan naby.Ga naar voetnoot1293
Iudas:
Een yeder had zijn huis en zijn verkeering vry.Ga naar voetnoot1294
Simeon:
1295[regelnummer]
Die dartle droomer reet zijn' vader op de schouders.Ga naar voetnoot1295
Iudas:
Is 't vreemt? het hart van 't kint heeft treck tot huis en ouders.Ga naar voetnoot1296
Simeon:
Hy hou dien treck, en blijf veel mylen van den haert.
Iudas:
Zoo dit verkoopen niet veel mylen onrust baert.Ga naar voetnoot1298
Simeon:
d'Onnoosle Benjamin magh nu den ouden streelen.Ga naar voetnoot1299
Iudas:
1300[regelnummer]
Dees wonde in d'oude borst wil traegh of nimmer heelen.Ga naar voetnoot1300
Simeon:
Of hy met Joseph speele, of Benjamin, dat 's een.Ga naar voetnoot1301
Iudas:
Zijn' broêr gelijck als uit zijn aengezicht gesneên.Ga naar voetnoot1302
Simeon:
Hy zy hem ongelijck in aert natuur en zeden.Ga naar voetnoot1303
| |
[pagina 135]
| |
Iudas:
Onwetend heeft dat wicht een groot verlies geleden.Ga naar voetnoot1304
Simeon:
1305[regelnummer]
Het groeie in deughden op, en vrees geen ongelijck.Ga naar voetnoot1305
Iudas:
Zijn volle broeder was hem d'allerwiste wijck.Ga naar voetnoot1306
Simeon:
Hy vint noch heuls genoegh aen zoo veel trouwe broeders.Ga naar voetnoot1307
Iudas:
Uit eenen vader wel, maer uit verscheide moeders.
Simeon:
Wel Judas, wie komt hier? ick hoor een droeve stem.
Judas:
1310[regelnummer]
Dat 's Ruben. och hy komt, en drie paer broêrs met hem.
Wat raet? nu vrees ik 't al, oock zelfs ons stomme kudden.Ga naar voetnoot1311
Simeon:
Het schijnt hy heeft berouw, en komt zijn' krop uitschudden.Ga naar voetnoot1312
RUBEN. SIMEON. IUDAS.
Ruben:
Och Broeders, spreeckt toch: leeft het kint, of is het heen?
Ten minste toont my 't lijck, op dat ick 't noch beween,
1315[regelnummer]
En weenende verzacht het snerpen van den rouwe.Ga naar voetnoot1315
Gunt Ruben dezen troost, dat hy het kint aenschouwe,
't Zy levendigh of doot. de doot versmoor den haet:Ga naar voetnoot1317
Het lijck blyve onbenijt. of heeft die spruit den smaetGa naar voetnoot1318
Des doots noch niet bezuurt, waer is zy dan gevaeren?Ga naar voetnoot1318-19Ga naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
Ontziet men my dit stuck, zoo 't leit, noch t' openbaeren?Ga naar voetnoot1320
Och Broeders, spreeckt recht uit, en helpt my uit den dut.Ga naar voetnoot1321
Och zeght, waer Joseph bleef.
Simeon:
Hy droomt vast in den put.Ga naar voetnoot1322
| |
[pagina 136]
| |
Ruben:
'k Heb overal gezocht, maer nergens hem gevonden.
Simeon:
Hebt ghy uw handen zelf dan aen den knecht geschonden?Ga naar voetnoot1324
Ruben:
1325[regelnummer]
'k Vernam den jongen niet, in dien vervloeckten kuil.
Simeon;
Zijt ghy daer in gedaelt?
Ruben:
Ghy ziet, ick ben noch vuil.
Simeon:
Zoo leght ghy toe, om al den handel te bederven.Ga naar voetnoot1327
Ruben:
'k Verhoopte 't kint noch eens te troosten voor zijn sterven.
