Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.25 MB)

ebook (7.72 MB)

XML (3.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645

(1930)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 114]
[p. 114]

Het vierde bedryf.

LEVI. IUDAS. SIMEON.
Levi:
 
Nu op den heuveltop eendrachtigh neergezeten,
 
En al 't geleden leedt met eenen dronck vergeten.
 
Komt broeders, zet u aen. hier staet de disch gereet,Ga naar voetnootvs. 853
 
Langs dit vervallen slot, met klimop groen bekleet,Ga naar voetnoot854
855[regelnummer]
En met een veldtapijt natuurelijck behangen.Ga naar voetnoot855
 
De breede lindeboom (de zon ga vry haer gangen,Ga naar voetnoot856
 
In 't Oosten) noodight u in 't grazige gestoelt,Ga naar voetnoot857
 
Met bruine schaduwen, en aengenaeme koelt,Ga naar voetnoot858
 
En koelt den leckren wijn, om 't hart eens te verquicken.
Iudas:
860[regelnummer]
Verquick uw hart met wijn, en laet uw' broeder sticken.Ga naar voetnoot860
Simeon:
 
Wat zeght ghy, Judas?
Iudas:
 
Niet. ick spreeck geen enckel woort.Ga naar voetnoot861
Levi:
 
Ghy zit niet zacht?
Iudas:
 
My dunckt 'ken zit niet zo 't behoort.
Simeon:
 
Koom, zet u hier. gemack is nimmer te versmaden.
Levi:
 
't Is meer dan 't halve mael.Ga naar voetnoot864
Iudas:
 
Dat hebt ghy net geraden.
Simeon:
865[regelnummer]
Nu, zit ghy wel?Ga naar voetnoot865
Iudas:
 
Ja ja, ick zit nu wel, of schaers.
Levi:
 
Neen, zegh vry wat u deert. wat wringt uw' voet?Ga naar voetnoot866
Iudas:
 
de laers.
[pagina 115]
[p. 115]
Levi:
 
Waer is 't?
Iudas:
 
Aen 't slincke been: of 't zijn misschien mijn wespen.Ga naar voetnoot867
Levi:
 
Wel ken u zelf.Ga naar voetnoot868
Iudas:
 
Ick moet mijn' boezem wat ontgespen,
 
't Benaeuwt my wat om 't hart. Nu schep ick weder lucht.
Simeon:
870[regelnummer]
Tast toe. elck toef zich zelf.Ga naar voetnoot870
Iudas:
 
Wat 's dat? ick hoor gerucht.
Levi:
 
Ick niet.
Iudas:
 
Is 't Joseph oock? my dunckt ick hoor hem klagen.
Simeon:
 
Die windt kan dat geluidt zoo veer niet overdragen.
Levi:
 
En of hy klaeght en kermt, het blijft toch na, als veur.Ga naar voetnoot873
Simeon:
 
Wat kan het schaên, dat hy zijn misdaet wat betreur?
Levi:
875[regelnummer]
't Was hem geen errenst, dat hy op het touw most ryen.Ga naar voetnoot875
Iudas:
 
Ick wert weemoedigh.Ga naar voetnoot876
Simeon:
 
Zoo, had ghy noch medelyen?
Iudas:
 
Hy sloegh zijn aenschijn zoo barmhartigh west en oost.Ga naar voetnoot877
Simeon:
 
Hy zagh naer Hebron toe, naer vaders huis, om troost.
Levi:
 
Hy riep zijn' Engel aen, den trooster aller vromen.
[pagina 116]
[p. 116]
Simeon:
880[regelnummer]
Die hem naer Dothan wees, om zoo te maet te komen?Ga naar voetnoot880
Levi:
 
Hy dronck noch hartelijck, en laefde zyne borst.Ga naar voetnoot881
Iudas:
 
Een hart ter doot bedroeft is altijt droogh van dorst.
Simeon:
 
Wel Judas zat strax stom, nu kan hy weder spreecken.Ga naar voetnoot883
Levi:
 
Wel wat of Judas schort? zijn oogh begint te leecken.Ga naar voetnoot884
Iudas:
885[regelnummer]
Ay broeders, houdt uw rust, het lust my niet te wel.Ga naar voetnoot885
Simeon:
 
Leit Joseph u om 't hart?Ga naar voetnoot886
Levi:
 
Hoe nu, is 't kinderspel?
 
Verbly u: want wy zijn nu t'ende van ons lyden.Ga naar voetnoot887
Iudas:
 
't En past den broeder niet zich zelven te verblyden
 
In 's broeders doot of straf. ô schrickelijck bestaen!Ga naar voetnoot889
Levi:
890[regelnummer]
Wat spreeckt ghy binnens monts.
Iudas:
 
Ick zorgh wy zijn verraên.Ga naar voetnoot890
Simeon:
 
Ick heb den put in 't oogh, geen mensch kan dit verraden.Ga naar voetnoot891
Iudas:
 
En Godt heeft ons in 't oogh, die ziet door lindebladenGa naar voetnoot892
 
Door mergh en nieren heen. wat schuilt 'er voor Godts oogh?Ga naar voetnoot893
Simeon:
 
Laet vaeren alle zorgh: uw zorgen zien te hoogh.Ga naar voetnoot894
Levi:
895[regelnummer]
Ay ziet eens om dien hoeck.
Iudas:
 
Wie of hier aen komt trecken?
[pagina 117]
[p. 117]
Simeon:
 
Zy kruipen langsaem voort. hoe lang of dit magh strecken?Ga naar voetnoot896
Iudas:
 
Wat ryst 'er in de lucht een stofwolck. ziet dat volck.
Simeon:
 
Ick zie geen klaer bescheit. zij trecken in een wolck.Ga naar voetnoot898
Levi:
 
Voor wien ziet ghy hen aen?
Simeon:
 
't Waer kunst dit juist te raeden.
Iudas:
900[regelnummer]
Ick zie kameelen:
Levi:
 
En ick ezels, zwaer gelaeden.
Simeon:
 
Ick zie gewapenden. zy naecken meer en meer.Ga naar voetnoot901
Iudas:
 
Hoe schittert daer de zon in 't blinckende geweer.Ga naar voetnoot902
Levi:
 
My dunkt 'k zou met der tijt wel gissing kunnen maecken.Ga naar voetnoot903
Simeon:
 
Wie zijn 't dan?
Levi:
 
Arabiers.
Iudas:
 
'K wil noch mijn gissing staecken,
905[regelnummer]
Tot datze ons naderen.
Levi:
 
't Zijn Arabiers, 't gaet vast.Ga naar voetnoot905
 
't Is nu de tijdt van 't jaer.
Simeon:
 
Hoe gaet het vee vermast.Ga naar voetnoot906
 
Zy zijn alree voorby de willige bosschagie.Ga naar voetnoot907
 
De ruggen buigen in, door 't wight van hun packagie.
 
