De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 869]
| |
Het vyfde bedryf
LEVYTEN. DAVID.
Levyten:
1545[regelnummer]
Zoo moet het allen gaen, die Davids scepter haeten.
David:
In welck een' schijn hebt ghy d'ellendigen gelaeten?Ga naar voetnoot1546
Hoe koelde Gabaon zijn wreecklust met dit bloed?
Levyten:
Zy stapten onversaeght de wisse dood te moet,
Ter poorte uit, door een straet van menschen dichtgedrongen,Ga naar voetnoot1549
1550[regelnummer]
Een mengsel van Hebreen, en allerhande tongen,
En, al den wegh in 't lang, bewonden met een' ringGa naar voetnoot1551
En drommel volx, 't welck voor, ter zyde, en achter ging.Ga naar voetnoot1552
De Gabaonners, die, van heilge wraeck bezeten,
De zeven halzen, hecht gesloten aen een keten,
1555[regelnummer]
Vast sleepten, toonden hun het wraeckautaer van veer,Ga naar voetnoot1555
Uit woeste dartelheid, en woedden min noch meerGa naar voetnoot1556
Als 't boschzwijn, tegens moede en afgejaeghde honden,
Wanneer 't schuimbeckende, om het smarten van zijn wonden,Ga naar voetnoot1558
Ten einde van geduld, kranckzinnigh gild, en balckt,Ga naar voetnoot1559
1560[regelnummer]
Een' muil vol kiezen en twee blicken openspalckt,Ga naar voetnoot1560
En zijn vervolgers vat; die, uit den aêm geloopen,
Hun heete zwynejaght nu met den hals bekoopen.Ga naar voetnoot1562
Wy hebben nu, riep d'een, gelicht het wolvenest,
Het leger rood van moord, en deze lamrepest,Ga naar voetnoot1564
1565[regelnummer]
Die toeley met den tand op byten, ryten, stroopen;
't Gebroed van 't welck niet goeds voor herders stond te hopen,Ga naar voetnoot1566
Zoo vet een' buit, als oit een jaeger opdoen kon.
Hoe willenze te pronck, gebraeden in de zon,Ga naar voetnoot1568
De luiperds noôn te gast, en arenden, en kraeien,
1570[regelnummer]
En hen met spieren, mergh, en brein, en oogen paeien?Ga naar voetnoot1570
Een ander riep: hoe past die keten, om den hals
Van 't koningklijck geslacht? maer dit metael is valsch,
Of slechter als het goud, dat Saul plagh te kroonen.
| |
[pagina 870]
| |
Hoe word de vader nu verheerlijckt in zijn zoonen?
1575[regelnummer]
Een ander: vaert niet voort. ziet toe, en wacht u, datGa naar voetnoot1575
Ghy met doorluchtigh bloed uw handen niet beklad,
En u Mephiboseth flus opkoom al verbolgen,Ga naar voetnoot1577
Die naer zijn' ezel toeft, om 't onrecht te vervolgen.
Een ander: neen, 't is best dit kostlijck bloed gespaert.
1580[regelnummer]
Men maecke een' zack van 't lijf, en knoop het toe, zoo vaertGa naar voetnoot1580
De damp der staetzucht niet in 't brein, gelijck voorhenen.Ga naar voetnoot1581
Hoe weeligh treênze nu op huppelende beenen?Ga naar voetnoot1582
Dus endlijck af en opgestegen met veel spots,
Geschopt, gesleurt, vervloeckt, genaeckenze de rots,
1585[regelnummer]
Waer op de ziel, door storm vervallen, dreight te stranden.Ga naar voetnoot1585
Het hangen van 't geberght met allerleie standenGa naar voetnoot1586
Van menschen, zoo wel oud als jong, en arm en rijck,
Behangen, en gepropt, een' schouwburgh was gelijck,Ga naar voetnoot1588
Recht over Gabaä, daer d'eerste der drie bergen
1590[regelnummer]
(Wier platte kruinen elck de lucht en hooghte tergen)Ga naar voetnoot1590
Allengskens afloopt aen de grens van Ephraim,
Die van den stroom naer zee zoo slangwijs kruipt, en slim,Ga naar voetnoot1592
En hier dees heirbaen kruist, die, als een lijn geschoren,Ga naar voetnoot1593
Schiet van Jerusalem recht toe op Sichems toren.