Simeon:
Zegh liever heimelijck te redden in den noodt.
Ruben:
1330[regelnummer]
Och toont my Joseph toch, 't zy levendigh of doot.
Simeon:
Verraeder van uw broêrs, dat zou u 't leven gelden.Ga naar voetnoot1331
Ruben:
Het gelde oock wat het wil, men moet my Joseph melden.Ga naar voetnoot1332
Simeon:
Al wie van Joseph rept, zal Josephs gangen gaen.Ga naar voetnoot1333
Ruben:
Het ga zoo 't wil. dit komt op d'eerstgeboren aen.Ga naar voetnoot1334
Simeon:
1335[regelnummer]
Ghy hebt zijn doot bestemt. waer toe dit ydel kermen?Ga naar voetnoot1335
Ruben:
Ick stemde tot den put, om 't leven te beschermen.
Simeon:
Beschermer van uw broêr, nu schijnt ghy bijster vroom.Ga naar voetnoot1337
| |
[pagina 137]
| |
Ruben:
Och broeders, spreeckt recht uit, en helpt my uit den droom.
Iudas:
Nu Ruben, zijt gerust: ick zweer, hy is in 't leven.
Ruben:
1340[regelnummer]
Leeft Ioseph? Godt zy lof. waer is dan 't kint gebleven?
Iudas:
Getroost u, dat hy leef, met eens genoegh gezeit.Ga naar voetnoot1341
Ruben:
Zal ick my troosten, geef my kort en klaer bescheit.Ga naar voetnoot1342
Iudas:
'k Verkocht hem Ismaël, om twintigh zilverlingen.Ga naar voetnoot1343
Ruben:
O bloetgelt, zoo vervloeckt als handen oit ontfingen.
1345[regelnummer]
Rampzalige, wat vloeck heeft u zoo veer gebroght?Ga naar voetnoot1345
Uw' vromen broêr voor slaef erfvyanden verkocht,
En wilden, die, om roof, een roovers oorlogh voeren?
Maer 'k zey best tammen: want zy vangen en beloeren
Uitheemschen; wy ons bloet en huisgenoot en maegh:
1350[regelnummer]
Op dat heel Syrien, en yeder een, gewaegh
Van zulck een koopmanschap, indien 't kome uit te breecken.Ga naar voetnoot1351
De wyde werelt, die zoo loflijck weet te spreecken
Van onzer vaderen godvruchtigheit, wil haestGa naar voetnoot1353
Dit gruwlijck schellemstuck der zonen al verbaestGa naar voetnoot1354
1355[regelnummer]
Vervloecken; als de druck des jongens hart doorsnyde;Ga naar voetnoot1355
Wanneer hy Hebron laet aen zyne slincke zyde,Ga naar voetnoot1356
In 't reizen, langs die droeve en harde en slaefsche baen,
En koom zijn aengezicht naer vaders huis te slaen.
Och Ruben, vlie, en koom niet onder vaders oogen,Ga naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
Dat ghy zijn tranen ziet: maer niemant zalze droogen,
Als d'afgeleefde dorre en aengevochten manGa naar voetnoot1361
Die tyding hoorende, van druck niet schreien kan.
Och vaders vloeck wil my eerst springen voor de schenen.Ga naar voetnoot1363
Zal hy ons wreetheit of zijn slaverny bestenen,Ga naar voetnoot1364
| |
[pagina 138]
| |
1365[regelnummer]
Of alle beide, en welck van bey dan allereerst?
