De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 101]
| |
Het derde bedryf.
IOSEPH. SIMEON. LEVI.
Ioseph:
Myn Broeders, zijt gegroet, van mijn heer Vaders wegen,
Die, hartelijck begaen, my, onder zynen zegen,Ga naar voetnootvs. 552
Naer Sichem heenen stuurde, op dat hy weeten moght,
Hoe 't u en 't vee al ging. wat hoeck bleef onbezocht?Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Wat herder ongevraeght, om Sichem, en zijn weide
En lantstreeck? 'k hou gewis mijn Vaders Engel leideGa naar voetnoot556
My herwaert aen: want toen ick, moede en afgezucht,Ga naar voetnoot557
Ging dwaelen, hopeloos en jammerlijck beducht,Ga naar voetnoot558
Wat raedzaemst was van beide: of langer daer te toeven,
560[regelnummer]
Op eenigh klaer bescheit; of Vader te bedroeven,Ga naar voetnoot560
Met evenwijs naer huis, naer Hebron, en ons dal,
Van waer ick quam, te spoên; ontmoete by geval
(Of liever zoo 't Godt gaf) my yemant, die juist vraeghde:
Wien zoeckt ghy dus met smert? toen ick mijn hart uitklaeghde,Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
En badt om naeckt bericht, wees hy my herwaert aen,Ga naar voetnoot563-65Ga naar voetnoot565
En had uit u gehoort: laet ons naer Dothan gaen.
Spil, sprack hy, hier geen tijdt. zy zijn al voortgetogen.
Zoo spreeckende, geleeck de vrientschap in zijn oogenGa naar voetnoot568
Aen 't flonckeren een' geest, zoodanigh als voorheen
570[regelnummer]
(Na dat men hen beschrijft) onze oudren wel verscheen.Ga naar voetnoot570
Zijn oogen stemden met d'aenminnigheit der lippen,Ga naar voetnoot571
Geverft, als met een' geur van roozen, op de tippen.Ga naar voetnoot572
In 't scheiden danckte ick hem, en roock een frisser lucht,
Een lange streeck langs 't padt, en schepte mijn genughtGa naar voetnoot574
575[regelnummer]
Veel reizen stil te staen, en t' elckens om te kijcken;
Verbaest om zynen gangk, en hoe hy heen ging strijcken,Ga naar voetnoot576
Niet als een sterflijck mensch, maer een van 't hemelsch koor,
Ons tot een licht gestiert, op 't onbekende spoor.Ga naar voetnoot578
| |
[pagina 102]
| |
Het zy wie 't wil, Godt lof, hy heeft my recht gewezen.Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Ick vinde u hier gezont. nu is mijn hart genezen
Van die quetsuur. ô hoe verquickt uw aengezicht,Ga naar voetnoot581
Zoo welgedaen, my meer, dan 't alverquickend licht!Ga naar voetnoot582
Mijn Broeders, och ick weet, de Vader zal verlangen,
Om tyding, uit mijn' mont, van u, zijn zoons, t' ontfangen,
585[regelnummer]
De Grootvaêr desgelijx, en onze Moeders meê.Ga naar voetnoot585
Hoe gaet het toch, mijn Broêrs? hoe staet het met ons vee?
Helaes, wat magh dit zijn? wat magh de helden deeren,Ga naar voetnoot587
Dat zij dus overdwars het aenzicht elders keeren?Ga naar voetnoot588
My aenzien met den neck, en stom als beelden staen?
590[regelnummer]
Och Broeders, heb ick u met myne komst misdaen,
Of niet gegroet als 't hoort? ontschuldight mijn gebreecken.Ga naar voetnoot591
Verschoont mijn dommigheit. hoe krijgh ick hen aen t' spreecken?
Ick ben geen antwoort waert. helaes, het is mijn schult.
Simeon:
Ay ziet dien huichelaer. hoe terght hy u gedult,
595[regelnummer]
En spreeckt ghy niet een woort?Ga naar voetnoot595
Levi:
Wel heerschap over moeders
En vader, en al 't huis.
Simeon:
Bezoeckt ghy weêr de Broeders?
Komt ghy ons weer bespiên? verklicker, wellekoom.
Levi:
Wat of de droomer nu weêr voorquam in den droom?Ga naar voetnoot598
Vertel ons uw gezicht, uw' droom. zing op, laet hooren.
Simeon:
600[regelnummer]
Wat of hem schort? hy zwijght, en heeft zijn tong verlooren.