1595[regelnummer]
Hier valt de reis en toght van overal voorby.Ga naar voetnoot1595
De staecken stonden reed, en zeven op een ry.Ga naar voetnoot1596
Gods wraeck glom Gabaon en Levi uit zijne oogen.Ga naar voetnoot1597
De Benjaminner hiel zich stil, en ingetogen,Ga naar voetnoot1598
Ontveinzende met kracht den rouw, die 't hart beving,Ga naar voetnoot1599
1600[regelnummer]
Vermits zijn Zevenstar zoo druckigh onderging,Ga naar voetnoot1600
Voor d'aengebede zon van Juda, hoogh aen 't ryzen.Ga naar voetnoot1601
Het was 'er drock te doen met roepen, wencken, wyzen.Ga naar voetnoot1602
De Broeders stelden zich met 't aenzicht herwaert aen.
Armoni zagh men daer getroost in 't midden staen,Ga naar voetnoot1604
1605[regelnummer]
En wencken met der hand, om tegens 't volck te spreecken.
De hoofden werden strax met stilte als overstreecken,Ga naar voetnoot1606
| |
[pagina 871]
| |
De monden zwegen kort. 't gerucht had uitgeraest:Ga naar voetnoot1607
Gelijck, wanneer de wind met stijve kaecken blaestGa naar voetnoot1608
By buien in 't gewas, de wufte korenairenGa naar voetnoot1609
1610[regelnummer]
Na 'et ruisschen eene poos geraecken te bedaeren.
David:
Wat sprack die braeve borst? wat lagh hem toch op 't hart?Ga naar voetnoot1611
Mijn geest bezwijckt. ick ben beladen met zijn smart.Ga naar voetnoot1612
Levyten:
Aenschouwers, sprack hy, nu dit lot ons schijnt beschoren,
Wy neemen 't willigh aen, als sterfelijck geboren.Ga naar voetnoot1614
1615[regelnummer]
Zoo dit u uit den muil van dieren hongers noodGa naar voetnoot1615
Kan rucken; offert ons, en leeft door Sauls dood:
Maer leert u midlerwyl aen niemants lot vergaepen.Ga naar voetnoot1617
Ghy ziet wien vader eer verloste van de schapen,Ga naar voetnoot1618
En ophief uit het stof en voetzand, als een' zoon,
1620[regelnummer]
Zoo hoogh, en die nu trots gezegent met zijn kroon,
En 't maghtige bezit van dertigh koningkrijcken,
Schoon 't wettige geslacht de vlagh voor hem ging strijcken,
Dien helschen wrock van Cham in slaep wil wiegen, metGa naar voetnoot1623
Den voet op 't overschot van vaders kist gezet;Ga naar voetnoot1624
1625[regelnummer]
Al is 't geen nood, dat wy, och wemelende wormenGa naar voetnoot1625
Van 't lang verrotte lijck, hem uit den zetel stormen.Ga naar voetnoot1626
Maer d'opperste, wien alle ons rampen zijn bewust,Ga naar voetnoot1627
Zy wreecker, en vergun zijne afkomst vre, noch rust.
Dat zich de broeder met des broeders bloed verzade,
1630[regelnummer]
En Abjathar vervalle in 's nazaets ongenade.
Dat Levi en de kracht der stammen het gebitGa naar voetnoot1631
Verwerpe, eer 's Herders staf bereick het derde lidt,Ga naar voetnoot1632
En, onder eenen vorst, den vorst van Juda dage
Te velde, daer het roockt van moord, en nederlage;Ga naar voetnoot1633-34Ga naar voetnoot1634
1635[regelnummer]
In 't bloedigh worstelen van Rijcken tegens een,
Van heirkracht tegens heir, van steden tegens steên.
| |
[pagina 872]
| |
Autaeren tegens koor, en tempel, en autaeren,
En Aron met den staf in Arons schild gevaeren.Ga naar voetnoot1638
Dat 's Herders eigen kroost, of't grootste deel hier na,
1640[regelnummer]
Geweldigh aengerand, om hals raecke, of verga
En quyne in vangenis, en vreemde slavernye;Ga naar voetnoot1639-41
En Isai afsterf van den staf en heerschappye.Ga naar voetnoot1642
Dat zich d'Aertspriester zette in 's rechters hoogen troon,
Oock zelf met Jesses kroon Aärons tulband kroon',Ga naar voetnoot1643-44
1645[regelnummer]
Ja blindling wroet naer roest van rijckdommen en gaven,Ga naar voetnoot1645
Uit holle gierigheid, in 's Herders assche, en graeven.