Wie naeckt hem allerdichtst? wie houdt zich allerveerst?Ga naar voetnoot1366
Och Judas, kon ick u een' broedermoort vertrouwen?Ga naar voetnoot1367
Waer zal ick heen? ô wrock, wat quaet hebt ghy gebrouwen!Ga naar voetnoot1368
Simeon:
Heeft Judas in uw oogh zoo grootelijx misdaen?Ga naar voetnoot1369
1370[regelnummer]
Ghy zelf hebt tot dien put om beters wil geraên,
En hy tot dezen koop. het wulpsche bloet moet leeren.Ga naar voetnoot1371
Die t'huis niet harden kan, gehoorzaem vreemde heeren.Ga naar voetnoot1372
Ruben:
Och Rachels zoon, ô vrucht van dat godtvruchtigh bedt,
Eens in den put gedaelt, en eens op prijs gezet,Ga naar voetnoot1374
1375[regelnummer]
Op eenen zelven dagh, van zoo veel broedren t'samen;Ga naar voetnoot1375
Waer bergh ick 't hooft van schaemte? ick moet my eewigh schamen.
Simeon:
Ja schaem u, om uw moêr, als 't uitvalt zoo bekaeit;Ga naar voetnoot1377
Als ghy zoo schaemteloos op vaders acker zaeit,
En ploeght, en eerloos mengt het kroost van zoon en vader.
Iudas:
1380[regelnummer]
Ick bid u, houdt gemack: dit dient vooral niet nader.Ga naar voetnoot1380
Simeon:
Een eerelijck gezel, hy wort van schaemte root,Ga naar voetnoot1381
Met zijn godvruchtigh bedde, en in zijn Bilhaes schoot.Ga naar voetnoot1382
Ruben:
Kan Dan en Napthali dat lasteren verdraegen?Ga naar voetnoot1383
Iudas:
Mijn broeders, houdt gemack: hier wil al 't lant af waegen.Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Hoe stil ick dit gevecht? om Godts wil, zwijght toch stil.
Simeon:
Die 't al wil zeggen, hoor dat hy niet hooren wil.Ga naar voetnoot1386
Iudas:
Dit veldtkrackeel zou licht 't verborgen stuck ontdecken.Ga naar voetnoot1387
| |
[pagina 139]
| |
Ruben:
Ick ty naer d'Arabiers, die in de naeste vleckenGa naar voetnoot1388
Zich neerslaen; mogelijck verlos ick Joseph weêr:Ga naar voetnoot1389
Simeon:
1390[regelnummer]
Bloetschender, hou uw rust, of andersins, ick zweer.Ga naar voetnoot1390
Ruben:
Waer ben ick, onder broêrs, of broedermoordenaeren?
Iudas:
Ick bidde u, Ruben, rust, en laet dit schelden vaeren.
Ruben:
Ick heb mijn broêr belooft te troosten: laet my gaen.Ga naar voetnoot1393
Iudas:
Hy riep u by uw' naem, en zagh vast stewaert aen.Ga naar voetnoot1394
Ruben:
1395[regelnummer]
O Joseph, zaeght ghy noch naer Ruben, om t' ontvlieden?
Iudas:
Ick kon niet dencken, wat dat roepen wou bedieden.Ga naar voetnoot1396
Ruben:
Hy bouwde te vergeefs op Rubens looze trouw.Ga naar voetnoot1397
Iudas:
Mijn waerde broeder, rust, en maetigh uwen rouw,
En schick u naer den tijdt: ghy ziet, hoe 't staet geschoren.Ga naar voetnoot1399
1400[regelnummer]
Ick geef den moedt, zoo lang hy leeft, noch niet verloren.
De jonge slyte een wijl zijn jeught in slaverny.
Een slaef raeckt licht, door 't een of 't ander middel vry:
Indien hy 't juck ontloope, en eens te lande uit raecke:
Of treffe een goede luim, dat hem de meester slaecke:Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
En menigh slaef, gezet in heerelijck bewint,Ga naar voetnoot1405
Verdoofde zelf 't geluck van 't welgeboren kint.Ga naar voetnoot1406
Wie weet waer Iosephs heil en welvaert zy gelegen.Ga naar voetnoot1407
Het hangt veel aen 't geluck: dies zet u hier niet tegen,Ga naar voetnoot1408
| |
[pagina 140]
| |
Noch wick het niet te zwaer, dat beter kan beslaen.Ga naar voetnoot1409
1410[regelnummer]
Het radt draeit wonderlijck: maer Levi komt hier aen.Ga naar voetnoot1410
LEVI. RUBEN. IUDAS.