Ioseph:
Mijn Broeders, och ick val voor uwe voeten neêr.
Vergeeftme mijn vergrijp, noch eens, en dan niet meer.
Levi:
Rijs op, het is geen wijs, dat Koningklijcke zielen,Ga naar voetnoot603
Zich buigende in het stof, voor onderdaenen knielen.
Simeon:
605[regelnummer]
Was vader niet de zon? was moeder niet de maen?Ga naar voetnoot605
Wij starren, schooven? he!
| |
[pagina 103]
| |
Ioseph:
och broeders, laet my gaen.
Och broeders, laet my gaen: 'k wil gaerne voor u bucken,
Gelijck den jongste past.Ga naar voetnoot608
Simeon:
rijs op. hoe zal 't hier lucken?
Levi:
Nu koning Joseph, zegh, wie zal uw stalknecht zijn?
610[regelnummer]
Wie schryver? wie poortier? wie schencker, om met wijnGa naar voetnoot610
Te kroonen's konings disch? wie kamerling verstrecken?Ga naar voetnoot611
Wie muilpaert? wie kameel? wie uw karrossen trecken?Ga naar voetnoot612
Koom herwaert Napthali. koom herwaert Zabulon.
Komt Asser, Isaschar, Gad, Judas, Simeon,
615[regelnummer]
En Dan: dit is de schoof: vernedert uwe schoven.Ga naar voetnoot613-15
Duickt starren, zon en maen, dit licht zal 't al verdooven.Ga naar voetnoot616
Simeon:
Ontweldight hem dien staf, en drijft hem naer den put.Ga naar voetnoot617
Ioseph:
Och broeders.Ga naar voetnoot618
Levi:
voort, ga voort: dit jancken is onnut.
RUBEN.
Dit's d'oude en drooge put. 'k wil hier ontrent vertoeven.Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
Maer 't zou wel noodigh zijn met eenen steen te proeven,Ga naar voetnoot620
Of oock de duistre gront met water sta bedeckt,
't Welck van dees heuvelen by wylen herwaert leckt.Ga naar voetnoot622
Hier leit een kay, zoo zwaer als eenigh man kan heffen.Ga naar voetnoot623
Nu mannekracht, hef op: die steen wil lydigh treffen.Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Laet vallen, dat het kraeck. laet rollen zonder schrick.
Hy plompt niet eens, maer ploft. droogh is 't er: klaer ben ick.Ga naar voetnoot626
Weest wellekoom, ô put. weest wellekoom, behoeder
Van Jakobs waertsten zoon, van mijn' verlegen broeder.Ga naar voetnoot628
Verdien een' naem, wanneer ghy, voor een wisse doot,Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Dien heldren jongen berght, in uwen naeren schoot;Ga naar voetnoot630
Zoo veel barmhartiger dan negen broêrs te gader,
| |
[pagina 104]
| |
Al broederslaghtigen. ô put, 'k zal u by Vader,Ga naar voetnoot632
Dien afgeleefden stock, haest loven voor dees deught:Ga naar voetnoot633
Terwijl hy Ioseph kust al bevende, en van vreught
635[regelnummer]
De tranen biggelen langs 't aengezicht vol rimpelen.
Hoe komtghe my te pas! hoe helptghe my bewimpelenGa naar voetnoot636
Mijn' heimelijcken raet, tot redding van die spruit,Ga naar voetnoot637
Waer in de dorre boom en schorre schors besluitGa naar voetnoot638
Zoo luttel saps, als die noch hoeft om wat te leven.Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
Hoe zal de versche mont aen schraele lippen kleven!Ga naar voetnoot640
Met welck een hartlijckheit de vader welgezintGa naar voetnoot641
Zijn sidderende armen slaen, om zijn herboren kint,
Om dien beschutten hals! met welcke danckbre klancken,
Met hoe veel zegens wil hy Ruben dan bedancken,Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Voor broer- en vaderplicht, voor zijn godtvruchtigheit!Ga naar voetnoot645
Dan zweef ick op zijn tong zoo hoogh, als 't onbescheitGa naar voetnoot646
Der broedren, root van schaemt, het hooft moet onder haelen,Ga naar voetnoot647
Noch dieper dan de put, daer Joseph in moet daelen.
Maer zwijgh, och zwijgh, my dunckt zy komen ginder aen,
650[regelnummer]
't Verwezen kint voor uit. och broeders, laet hem gaen.Ga naar voetnoot650
O d'arme jongen wischt zijn uitgekreten oogen.