Hoe plaeght de mensch het dier?Ga naar voetnoot909
Iudas:
 
Hoe plaeght het bloet zijn bloet?
Levi:
910[regelnummer]
Wat zeght ghy, Judas? wat ontstelt u het gemoedt?Ga naar voetnoot910
[pagina 118]
[p. 118]
Iudas:
 
Och Ioseph.
Simeon:
 
Leit die noch zoo diep in 't hart begraven?
Iudas:
 
Ick zie hoe 't hygent vee tot 's menschen dienst moet slaven,
 
En Ioseph steent nu vast ellendiger dan 't vee,Ga naar voetnoot913
 
Dat noch zijn voeder krijght; maer Joseph magh alreeGa naar voetnoot914
915[regelnummer]
Van honger en van dorst verteeren en versmachten.
Levi:
 
Hy heeft zijn vonnis wegh: laet vaeren die gedachten.Ga naar voetnoot916
 
Ghy quelt u te vergeefs.Ga naar voetnoot917
Iudas:
 
Vergun my eene gaef.
Simeon:
 
Wat 's dat?
Iudas:
 
Maer dat ick hem nu opveil, om voor slaefGa naar voetnoot918
 
Den vrecken Arabier te dienen al zijn leven;Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
Nadien een mager lijck toch niemant nut kan geven,Ga naar voetnoot920
 
Al bleef het schoon bedeckt. beraet u in 't gemeen.Ga naar voetnoot921
 
Waer spanden oit om strijt de leden tegens leên.Ga naar voetnoot922
 
Godts diepe wijsheit schiep, tot onderlinge hoeders,
 
De nutste leên aen 't lijf, als tweelingen en broeders.
925[regelnummer]
Men zet alleen, uit noodt geperst, een lit van 't lijf.Ga naar voetnoot925
 
Verschoont men dit, bedenckt, wat last wat ongerijfGa naar voetnoot926
 
Ghy hier door kunt ontgaen: 't zal eerst uw' geest vernoegen,Ga naar voetnoot927
 
En vryen het gemoedt van 't eeuwigh knaegend wroegen.Ga naar voetnoot928
 
't Zy verre dat ick u of my by Kain zet,Ga naar voetnoot929
930[regelnummer]
Die zich met Abels bloet zoo gruwelijck besmet.
 
Hoe dootsch zagh hy 'er uit. hoe wert zijn hart gegetenGa naar voetnoot931
 
Van binnen: och zijn hair (zoo pynight het geweten
 
Den broederslaghtigen) hing altijt nat van zweet.Ga naar voetnoot933
 
Hy vloodt, en waer hy vloodt, hem docht dat Abel kreet;
935[regelnummer]
En Godts gerechte wraeck den moort zat op de hielen.Ga naar voetnoot935
 
Dan zagh hy geesten, dan een nest vol slangen krielen.
[pagina 119]
[p. 119]
 
De dampen stegen dan van angst naer 't beckeneel.Ga naar voetnoot937
 
Zijn zaet draeght noch dien vloeck. nu oordeel het verscheelGa naar voetnoot938
 
Van broedermoorden, of van spaeren en verkoopen.
940[regelnummer]
De misdaet en de straf moet altijt t' saemen loopen,Ga naar voetnoot940
 
En blyven in besteck van billijckheit. de haetGa naar voetnoot941
 
Op zynen hals gelaên hou dan in 't straffen maet,Ga naar voetnoot942
 
En loope eer wat te laegh. ghy doet die deught uw' broeder.Ga naar voetnoot943
 
Een wees verdient gena. de jongen heeft geen moeder,
945[regelnummer]
En Rachel was ons moey en moeder. treckt uw hantGa naar voetnoot945
 
Dit snoer te stijf; hoe 't zy, ghy breeckt een' dubblen bant;Ga naar voetnoot946
 
En breeckt dit uit, hoe 't ga, uw onschult wort gevonden.Ga naar voetnoot947
 
Een redelijcke straf stopt alle lastermonden.
Simeon:
 
Waerachtigh mannen, dat 's niet qualijck overleit.
Levi:
950[regelnummer]
Het schijnt dat Godt ons raet op dees gelegentheitGa naar voetnoot950
 
Te letten. zoo ghy 't stemt, ick heb 'er gantsch niet tegen.Ga naar voetnoot951
Simeon:
 
Ick merck ghy zijt 'er al eendraghtigh toe genegen.
 
Wie neemt dien last op zich?
Iudas:
 
vertrouwt ghy my dien last?
Levi:
 
Wel Judas, ga voort heen, want zy genaecken vast.Ga naar voetnoot954
Iudas:
955[regelnummer]
Zo zet hem eerst op prijs.Ga naar voetnoot955
Simeon:
 
dat volck valt scharp in 't dingen.
Levi:
 
Het eerste bodt is 't best.Ga naar voetnoot956
Simeon:
 
ja laet den Droomer springen.
[pagina 120]
[p. 120]
Ioseph:
 
Och Ruben, gaet uw aenschijn voor my schuil?
 
Magh mijn gekerm tot Godt en u niet baeten?
 
En worde ick dus, in dezen naeren kuil,Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
Van Godt en u en yeder een verlaeten?
 
Ick stick in slijm, en hijgh vast naer de lucht,Ga naar voetnoot961
 
En zie van veer den heldren hemel blincken,
 
Die speelt moy weêr, en hoort naer geen gezucht:Ga naar voetnoot963
 
Hy drijft om hoogh, maer Joseph magh verzincken.Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
De putgalm volght op rijm mijn' lesten tarm,Ga naar voetnoot965
 
En schijnt beweeght mijn klaghten naer te smeecken:Ga naar voetnoot966
 
Dat 's al mijn troost en tijtverdrijf, ocharm.
 
Mijn keel wort heesch, en naulix kan ick spreecken.
 
'k Bedanck den galm, de galm my wederom.
970[regelnummer]
Ick klaegh' myn' noodt. hy antwoort vol medoogen:
 
Maer Ruben zwijght, als spraeckeloos en stom,
 
Hy blijft vast uit, ick klaegh mijn' rouw myne oogen.Ga naar voetnoot972
 
Och Ruben, koom, en zalf mijn diepe smart.
 
Ick kaeuw een vrucht vol dootelijcke korlen.Ga naar voetnoot974
975[regelnummer]
Och Ruben, koom, verlicht mijn angstigh hart.
 