Levi:
Ick heb een' Bock geslacht, om 't stuck een verf te geven.Ga naar voetnoot1411
Nu met dit laeuwe bloet dien rock met kunst bewreven,
En hier en daer besprengt, en dan door 't stof gesleurt,Ga naar voetnoot1413
En met de hant en tant gereten en gescheurt;
1415[regelnummer]
Gelijck of eenigh wildt den jongen had verbeten.Ga naar voetnoot1415
Ruben:
Wat zie ick, Iosephs rock?
Levi:
Nu, niet te luidt gekreten.
Ruben:
Och Levi, gun my, dat ick mijn verlangen blusch,Ga naar voetnoot1417
Dien lieven rock omhelze, en noch voor 't leste eens kus;
Nadien my Iosephs mont noch aenschijn magh gebeuren.Ga naar voetnoot1419
Iudas:
1420[regelnummer]
Nu broeder, geef hem 't kleet, en vry zijn zadt van treuren.Ga naar voetnoot1420
Ruben:
O pluim, waer in het duifken stack,Ga naar voetnoot1421
't Welck wreede havicken vervoerden,Ga naar voetnoot1422
Terwijl het my aen hart ontbrack,Ga naar voetnoot1423
En Haet en Nijt hun aes beloerden.Ga naar voetnoot1424
1425[regelnummer]
O rock, ô vaderlijck geschenck,
U zal ick nacht en dagh omarmen,
Als 't hart in droeve tranen drenck.Ga naar voetnoot1427
U zal ick in mijn bed verwarmen.
'K zal afgezucht, door al 't geklagh,Ga naar voetnoot1429
1430[regelnummer]
Met u al mymerende spreecken,Ga naar voetnoot1430
Gelijck of Ioseph by my lagh:
En t'elckens, als mijn oogen leken,Ga naar voetnoot1432
Zal ick haer wisschen met uw wol.Ga naar voetnoot1433
| |
[pagina 141]
| |
O wol, ô vacht, die 't lam bedeckte,
1435[regelnummer]
Het welck ick blaten hoorde in 't hol,Ga naar voetnoot1435
Dat zyne onnoosle traenen leckte;Ga naar voetnoot1436
Dat op zijn blaeten antwoort gaf,Ga naar voetnoot1437
Toen Godt en alle harders zwegen.Ga naar voetnoot1438
Och Ruben, ghy verdient een straf,
1440[regelnummer]
Die 't grootste schelmstuck op kan wegen.Ga naar voetnoot1440
't Onschuldigh kint hebt ghy verdaen,Ga naar voetnoot1441
En in dien jammerpoel gestooten.Ga naar voetnoot1442
Dien ouden man gingt ghy verraên,
En van zijn beste pant ontblooten.Ga naar voetnoot1444
1445[regelnummer]
O heiligh ô onschuldigh kleet!
Men recke en pynige al mijn leden.
Geen slagh van sterven zy te wreet:Ga naar voetnoot1447
Voor my, een ondier zonder reden.
Och Vader, Ruben is dat wildt,
1450[regelnummer]
Van 't welck uw Joseph wert verslonden.Ga naar voetnoot1450
Hy heeft uw hartebloet gespilt.Ga naar voetnoot1451
Uw eige zonen zijn de honden,
Die 't hart, in 't wilde woeste veldt,Ga naar voetnoot1453
Vervolghden, met hun bitse becken.Ga naar voetnoot1454
1455[regelnummer]
Geloof niet wat men u vertelt;
Hoe wy 't verbloemen, of bedecken.
