De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 831]
| |
Het derde bedryf
RISPE. MICHOL. BENAJAS.
Rispe:
Nu Dochters, koomt, leit Rispe voort.
590[regelnummer]
Koomt, leit haer buiten deze poort.
Verstreckt een stut voor 't zwacke lijf,Ga naar voetnoot591
En stuurt dit traegh dit lastigh wijfGa naar voetnoot592
(Weleertijds Sauls bedgenoot,
Nu yeders spot) noch voor haer dood.
595[regelnummer]
Hoe buight mijn stock? hoe beeft mijn hand?Ga naar voetnoot595
Ick trede, als tot den hals, in 't zand.
Hoe lastigh valt my tred voor tred.
Wat droom heeft my in 't koude bed
Zoo hard, zoo onzacht opgeweckt?
600[regelnummer]
O droom, die my een voorspoock strecktGa naar voetnoot600
Van 't leed, dat ick voorhanden zie;Ga naar voetnoot601
Wie zal ick 't klaegen? ay, zeght, wie?
Een valck vervolghde een doffersvlught,
Een zevental, dat uit de lucht
605[regelnummer]
Quam plotsling storten, om, uit nood,
Het lijf te bergen in mijn' schoot.
Ick deê mijn best, toen ick 't vernam.
Maer al vergeefs. d'erfvyand quamGa naar voetnoot608
En pickte my mijn handen door,
610[regelnummer]
En roofde vast, den eenen voor,Ga naar voetnoot610
Den andren na, met beck en klaeuw,
Verbeetze, en zoogh hun bloed al laeuw.Ga naar voetnoot612
De veeren vlogen om mijn hoofd.
Daer koomt de valck, die ons berooftGa naar voetnoot614
615[regelnummer]
Van onze doffers: dat is hy,
Die zoet is op dees leckerny,Ga naar voetnoot616
En toeleit op een' verschen moord.Ga naar voetnoot617
Nu Michol, 't past u; doe het woord,
O koningklijcke vrouw en spruit.
620[regelnummer]
Ick zal u volgen. stap vooruit.
| |
[pagina 832]
| |
Michol:
De hemel schijnt belust sich tegens ons te kanten.
Och Benajas, ghy hoofd van 's Konings lijftrawanten,Ga naar voetnoot622
Wat wanckt 'er wederom? wie geeft u dit verlof,Ga naar voetnoot623
Dat ghy ons erfpaleis, en Vaders oude hof
625[regelnummer]
Met wacht bezetten durft, en dus in alle hoecken
De Prinssen vangt en spant, en overal loopt zoecken?Ga naar voetnoot626
Ghy jaeght ons kinders na, zoo bitter, zoo verwoed,
Gelijck de jaeger 't wild en schuwe harten doet,
Die haegh, noch hol, noch struick, noch bosch t' afgrijslijck vinden,Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Om 't snufflen, en gebit van brack en haezewindenGa naar voetnoot630
t'Ontglippen, en 't gevaer des jaghtspriets, dick bemorstGa naar voetnoot631
Van 't al t' onnozel bloed der ademlooze borst.Ga naar voetnoot632
Magh dan een vreedzaem hart, 't welck niemant zoeckt te steuren,Ga naar voetnoot633
Noch quetsen, nimmermeer een weinigh rust gebeuren?Ga naar voetnoot634
635[regelnummer]
En dompelt men al weêr, tot d' ooren toe, in rouw
Mijn vaders grijze weeuw, en my, verschove vrouw?Ga naar voetnoot636
Dat werde God geklaeght. maer och! hy heeft geene ooren,Ga naar voetnoot637
Noch hart tot Michol. och! ick ben tot ramp geboren.
Benajas:
Mevrouwen, ghy hebt reên te klaegen van verdriet,
640[regelnummer]
En ick te volgen 't geen de Koning my gebied;
Hoewel dit lastigh valt. 'k had liever 't hoofd te kneuzenGa naar voetnoot641
Van Moabs felste leeuw, of't brein van Memphis reuzen,Ga naar voetnoot642
Dan uit te voeren yet, 't geen tegens d' eere strijd
Van wylen onzen Vorst, van wien ghy weeskind zijt,Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
En zy verlaete weeuw, en dees gevangens zoonen,Ga naar voetnoot645
En neven; alle waerd te draegen koningskroonen,Ga naar voetnoot646
En scepters van een Rijck, niet min vermaert als dit:
Maer God, een eigenaer van 't weereldlijck bezit,
Begeeft de staeten slechs te leen, en zet elck paelen.Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
De zon weet op haer tijd te ryzen en te daelen,
En koomt en gaet by beurt; zoo doet oock d'aerdsche maght,
Die 't altemet eens lust te wisslen van geslacht,Ga naar voetnoot652
Om reden, voor den mensch en zijn vernuft verholen;Ga naar voetnoot653
| |
[pagina 833]
| |
Dies buight u onder hem, dien 't heerschen is bevolen.Ga naar voetnoot654
Rispe:
655[regelnummer]
Wat 's d'oirzaeck, dat men dus ons zoonen vangt, en spant?
Is 't oproer? of verraed? of hebben zy de hand
Geslaegen aen den Vorst, of yemant van den zijnen,
Of willen slaen? of is 't om d'ackers, die nu quynen
Aen zulck een heete koorts, te koelen met hun bloed?