Zoo dit ons waerende asch en geest noch niet vernoegh;Ga naar voetnoot1647
Dat Juda scepterloos en Levi, wien dit wroegh,Ga naar voetnoot1648
Voorvlughtigh, zonder kerck, en outer ommezwerve,Ga naar voetnoot1649
1650[regelnummer]
En, onder 't Heidendom, verstroit en heiloos sterve;
Op dat, al d'aerdboôm deur, geen zoo verschoven hoeckGa naar voetnoot1651
Te vinden zy, die niet getuigh van Sauls vloeck.Ga naar voetnoot1652
David:
'k Verdroegh dien last des vloex van Simei geduldigh,Ga naar voetnoot1653
'k Verdraegh dit oock van hun. God oordeelt my onschuldigh,
1655[regelnummer]
Die zijn gerecht voldoe. Des volx behoudenisGa naar voetnoot1655
Waermeê, 't en zy men 't bergh, het omgekomen is,Ga naar voetnoot1656
Beweeghtme meer dan 't leed van zulcke lieve magen;
God geef wat opspraeck oock mijn faem hierom zal dragenGa naar voetnoot1658
By den nakomeling. mijn glori valle in 't slijck.Ga naar voetnoot1659
1660[regelnummer]
Ick schel hun 't schelden quyt, ten dienst van God, en 't Rijck.Ga naar voetnoot1660
Wat zegen heeftme 't volck voor zulck een' vloeck gegeven?Ga naar voetnoot1661
Levyten:
Het volck stack driemael op: God spaer den Koning 't leven.Ga naar voetnoot1662
God demp d'erfvyanden, die naer zijn' scepter staen.Ga naar voetnoot1663
Toen greepen hen terstond onze outerknechten aen,Ga naar voetnoot1664
| |
[pagina 873]
| |
1665[regelnummer]
En wringende om den hals de taeie en gladde koorden,
Verboôn de keel de lucht, den mond die lasterwoorden.
Zy stortten op het gras, als zeven pylers, neêr,
Als hun de grond ontzackt. men trock de lijcken weêr
Met touwen op, en hingze aen staecken, elck byzonder,Ga naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
De handen boven vast, en bey de voeten onder.
Niet een van al, dien 't hoofd niet slap voorover hing
Op 't hart, gelijck of hun de zachte slaep beving.
Dat raeckte menigh hart met avrechts medelyden:Ga naar voetnoot1673
Terwijl een rouwkarros door al den drang quam rydenGa naar voetnoot1674
1675[regelnummer]
Den berregh op. elck weeck met groote eerbiedigheid.
Men twyfelde eerst wie 't was, en twiste om klaer bescheid,Ga naar voetnoot1676
Tot dat, voor 't nieuw gerecht, de paerden staende bleven,Ga naar voetnoot1677
En Rispe hallef dood, en van dit lot gedreven,Ga naar voetnoot1678
Met handen in het hair uit heuren wagen zeegh,Ga naar voetnoot1679
1680[regelnummer]
En, onder d' oxels voortgeleit, de staecken kreegh,Ga naar voetnoot1680
En vatte 't heiloos hout, waer aen de zoons gebonden,
Hun stomme moeder vast met spraeckelooze mondenGa naar voetnoot1682
Noch antwoordden, zy zelve een marmerbeeld geleeck,
Behalven alsze zweem, zoo dickwils 't hart bezweeck;Ga naar voetnoot1684
1685[regelnummer]
En, zonder datwe een traen langs 't aenschijn rollen zagen,
Van 't zuchten aen 't gesteen, van stenen quam aen 't klaegen.
David:
De jammerklaght verlicht den moederlijcken druck,
Gevat door 't naer gezicht van 't deerlijck ongeluckGa naar voetnoot1688
Der zonen, op wier hoofd zy al haer hope bouwde.
1690[regelnummer]
Hoe klaeghde d'arme weeuw, toen zy 't gerecht aenschouwde?
Levyten:
Helaes! wat zie ick hier met drooge wangen aen?
Kan dit een moeder zien, en op haer beenen staen?