Onnoozel kleet, onnoosle rock,
Och wat al jammers broet een wrock.Ga naar voetnoot1458
Levi:
Geef hier dat kleet: ick zal 't bekladden, stuckwijs boorden.Ga naar voetnoot1459
1460[regelnummer]
Besprengkelen met kunst.
Iudas:
Nu geef het zonder woorden.Ga naar voetnoot1460
Levi:
Dit bloet verstreck schoon root, mijn vinger een penseel.Ga naar voetnoot1461
Zoo tart ick zelf Natuur, en 't geestighste panneel.Ga naar voetnoot1462
Hier moet ick 't sprengkelen, daer dick, daer dunner smetten;Ga naar voetnoot1463
| |
[pagina 142]
| |
Hier scheuren, sleepen; daer mijn scherpe tanden zetten;
1465[regelnummer]
Zoo slingeren door 't slijck, en trappen 't met den voet,
Zoo 't zant vermengelen en slijck door een, en 't bloet.
Wien zou men met dien rock aldus in slaep niet wiegen?Ga naar voetnoot1467
Ruben:
Eerst broedermoorden, dan den vader noch bedriegen.
Welck een afgrijslijckheit! ontzien wy schant noch straf?
1470[regelnummer]
Och eerst onschuldigh kleet, nu lijckkleet, over graf
En lijck des ouden mans, ghy wort nu mede schuldigh,
Ja schuldiger dan wy.
Iudas:
Nu broeder, zijt geduldigh.Ga naar voetnoot1472
Levi:
Indien ghy zwijght, als wy, men kan niet quaets vermoên.Ga naar voetnoot1473
Ruben:
Wat al blancketsel heeft een schellemstuck van doen?Ga naar voetnoot1474
1475[regelnummer]
Men hoeft veel logens, om een logen te bewimpelen.Ga naar voetnoot1475
Bedriegers, gaet bedrieght de harsselooze simpelen,Ga naar voetnoot1476
En kleene kinders, maer geen' man, die harssens heeft.
't Verraet ons al wat leeft, en al wat niet en leeft.Ga naar voetnoot1478
De putgalm baeuwt ons na. de heggen krygen tongen,
1480[regelnummer]
De nesten ooren. hoort, hoe piepen oude en jongen.Ga naar voetnoot1480
Het veldt heeft oogen. het geboomte sla dit ga.
Levi:
Ghy zorght en vreest te vroegh.Ga naar voetnoot1482
Ruben:
Te vroegh niet, maer te spa.
Men paeit zoo licht geen' man, die pit heeft achter d'ooren.Ga naar voetnoot1483
Dat mooght ghy zien, wanneer men 't schelmstuk naer zal sporen;Ga naar voetnoot1484
1485[regelnummer]
De broeders, hooft voor hooft, bezonder ondervraegh;Ga naar voetnoot1485
Op uw gebaeren let; hoe zich een yeder draegh;Ga naar voetnoot1486
Doorsnuffle plaets en tijdt; bespiede, of wy verschelen.Ga naar voetnoot1487
Het moorden is geen kunst, maer kunst een' moort te heelen;Ga naar voetnoot1488
Uit eenen mont gelijck te stemmen overeen.Ga naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
Oock kan men bockenbloet van 's menschen onderscheên,
Door reuck, of kleur, of smaeck, en wat wy nu niet droomen:Ga naar voetnoot1491
| |
[pagina 143]
| |
Of oock het kint de rock van yemant zy ontnomen;
Of eenigh wildt ontrent die wildernissen waert.Ga naar voetnoot1493
Ick raes van ongedult.Ga naar voetnoot1494
Ruben:
O schrickelijcke dingen!
Levi:
Ick tel 'er twintigh, dat 's voor elck twee zilverlingen.
Daer broeders, elck een paer.
Ruben:
Wat zie ick met gedult?
Levi:
Nu Ruben, neem uw deel: het zilver heeft geen schult.
Iudas:
Nu Ruben, neem het gelt?