660[regelnummer]
Dit mompelt men in stad. en zoeckt ghy zoo den voet
Te zetten op den neck van Sauls overbleven,Ga naar voetnoot661
By dees gelegenheid, om 't stuck een' glimp te geven?Ga naar voetnoot662
Benajas:
Het nypen van de smart, het tegenwoordigh leed
Veroirzaeckt, datghe my dus scheld met onbescheed,Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
Uit moederlijcke zucht tot henlien, dieghe baerde;Ga naar voetnoot665
Maer 'k wenschte, dat ghy niet zoo reuckeloos bezwaerde
De banden van uw zoons, en hun gevangenis,Ga naar voetnoot666-67
Door ongeduld, en 't geen ter zaecke ondienstigh is.Ga naar voetnoot668
Vertrouwt mijn' heer dit stuck. hy zal met vonnisstrijckenGa naar voetnoot669
670[regelnummer]
Geen schoonvaers weeuw, veel min zijn bed, verongelijcken.Ga naar voetnoot670
Vertrouwt vry, dat hy 't minst hier in niet handlen dar,Ga naar voetnoot671
't En zy met rijpen raed van God, en Abjathar.Ga naar voetnoot672
Michol:
Ja Abjathar. helaes! hoe smoor ick mijn gedachten?
Wat goed stond Sauls huis van Abjathar te wachten,
675[regelnummer]
Van dat Ahimelech, zijn vader, hem den troonGa naar voetnoot675
Van Arons priesterdom had ingeruimt? de zoon
Kreegh toen het zwaerd, om zich en zijn geslacht te wreecken
Aen Saul, die hen had met Edoms zwaerd doorsteecken.
Och vader, toen ghy u aen Priestren had misgaen,Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
Aen dien gewyden rock, kon 't Rijck niet langer staen.
Een dolle vaders bui kan, op een' sprong, verbeuren,Ga naar voetnoot681
Het geen, daer, jaeren lang, zijn kinders omme treuren.
Benajas:
Wie Gods gezalfden raeckt, raeckt Gods ooghappel aen.
| |
[pagina 834]
| |
Michol:
Zoo Abjathar dit stemt, zoo is 't met ons gedaen.Ga naar voetnoot684
Rispe:
685[regelnummer]
't En past niet yemants wraeck in Godes zaeck te mengen.Ga naar voetnoot685
Benajas:
Als David dit gehengt zal God dit eerst gehengen.Ga naar voetnoot686
Michol:
Ja wat gehengt God niet? wat was hem vader waerd,
Na dat hy 't vee voor God, en Agag had gespaert,Ga naar voetnoot688
Uit mededoogentheid? kan deughd de kroon berooven?
Benajas:
690[regelnummer]
Een deughd, gehoorzaemheid, gaet offer veer te boven.Ga naar voetnoot690
'T vernuft buigh zijnen hals gewilligh voor Gods last.Ga naar voetnoot691
Rispe:
Zoo hebtghe op Gods bevel dees Broeders aengetast?Ga naar voetnoot692
Benajas:
Die zijn uit 's Konings last verzekert.Ga naar voetnoot693
Michol:
Zegh gevangen.
Benajas:
De Koning heeft dien last van Abjathar ontfangen,
695[regelnummer]
En Abjathar van God, of't goddelijck besluit.
Michol:
Of't goddelijck besluit. of zoo 't de gunst beduid.Ga naar voetnoot696
Benajas:
Dit staet ons hier niet vry te straffen, of bedillen.Ga naar voetnoot697
Dit duid men naer Gods wil.
Rispe:
Zoo 't onze haeters willen.
Michol:
En zoo 't de wraeckzucht lust.
Benajas:
Ick bidde u, ô Vorstin,
700[regelnummer]
Ick bidde u, toom uw' moed en gramschap toch wat in,Ga naar voetnoot700
| |
[pagina 835]
| |
Men oordeelt allerbest na uitspraeck van de zaecken.Ga naar voetnoot701
Die hen verzekert houd vermagh hen weêr te slaecken.Ga naar voetnoot702
Rispe:
Men vangt geen Prinssen om weêr los te laeten gaen.
Aen 't vangen van dit bloed is ree te veel misdaen.Ga naar voetnoot704
Benajas:
705[regelnummer]
Indien men reuckeloos hen aantast zonder reden.
Michol:
Men kan een quade zaeck met schijn van recht bekleeden.Ga naar voetnoot706
Benajas:
Men maeckte een quade zaeck met schijn van Recht noit goed.
Rispe:
Dat acht men niet, wanneer 't ons haeters voordeel doet.
Benajas:
Rechtvaerdigheid trock noit uit anders schade voordeel.
Michol:
710[regelnummer]
Noit daer Rechtvaerdigheid ten troon ging, en ten oordeel.Ga naar voetnoot710
Benajas:
Zij gaet'er nu, indien oit Recht op aerde was.
Rispe:
Op dat zy ons verdruck?
Benajas:
Wie maeckt het elck te pas?Ga naar voetnoot712
Michol:
Die, yeder even na, niet krom gaet, noch eenzydigh.Ga naar voetnoot713
Benajas:
Princes, ick zey noch strax, ghy oordeelt veel 't ontydigh.
Rispe:
715[regelnummer]
De zon ziet niemant aen: zy schijnt voor yegelijck.Ga naar voetnoot715
Benajas:
Een zon versmelt het was, verhard de klay, en 't slijck.Ga naar voetnoot716
Michol:
Een zon verblijd elx hart, alle oogen gaen haer tegen.Ga naar voetnoot717
| |
[pagina 836]
| |
Benajas:
Behalven nu ter tijd, nu yeder roept om regen.
Rispe:
Behalven wy alleen. het regent ons genoegh.Ga naar voetnoot719
Benajas:
720[regelnummer]
Ghy Koninginnen schreit, maer zeker wat te vroegh.
Michol:
Ghy noemt ons met dien naem. wy zijn geen Koninginnen.
Benajas:
Hoe zijtghe Sauls noch oock Davids gemaelinnen?
Rispe:
Geweest, maer nu een weeuw, en een verlaete vrouw.