O tigers, hebt ghy nu de menscheit uitgetogen,Ga naar voetnoot652
En voert ghy van den mensch slechs uiterlijcken schijn,Ga naar voetnoot653
Zoo veel gevaerlijcker als woeste dieren zijn?
655[regelnummer]
Die kent men aen gebit, aen gruwelijcke klaeuwen.
Helaes, wat gaet my aen? de jongen zal verflaeuwen.Ga naar voetnoot656
Waer best mijn lijf geberght hier ergens in een hegh?Ga naar voetnoot657
Zy naecken. och 't is tijdt, dat ick my nederlegh:
Want hoorenze mijn stem of 't ritslen van de doren,
660[regelnummer]
Zoo is 't met ons gedaen, zoo gaenwe bey verloren.
SIMEON. LEVI. IOSEPH.
Simeon:
Nu grijn hier na. treck uit dien kakelbonten rock.Ga naar voetnoot661
Treck uit, eer ick 't u leer.
Levi:
ja leer hem met dien stock.
| |
[pagina 105]
| |
Ioseph:
Och broeders, kan ick u vermurwen met mijn karmen?
Och heb ick 't zoo gemaeckt? och is 'er geen ontfarmen?
Simeon:
665[regelnummer]
Schud uit de py, schud uit.
Ioseph:
hoe heb ick 't zoo gemaeckt?
Levi:
Hy sammelt noch.Ga naar voetnoot666
Ioseph:
helaes! waer ben ick nu geraeckt?
Ioseph:
waer ben ick nu gekomen,
Daer Godt woont noch goed mensch, die my voor 't lest beschut!Ga naar voetnoot669
670[regelnummer]
Helaes, wat hebt ghy voor?Ga naar voetnoot670
Simeon:
ghy moet in dezen put.
Ioseph:
Verdrincken in dien put?
Levi:
om van geen dranck te sterven,
Zult ghy van dorst vergaen, en wijn en water derven.
Ioseph:
Van honger en van dorst in dezen put vergaen?
O put, ick zie geen' gront: hier schijnt noch zon noch maen.
Simeon:
675[regelnummer]
Die zult ghy in uw' droom zien schijnen, oock die starren.
Ioseph:
't Was mijn gulhartigheit: noit docht ick u te sarren.Ga naar voetnoot676
Levi:
't Was uw gulhartigheit, nu 't zoo te passe koomt.
Ioseph:
Wie kan gebeteren, dat hy van starren droomt?Ga naar voetnoot678
Levi:
Hoe ghy het betren kunt, dat zal die put u leeren,Ga naar voetnoot679
| |
[pagina 106]
| |
680[regelnummer]
Een rechte school van tucht. men moet zyne oudere eeren,Ga naar voetnoot680
De broeders allermeest, en d'ouders boven al.
Wie zich te plomp verheft, raeckt plotseling ten val.Ga naar voetnoot682
Ioseph:
'k Roep zelfs de hemelen en Englen tot getuigen,Ga naar voetnoot683
Hoe mijn gehoorzaem hart genegen was te buigen
685[regelnummer]
Voor vader, moedren, u en al het huisgezin.
Misduit mijn droomen niet: daer steeckt niet arreghs in.Ga naar voetnoot686
Och zaeght ghy in mijn hart. och lagh mijn boezem open:
Daer is noit list bedrogh noch arghwaen ingeslopen.Ga naar voetnoot688
Simeon:
Hoe zingt hy nu zoo kleen? wat was dat voor een nuck,Ga naar voetnoot689
690[regelnummer]
Toen ghy by Vader ons betighte met dat stuck?Ga naar voetnoot690
Wat was dat, simpelheit? of waren 't groene padden?Ga naar voetnoot691
Most ghy de broeders noch zoo schendigh gaen bekladden,Ga naar voetnoot692
Tot schande van 't geslacht, en rockenen dien twist?Ga naar voetnoot693
Ioseph:
Wat mensch leeft zoo volmaeckt, die zich niet eens vergist?Ga naar voetnoot694
Levi:
695[regelnummer]
't En komt op eens niet aen.Ga naar voetnoot695
Ioseph:
och ziet dit door de vingeren.
Simeon:
Ia zoo. hoe zou hy ons hier meê om d'ooren slingeren.Ga naar voetnoot696
Levi:
Het slimst quam achteraen. het grontsop drinckt men lest.Ga naar voetnoot697
Simeon:
Neen, beter 't huis geveeght van deze lucht en pest.Ga naar voetnoot698
Levi:
Treck uit dien rock, treck uit.