Ick hoor gerucht. wat of hier op komt borlen?Ga naar voetnoot976
Vrachtmeester:
 
Hier rust ick uit het stof, van zon en hitte vry,
 
In deze hegh, tot dat de voortoght raeck voorby.Ga naar voetnoot978
 
Gaet knaepen, zeght dat zy een weinigh harder dryven.Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Men zal een mijl van hier te middagh leggen blyven,Ga naar voetnoot980
 
Tot dat de dagh verkoele, en dan tot middernacht
 
Weêr spoeden onze reis, met d'aengenome vracht.Ga naar voetnoot982
 
Dees wilde woeste hey kent dieren nochte menschen.Ga naar voetnoot983
 
Men zou, om schaduw, zelf 't gewenschte licht verwenschen:Ga naar voetnoot984
985[regelnummer]
Maer wie genaeckt dien put? dit schijnt een ander man:Ga naar voetnoot985
 
't Gelijckt een' vreemdeling, en geen' uit Kanaän.
[pagina 121]
[p. 121]
 
Indien hy water put, om zich of 't vee te drencken,
 
My lust een versche dronck: ick wil den harder wencken.Ga naar voetnoot988
IUDAS. VRACHTMEESTER.
Iudas:
 
Geluck mijn heer, geluck, op uwen verren toght.
Vrachtmeester:
990[regelnummer]
Wy jaegen 't vast: gaf Godt of 't ons gebeuren moght.Ga naar voetnoot990
 
Maer 't beurde meer dan eens, dat my die haes ontglipte.Ga naar voetnoot991
Iudas:
 
Waer leit de reis, mijn heer?Ga naar voetnoot992
Vrachtmeester:
 
Wy trecken naer Egypte
 
Van Galaad recht door, met ezel en kameel,
 
Gelaên met balssem myrrhe en kruiden en kanneel.
995[regelnummer]
Wat zoeckt ghy by dien put? wy zijn wat moe geronnen.Ga naar voetnoot995
 
My luste wel een dronk.
Iudas:
 
Aen geen zy springen bronnen,Ga naar voetnoot996
 
Indien de dorst u quelt: dees groene put is droogh.
Vrachtmeester:
 
Ick rust een poos, en heb van hier mijn volck in 't oogh.
 
Mijn dorst lijdt nog geen' last. men zal den last haest breecken,Ga naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Eer noch de middaghzon op 't hooft begin te steecken.
 
Maar luister naer dien put. wat wil dat droef gezucht?Ga naar voetnoot1001
Iudas:
 
Daer leit een jonge slaef, die huilt, en maeckt gerucht.
 
Hy heeft het wat verkerft, en zich wat wulpsch verloopen.Ga naar voetnoot1003
Vrachtmeester:
 
Is hy u veil?Ga naar voetnoot1004
Iudas:
 
O ja.
Vrachtmeester:
 
Laet zien, ick wil hem koopen.
Iudas:
1005[regelnummer]
Ick zal hem by dit touw doen stygen uit den put.
 
Een ander heerschap waer den jongen wel zoo nut.Ga naar voetnoot1006
[pagina 122]
[p. 122]
 
Daer hangt de koort. nu stijgh, nu jongen, stijgh naer boven.Ga naar voetnoot1007
 
Hy klimt, hy klimt. men mag hem passelijck gelooven:Ga naar voetnoot1008
 
De pols is niet als 't hart: zijn gront wort niet getast.Ga naar voetnoot1009
Vrachtmeester:
1010[regelnummer]
Aen veinzen is zomwijl gewin en voordeel vast.
Iudas:
 
Daer komt de knaep. spring af. hy dient wat onderwezen.Ga naar voetnoot1011
 
Ick zal hem eerst alleen een luttel gaen belezen.Ga naar voetnoot1012
IOSEPH. IUDAS. VRACHTMEESTER.
Ioseph:
 
Och Judas, zijt ghy daer? erbarm u over my.
Iudas:
 
Koom herwaert, ga met my een luttel aen d'een zy.Ga naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
Wat billijcke oirzaeck ghy uw' broed'ren hebt gegeven,Ga naar voetnoot1015
 
Valt nu te lang. in 't kort, danck my, die u het levenGa naar voetnoot1016
 
Verbiddende, dat schencke en aenbie tot een gaef,Ga naar voetnoot1017
 
Mits dat men u terstont verkoope en veil voor slaef,Ga naar voetnoot1018
 
Aen dezen Arabier; dies draegh uw straf geduldigh.Ga naar voetnoot1019
Ioseph:
1020[regelnummer]
Mijn broeder, ick ben u, naest Godt, mijn leven schuldigh:
 
Maer dienstbaerheit valt hardt. wat gaet my leider aen!Ga naar voetnoot1021
Iudas:
 
Noch harder valt de doot, die kunt ghy dus ontgaen.Ga naar voetnoot1022
 
Dit 's 't eenigh middel. zie de broeders ons bespieden
 
Van dezen heuveltop: ghy kunt het niet ontvlieden;
1025[regelnummer]
Dies hou u stil en vroom, noch melt de broeders niet.Ga naar voetnoot1025
Ioseph:
 
Och Ruben, Ruben, och. ô Godt, die alles ziet.
Iudas:
 
Ick veil u dezen slaef, maer wil dit eerst bespreecken;
 
Ick stoot hem met den voet.Ga naar voetnoot1028
Vrachtmeester:
 
Zo dient hy naeu doorkeken.
[pagina 123]
[p. 123]
Iudas:
 
Koom herwaert.
Vrachtmeester:
 
Wilt ghy wel veranderen van heer?
Ioseph:
1030[regelnummer]
Mijn heer, ick heb geen' wil.
Vrachtmeester:
 
Bedaer wat. schrey niet meer,
 
Steeck uit den rechten arm. nu buigh dien aen de schouder.
 