Benajas:
Zegh niet verlaeten, maer verknocht aen Davids trouw.Ga naar voetnoot724
Michol:
725[regelnummer]
O averechtse trouw, waer is die trouw gebleven?
Benajas:
De naem van Michol staet in 's Konings hart geschreven.
Michol:
Dat Merob, in haer kroost, een vangenis bereit?Ga naar voetnoot727
Rispe:
Dees Merob Jesses kroost belooft, en weêr ontzeit.Ga naar voetnoot728
Benajas:
Ghy werd hem noit ontzeit, zult ghy't dan meê betaelen?
Rispe:
730[regelnummer]
Zoo ghy op Sauls weeuw wilt Sauls schuld verhaelen.
Benajas:
Wat Saul heeft misdaen, dat heeft hy zelf geboet.
Michol:
Waeromme schend ghy dan uw handen aen zijn bloed?Ga naar voetnoot732
Benajas:
Versteur u niet te vroegh. de zaeck leit noch te duister.Ga naar voetnoot733
Rispe:
Benijdghe noch mijn zoons den overigen luister?Ga naar voetnoot734
| |
[pagina 837]
| |
Benajas:
735[regelnummer]
Die luister doet het niet. wat kan een ydle naem?Ga naar voetnoot735
Michol:
De naem maeckt zonder daed den lompste wel bequaem.Ga naar voetnoot736
Benajas:
De heerschappy vereischt geen kinderen, maer mannen.Ga naar voetnoot737
Rispe:
Zy draeght de wyze, en zotte, en vromen, en tyrannen.Ga naar voetnoot738
Benajas:
Maer d'eerste wel het langst, de leste een korte tijd.Ga naar voetnoot739
Michol:
740[regelnummer]
Zy schold het zaed van Kis met luttel jaeren quijt.Ga naar voetnoot740
Benajas:
Zoo gaet het, die 't gebod des oppersten verachten.
Rispe:
Och kan men 't steenen hart met traenen niet verzachten.
Benajas:
Daer koomt de Koning zelf. treed toe, en spreeckt hem aen.
Michol:
Koom Rispe, ick hoop hy zal ons klaghten niet versmaên.Ga naar voetnoot744
DAVID. RISPE. MICHOL.
David:
745[regelnummer]
Daer koomt mijn gemaelin, en Rispe, met de traenen
In d'oogen, om my 't hoofd te breecken met vermaenen.Ga naar voetnoot746
Een uitgelaeten rouw van moedren houd geen spoor.Ga naar voetnoot747
Wat doe ick best? wat raed? best geef ick haer gehoor.Ga naar voetnoot748
Best niet: maar neen, dat zou al 't onbarmhartigh luien.Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
Best sta ick haer te woorde, en laet deze eerste buienGa naar voetnoot750
Des drucks wat overgaen, en zet haer dan wat neêr.Ga naar voetnoot751
Het vrouwelijck geslacht is byster weeck, en teer,Ga naar voetnoot752
| |
[pagina 838]
| |
En d'allerstoutste man moet zwichten, als zy schreien.
't Zal kunst zijn, kan ick haer met goede woorden paeien.Ga naar voetnoot754
Rispe:
755[regelnummer]
Lang leef zijn Majesteit.
Michol:
Lang leef zijn Majesteit.
David:
En die hem 't leven gunt.Ga naar voetnoot756
Rispe:
Dat in der eeuwigheid
Zijn heerschappye duure, en elck zijn kroon bedancke.Ga naar voetnoot757
Michol:
Dat in der eeuwigheid zijn zetel zijgh, noch wancke,Ga naar voetnoot758
En niemant onder hem met reden klagen magh.
David:
760[regelnummer]
God weet, dat waer my lief, ja liever dan de dagh.Ga naar voetnoot760
Rispe:
Zou 't oock geoorlooft zijn ons klaghten uit te storten?
David:
Wie meer, als u? zou 't niet? ick zou mijn kroon verkorten,Ga naar voetnoot762
Indien ick 't u ontzey. stort vry uw klaghten uit.
Rispe:
Genadighste, men denck, of ons het harte sluit,Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Om 't vangen van ons bloed, en overbleve zoonen,Ga naar voetnoot765
Altzaemen hoogh en dier verbonden aen uw kroonen,Ga naar voetnoot766
Op hoop, dat zy voortaen, in onderdaenigheid
Volhardende, onder uw voorzichtighste beleit,Ga naar voetnoot768
Deelachtigh moghten zijn aen d'eer, voortaen bevochten
770[regelnummer]
Tot Gods en 's Konings eere, op zegenrijcke toghten,
In aenslagh, of belegh, en allerley gevaer.
Maer dat heeft ons gemist. helaes, wat valt dit zwaer!Ga naar voetnoot772
Die hoop bezwijckt, nu wy, van 's Konings gunst verlaeten,
Zien hof en kinderen bezetten met soldaeten;Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Als of'er oproer school, of yet wat diergelijx,
Gebrouwen tot bederf en ondergang des Rijcks.Ga naar voetnoot776
Wy vraegen vast vergeefs. men zeit ons slechs in 't honderd,Ga naar voetnoot777
| |
[pagina 839]
| |
Dat Gods Orakel zelf op Sauls afkomst dondert,Ga naar voetnoot778
En zulck een offer eischt. wat hier nu schuile, of niet,
780[regelnummer]
Dat weet de Vorst, en hy, wien dit ten dienst geschied:
Derhalven bidden wy, gebogen voor uw voeten,
Ontdeck ons wat'er schuile, of wat'er sta te boeten.Ga naar voetnoot782
Verhoor, gelijckghe plaght, ons vriendelijcke be.
't Geen Rispe hier verzoeckt, verzoeckt uw Michol meê.