Ruben:
Zou ick mijn handen schendenGa naar voetnoot1499
1500[regelnummer]
Aen dat vervloeckte geldt?
Levi:
Hoe zal dit spel noch enden?Ga naar voetnoot1500
Hou vast: aenvaert uw deel. wy deelen in 't gelijck.Ga naar voetnoot1501
Ruben:
O bloetgeldt, het zy veer, dat ick noch winning strijckGa naar voetnoot1502
Uit broederlijck verlies: geen geldt zal my bevlecken.Ga naar voetnoot1503
Levi:
Zie toe, en wacht u wel 't verborgen stuck t' ontdecken,
1505[regelnummer]
Met dees beteutertheit: ghy zijt 'er mede aen vast;Ga naar voetnoot1505
Dies draegh, als billijck is, met ons gelijcken last.
Ruben:
Hy draege alleen dien last, die raet gaf tot verkoopen.
Levi:
Ghy doemde hem ten put: hebt ghy u niet verloopen?Ga naar voetnoot1508
Ruben:
Helaes, om beters wil.Ga naar voetnoot1509
Levi:
't zy put, 't zy koop, tast aen.
| |
[pagina 144]
| |
1510[regelnummer]
Wy zijn al even schoon: elck heeft zijn best gedaen.Ga naar voetnoot1510
Ruben:
Mijn handen sidderen. waer toe worde ick gedrongen?
Och moortgelt, och ghy maeckt my schuldig aen dien jongen,
Mijn' broêr.
Levi:
Een' halven broêr, en slechs van vaders zy.
Gebroeders, zet u hier, op eene lange ry,
1515[regelnummer]
En reick my elck uw hant, dat niemants mont zal roerenGa naar voetnoot1515
Noch reppen van dit werck, maer helpen 't voort volvoeren,Ga naar voetnoot1515-16Ga naar voetnoot1516
Op halsstraf, wie zich hier een stip te buiten ga.Ga naar voetnoot1517
Zoo onderworp ick my der broedren ongena.Ga naar voetnoot1518
Nu lang my elck de hant.Ga naar voetnoot1519
Iudas:
Nu Ruben, zonder suffen.
1520[regelnummer]
Tast toe.
Levi:
Lang hier de hant.
Ruben:
Hoe laet ick my verbluffen.Ga naar voetnoot1520
Levi:
Zoo krijght de handel klem. voor 't uiterste besluit,Ga naar voetnoot1521
Met maght naer Mambre toe, een knaep en 't kleet vooruit,Ga naar voetnoot1522
Wy achter aen. De knaep magh tegens vaders zeggen:Ga naar voetnoot1523
Wy vonden dezen rock, geslingert in de heggen,
1525[regelnummer]
Op 't wilde woeste velt, zoo bloedigh en beslijckt.
Is 't Josephs rock, of niet? bezie, wat dit gelijckt.Ga naar voetnoot1526
Dat zien zal hem terstont van hart en zin berooven,Ga naar voetnoot1527
En 's droomers liefde doen het ongeluck gelooven.Ga naar voetnoot1528
Houdt ghy u in 't begin zoo koel zoo droogh als ick.Ga naar voetnoot1529
1530[regelnummer]
Dan steent en trapt den vloer, tot dat men hem verquick.Ga naar voetnoot1530
Ick weet den ouden knecht, van d'eerste vrees verrezen,Ga naar voetnoot1531
| |
[pagina 145]
| |
Oock grootvaêr en 't gezin zoo geestigh te belezen,Ga naar voetnoot1532
Dat elck haest roepen zal, verwondert in zijn' geest:Ga naar voetnoot1533
Hoe stil is 't huis, als was 'er Joseph noit geweest!Ga naar voetnoot1534
1535[regelnummer]
Nu Ruben, zijt gerust: ick wil vrypostigh voorgaen.Ga naar voetnoot1535
Was 't anders, Joseph zou met uw geboortrecht doorgaen.Ga naar voetnoot1536
Komt volght my algelijck, en spreeckt uit eenen mont.Ga naar voetnoot1537
Dat gelt naer Hebron toe.Ga naar voetnoot1538
Ruben:
Gaet voor: ick volgh terstont.