Nu met den slincken arm. hoe out zijt ghy?Ga naar voetnoot1032
Ioseph:
 
Niet ouder
 
Dan zestien jaer.
Vrachtmeester:
 
Nu gaep. ick zie noch jongk gebit.Ga naar voetnoot1033
 
De tanden staen zeer net, en melck is niet zoo wit.
1035[regelnummer]
Ga loop eens heen en weêr.Ga naar voetnoot1035
Iudas:
 
Nu wacker zonder weigeren.
Vrachtmeester:
 
Nu spring eens in de lucht. hy kan noch luchtigh steigeren.Ga naar voetnoot1036
 
Al spels genoegh. koom hier, lang my uw rechte hant.Ga naar voetnoot1037
Iudas:
 
Ghy Arabiers hebt meest van hantbezien verstant,Ga naar voetnoot1038
 
En ziet al 's menschen heil en ramp van verre komen.
Vrachtmeester:
1040[regelnummer]
Wat kunsten kan hy toch?
Iudas:
 
Die knaep kan geestig droomen.Ga naar voetnoot1040
Vrachtmeester:
 
Dat kan niet yeder een: dit komt al meê te sta.Ga naar voetnoot1041
Iudas:
 
De Vrachtheer zie te deegh, dat doet den koop geen scha.Ga naar voetnoot1042
Vrachtmeester:
 
Nu zet den knaep op prijs, my lust niet lang te dingen.Ga naar voetnoot1043
Iudas:
 
Waer voor gevalt hy u?Ga naar voetnoot1044
Vrachtmeester:
 
Voor tien paer zilverlingen.
[pagina 124]
[p. 124]
Iudas:
1045[regelnummer]
't Is koop.Ga naar voetnoot1045
Vrachtmeester:
 
Zo dra? ghy vreest of ick my weêr bedocht.
Iudas:
 
Hy dient u meer dan ons.Ga naar voetnoot1046
Ioseph:
 
Helaes! ick ben verkocht.
Iudas:
 
Loop ginder aen een zy. wat dunckt u van dien jongen?
Vrachtmeester:
 
Recht uit, hy staet my aen. had ghy wat hardt gedrongen,Ga naar voetnoot1048
 
En hem vry dier gelooft, die knaep waer echter mijn.Ga naar voetnoot1049
1050[regelnummer]
Indien ick spreecken zou, naer uiterlijcken schijn;
 
Dat zwinxel heeft niet slaefs, maer meldt een' welgeboren.Ga naar voetnoot1051
 
Zoo ick de hant geloof, hem schijnt wat groots beschoren.Ga naar voetnoot1052
 
Die winckbraeu voeght geen' slaef, maer eer een' man van staet,Ga naar voetnoot1053
 
'k Verzwijgh al 't overigh.'t is mislijck hoe 't beslaet.Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
De Godtheit ziet het hart, de mensch den schijn van buiten.
 
Men kan uit gissingen niet vast noch zeker sluiten.Ga naar voetnoot1056
Iudas:
 
Ick zal 't bekennen, nu het zoo te passe koomt.
 
't Is al van heerschappy dat deze jongen droomt:
 
Dit baert afkeerigheit. hy magh noch beter leeren,Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
En beter onder vreemde, als binnelantsche heeren.
 
Al had ick schoon berouw, ick wensch u veel geluck.Ga naar voetnoot1061
Vrachtmeester:
 
Koom herwaert.
Iudas:
 
Nu gedult, en buigh u onder 't juck.Ga naar voetnoot1062
 
Gehoorzaem dezen heer, en luister vry wat sneller.Ga naar voetnoot1063
Vrachtmeester:
 
Ia reken dat ghy dient een' rechten Ismaëller.Ga naar voetnoot1064
[pagina 125]
[p. 125]
Ioseph:
1065[regelnummer]
Och Ismaëller, nu mijn lot
 
My onder 't lastigh juck leert zuchtenGa naar voetnoot1066
 
Om troost en hulp tot Abrams Godt;
 
Gedenck hoe Ismaël most vlughten
 
Met Agar, dwars door 't gloeiend zant,
1070[regelnummer]
Zoo wijdt uit aller menschen oogen,
 
Daer kint en moeder waer door brantGa naar voetnoot1071
 
Versmacht, indien het mededoogen
 
Des Engels, in die zwoele zonGa naar voetnoot1073
 
Haer bey niet had te recht gewezen,Ga naar voetnoot1074
1075[regelnummer]
En met een koele en versche bronGa naar voetnoot1075
 
Het moeders hart en 't kint genezen
 
Van dorst, veel feller dan de doot:
 
Weest zoo een Engel en behoeder
 
Van my, die, op mijn moeders schoot,
1080[regelnummer]
En aen de borst der lieve moeder,
 
Verstreckte een lieve waerde vrucht,Ga naar voetnoot1081
 
Niet min als Ismaël de zyne;
 
Toen zy, vermoeit en afgezucht,Ga naar voetnoot1083
 
In dorre dorstige woestyne,Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Hem leide in schaduw van de blaên,
 
En riep, een booghscheut afgeweken,Ga naar voetnoot1086
 
Godt zelf al heesch om bystant aen,
 
En kreet: wie kan dat hart zien breecken?
 
Waer op een trooster neergedaelt
1090[regelnummer]
Beloofde hare spruit te zegenen,Ga naar voetnoot1090
 
Die nu zoo breet den adem haelt.Ga naar voetnoot1091
 
Zoo moet u heil op wegh bejegenen.Ga naar voetnoot1092
 
Zoo zegen Godt uw' langen toght,
 
Als ghy voortaen een' vrygeboren,
1095[regelnummer]
Onschuldighlijck voor slaef verkocht
 
Zult handlen, zonder wraeck of toren.Ga naar voetnoot1096
 
Och Ismaëller, druck my zacht,Ga naar voetnoot1097
 
Gelijck een telgh van uw geslacht.Ga naar voetnoot1098
[pagina 126]
[p. 126]
Vrachtmeester:
 
Naer u geboorte staet my wyders niet te vragen,Ga naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
Ghy zijt dan vry of slaef: voortaen moet ghy u dragen,Ga naar voetnoot1100
 
Gelijck een' eygen slaef en een' verkochten past.
 
Komt knaepen, vleugelt hem, en bint zijn armen vast.Ga naar voetnoot1102
 
Ghy kunt uw lyden veel vermindren of vermeeren:
 
Waer goede slaeven zijn, daer vint men goede heeren:
1105[regelnummer]
Zoo knecht zoo meester, dies stel u gewilligh in.Ga naar voetnoot1105
Iudas:
 
Leef lang, en hou u vroom.Ga naar voetnoot1106
Ioseph:
 
Och vader, Benjamin.
 
Och Ruben, Ruben och.
Iudas:
 
Nu leer u wat bedwingen.
 
Geluck met dezen knaep.
Vrachtmeester:
 
Ghy met dees zilverlingen.
Iudas:
 
Geluck op uwen toght.
Vrachtmeester:
 
Dat neem ick altijt an.Ga naar voetnoot1109
Iudas:
1110[regelnummer]
Helaes, hoe kruipt mijn bloet, daer het niet gaen en kan.Ga naar voetnoot1110
 
Hoe deerlijck ziet hy om, zoo nat en root bekreten.Ga naar voetnoot1111
 
Ick doe 't om beters wil, 't en werd my niet geweten.Ga naar voetnoot1112
REY VAN ENGELEN.
Zang:
 
Arabië, ghy stoft zoo hooghGa naar voetnoot1113
 
Op uw geluck, gelijck uw booghGa naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
Van onder, dat het snort en kraeckt,Ga naar voetnoot1115
 
Den arent in de veeren raeckt,
 
Op 't allerveilighst van zijn vlught,Ga naar voetnoot1117
 
In uw met geur doortrocke locht;Ga naar voetnoot1118
 
Waer door uw fiere Phenix zweeft;Ga naar voetnoot1119
[pagina 127]
[p. 127]
1120[regelnummer]
Om wien ghy in festoenen weeft:Ga naar voetnoot1120
 
Mijn Vogel zagh noit wederga.
 