Ioseph:
magh ick mijn' rock niet houden?
| |
[pagina 107]
| |
Simeon:
700[regelnummer]
Die rock is u niet nut.Ga naar voetnoot700
Levi:
Hy moght te nacht verkouden.
Ioseph:
Och moght ick Benjamin eens kussen voor mijn endt.Ga naar voetnoot701
Simeon:
Een jaerigh kint? het heeft zijn' broeder noit gekent.Ga naar voetnoot702
Ioseph:
Ick most, voor mijn vertreck, hem noch een' kus afprachen.Ga naar voetnoot703
Levi:
Wel kende u 't kint?
Ioseph:
mijn broêr, ghy hebt my aengelachen.Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
Maer och voor 't allerlest. Hoe luttel docht ick toen.Ga naar voetnoot705
Daer is mijn rock. helaes.Ga naar voetnoot706
Simeon:
wy dienen werck te spoên,
Eer yemant onvoorziens ons koom op 't stuck betrappen.Ga naar voetnoot707
Ioseph:
Ay broeders, laet my gaen. 'k en zal u niet beklappen.Ga naar voetnoot708
Levi:
Wy hebben in dat stuck met zinnen al verzien.Ga naar voetnoot709
Simeon:
710[regelnummer]
Koom, lang het laddertouw.Ga naar voetnoot710
Ioseph:
nu kan ick niet ontvliên.
Levi:
Twee vleugels schorten u: ghy zijt een lichte veugel.Ga naar voetnoot711
Simeon:
Sta vast. ick zal het touw gaen knoopen aen den beugel,Ga naar voetnoot712
Of 't halfgebroken rat.
| |
[pagina 108]
| |
Levi:
zie voor u, eer ghy stort,Ga naar voetnoot713
Of uitglijt. valt het touw een vaêm of drie te kort,Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Zoo blijft hy in den put licht hangen, als een bengel.Ga naar voetnoot715
Simeon:
Zo spring hy voort om laegh.Ga naar voetnoot716
Levi:
maer neen, hy heeft den Engel
Van vader op zijn hant, die draegh hem in den dreck.Ga naar voetnoot717
Simeon:
En feilt en mist hem dat?Ga naar voetnoot718
Levi:
zoo breeck hy voort den neck.
Hoe harder smack, hoe nutst: 't fatsoen is maer verloren.Ga naar voetnoot719
720[regelnummer]
Nu wacker, stijgh te paert: de lijn is al geschoren.Ga naar voetnoot720
Simeon:
Zoo doet het. op, klim op, en stijgh gewilligh neêr.Ga naar voetnoot721
Ioseph:
O Godt, vergeef hun dit.Ga naar voetnoot722
Simeon:
voort voort, geen woorden meer.
Ioseph:
Verveelt het u, dat wy voor 't lest ons hart uitspreecken?Ga naar voetnoot723
Levi:
Ghy mooght in dezen put vry zeven dagen preecken.Ga naar voetnoot724
Ioseph:
725[regelnummer]
Och schenckt my eens voor 't lest: mijn hart verstickt van dorst.
Levi:
Schep water met uw hant, al ziet het wat bemorst,
Het kan den dorst verslaen. de slijm is meest gezoncken.Ga naar voetnoot727
Ioseph:
O Godt, dat laeft mijn hart: noch eens voor 't lest gedroncken.
| |
[pagina 109]
| |
Simeon:
Nu klim, daer is mijn knie. nu zet den voet in 't touw.
Levi:
730[regelnummer]
Stijgh af.
Ioseph:
leeft lang mijn broêrs. troost vader in zijn' rouw.Ga naar voetnoot730
Simeon:
Die rouw is al gemaeckt.Ga naar voetnoot731
Levi:
hy daelt met flaeuwe treden.
Simeon:
Zijt ghy om laegh?Ga naar voetnoot732
Ioseph:
noch niet. Hael op, ick ben beneden.
Levi:
Maeck los het laddertouw: 't wil tijt zijn dat wy gaen.Ga naar voetnoot733
Simeon:
Ons werck is nu beschickt. Hier moet een dronck op staen,Ga naar voetnoot734
735[regelnummer]
Met een' ontbijt. de zon begint alree te steecken.Ga naar voetnoot735
Levi:
Komt gaenwe, daer ons loof noch schaduwen ontbreecken,Ga naar voetnoot736
Hy heft een klaeghliedt aen. hoe galmt die naere klanck.