RUBEN.
Myn Godt, ick schrick. och wat een huis wil ginder leggen,Ga naar voetnoot1539
1540[regelnummer]
Wanneer die logenbo den vader aen koom zeggen,Ga naar voetnoot1540
Hoe 't kleet gevonden zy op 't veldt, en toon hem dat,
Gescheurt, gesleurt, gesleept, van stof en bloet bekladt.
Met wat voor ooren zal hy 't hooren? hoe zich houwen?
Met wat voor oogen 's kints bebloeden rock aenschouwen?
1545[regelnummer]
My dunckt ick zie met wat een jammerlijck gestaltGa naar voetnoot1545
Hy d'armen smijt van een, en achterover valt,Ga naar voetnoot1546
Met zynen blooten kop; al 't aengezicht geschapenGa naar voetnoot1547
Natuurlijck als een lijck: de maeghden, kinders, knaepen,Ga naar voetnoot1547-48
Ons vrouwen, moeders, en 't geheele huisgezin
1550[regelnummer]
Toeschieten op 't misbaer: den kleenen Benjamin,
Aen zyne voeten staende, op 't schreien van de moeders,
Beschreien onbewust 't verlies zijns trouwen broeders.Ga naar voetnoot1552
Ia schrey vry, arrem kint, want ghy verliest wel t meest.
Hy riep op 't lest om u, met een' beangsten geest.
1555[regelnummer]
Zijn blinde grootvaêr komt al bevende, op dat schreien,
De huisdeure uit, en laet zich onder d'oxels leien,Ga naar voetnoot1556
Met kommerlijcken gang: ô styve stramme stock,Ga naar voetnoot1557
O blindeman, bedanck uw blintheit: want de rockGa naar voetnoot1558
Des allerzoetsten neefs kan u geen droefheit baeren;Ga naar voetnoot1559
1560[regelnummer]
Maer hou de hant van 't kleet. ô schors van hondert jaerenGa naar voetnoot1560
| |
[pagina 146]
| |
En seventigh min drie, waert ghy zoo doof, als blint,
Of slecht van ouderdom, als 't jongstgeboren kint,Ga naar voetnoot1562
Zoo zoudt ghy tandeloos dat leedt niet moeten kaeuwen.
Mijn broêrs, niet meer mijn broêrs, hoe zie ick zonder flaeuwenGa naar voetnoot1564
1565[regelnummer]
Den vader zwymen? hoe kan Ruben 's harten gront
Bedecken, dat 'er niet een woort berste uit zijn' mont?Ga naar voetnoot1565-66
Wy moorders staen beducht, waer vader zy gebleven,Ga naar voetnoot1567
En Levi druckt mijn hant: zwijgh stil, of 't geldt u 't leven.
Zoo blaest hy my in 't oor. was ick een zoutpylaer,
1570[regelnummer]
Zoo stom, gelijck moey Lots, zoo liep ghy geen gevaer,Ga naar voetnoot1570
Dat Ruben 't melden zou, met wencken of met woorden.Ga naar voetnoot1571
Ghy broederslagers dwingt my meê tot vadermoorden.Ga naar voetnoot1572
Zo morre ick binnens monts, half doot van schrick en schroomt,Ga naar voetnoot1573
En word terwijl gewaer, hoe vader weêr bekoomt,Ga naar voetnoot1574
1575[regelnummer]
Als uit een' naeren droom: hoe op die dorre wangenGa naar voetnoot1575
Van wederzyde een traen blijft aen de rimpels hangen.