Ghy roemt: Godt schonck u dees gena,Ga naar voetnoot1122
 
Om dat uw volck zijn' oirsprong nam
 
Uit dien befaemden Abraham,
1125[regelnummer]
Die oostwaert stuurde naer de zonGa naar voetnoot1125
 
Zijn zonen, dien hy teelde en won
 
By Agar, en by Kethura;Ga naar voetnoot1127
 
Wier bloet noch groeit in Isax scha,Ga naar voetnoot1128
 
En lachende in 's Hebreeus verdriet,
1130[regelnummer]
Heeft gading in al 't geen het ziet.Ga naar voetnoot1130
 
Zwijgh Ismaël, zwijgh MadianGa naar voetnoot1131
 
Van roem, die luttel baten kan.
 
Zwijgh Arabier, dit 's 't oude liedt.
 
Den rechten Phenix kent ghy niet.Ga naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Hy is het niet, die nesten bouwtGa naar voetnoot1135
 
In uw gezegent myrtewout,Ga naar voetnoot1136
 
Daer ghy kanneele vieren stoockt,Ga naar voetnoot1137
 
En alle leckernyen koockt.Ga naar voetnoot1138
Tegenzang:
 
Ick hael mijn Vogels roem in top.Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Hy voert op zijn' gekruifden kopGa naar voetnoot1140
 
(Om wien een glans zijn straelen spreit)Ga naar voetnoot1141
 
Een heldre star. de majesteitGa naar voetnoot1142
 
Ziet hem ten klaren oogen uit.
 
De goude halsbant hanght en sluitGa naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
Om zynen geschakeerden hals;Ga naar voetnoot1145
 
Een rechte zonnespiegel, als
 
De zon zich blint ziet in dien gloet.Ga naar voetnoot1147
 
Natuur heeft met haer eigen bloetGa naar voetnoot1148
[pagina 128]
[p. 128]
 
Zijn wiecken kostelijck bekladt;Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Trots purper, trots schaerlaken, datGa naar voetnoot1150
 
Den koning of aertspriester kleet.Ga naar voetnoot1151
 
De blaeuwe staert, zoo lang, zoo breet,
 
Hangt geborduurt met roos by roos.Ga naar voetnoot1153
 
Robynen schittren op turkois.Ga naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
Aldus, gevoedt van hemelsch vier,Ga naar voetnoot1155
 
En zon en daeuw, bereickt mijn dier
 
Zoo menige eeuw van hondert jaer,Ga naar voetnoot1157
 
Tot dat het smelt op 't zonautaer,Ga naar voetnoot1158
 
En uit zijn asch een jonge zwelt,Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
Die 't vaderlijcke lijck bestelt
 
Ten grave, met een staci vanGa naar voetnoot1160-61Ga naar voetnoot1161
 
Meer voglen, als ick schildren kan.
 
Waer vint men vogel in een Rijck,
 
Die mynen Vogel zy gelijck?
Toezang:
1165[regelnummer]
O blinde Arabers, waert ghy wijs,Ga naar voetnoot1165
 
Ghy hebt, voor een' geringen prijs,
 
Den Phenix, 't puick van uw geslacht,Ga naar voetnoot1167
 
Terstont gekregen in uw maght;Ga naar voetnoot1168
 
Den rechten Phenix, die gewisGa naar voetnoot1169
1170[regelnummer]
Veel schooner dan uw vogel is.
 
Een Phenix, dien de Haet en NijdtGa naar voetnoot1171
 
Met sporen stoot, verpickt en bijt.Ga naar voetnoot1172
 
Ghy voert dien onbekenden schatGa naar voetnoot1173
 
Naer Memphis, en naer Zonnestat,Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Door eene wolck van zant en stof:Ga naar voetnoot1175
 
Daer zal men, in dat prachtigh hof,Ga naar voetnoot1176
 
Wiens naeldepunt Godts hof beschiet,Ga naar voetnoot1177
 
Zien, hoe de Nijl, de groote vliet,Ga naar voetnoot1178
[pagina 129]
[p. 129]
 
(Die leven uit zijn pennen zuight)Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
De kroon met zeven tacken buightGa naar voetnoot1180
 
Voor zyne Godtheit, voor zijn hooft,Ga naar voetnoot1181
 
't Welck aller wyzen glans verdooft.Ga naar voetnoot1182
 
Daer zal hy sterven, droef beweent;
 
Zijn dubbele afkomst, 't vroom gebeentGa naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
(Met myrrhe en stercken balsemgeur
 
Gebalsemt deur en weder deur,
 
Geleit met een ontelbaer heir)Ga naar voetnoot1187
 
Vervoeren droogh door stroom en meir;Ga naar voetnoot1188
 
Op dat het ruste in 't eerlijck graf,Ga naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Op 't lant, dat hem zijn vader gaf.Ga naar voetnoot1190