Och kinders, kustghe my met neergeslage troni?Ga naar voetnoot1693
Zijt ghy 't, Mephiboseth? zijt ghy 't, mijn troost, Armoni?
1695[regelnummer]
Wien van dit lieve paer omhelze ick allereerst?
Zijt ghy dat edel kroost, waer door uw vader heerscht,
Gelijck zijn mond beloofde? als hy my kuste, en streelde;
| |
[pagina 874]
| |
En, smeltende in mijn' schoot, genoot volop van weelde,
Daer ick dit eertijds schoone en welgeschapen lijf
1700[regelnummer]
(Doch nu een grijns, een best, een oud verschoven wijf)Ga naar voetnoot1700
Hem opdroegh met de roos, die opging voor zijn straelen,Ga naar voetnoot1701
Gewoon den morgendauw uit haere jeughd te haelen.
Heb ick u, waerde zoons, tot zulck een end gebaert,Ga naar voetnoot1703
Op dat ghy een grijphoen, een' tiger, wreed van aerd,Ga naar voetnoot1704
1705[regelnummer]
Zoud vallen in den beck, en gruwelijcke kaecken?
Maer neen, ick wil om u mijn leger slaen, en waecken,
En, nacht en dagh, geen weer ontziende, op schildwacht staen,
Noch rusten, eer men u ter aerde heb gedaen.
Zoo klagend, raecktze in 't end van klaegen aen het schreien,
1710[regelnummer]
En doet haer jofferen een' zack op d' aerde spreien.
Daer zetze zich, en huilt, en balckt, en houd geen maet.Ga naar voetnoot1711
Het licht valt haer te sterck, hoewel het onder gaet.
Nu zal u Sauls asch noch wroetende afkomst hinderen.Ga naar voetnoot1713
Hy heeft geprofeteert, maer niet van zijne kinderen.Ga naar voetnoot1714
David:
1715[regelnummer]
Och Ajas dochter, hoe betoontghe met der daed,Ga naar voetnoot1715
Dat geene moeder 't kind in 't uiterste verlaet,
Oock niet, wanneer de ziel van 't lichaem zy gescheien.
Daer koomt Mephiboseth: my dunckt, ick zie hem schreien
Van blyschap; overmits de geesten [door de smart
1720[regelnummer]
Van dees gedreighde straf, getrocken eerst in 't hart,
En daer besloten, en beklemt van alle zyden]Ga naar voetnoot1721
Uit hun gevangkenis geslaeckt van 't naeckend lyden,Ga naar voetnoot1722
Opvliegen naer het brein, en dryven naer beneên
Door d' oogen de verdunde en zilte vochtigheên.Ga naar voetnoot1719-24
1725[regelnummer]
O heftige ommezwaey van heftige gedachten,Ga naar voetnoot1725
In wederlevenden, die strax de dood verwachtten!Ga naar voetnoot1726
| |
[pagina 875]
| |
MEPHIBOSETH. DAVID.
Mephiboseth:
Gezalfde Koning, ick val met mijn zoontje neêr,
Voor uwe knien, en kan uw weldaên nimmermeerGa naar voetnoot1728
Verdienen, nademael ghy my, nu nieuws herboren,Ga naar voetnoot1729
1730[regelnummer]
Verloste van het lot, dit kind en my beschoren,
Gelijck mijn ooms, en neefs, en al mijn grootvaers huis,
Vermorselt voor uw' troon tot pulver, en tot gruis.
Ick zit aen 's Konings disch, als andre dischgenooten.
Ghy hebtme met genade en zegen overgoten,
1735[regelnummer]
Uit liefde, die ghy draeght mijn' vader Jonathan.
Een weldaed schort'er noch, indien 't geschieden kan,
En wy, vergeef het ons, u wijder vergen dorven.Ga naar voetnoot1737
Dit schuldig zevental, vervloeckter dood gestorven,Ga naar voetnoot1738
Blijft hangen, schoon de zon alree in 't water duickt.