David:
785[regelnummer]
De schennis en 't geweld, begaen, in Ammons kamer,Ga naar voetnoot785
Aen d'allerkuischte ziel, mijn eige dochter, Thamer,
En Ammons bloedigh einde, en dat van Absolon,Ga naar voetnoot787
Een jongeling, zoo schoon gelijck de morgenzon,
Bedroefden my noit meer, dan dat ick last moet geven
790[regelnummer]
Tot het verzekeren van zwageren, en neven,Ga naar voetnoot790
En al wat manlijck zy van 't koningklijck geslacht.
Wy zijn niet reuckeloos tot zulck een stuck gebraght.
De hemel wijt de plaegh van deze diere tijdenGa naar voetnoot793
(Waer by al 't land en vee en menschen kommer lijden)
795[regelnummer]
Het leed, dat Gabaon weleer geleden heeft.Ga naar voetnoot795
De wraeck, die eeuwigh klaeght, en nergens omme geeft,Ga naar voetnoot796
Eischt uit verbittering tot boete 't puick der mannen,
Om Sauls zaed, als kaf, uit Israël te wannen,Ga naar voetnoot798
'K heb vast beleefdelijck gearbeid om den zoen;Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
En zoo het hun om goud of zilver waer te doen,
Ick zou 'er al mijn' schat ja schier mijn kroon aen hangen,Ga naar voetnoot801
Veel liever dan mijn' staf bezoedelen met vangenGa naar voetnoot802
Van schoonvaers overschot, tot onrust van zijn graf:Ga naar voetnoot803
Dan 't Gabaonsch geslacht, niet zonder reden straf,Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Om dat meineedigh stuck, laet met geen' schat zich sussen,
Maer dringt op 's hemels eisch; en ick sta ondertusschenGa naar voetnoot806
Vast tusschen twee, geperst van hunliên, en de zucht,Ga naar voetnoot807
| |
[pagina 840]
| |
Die ick uw' kindren draegh, doch meest voor God beducht.
Weet ghy by God en hen verzoening te verwerven;Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Gaet heen. 'k verzeker u ghy zult mijn gunst niet derven.
Michol:
Mijn uitverkoren heer, of schoon Bathseba nuGa naar voetnoot811
Onze echte plaets verwarmt, en meer vermagh by uGa naar voetnoot812
Dan Michol; laet nochtans u niet zoo veer verrucken,Ga naar voetnoot813
Dat heilooze Amoreen, door uw gezagh, verdruckenGa naar voetnoot814
815[regelnummer]
Dit bloed, waer over ick zelf moey ja moeder sta,Ga naar voetnoot815
In Zuster Merobs plaets; dit gaetme veel te na.
'K heb Zuster, toen de dood haer bed begon te dreigen,
Gezworen, deze vijf te koestren, als mijn eigen,
En houze oock voor de mijne, indien dit baeten kan;Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
En zoo ick moeder ben, weest ghy 'er vader van.
Gedenck wat Michol heeft om uwent wil geleden;
Gedraegen vaders toorne: u menighmael verbeden:
Geborgen in haer' schoot, met eigen lijfs gevaer:Ga naar voetnoot822-23
Haer lief, in ballingschap, gemist, zoo menigh jaer,
825[regelnummer]
In 't bloeienst van haer jeughd. wat smaed most zy niet draegen,Ga naar voetnoot825
Zy, die noit kinders droegh? geperst werd te behaegen
Een' andren man, dien zy op uw bevel verstiet,Ga naar voetnoot826-27
En smelten zagh van rouw, om datze hem verliet?
'K heb Vaders val beleeft, en 't sneuvlen van mijn broeders;Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Oock tusschen man en broêrs (wie hoorde oit vet verwoeders?)
Dien kryglen krijgh bezuurt: en had nu al mijn' troostGa naar voetnoot831
Gestelt in dees vijf zoons, mijn ouder zusters kroost,
Twee broêrs, en eenen neef; en hier gerust gezeten,Ga naar voetnoot833
Docht al 't verleden leed en hartzeer te vergeten;
835[regelnummer]
Tot dat mijn tijd vol ramp verdweenen, als een roock,Ga naar voetnoot835
Noch een van al, voor 't lest, mijn duistere oogen loock.
Nu krabt men vinnigh dus al d'oude wonden open,Ga naar voetnoot837
| |
[pagina 841]
| |
En neemtme al 't overschot van 't geen my stond te hopen.
Magh David dit van 't hart? vergeld hy zoo myn trouw?Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Doch of zijn treck, als blijckt, tot d'eene of d'andre vrouw,Ga naar voetnoot840
Veel meer by hem vermoght, dan al het goed, genoten
Door Michols ommegang, en 't hart waer toegesloten
Voor bed- en halsvriendin; noch zou ten minste danGa naar voetnoot843
De liefde van mijn' Broêr, zijn' halsvriend, Jonathan,
845[regelnummer]
Wiens liefde (magh men zelf zijn eigen woord gelooven)Ga naar voetnoot845
Alle andre vrouweliefde en vriendschap ging te boven,
Hem roeren, en die eed, en 't heilige verbond,
Tot driemael toe, zoo dier bezegelt met zijn' mond.Ga naar voetnoot848
Ick rep niet van my zelve, een ander leit u nader.Ga naar voetnoot849
850[regelnummer]
Heeft Jonathan u niet, veel meer als zijnen Vader,
Ja als zich zelf bemint, en met zijn hart omarmt?Ga naar voetnoot851
Hoe dickwils u in nood gewaerschuwt, en bescharmt,
En vaders haet geschut, oock met gevaer van 't leven,
Ontwijckende dien schicht, hem fel naer 't lijf gedreven?Ga naar voetnoot853-54
855[regelnummer]
Is zijn gedachtenis met zijn gebeent verrot?