Simeon:
Ay luistert wat hy zingt.Ga naar voetnoot738
Levi:
de tijdt valt my te langk.
Simeon:
Hoort yemant dat geluidt, zijn stem magh ons verraeden.Ga naar voetnoot739
Levi:
740[regelnummer]
't Geluit reickt niet zoo wijdt: oock loopen hier geen paden.
De heirbaen leit te veer: het kreupelbosch zwijght stil:
En wie genaeckt dien put, als die 'er wezen wil?
Ioseph:
Myn Godt, mijn Godt, magh mijn geklagh niet baeten,
En gaet uw glans en aenschijn voor my schuil,Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
Voor my, helaes, van u en elck verlaeten,
| |
[pagina 110]
| |
In dees spelonck, en onverlichten kuil?Ga naar voetnoot746
Ick zie 't gewelf des blaeuwen hemels blincken,
Door eenen bril van damp en dicke lucht;Ga naar voetnoot748
Al schijnt de zon, zy schroomt zoo diep te zincken.
750[regelnummer]
Ick hoor den windt, maer wie hoort mijn gezucht?
De putgalm baeuwt mijn kermen na, mijn smeecken.Ga naar voetnoot751
En kaetst te rugh den allerlesten tarm.Ga naar voetnoot752
De steenen zelfs uit medelyden spreecken.
Ick roep ocharm: de putgalm roept ocharm.
755[regelnummer]
Bedanck ick hem, die noch uit mededoogenGa naar voetnoot755
Mijn ziel vertroost, hy danckt my wederom.Ga naar voetnoot756
En schrey ick: wee mijn oogen; hy schreit, oogen.
Zit Ioseph stom, de putgalm zit oock stom.
Och haetooft, och, hoe bitter zijn uw korlen,Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
In myne keel, schier stickende van smart:
Maer nu ontbey, daer komt wat zoets op borlen.Ga naar voetnoot761
Wat magh dit zijn? wat troost verfrischt mijn hart?
RUBEN. IOSEPH.
Ruben:
Zyn dat gebroeders? och zy hebben 't lam gedolven.Ga naar voetnoot763
Daer gaenze heen, in schijn van harders, ô die wolven.Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Zy lieten allerlest hun wreede stappen hier.Ga naar voetnoot765
't Was goet dat ick my kon verbyten. 'k hadme schierGa naar voetnoot766
(Mijn krop wert vol) ontdeckt met bulderen en kryten.Ga naar voetnoot767
Ja had ghy 't maer gedaen. zy moghten u vry smyten
In eenen zelven poel; zoo waert ghy door dien raetGa naar voetnoot769
770[regelnummer]
Niet schuldiger als zy, aen zoo vervloeckt een daet;
Om wie de vader nu misschien al leit te bedde.Ga naar voetnoot771
Maer neen, 't was beter dus. 'k wil zien of ick hem redde.Ga naar voetnoot772
Ioseph:
Och help my, wie ghy zijt. och help my uit den noodt.
Ruben:
Hy roept, Godt lof, dat 's noch geen teecken van zijn doot.Ga naar voetnoot774
| |
[pagina 111]
| |
775[regelnummer]
Hoe is het, Josephbroêr? ick koom uw wonden stelpen.Ga naar voetnoot775
Ioseph:
Och Ruben, help my uit.
Ruben:
Ick koom, om u te helpen.
Mijn kint, mijn hart, mijn zoon, bedaer wat. schrey niet meer.
Ioseph:
Och help my uit.
Ruben:
Mijn broêr, hier is noch touw, noch leer:
Noch wist ick raet om touw; ick zou mijn kleeren scheuren,Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
En strengelen een koort: maer maetigh u in 't treuren:
't Is om een korte wijl, een korte stoot, gedaen.Ga naar voetnoot781
'k Beloof u, eer de zon op 't hooftpunt koom te staen,Ga naar voetnoot782
Te redden met dees hant: de tijt kan 't nu niet draegen.Ga naar voetnoot783
Zy zien noch t' elckens om, uit achterdocht voor laegen.Ga naar voetnoot784
785[regelnummer]
'k Ontschuil hun vast. mijn trouw heeft Joseph niet verzaeckt.Ga naar voetnoot785
Ghy zijt door mijn bestel in dit verdriet geraeckt.Ga naar voetnoot786
'k Bestemde 't quaet, op dat 'er goet uit wert geboren.Ga naar voetnoot787
Vergeef my toch dien treck, die anders waert verloren.Ga naar voetnoot788
't Gevaer jaeght my van hier. leer harden. ick moet voort.Ga naar voetnoot789
Ioseph:
790[regelnummer]
Och Ruben Ruben, hoor. ay broeder, noch een woort.