1740[regelnummer]
Het klaeght, dat Moses wet uit afgunst word misbruickt,Ga naar voetnoot1740
't Gezegent land besmet, en bid om eene gave,Ga naar voetnoot1741
Magh 't wezen, dat men hen, eer d'avond val, begraeve,Ga naar voetnoot1742
Naer 't oud gebruick. Ghy preest weleer de burgery,
En Jeughd van Jabes door gezanten; om dat zy
1745[regelnummer]
Mijn grootvaers dooden romp, waermeê de poorten praelden
En vesten van Bethsan, by nacht, gewapent haelden,
Met staci brandden, en met vasten en gesteenGa naar voetnoot1747
Den vader en drie zoons in 't woud ter aerde deên.Ga naar voetnoot1743-48
Ghy staet, vertrouwen wy, niet min als toen, in reden.Ga naar voetnoot1749
1750[regelnummer]
Dees hebben strafs genoegh, hoewel met Recht, geleden.Ga naar voetnoot1750
Zy hangen op de grens, heel Benjamin te spijt,Ga naar voetnoot1751
In 't oogh van al, wat langs 't geberghte reist, en ryd;
In 't oogh van Sauls hof, en stad, op zijn geboorte
Eer trots, en riecken al ten neus in van dees poorte,Ga naar voetnoot1754
1755[regelnummer]
Waer door de bestevaêr al triomfeerend toogh,Ga naar voetnoot1755
Tot roem zijns vaderlands. zy hangen in het oogh
Der Cherubinnen zelfs, die hier de Bondkist decken,
En draeien 't aenschijn, schuw van zulcke doodse vlecken.Ga naar voetnoot1758
Ghy hoort wel aen 't misbaer, hoe Rispe smeeckt, en bid,
| |
[pagina 876]
| |
1760[regelnummer]
Gelijck een stockbeeld zit, en mymert, daerze zit,Ga naar voetnoot1760
En zomtijds opschiet, op geruisch van klaeuw, en vlogel;Ga naar voetnoot1761
Op datze 't wild by daegh, te nacht den naeren vogelGa naar voetnoot1762
Van 't stinckende aes verjaegh. Dat zitten valt te bang,Ga naar voetnoot1763
In zulck een eenzaemheid; d'aenstaende nacht te lang,
1765[regelnummer]
Een oud en koud geraemt, alreede heesch van kryten.
Dat vasten, dat gekerm, dat waecken moet haer slyten,Ga naar voetnoot1766
't En zy men 't hart verquick. Beweeght u 's moeders trouw
Tot haere vruchten niet; zoo laet u 's Konings vrouw,
Een uitgeleefde weeuw, het hair om 't hoofd beweegen,Ga naar voetnoot1769
1770[regelnummer]
En 't lichaem, in wiens arm uw voorzaet heeft gelegen.Ga naar voetnoot1770
Bezwalck toch niet in haer den glans der majesteit,Ga naar voetnoot1771
Die noch in d'oogen speelt, waer in d'aenminnigheidGa naar voetnoot1772
Des Konings, eer haer vel noch was geploeght vol voren
Zich spiegelde, noit zat van kussen, en bekoren.
1775[regelnummer]
Zoo zegen d'oppervorst van boven uwen staf.Ga naar voetnoot1775
Zoo ruste uw afgeheerscht gebeente in 't eerlijck graf.Ga naar voetnoot1776
Zoo roeme uw nazaet staegh op uw gedachtenisse,
Als 't nimmer Davids kroon aen wettige afkomst misse.Ga naar voetnoot1778
David:
Sta op, mijn Neef, sta op: al haest genoegh gezeit.Ga naar voetnoot1779
1780[regelnummer]
't Is meer dan billijck, dat na 's Rechts gestrengigheid
Gena heur beurt bewaer. nu droogh en wisch uwe oogen.Ga naar voetnoot1781
Wy gunnen u al 't geen God stelde in ons vermogen.
Het waer nu tijd de zein te slaen in 't garstenveld,Ga naar voetnoot1783
Maer 't ziet'er veel te dor en mager toe gestelt.
1785[regelnummer]
Zoo ras de wolcken 't land bevochtighen met regen,
Tot teecken van Gods zoen, door 't zevental verkregen,
Zal ick dees lijcken strax doen slaecken van het hout,Ga naar voetnoot1787
En hen in 't graf van Kis, te Sela trots herbouwt,
Met Uw grootvaderlijck en vaderlijck gebeente,
1790[regelnummer]
Van Jabes hier gevoert, met staci van gemeenteGa naar voetnoot1790
En Grooten, koningklijck begraeven, naer hun' staet.
Nu volgh my na in 't hof. ick blijf uw toeverlaet.
|
|