Zoo klaegen wy vergeefs ons lyden u, en God:
En past men op verbond, noch diergezworene eeden;Ga naar voetnoot857
Zoo klaegenwe met recht, en met die zelve reden
Daer dit gebroed om klaeght; en ghy, die slaeven paeit,Ga naar voetnoot859
860[regelnummer]
Word in meineedigheid gewickelt, en bedraeit;Ga naar voetnoot860
Ja zult gehouden zijn, tot weerwraeck dezer zielen,Ga naar voetnoot861
't Moordaedigh zaed van Cham te trapplen met ons hielen.Ga naar voetnoot862
't En is geen heelzaem arts, noch die zijn kunst verstaet,Ga naar voetnoot863
Die eene wonde heelt, en zeven andre slaet.
David:
865[regelnummer]
Die u dees wonden slaet moet bloed en wonden stelpen.Ga naar voetnoot865
Klaeght God, klaeght Gabaon. men kan u hier niet helpen.
Rispe:
De Gabaonners staen alleen tot uw gebod.Ga naar voetnoot867
David:
Zy staen wel onder ons, maer wy staen onder God.
| |
[pagina 842]
| |
Michol:
Men stel dit vonnis uit. de tijd zal d' onrust smooren.
David:
870[regelnummer]
Terwyle gaet het Rijck met mijn gemeent verloren.Ga naar voetnoot870
Rispe:
Het weêr kan lichtelijck verandren, zoo God wil.Ga naar voetnoot871
David:
God stemt hun toe, en eischt een slot van 't moordgeschil.Ga naar voetnoot872
Michol:
Verdruckt God Isax zaed, om schuim van vreemdelingen?
David:
Die ons voorvaders zelfs in hun verbond ontfingen.Ga naar voetnoot874
Rispe:
875[regelnummer]
Als slaeven, om het juck te dragen by gebreck.Ga naar voetnoot875
David:
God wil niet, dat men vreemde een' voet zet op den neck.Ga naar voetnoot876
Michol:
Is Cham dan waerdiger als 's hemels bondgenooten?Ga naar voetnoot877
David:
Van 't zelve klay gemaeckt, van eenen struick gesproten.Ga naar voetnoot878
Rispe:
Wat voordeel hebben dan de stammen in het recht?Ga naar voetnoot879
David:
880[regelnummer]
Geen voordeel boven hen. Gods Recht kent heer noch knecht.
Michol:
Spreeck zoo, en leer hen zoo de stammen zelfs verbassen.Ga naar voetnoot881
David:
Zy moeten op hun' dienst en Levys diensten passen.Ga naar voetnoot882
Rispe:
Wat marrenze dan hier? men laet hen liever gaen.Ga naar voetnoot883
David:
Zy staen gereed, zoo ras hun zaeck zy afgedaen.
| |
[pagina 843]
| |
Michol:
885[regelnummer]
Het is des Konings zaeck: hy kan dit voort beschicken.Ga naar voetnoot885
David:
Hy kan met zijn gebeên onze ackers niet verquicken.Ga naar voetnoot886
Rispe:
Zoo wachten d'ackers dan alleen naer hun gebeên?Ga naar voetnoot887
David:
Was God en zy gepaeit de regen viel beneên.
Michol:
Zoo is aen hun gebed al Isrels heil gelegen?
David:
890[regelnummer]
De hemel wacht alleen op der versteurden zegen.Ga naar voetnoot890
Rispe:
Zoo hangt 's lands zegen nu aen Sauls vloeck en smaed?Ga naar voetnoot891
David:
Aen 't stoppen van die bron, en oirsprong van dit quaed.
Michol:
Heeft dit rampzaligh huis niet straf genoegh gedragen?
David:
Genoegh voor u en my, die 't liever anders zagen.
Rispe:
895[regelnummer]
Die 't liever anders zagh gaet andre wegen in.Ga naar voetnoot895
David:
Indien hy volgen magh zijn' eigen wil, en zin.Ga naar voetnoot896
Michol:
Die 't wil en wenscht kan 't werck naer zijnen wil beleien.Ga naar voetnoot897
David:
Hoe paey ick God? hoe 't volck, dat ree begint te schreien?Ga naar voetnoot898
Rispe:
Beloften maecken 't volck tot alle dingen graegh.Ga naar voetnoot899
David:
900[regelnummer]
Aen graegheid schort het minst hun hongerige maegh.Ga naar voetnoot900
| |
[pagina 844]
| |
Michol:
Men breng het voorbeeld by van andre dorre tijden.
David:
Dit deckt geen' disch. men kan van dit gerecht niet snijden.Ga naar voetnoot902
Rispe:
Zoo berght men 't leven dan in der Gebroedren dood?Ga naar voetnoot903
David:
Uit goddelijck bevel, uit dierte, uit hongers nood.Ga naar voetnoot904
Michol:
905[regelnummer]
Het wilde woud verslond noch at noit zijns gelijcken.Ga naar voetnoot905
David:
Wanneer de hemel spreeckt moet alle reden wijcken.Ga naar voetnoot906
Rispe:
Men zende om graen by d'een of d'andren nagebuur.
David:
Die heeft geen overschot, noch opent nu geen schuur.Ga naar voetnoot908
Michol:
d'Aertsvader heeft zijns zoons wel naer den Nijl gezonden.Ga naar voetnoot909
David:
910[regelnummer]
Voor een geslacht alleen, en daerze Joseph vonden.Ga naar voetnoot910
Rispe:
Ontzeit ons yemant graen, men vergh het hem met kracht.Ga naar voetnoot911
David:
Wat raed, zoo op dien toght het volck van dorst versmacht?Ga naar voetnoot912
Rispe:
O mijn gevange zoons, o neven, o Gebroeders.