REY VAN ENGELEN.
Zang:
Het lust ons om dees duisternissenGa naar voetnoot791
Des puts al 't hemelsch licht te missen:
Want zulcke duisternissen zijn
Ons schooner dan de zonneschijn.
795[regelnummer]
Wy willen hier een' hemel stichten,
Verzien met aengenamer lichtenGa naar voetnoot796
Dan aen dat blaeuw gewelfsel staen.
Zijn mont verstrecke een nieuwe maen:Ga naar voetnoot798
Zijn oogen, op den gront gezoncken,Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
Twee starren, die den nacht ontvoncken:
| |
[pagina 112]
| |
Het voorhooft, daer de lock om zweit,Ga naar voetnoot801
Een zon, gekruift met majesteitGa naar voetnoot802
Van zyzacht hair en blonde straelen.
Wat schemering kan 't hier by haelen,
805[regelnummer]
Des morgens vroegh, of's avonts laet?
Wat avontstont, wat dageraet
Beschaemt die winckbraeuw, en die wangen;Ga naar voetnoot807
Nu met een' dunnen mist behangen?Ga naar voetnoot808
Als met een' sluier, fijn van draet,
810[regelnummer]
En bruin van verf, daer vier door slaet,Ga naar voetnoot810
En speelt en schijnt op 't zwart te zweven,Ga naar voetnoot811
Te zoet gedommelt en verdreven.Ga naar voetnoot812
Laet d'oogen weiden in die kunst:Ga naar voetnoot813
Dees schaduw geeft dit licht een gunst.Ga naar voetnoot814
Tegenzang:
815[regelnummer]
Het zal strax ryzen, om te reizen;Ga naar voetnoot815
Om koningklijcke en aertspalleizen,Ga naar voetnoot816
Daer aller wyzen wijsheit zuft,Ga naar voetnoot817
Met zijn van Godt verlicht vernuftGa naar voetnoot818
Te proppen: maer in 't eerst zijn bandenGa naar voetnoot819
820[regelnummer]
En noch een droeven dagh voorhanden;Ga naar voetnoot820
Eer 't, begenadight van een kroon,Ga naar voetnoot821
In 't wit beschijn den gouden troon,Ga naar voetnoot822
Tot heil en troost van veele volcken.
Het moet, vermomt met donckre wolckenGa naar voetnoot824
825[regelnummer]
Van ballingschap, veel jaeren lang,
Na een' bedruckten ondergang,Ga naar voetnoot826
In arbeit gaende, aen 't baeren raecken.Ga naar voetnoot827
Dees langsaemheit past groote zaecken.Ga naar voetnoot828
Een eick, die met zijn hooft vol blaên
830[regelnummer]
En bladige armen zal beslaenGa naar voetnoot830
Veel gronts, veel luchts, en winterbuien
| |
[pagina 113]
| |
Van oosten westen noorden zuien,
En blixemstrael en donderklootGa naar voetnoot833
Verduuren, wort allengskens groot:
835[regelnummer]
Om tegens dat gewelt te sportelen,Ga naar voetnoot835
Verzekert hy zyn' voet met wortelen;
Zyn' rugh met pit, en hout, en bast:Ga naar voetnoot837
Gelijck zoo stout een' boschreus past.
Toezang:
'k Zie Jakobs kinderen en knaepenGa naar voetnoot839
840[regelnummer]
Te weide gaen, en koey en schaepen
In schaduw van dien hoogen boom,
By eenen wijdt vermaerden stroom,Ga naar voetnoot841-42
Vast bloemen gras en klaver scheeren.Ga naar voetnoot843
'k Hoor beemden harderlieden leeren;Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
De fluit, aen 's harders dartlen mont.Ga naar voetnoot845
'k Zie huppelen den vetten gront,Ga naar voetnoot846
Op het getrippel dezer vingeren,Ga naar voetnoot847
Die toonen door malkandren slingeren,
Tot roem van Abrams Godt, wiens hantGa naar voetnoot849
850[regelnummer]
Hen voerde in zulck een gastvry lant.
|
|