Hy scheurt in 't endt zijn kleet, zijn borst, zijn baert, zijn hair,
Als een kranckzinnigh mensch, en huilt met groot misbaer:
Dit 's Iosephs eigen rock: het wildt heeft hem verbeten;Ga naar voetnoot1579
1580[regelnummer]
Een ongenadigh dier mijn' troost mijn hart gegeten.
Och vrouwen, laet my gaen. och kinders laet my los.
Gaet roept een' winterbeer en tiger uit het bosch,Ga naar voetnoot1582
Dat zy den vader oock, gelijck den zoon, verslinden.
Wegh troost van kinderen, van vrouwen maegen vrinden.
1585[regelnummer]
Mijn zoon, wat tiger draeght u in zijn ingewant?
Op, Vader, zoeck uw kint: begraef het met uw hant.
Ghy vint misschien in 't wout, in woeste wildernissen,
Een lit, zoo zult ghy niet den heelen Joseph missen.
Ja vond ick voet of hant, of hooft of been, of yet,
1590[regelnummer]
Tot troost in mynen rouw: nu heb ick anders niet
Dan 't kleet, met bloet besprengt. ick kus die roode smette,Ga naar voetnoot1591
Dees reten van den rock, daer 't wildt den tant in zette.
Och had een heete koorts dat jeughdigh vier geblustGa naar voetnoot1593
In d'oogen, ick die zelf geloken en gekust,Ga naar voetnoot1594
| |
[pagina 147]
| |
1595[regelnummer]
En 't stervende aengezicht met tranen overgoten,
En na den dootsnick noch dien bleecken mont gesloten;
't Had my aen troost, noch u aen uitvaert niet gefaelt.Ga naar voetnoot1597
'k Zou dencken: 't kint heeft zijn natuurschult vroegh betaelt.Ga naar voetnoot1598
Of zoo ghy sneuvlen most, noch liefst door menschenhanden,Ga naar voetnoot1599
1600[regelnummer]
Dan op het eenzaem veldt, door leeuws of luiperts tanden:
Want 's menschen hart altijt tot zijns gelijcken treckt.
Uw vyant had noch 't lijck met aerde wat bedeckt,
Of yemant, langs den wegh, den doode noch begraven,
En 't lecker aes misgunt de kraeien en de raven.Ga naar voetnoot1604
1605[regelnummer]
O ramp, voltoit ghy zoo in 't endt 't rampzaligh jaer,
Het welck mijn Rachel ley van 't kraembedde op de baer;Ga naar voetnoot1606
Mijn bedt schofferen zagh, van mynen oudstgeboren;Ga naar voetnoot1607
Mijn dochterken verkracht; mijn zoonen, dol van torenGa naar voetnoot1608
En wraeck, dien moort begaen, aen Hemor en zijn stat;Ga naar voetnoot1609
1610[regelnummer]
En al 't Hebreeusch geslacht verlastert en beklat,Ga naar voetnoot1610
Met merckelijck gevaer van goet, en bloet, en leven.Ga naar voetnoot1611
Waer laet ick my van rouw? waer wort mijn geest gedreven?
O hondert zeven jaer, wat stapelt ghy op een?
'k Heb in mijn jeught verdriet en dienstbaerheit geleên;Ga naar voetnoot1614
1615[regelnummer]
Mijn broeders wrock bezuurt, veel jaeren moeten zwerven;
Maer 't leste valt my 't zwaerste. ick ga met Joseph sterven.
Gaet kinders, graeft een graf: mijn beenen worden stijf.Ga naar voetnoot1617
Zoo dunckt my dat hy kermt, en gordt een' zack om 't lijf,Ga naar voetnoot1618
En jammert nacht en dagh; het zy de zon in 't oosten
1620[regelnummer]
Verryze, of daele in 't west; geen mensch kan Vader troosten.
Och d'ouders teelen 't kint, en maecken 't groot met smart:
Het kleene treet op 't kleet; de groote treên op 't hart.Ga naar voetnoot1621-22
|
|