David:
'K beken wel, dit valt hard voor moeien, en voor moeders.
Michol:
915[regelnummer]
Omhelstghe Jonathan met dees barmhartigheid?Ga naar voetnoot915
David:
Mijn hart is noch als 't plagh. ick draegh geen onderscheid.Ga naar voetnoot916
Michol:
Ick vind hier heul noch troost, en klaegh mijn' rouw mijne oogen.Ga naar voetnoot917
| |
[pagina 845]
| |
David:
Ghy waert gered, stond dit alleen in mijn vermogen.
Rispe:
Een ander hebtghe wel op haer verzoeck gered.Ga naar voetnoot919
David:
920[regelnummer]
Ick zie geen middelen, zoo God dit niet belet.
Michol:
God geve, dat ick u vermurwe met een' spiegelGa naar voetnoot921
Van lijfsgenade en gunst bewezen uwe Abigel.Ga naar voetnoot922
Die rijcke Karmelijt, haer man, hadde uwen knecht,Ga naar voetnoot923
Op zijn beleeft verzoeck, ondanckbaer afgerecht;Ga naar voetnoot924
925[regelnummer]
Ghy Nabal en zijn huis hierop den dood gezworen;
En trockt gewapent heen, en brullende van toren.
Die schrandre vrouw, die ree dat onweêr zagh te moet,Ga naar voetnoot927
Bejegende u by tijds voorzichtigh, aen den voetGa naar voetnoot928
Van Karmel, daer de bergh, het naeuwste om op te rijden,Ga naar voetnoot929
930[regelnummer]
Beschaduwt word met ruighte, en bosch van wederzyden.Ga naar voetnoot930
Zy stuurt haer ezelen met vygekorven voor,Ga naar voetnoot931
Rozynen, meel, en wijn; en krygende gehoor,
Verzacht zoo 't grimmigh hart, door bidden, en door smeecken,
Dat ghy alleen niet strax uw' eed bestaet te breecken,Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
Maer legert haer in 't hart, en kustze in Michols ste.Ga naar voetnoot935
Ick eisch het tegendeel, en poogh door mijne be,Ga naar voetnoot936
Niet dat ghy schend, maer houd geheel en ongeschonden
Dien halsvriend Jonathan uwe eeden, en verbonden;
Gelijck een' Vorst betaemt, dat meer is Gods Propheet:Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
Dat ghy, met boeten van dien overtreden eed,Ga naar voetnoot940
Vier honderd jaeren oud, niet schend uw hooge woorden,Ga naar voetnoot941
Een stercker band, om 't hart, dan diamante koorden.
Zijn anderen door 't bloed der slaeven meê besmet;
Wat raeckt dit Jonathans geslacht, Mephiboseth?
945[regelnummer]
Een wees, een teeder kind, in 's voesters arm gedraegen,
En door de vlught verleemt, toen Grootvaêr lagh verslagen,Ga naar voetnoot946
| |
[pagina 846]
| |
En d' eigen Vader meê. van zijn onmondigh kind,
Van Micha rep ick niet. Hoe oordeelt men zoo blind
Van Gods orakel? neen, dit eischt meer licht en klaerheid,
950[regelnummer]
Of laet de logentael meer gelden dan de waerheid.
Rispe:
Ghy zwoert dien hoogen eed alleen niet Sauls zoon,Ga naar voetnoot951
Maer oock den vader zelf, voor 't vallen van zijn kroon,
Ja zwoert voor God zijn zaed, na hem, niet uit te roien.
Verdelgh nu dit, en breng die eeden in haer ploien.Ga naar voetnoot954
955[regelnummer]
Heeft Davids eed min kracht als d' eed van Josua?Ga naar voetnoot955
Neen zeker, dat gerucht waer Davids kroon te na.
David:
Van Saul, zal mijn kroon wel blyven onbesproken.Ga naar voetnoot957
Hy zelf heeft dit verbond lichtvaerdigh eerst gebroken,
En, staende naer mijn' hals, my als voorheen beloont;Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
En noch heeft deze hand zijn leven staegh verschoont.
Michol:
De Grootvaêr van mijn zoons, Barsillai, die stockoude,Ga naar voetnoot961
Bezorghde u op de vlught, toen ghy den dolck mistrouwdeGa naar voetnoot962
Des stouten Absolons, die naer uw' scepter stond.Ga naar voetnoot963
Barsillai broght van zelf u voorraed in den mond,Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
En spijsde vorst, en volck, gemat van moeilijck trecken,Ga naar voetnoot965
Door woeste wildernis, en onbewoonde plecken.
Hy schonck, na d' overhand, den Koning zelf 't geley,Ga naar voetnoot967
Aen dees zy der Jordaen. Zal dees nu 't moordgeschrey
Der vijf Gebroederen, uit Adriël geboren,Ga naar voetnoot969
970[regelnummer]
Verneemen, daer hy zit, en nauwelix kan hooren,
Noch zien van ouderdom? zal dees, met stom misbaer,Ga naar voetnoot971
Dien grijzen kaelen kop van 't overige hair
Berooven, zonder traen te laeten, of te weenen?
Zoo dit uw hart niet raeckt, het raeckt de hardste steenen.
Rispe:
975[regelnummer]
Ghy stopte uwe ooren noit voor vreemde wees, of weeuw,
Veel min voor uw geslacht. Kunt ghy nu dit geschreeuw
| |
[pagina 847]
| |
Van uwe gemaelinne, een weeuw, doch onbestorven;Ga naar voetnoot977
Van Rispe, die tweemael ellendigh zat bedorven,Ga naar voetnoot978
En twemael stack in rouw, versmaden zonder pijn?Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
En deze kinderen, die alle weezen zijn,
Of moer- of vaderloos? waer word ick heen gedreven?