voetnootvs. 853
zet u aen: aan de dis.
voetnoot854
dit vervallen slot. Molkenboer herinnert hierbij terecht aan de invloed van de schilderkunst: de Romanisten stoffeerden gaarne hun landschappen met een ruïne.
voetnoot855
veldtapijt: behalve aan het klimop kan hier aan een bekleding met mos gedacht zijn; natuurelijck: door de natuur, in tegenstelling met kostbare wandtapijten.
voetnoot856
in spijt van de felle zonnestralen.
voetnoot857
't grazige gestoelt: de zitplaats in het beschaduwde gras onder de boom.
voetnoot858
bruine: donkere.
voetnoot860
(ter zijde gezegd).
voetnoot861
Niet: niets.
voetnoot864
meer dan 't halve mael: meer dan de helft van 't genot dat de maaltijd verschaft; net: uitstekend.
voetnoot865
wel: goed; Ja ja (aarzelend); schaers: tamelik goed.
voetnoot866
wat wringt uw' voet? is figuurlik op te vatten: waar wringt de schoen, wat scheelt er aan? Judas vat de vraag letterlik op, om een voorwendsel te kunnen geven.
voetnoot867
slincke: linker; mijn wespen: vroegere gissingen, naar aanleiding van dat vers gedaan, laten onbevredigd. M.i. zou de betekenis kunnen zijn: of voel ik ook wat vreemds in mijn hoofd. Volgens een oud volksgeloof konden wespen in het hoofd de hersenen aantasten (vgl. de spreekwijze ‘Hij heeft wespen in den kop’ bij Tuinman: Spreekwoorden I, 272 en verder N. Taalgids XXIV).
voetnoot868
ken u zelf: dat moet je zelf toch weten!
voetnoot870
Simeon nodigt tot de maaltijd; toef: onthale; in dit verband: bediene.
voetnoot873
na, als veur: onveranderd.
voetnoot875
hem (op Judas wijzende); geen errenst: hij deed niet oprecht mee; hy: Jozef; ryen: vgl. ‘stijgh te paert’, in vs. 720.
voetnoot876
weemoedigh: droef te moede.
voetnoot877
barmhartigh: medelijden opwekkend.
voetnoot880
te maet komen: te pas, terecht komen (in Saksiese streken nog gebruikelik; Ned. Wdb. IX, 58)
voetnoot881
hartelijck: met graagte.
voetnoot883
strax: zo even.
voetnoot884
schort: scheelt; leecken: tranen.
voetnoot885
het lust my niet te wel: ik voel mij niet al te wel.
voetnoot886
Gaat Jozefs lot u zo ter harte; kinderspel: kinderachtigheid.
voetnoot887
t'ende: aan het einde.
voetnoot889
bestaen: daad.
voetnoot890
zorgh: vrees.
voetnoot891
dit: wat wij deden.
voetnoot892
lindebladen (vgl. vs. 856).
voetnoot893
Door mergh en nieren: tot in ons binnenste; schuilt: blijft verborgen.
voetnoot894
zien te hoogh: zoeken het te ver.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 904. De oude uitgave heeft achter dan een punt; de latere een vraagteken.
voetnoot896
hoe lang of dit magh strecken: hoe lang zou die stoet wel zijn?
voetnoot898
Ick zie geen klaer bescheit: ik kan het niet duidelik onderscheiden.
voetnoot901
In de latere uitgaven: Ick zie gewapenden genaecken.
voetnoot902
geweer: wapenen.
voetnoot903
met der tijt: op grond van de tijd van 't jaar (vgl. vs. 906).
voetnoot905
't gaet vast: 't is zeker.
voetnoot906
vee: de kamelen; vermast: zwaar beladen.
voetnoot907
willige bosschagie: wilgenbosje.
voetnoot909
De woorden van Judas zijn, ondanks het vraagteken, evenals de vorige zin, als uitroep te lezen; het bloet zijn bloet: de ene broeder de ander.
voetnoot910
ontstelt: brengt in beroering.
voetnoot913
vast: ondertussen.
voetnoot914
magh alree: laat men nu maar.
voetnoot916
wegh: beet.
voetnoot917
gaef: gunst (eig. geschenk; vgl. vs. 1017).
voetnoot918
Maer: wel; opveil: voor het hoogste bod te koop bied.
voetnoot919
vrecken: hebzuchtige.
voetnoot920
Nadien: omdat.
voetnoot921
het: het misdrijf; schoon: ook; beraet u in 't gemeen: overlegt onderling.
voetnoot922
leden: nl. van hetzelfde lichaam.
voetnoot925
zet van 't lijf: verwerpt, snijdt af; uit noodt geperst: door de nood gedrongen.
voetnoot926
Verschoont men dit: Spaart men dit (lid), nl. Jozef; ongerijf: moeilikheden, bezwaren.
voetnoot927
't zal eerst: dat eerst zal.
voetnoot928
vryen: bevrijden.
voetnoot929
by Kain zet: vergelijk met Kain.
voetnoot931
gegeten: doorknaagd (van wroeging).
voetnoot933
broederslaghtigen: broedermoordenaar.
voetnoot935
den moort zat op de hielen: de moordenaar dreigend volgde.
voetnoot937
Zijn hersens werden beneveld van angst (beckeneel: schedel).
voetnoot938
Zijn zaet: zijn afstammelingen; volgens de overlevering: het negerras; nu oordeel het verscheel: bedenk nu eens welk een verschil er is tussen.
voetnoot940
t'saemen loopen: in overeenstemming zijn.
voetnoot941
in besteck van: binnen de grenzen van.
voetnoot942
Op zynen hals gelaên: waarmee hij overstelpt wordt.
voetnoot943
loope eer wat te laegh: straffe hem liever te zacht (dan te streng); deught: weldaad.
voetnoot945
ons: voor ons; moey en moeder: tante, maar na Lea's dood als 't ware een eigen moeder.
voetnoot946
Gaat uw wraak te ver (d.w.z. doodt gij hem); een' dubblen bant: nl. met Jozef en met Rachel.
voetnoot947
breeckt dit uit: komt dit (nl. het verkopen) aan 't licht (accent op dit); uw onschult wort gevonden: dan is een verontschuldiging (onschult), een rechtvaardiging gemakkelik te vinden, want ook de lasteraars zullen zwijgen, als ze moeten erkennen dat de straf redelik is.
voetnoot950
gelegentheit: de aangeboden kans.
voetnoot951
stemt: goedkeurt.
voetnoot954
voort: dadelik; vast: reeds.
voetnoot955
zet hem op prijs: bepaal de prijs (vgl. vs. 1043); valt scharp: is listig, uitgeslapen.
voetnoot956
Het eerste bodt is 't best: neem met elk bod genoegen; laet springen: laat schieten.
voetnoot959
worde: in Vondels oudere periode komt deze vorm voor als verl. tijd (Van Helten Vgr., blz. 29); hier waarschijnlik tegenw. tijds-vorm met e; naeren: somber, angstwekkend.
voetnoot961
slijm: slijk; vast: voortdurend.
voetnoot963