Mijn Abner werd vermoort. mijn Saul is gebleven,Ga naar voetnoot982
Ontharnast, en onthoofd, mijn schoone strijdbre man.
De romp, tot een triomf, gehangen te Bethsan,
985[regelnummer]
't Geweer voor Astaroth: om welck een' buit te deelen,Ga naar voetnoot982-85Ga naar voetnoot985
De Philistijn eerst most in alle steên krackeelen:Ga naar voetnoot986
En of 't rampzaligh graf 't beschimpte lijck bedeckt,Ga naar voetnoot987
Noch schijnt het, dat deze asch ons ramp op ramp verweckt,
En, na zijn droeve dood, ons lot volhard in 't wrocken,Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
En niet verzaed kan zijn, dan met de leste brocken,Ga naar voetnoot990
Ja d'allerjongste kruim. o endeloos verdriet!Ga naar voetnoot991
Maer denck om Abner toch, verdient het Saul niet.Ga naar voetnoot992
Mijn Abner viel u toe, en maeckte een end van stryen;Ga naar voetnoot993
Toen Sauls heir met hem in Davids schoot quam glyen,Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
En ley de wapens vlack voor deze voeten neêr.
Zoo veel vermoght mijn gunst, by mijnen tweeden heer;Ga naar voetnoot996
Van wien uw Joab my zoo goddeloos beroofde,Ga naar voetnoot997
Toen onze oprechtigheid dien schelm te licht geloofde.Ga naar voetnoot998
Berooftghe my nu bey mijn zoonen, al mijn steun,
1000[regelnummer]
Twee krucken, daer ick, oud, en koud, en loom, op leun,Ga naar voetnoot1000
Zoo stort ick voort ter neêr. ja stort, stockoude vrouwe,
Op uwe mans, en zoons. 't is uit met liefde, en trouwe.Ga naar voetnoot1001-02
David:
Hoe zal ick my 't gekarm der vrouwen best ontslaen?Ga naar voetnoot1003
Zy zullen zonder hoop noch troost niet willen gaen,
1005[regelnummer]
Belooft men haer, het geen onmooghlijck zy te houden;
Dat 's noch een erger schuld, die minst word quijtgeschouden.Ga naar voetnoot1006
| |
[pagina 848]
| |
Hier waer verstand van doen. wie geeftme wyzen raed?Ga naar voetnoot1007
Hoe kies ick best van twee het allerminste quaed?
Zal ick my onbeschaemt, met zuchten en met traenen,Ga naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
Om veel genote deughd, om eeden laeten maenen?Ga naar voetnoot1010
Of stellen met gevaer van 't Rijck dees halsstraf uit,Ga naar voetnoot1011
Tot wederwil van Gods orakel, en besluit?Ga naar voetnoot1012
Hoe redde ick my hier door? ghy Moeders, staeckt dit smeecken,
Tot dat wy op dit stuck malkandren nader spreecken.Ga naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
Dit hof staet altijd op voor uw verzoeck, en klaght.Ga naar voetnoot1015
De tijd verloopt. wy gaen, daer Abjathar ons wacht.
Michol:
'k Ontsla u niet, 't en zy ghy Michol stelt te vrede.Ga naar voetnoot1017
Rispe:
Noch ick benaeuwde weeuw, 't en zy ghy hoort mijn bede.Ga naar voetnoot1018
Michol:
Verhoor de Zuster toch van uwen Jonathan.
Rispe:
1020[regelnummer]
Verhoor dees dubble weeuw, nu tweemael zonder man.
David:
Laet los, laet los. hoe dus? ghy houd ons by de kleeren.
Michol:
Om Jonathan, uw' vriend, uw' eed, om zijn begeeren.
Rispe:
Om Abner, die om u onschuldigh 't leven liet.
David:
Mijn geest is nu ter dood bedroeft, om uw verdriet.
1025[regelnummer]
Ghy ziet de tranen vast langs bey mijn wangen leken,Ga naar voetnoot1025
'k Beloof u, dat 's mijn hand, ick zal mijn' eed niet breecken.Ga naar voetnoot1026
ABJATHAR. DAVID. BENAJAS.
Abjathar:
Hoe maeckte zich de Vorst 't gehuil der vrouwen quyt?Ga naar voetnoot1027
David:
Met haspelings genoegh, met geenen kleinen strijd.Ga naar voetnoot1028
| |
[pagina 849]
| |
Benajas:
't Zal noodigh zijn, eer zy u t'elckens 't hart bezwaeren,
1030[regelnummer]
Met dees gevangenen zoo daetlijck voort te vaeren.Ga naar voetnoot1030
De Gabaonners staen en vlammen op dien buit.Ga naar voetnoot1031
Men lever hun 't getal. men zie niet langer uit.
David:
'k Beloofde haer mijn' eed te houden ongeschonden.
Ick sta aen Jonathan, mijn' halsvriend, noch verbonden.Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Mijn halsvriend Jonathan bedroeft my boven al.
Abjathar:
Met recht: maer 't overschot begrijpt een negental,Ga naar voetnoot1036
En d'eisch een zevental: zoo kuntghe, met te spaeren
Mephiboseth, den lamme, en 't zoontje, uw' eed bewaeren.Ga naar voetnoot1038
Dat 's God en Gabaon en Jonathan voldaen.Ga naar voetnoot1039
David:
1040[regelnummer]
Och stond het vry, om my wat ryper te beraên.
Benajas:
Zie toe, zie toe, het volck begint alree te kryten.
De Gabaonners staen in 't hart van ons Levyten,Ga naar voetnoot1042
Dat priesterlijck geslacht. ghy weet wat dit vermagh.
Dees hebben over volck en Vaders groot gezagh,Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
En meer dan sestigh steên, verspreit door alle uw landen.
Dees diere tijd besnoeit hun tienden, offerhanden,
En eerstelingen meest; en scha baert ongedult.Ga naar voetnoot1047
Koom Levi niet te na, ten minste by uw schuld;Ga naar voetnoot1048
Dat bloed houd maet noch streeck, en kent noch vriend, noch mage,Ga naar voetnoot1049
1050[regelnummer]
Als 't op een woeden gaet. waer trof oit feller plaege?Ga naar voetnoot1050
De hemel vecht met hem. zijn yver brand, gelijckGa naar voetnoot1051
Een loopend vier, en vlieght terstond door 't gansche Rijck,
Van Dan tot Berseba. ghy hoeft geen wyder kennisGa naar voetnoot1053
Van Levijs aerd, indienghe 't oogh slaet op de schennisGa naar voetnoot1054
| |
[pagina 850]
| |
1055[regelnummer]
En wraeck der lichte vrouwe, om wie men, slagh op slagh,
Zoo menigh duizend man in 't harnas sterven zagh,Ga naar voetnoot1056
En Benjamin zijn' stam beschreide op al de dooden;
Toen deze stad in d'asch, zoo luttel 't zwaerd ontvloden.Ga naar voetnoot1054-58Ga naar voetnoot1058
Dit zy den Vorst een les. hy treck niet aen die koord.Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
De Gabaonner roept, God roept: vaer voort, vaer voort.
David:
O God, 't en werde ons niet tot bloedschuld aengeschreven,
Nu wy op uw bevel hen moeten overgeven.
Ga heenen, Benajas, als 't ymmers wezen zal,Ga naar voetnoot1063
Ga lever Gabaon terstond dit zevental.
REY VAN PRIESTEREN.
Zang:
1065[regelnummer]
Hier staen wy op die zelve gronden,Ga naar voetnoot1065
Daer d'uitgedreve Vorsten stonden,Ga naar voetnoot1066
Eer 't zwaerd Gods Veldheer werd vertrouwt:Ga naar voetnoot1067
En och! wat maeckt ons trots, en stout,Ga naar voetnoot1068
Om, tegens 's hemels zuivre wetten,Ga naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
Zoo eigenzinnigh te besmetten
Door tegenstreven ons gemoed,
Eer 't nieuwe Rijck een' vasten voetGa naar voetnoot1072
Genomen, en wel dicht gesloten,
Zijn wortels heb zoo diep geschoten,
1075[regelnummer]
Gelijck een cederboom, die, vast
Aen Liban, op geen winters past:Ga naar voetnoot1075-76
Noch komen cedren te bezwijcken;Ga naar voetnoot1077
Noch eer, dan cedren, groote Rijcken:
En spieglen zich de Grooten niet
1080[regelnummer]
Aen 't geen men meer dan daeghlix ziet?
O blinde en dolle reuckeloosheid!
O al t' ondanckbre en trotse boosheid!
Wat is 't, dat u den breidel slaeckt,Ga naar voetnoot1083
Zoo ras als niet tot yet geraeckt?Ga naar voetnoot1084
| |
[pagina 851]
| |
Tegenzang:
1085[regelnummer]
Verwaentheit weelde en ledige uurenGa naar voetnoot1085
Verweldigen de steilste muuren.Ga naar voetnoot1086
De hooghmoed en de leckre tandGa naar voetnoot1087
In 't lachende beloofde land
Terstond het eerste hof bedorven.Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
De roozegeur der honighkorven,
De versche room der dertele geit,
Die in de beste kruiden weit,
De muscadel, die d'ouders zaegenGa naar voetnoot1093
Twee mans op eenen handboom draegen,Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
De hartverquickende granaet,
De boom, die puick van dadels laed,Ga naar voetnoot1096
De vygh, als vuisten uitgedegen,Ga naar voetnoot1097
De vette olyf, al 't veld vol zegen,
Verzelt met dat gezegent zwaerd,Ga naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
Zijn oirzaeck, dat de spruit veraerdGa naar voetnoot1100
Van God, haer' stam, te mild in 't geven.Ga naar voetnoot1101
Men valt aen 't woên, van 't wederstreven.Ga naar voetnoot1102
Men houd met alle maght den staf,Ga naar voetnoot1103
Dien d'eigenaer met recht vergaf.Ga naar voetnoot1104
Toezang:
1105[regelnummer]
Een schip op zand verstreckt een baecken.Ga naar voetnoot1105
De Voorzaet leert den Nazaet waecken,
Die let op roer, en star, en peil,Ga naar voetnoot1107
En houd gestadigh oogh in 't zeil,
Om recht de haven in te vaeren:
1110[regelnummer]
Terwijl d'alziende ooghappels staerenGa naar voetnoot1110
Op 't hoofd, gekroont met diamant,
't Welck in Gods hart de kroone spant,Ga naar voetnoot1112
En, in 't paleis van louter marmer
En cedren, klaeght dat zijn beschermer,
1115[regelnummer]
De bondkist, met onzekren voetGa naar voetnoot1115
Zich aen een hut vernoegen moet:Ga naar voetnoot1116
| |
[pagina 852]
| |
Doch God belooft zijn oir te wecken;Ga naar voetnoot1117
Dat zal de Cherubinnen deckenGa naar voetnoot1118
Met bogen, hemelhoogh gebouwt,
1120[regelnummer]
En overkleed met klinckklaer goud.
Daer zal hem Aron wieroock branden,Ga naar voetnoot1121
En zien de heilige offerhanden,
(Zijn aenzicht naer de zon gekeert)
Van hemelsch vier tot asch verteert.Ga naar voetnoot1124
|
|