speelt moy weêr: is onbezorgd vrolik (Ned. Wdb. IX, 1095; daaruit ontwikkelt zich de betekenis: pret maken).
voetnoot964
drijft: hierbij is aan de beweging van de hemelsferen gedacht.
voetnoot965
op rijm: rijmend; tarm: woord (vgl. vs. 752).
voetnoot966
beweeght (zwakke conjugatic): bewogen (door mijn smart); naer: na.
voetnoot972
vast: al maar; ick klaegh mijn' rouw myne oogen: klagende wenen zonder bij anderen troost te vinden. Zie tal van plaatsen, ook uit Vondel: Ned. Wdb. VII, 3320 en X, 2261; rouw: verdriet.
voetnoot974
vrucht: vgl. hetzelfde beeld in vs. 750; dootelijcke: met verscherping van d uit de vorm dootlijck.
voetnoot976
opborlen: onverwacht te voorschijn komen.
voetnoot978
voortoght: voorhoede van de karavaan.
voetnoot979
knaepen: knechten.
voetnoot980
te middagh: vanmiddag; leggen: liggen, kamperen.
voetnoot982
spoeden: snel voortzetten.
voetnoot983
hey: woestijn; kent: heeft geen oog, geen eerbied voor.
voetnoot984
zelf: zelfs; gewenschte: anders zo welkome.
voetnoot985
genaeckt: nadert; een ander man: niet tot de karavaan behorende.
voetnoot988
versche: frisse.
voetnoot990
jaegen 't vast: jagen het (geluk) steeds na; gebeuren: te beurt vallen.
voetnoot991
haes: dat moeielik te grijpen geluk.
voetnoot992
Waer leit: waarheen voert.
voetnoot995
geronnen: gelopen (van een Mnl. ww. rinnen).
voetnoot996
Aen geen zy: aan de overzijde.
voetnoot999
lijdt nog geen' last: daarmee is het nog niet zo erg gesteld; haest: weldra; breecken: bij gedeelten afladen. Dit is een haventerm voor gedeeltelike lossing van een vaartuig (Winschoten's Seeman, blz. 134 en Ned. Wdb. III, 1244).
voetnoot1001
wil: betekent.
voetnoot1003
verkerft: verkorven; wulpsch verloopen: lichtzinnig misdragen.
voetnoot1004
u (Datief); veil noemt men dat wat men wil afstaan, dus: wilt ge hem verkopen?
voetnoot1006
heerschap: meester; wel zo nut: veel beter.
voetnoot1007
koort is in Vondels taal vr.
voetnoot1008
passelijck: niet al te best (Ned. Wdb. XII, 684).
voetnoot1009
Letterlik: zijn polsslag en zijn hartslag komen niet overeen, d.w.z. bij een oppervlakkig onderzoek zal niet blijken wat er eigenlik in hem omgaat; zijn gront wort niet getast: zijn diepste grond wordt niet licht gepeild, d.w.z. hij is moeielik te doorgronden.
voetnoot1011
onderwezen: onderricht te worden (omtrent wat er gebeuren gaat).
voetnoot1012
belezen: bepraten, overhalen (tot mijn plan); Ned. Wdb. II, 1719. Dit vers is dus ter zijde gezegd.
voetnoot1014
aen d'een zy: op zijde.
voetnoot1015
Wat: welke.
voetnoot1016
Het zou te lang duren, dat alles nu op te halen.
voetnoot1017
Verbiddende: door mijn smeekbeden behouden hebbende.
voetnoot1018
verkoope en veil (proteron husteron): te koop aanbiede en verkope.
voetnoot1019
dies: daarom.
voetnoot1021
leider: helaas! Wat overkomt mij!
voetnoot1022
dus: op deze wijze.
voetnoot1025
vroom: flink; melt: verraad.
voetnoot1028
Ick stoot hem met den voet: ik doe afstand van hem zoals hij daar is (vgl. voetstoots); naeu: nauwkeurig.
voetnoot1032
slincken: linker.
voetnoot1033
In de volgende verzen legt de dichter de nadruk op het vernederende van het onderzoek, alsof er een paard verkocht wordt.
voetnoot1035
wacker: flink.
voetnoot1036
luchtigh: lenig; steigeren: opspringen.
voetnoot1037
spels: genitief, afhangende van genoegh; spel: vertoning; lang: reik.
voetnoot1038
hantbezien: het bezien van de lijnen in de handpalm, om de toekomst te voorspellen.
voetnoot1040
geestig: vernuftig.
voetnoot1041
te sta: goed van pas.
voetnoot1042
te deegh: terdege, nauwkeurig.
voetnoot1043
Vgl. vs. 955.
voetnoot1044
Hoeveel heb je er voor over? gevalt: staat hij u aan; tien paer zilverlingen: opzettelik minder dan de dertig zilverlingen waarvoor Jezus verraden werd. Met duidelike bedoeling heet de broer die Jozef verkoopt, Judas.
voetnoot1045
't Is koop: de koop is gesloten; Zo dra?: slaat ge zo spoedig toe?
voetnoot1046
dient u: komt u te pas.
voetnoot1048
Recht uit: ronduit gezegd; hardt gedrongen: stevig op uw stuk blijven staan.
voetnoot1049
vry dier gelooft: tamelik veel voor hem gevraagd; dier: duur; gelooft: oorspronkelik wordt loven gebruikt voor het aanprijzen van de waar door de verkoper; dan voor het vragen van de prijs, waarna de koper biedt; echter: toch.
voetnoot1051
zwinxel: gelaatstrekken. In de latere uitgaven wordt dit vers: Dit zweemsel melt niet slaefs, maer eer een' welgeboren; niet: niets.
voetnoot1052
beschoren: toebedeeld.
voetnoot1053
staet: voorname stand.
voetnoot1054
't is mislijck hoe 't beslaet: 't is onzeker hoe het nog kan aflopen.
voetnoot1056
niet: niets; sluiten: besluiten.
voetnoot1059
Dit veroorzaakt dat men hem haat; magh: kan.
voetnoot1061
schoon: ook.
voetnoot1062
gedult: lijdzaamheid.
voetnoot1063
sneller: nl. dan tot nu toe.
voetnoot1064
reken: houd er rekening mee; Ismaëller: Arabier, als afstammeling van Ismaël, Hagars zoon.
voetnoot1066
lastigh: drukkend.
voetnoot1071
brant: brandende hitte.
voetnoot1073
zwoele: drukkend-hete.
voetnoot1074
Haer bey: hen beiden.
voetnoot1075
versche: frisse; bron: de wonderbare put (vgl. Genesis XXI, vs. 19).
voetnoot1081
Verstreckte: was.
voetnoot1083
afgezucht: afgemat door het zuchten.
voetnoot1084
dorstige: dorstwekkende.
voetnoot1086
een booghscheut: de afstand van een boogschot.
voetnoot1090
hare spruit: haar nakomelingschap, nl. de Arabieren.
voetnoot1091
zoo breet den adem haelt: zo ruim ademen kan, zoveel welvaart geniet.
voetnoot1092
moet: moge; bejegenen: ontmoeten, ten deel vallen.
voetnoot1096
handlen: behandelen; zonder wraeck of toren: omdat de Arabieren, als afstammelingen van Ismaël, wraakgevoel konden koesteren tegen de Israëlieten.
voetnoot1097
druck my zacht: laat uw juk niet te zwaar wegen.
voetnoot1098
een telgh van uw geslacht: wegens de gemeenschappelike afstamming van Abraham.
voetnoot1099
wyders: verder.
voetnoot1100
u dragen: u gedragen.
voetnoot1102
vleugelt: bindt zijn armen op de rug.
voetnoot1105
stel u in: schik u naar de omstandigheden.
voetnoot1106
vroom: flink.
voetnoot1109
altijt: in elk geval.
voetnoot1110
Bekende spreekwoordelike uitdrukking: hoe sterk voelt men de bloedverwantschap, ook al meent men gemakkelik te kunnen scheiden.
voetnoot1111
deerlijck: deerniswekkend.
voetnoot1112
werd (conjunctief): worde; laat men er mij geen verwijt van maken.
voetnoot1113
stoft: roemt, verheft u.
voetnoot1114
uw geluck: Vondel denkt aan de geografiese naam Gelukkig Arabië (Arabia felix); gelijck: even hoog als uw boog schiet (de Arabieren waren beroemd als boogschutters).
voetnoot1115
snort zal slaan op de pijl, kraeckt op de boog.
voetnoot1117
't allerveilighst: het hoogste punt, waar hij zich het veiligst waant.
voetnoot1118
geur (van de specerijen). Vgl. vs. 1137-38.
voetnoot1119
uw fiere Phenix: de wondervogel, in de Warande der Dieren CXXIII afgebeeld (zie Deel I, blz. 762) en in de volgende Tegenzang beschreven.
voetnoot1120
in festoenen: in slingers (op de afbeeldingen, of op tapijten?). De woorden op die slingers staan in vs. 1121.
voetnoot1122
gena: genadegift, geschenk.
voetnoot1125
naer de zon is synoniem met oostwaert.
voetnoot1127
Agar (Hagar) was de moeder van Ismaël; Kethura, met wie Abraham trouwde na Sara's dood, was de moeder van Madian, vergelijk vs. 1131. Nog bij Abraham's leven werden deze zonen naar de Oostelike streken gezonden.
voetnoot1128
Wier bloet: wier afstammelingen, de Arabieren; groeit in; zich verheugt in; Isax scha: de tegenspoed van Isaäc's nageslacht.
voetnoot1130
gading: lust, genoegen, nl. in het zien van 's Hebreeus verdriet.
voetnoot1131
De Ismaëlieten en Midianieten worden dus vereenzelvigd met de Arabieren (vgl. vs. 1127).
voetnoot1134
Den rechten Phenix: in verband met vers 1169 is hier Jozef bedoeld, maar Vondel kan tevens gedacht hebben aan Christus, van wie Jozef de voorafbeelding was (zie de vergelijking bij de hiervoor genoemde afbeelding in de Warande der Dieren); de Arabieren bleven ongelovigen.
voetnoot1135
Hy is het niet: uw vogel, die nesten bouwt, is niet de rechte Phenix.
voetnoot1136
gezegent: rijk gezegend.
voetnoot1137
kanneele vieren: vuren van kaneelhout.
voetnoot1138
leckernyen koockt: heerlike specerijen of reukwerken bereidt.
voetnoot1139
Ick: Arabië.
voetnoot1140
gekruifden: oorspr. krulharige; hier: met een vederbos voorziene (Ned. Wdb. IV, 1007).
voetnoot1141
spreit: zich uitspreidt.
voetnoot1142
star: zal wel niet letterlik op te vatten zijn; zijn vederbos zendt stralen uit.
voetnoot1144
hanght en sluit: hangt nauwsluitend.
voetnoot1145
geschakeerden: bontkleurige.
voetnoot1147
De weerkaatste stralen verblinden zelfs de zon.
voetnoot1148
met haer eigen bloet: dit is mij niet duidelik. Heeft de natuur al haar krachten uitgeput? Alle kleuren bijeengebracht die in de natuur zelf te vinden zijn?
voetnoot1149
kostelijck bekladt: kostbaar beschilderd.
voetnoot1150
Trots: ten trots van, trotserende.
voetnoot1151
aertspriester: de Hogepriester draagt kostbare gewaden.
voetnoot1153
roos by roos: hier is te denken aan de tekening van de pauwestaart.
voetnoot1154
turkois: donkerblauwe edelsteen.
voetnoot1155
hemelsch vier: zomerwarmte.
voetnoot1157
eeuw: tijdperk.
voetnoot1158
smelt: wegsmelt, verbrandt; 't zonautaer: een eigen gebouwd altaar, dat door de zonnestralen ontbrandt.
voetnoot1159
zwelt: aangroeit, oprijst. De bron voor deze bekende mythe is Lactantius' De ave Phoenice.
voetnoot1160-61
bestelt ten grave: vgl. ter aarde bestellen.
voetnoot1161
een staci: een plechtige stoet.
voetnoot1165
Arabers: Arabieren; waert ghy wijs: als ge verstandig waart, dan zoudt ge begrijpen dat...
voetnoot1167
van uw geslacht: wegens de gemeenschappelike afstamming van Abraham.
voetnoot1168
Terstont: zo juist.
voetnoot1169
Den rechten Phenix: Jozef.
voetnoot1171
Haet en Nijdt: als monster gedacht; vgl. vs. 453.
voetnoot1172
verpickt: wegpikt, verjaagt.
voetnoot1173
dien onbekenden schat: die schat (Jozef) waarvan zij de waarde nog niet beseffen.
voetnoot1174
Memphis: vgl. vs. 111; Zonnestat: vertaling van Heliopolis, in beneden Egypte.
voetnoot1175
Het woestijnzand, door de karavaan opgejaagd.
voetnoot1176
prachtigh: weelderig.
voetnoot1177
naeldepunt: puntige obelisken; Godts hof: de hemel; beschiet: raakt (oorspr.: door schieten raken; Ned. Wdb. II 1976).
voetnoot1178
de Nijl: als symbool van het Egyptiese rijk.
voetnoot1179
zijn pennen: zijn vleugels (d.w.z. van die rechte Phenix, Jozef), dus: die zijn opbloei te danken heeft aan Jozefs bestuur.
voetnoot1180
De kroon met zeven tacken duidt op de zeven-armige Nijldelta.
voetnoot1181
zyne Godtheit: vorstelike macht, volgens de Egyptenaren van goddelike oorsprong; hooft: verstand, genie.
voetnoot1182
verdooft: dof maakt, overstraalt.
voetnoot1184
Zijn dubbele afkomst: zijn beide zonen, Ephraïm en Manasse, voerden het gebalsemde lijk mee, om het in Sichem te begraven.
voetnoot1187
Geleit met: begeleid door.
voetnoot1188
Dit slaat op de wonderbare doortocht door de Jordaan en de Rode zee (Exodus XIV en Jozua III).
voetnoot1189
eerlijck: eervol, kostbaar.
voetnoot1190
't lant: Sichem, dat Jacob aan Jozef had geschonken (Genesis XLVIII, 32).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • J.F.M. Sterck

  • C.G.N. de Vooys


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank