De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 808]
| |
I.V. Vondels
| |
[pagina 809]
| |
Zoo moet ons deze reis, een godsreis, wel gedyen.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Zoo geef d'almaghtige ons eene uitkomst in der nood.
Zoo open God alweêr zijn' vaderlijcken schoot,
Gelijck hy is gewoon, voor zijn verlege knechten;Ga naar voetnoot27
Op datze hem een kroon van danckbre galmen vlechten.Ga naar voetnoot28
My leit een zwarigheid, my leit wat op de leên.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Mijn hoop ziet licht te moet, maer door een' nevel heen.Ga naar voetnoot30
Hy, die den hemel veeght, en 't onweêr doet bedaeren,Ga naar voetnoot31
Wil in mijn mistigh brein het weder op doen klaeren.Ga naar voetnoot32
Levyten:
Wie daelt'er van den bergh, gelijck een nieuwe star,Ga naar voetnoot33
Die ondergaet? dit schijnt d'Aertspriester Abjathar,
35[regelnummer]
En Arons dubble ry met witte linne rocken.Ga naar voetnoot35
Hy koomt, gelijck een God, alleen vooraen getrocken,
Op 't allerstaetelijckste, en schittert met den gloed
Van borstgesteente en riem en tulband ons te moet.Ga naar voetnoot38
My dunckt ick hoor alree, terwijl hy aenkoomt praelen,
40[regelnummer]
Den galm van zijn gewaed, gezoomt als met cymbaelen,Ga naar voetnoot40
En zie, hoe 't voorhoofd straelt van schrift, waer uit ick raemGa naar voetnoot41
En spel Gods majesteit, en aengebeden naem.Ga naar voetnoot41-42
David:
Hy koom met zegen aen, in dees vervloeckte tyden,Ga naar voetnoot43
En jaegh roo wangen aen die Sions heil benyden.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Getrouwe God, ghy weet, ick koom in dit gewest
Alleen ten dienst uws volx, en om 't gemeene best;Ga naar voetnoot46
Verleenme, dat dit strecke uw majesteit ter eere,
En ick niet ongetroost van dezen heuvel keere.
De blinden zoecken heul aen ydle wichlery,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Uit starren, vogelvlught, of andre raezernyGa naar voetnoot50
Van spoock, of ingewand, en vezelen van dieren,Ga naar voetnoot51
| |
[pagina 810]
| |
En al wat ongeloof met logens kan vercieren.Ga naar voetnoot52
Wy zoecken troost aen u, die 't al zijn voedsel geeft,Ga naar voetnoot53
En op de vleugelen der Cherubinnen zweeft;Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Dies laet dit opzet u gevallen, en behaegen,Ga naar voetnoot55
En begenadigh ons, nu wy u komen vraegen.
ABJATHAR. REY VAN PRIESTEREN. DAVID.
Abjathar:
De stam van Juda bloeie in David zonder end.
Rey:
De stam van Jesse groeie in David ongeschent.Ga naar voetnoot58
Abjathar:
Dat hem noch donderslagh noch hagelbuie treffe.
Rey:
60[regelnummer]
Dat hy zijn kruin en kroon tot aen den hemel heffe.
David:
Ghy priesterlijcke schaer, die van Gods yver blaeckt,
En hier voor 't heilighdom, de goude bondkist, waeckt,Ga naar voetnoot62
De hemel zegene u, voor dezen morgenzegen.Ga naar voetnoot63
God zegen dees landouw met eenen verschen regen,
65[regelnummer]
En spreie een' vruchtbren dauw op dorpen, en op steên.
Hoe komtghe zoo bedruckt gestegen naer beneên?Ga naar voetnoot66
En waerom biggelen de traenen langs uw wangen?
Wel Arons zonen, hoe? hoe laetghe 't hoofd dus hangen,Ga naar voetnoot68
Verzwaerende den last, dien ghy alleen niet draeght?
70[regelnummer]
Of druckt u weêr wat nieuws? laet hooren wat ghy klaeght.
Abjathar:
De nood, gezalfde Vorst, beschermer der gemeente,
De dierte, en hongers nood in 't rammelend gebeenteGa naar voetnoot72
Van 't magere uitgeteerde en quynende Israël,
Een schim, een' geest gelijck, en enckel been, en vel.
75[regelnummer]
Dit jammer heeft geduurt drie jaeren na malkanderen.Ga naar voetnoot75
De drooghte duurt, de lucht weet noch van geen veranderen.
De huisman ploeght vergeefs, al d'ackers leggen woest.Ga naar voetnoot77
| |
[pagina 811]
| |
De zaeitijd, onbeloont van een' ondanckbren oegst,Ga naar voetnoot78
Schreit deerlijck, jaer op jaer, den hemel aen; dien 't maenenGa naar voetnoot79
80[regelnummer]
Van menschen en van vee, en 't zuchten, en de traenen
Van den gespleten grond, en dorstigh loof en grasGa naar voetnoot81
Geleckt, niet meer vermurwt, als of hy koper was.Ga naar voetnoot82
De rups en springkhaen eet het bloeisel met de knoppen,
En plondert al 't gewas. van d'allersteilste toppen
85[regelnummer]
Der bergen, tot het diepst der dellingen, al 't landGa naar voetnoot85
Leit van den Zuiden wind of gloende zon verbrand.
De korenmaeiers zien verroesten hunne zeissen.
De burger, als hy koomt den landman garven eisschen,Ga naar voetnoot88
Of oly, of olyf, of vijgh, of druif, of wijn,
90[regelnummer]
Of dadel, of granaet; verneemt in welck een' schijnGa naar voetnoot90
D'onvruchtbre wijnbergh staet: hoe d'acker hem bejegent,Ga naar voetnoot91
En aenziet zoo bedruckt. dan keert hy ongezegentGa naar voetnoot92
Met lege handen t'huis, en kropt, verkropt van rouw,Ga naar voetnoot93
Zijn hartewee, uit zorgh voor zijn bekrete vrouw,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
En arme kinderen; d'een ouder, d'ander jonger,
Hem schreeuwende te moet, geperst van bittren honger,
Als jonge zwaluwen, die schier verstickt, helaes!
Aenhygen 't moede paar, dat t'huis koomt zonder aes.Ga naar voetnoot98
De nood staet op den top en 't uiterste gesteigert.Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Wy storten te gelijck zoo ghy handreicking weigert,Ga naar voetnoot100
En niet in Kanaän een tweede Ioseph streckt.Ga naar voetnoot101
Ghy hebt met uwen schild zoo menighmael bedecktGa naar voetnoot102
De Vaders, die om troost voor 't heilighdom verschijnen.
Ghy hebt het Rijck beschut voor wreede Philistijnen,
105[regelnummer]
En Gods geslacht verlost; 't welck God hier over roemt,Ga naar voetnoot105
En David, onder hem, der stammen heiland noemt:Ga naar voetnoot106
Maer al uw dapperheid en eere gaet verloren,
't En zy ghy 't leven stut met water, en met koren;Ga naar voetnoot108
Want 't is vergeefs beschermt zijn volck, en onderdaen,
110[regelnummer]
Indien men hen van dorst en honger laet vergaen,
En ruimt Gods vyanden, rechtvaerdigh uitgedreven,Ga naar voetnoot111
| |
[pagina 812]
| |
Dees Rijcken in, die God zijn erven had gegeven.Ga naar voetnoot112
David:
Aertspriester, yveraer voor d'eer van Abrams God,
Die u verheerlijckt heeft met zoo een heerlijck lot;Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Wat klaeghtghe my in 't lang der stammen nood en smarte?Ga naar voetnoot115
Ick weet dit al te wel. ick treek dit meest ter harte.Ga naar voetnoot116
Dees zwaerigheid raeckt my en mynen scepter meest.
'K heb Moab, Amaleck noch Ammons zwaerd gevreest,Ga naar voetnoot118
Maer wel dit scherpe zwaerd des hongers. wie kan 't vlughten?
120[regelnummer]
Wie God ontvliên? ick breng de dagen door met zuchten,
De nachten zonder slaep, uit zorgh voor 't algemeen,Ga naar voetnoot121
En zocht met offerhande en vasten en gebeên
En traenen menighmael het heil der dorre landen:
Maer d'allerhooghste slaet beloften offerhanden
125[regelnummer]
En gaven in den wind. ghy zelfs kunt tuigen, hoeGa naar voetnoot125
Ick yverde voor 't volck, en wenschte, dat Gods roe
Den herder strafte, in ste van deze onnoosle schapenGa naar voetnoot127
Nu 't anders niet magh zijn, is 't best, dat elck zich waepen
Met nederigh geduld, gelijck d'Aertsvaders deên,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Die elck, geperst als wy, met dezen vyand streên.Ga naar voetnoot130
Ick ben een sterflijck mensch, geen God, die 't gras laet groeien,
En 't aerdrijck op zijn tijd met regen kan besproeien.
Die 't stomme vee voeragie en raven aes bestelt,Ga naar voetnoot133
In 't weezenest, heeft weêr en wind in zijn geweld.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
De Vader magh zomwijl zijn kinderen beproeven,
En weigeren een poos, 't geen zy tot noodruft hoeven,
Hem is 't bewust waerom: doch eer het word te spa,Ga naar voetnoot137
Daelt hy van boven neêr met hemelsche gena,
Op dat die met meer smaecks in 't uiterst werd genoten.Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Zoo snoeit de hovenier zijne al te dartle loten,Ga naar voetnoot140
Op dat de wijngaerd zelf met eene milder ranck
Hem in de druivesne voor zijnen arbeid danck'.Ga naar voetnoot142
'T geen nadeel schijnt, in 't oogh van een benevelt oordeel,
Gedijt tot vruchtbaerheid, en wenschelijcker voordeel;
145[regelnummer]
Dies laet ons, onder 't juck van luttel tegenspoed,
| |
[pagina 813]
| |
Niet morren, om de hoop op een veel grooter goed.Ga naar voetnoot146
Abjathar:
D'ervaeren arts beklaeght alleen niet 't krancke bedde,Ga naar voetnoot147
Maer zoeckt de bron van 't quaed, op dat hy 't heele, en redde.Ga naar voetnoot148
Wat hindert ons, dat wy met God te raede gaen?Ga naar voetnoot149
David:
150[regelnummer]
Dit's d'oirzaeck van mijn komst. men ving noit beter aen.Ga naar voetnoot150
Ick volgh u, zy aen zy, daer ghy my heen zult leien.
Abjathar:
Ghy priesters, volght ons spoor met stichtelijcke reien.Ga naar voetnoot152
REY VAN PRIESTEREN.
Zang:
Toen 't ongehoorzaem zaed van Kis,Ga naar voetnoot153
Begaen om d'uitkomst van den slaghGa naar voetnoot154
155[regelnummer]
Nu voor de hand te weten,Ga naar voetnoot155
Door droom noch borstgeheimenisGa naar voetnoot156
In Gods geheimenissen zagh,
Noch licht kreegh by Propheten,
Zocht hy zijn' troost aen toverspel,
160[regelnummer]
En vraeghde t'Endor aen den geest
Wat hem zijn hoop beroofde.Ga naar voetnoot159-161
In 't end verrees'er Samuël,Ga naar voetnoot162
Die hem, nu deizende, en bedeest,Ga naar voetnoot163
Een' dageraed beloofde.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
't Was Samuël, of't werd gelooft,Ga naar voetnoot165
Om 't zyden kleed, en 't grijze hoofd.Ga naar voetnoot166
Tegenzang:
Wat steurtghe mijn' gerusten slaep,
En roept my uit het naere graf,Ga naar voetnoot168
O Vorst van God geslagen?
| |
[pagina 814]
| |
170[regelnummer]
Ghy spaerde koe, en ram, en schaep,
En Agags hoofd, gedoemt ter straf,Ga naar voetnoot171
En zult 'er straf om draegen.
Ick zie den purpren rock gescheurt,
En David op den troon gestelt.
175[regelnummer]
Ghy zelf met uwe zoonen
Gevelt, gestroopt, beschimpt, gesleurt,
Daer 't heir bedeckt het roockend veld,
Zult morgen by ons woonen.Ga naar voetnoot173-178
Zoo sprack de geest, en nam de wijck.
180[regelnummer]
De Vorst was 's andren daeghs een lijck.Ga naar voetnoot180
Toezang:
Doch Jesses uitgeleze spruit,Ga naar voetnoot181
Begaen om d'uitkomst van zijn lot,Ga naar voetnoot182
Na drie verlege jaeren,Ga naar voetnoot183
Ziet naer gespoock noch wichlaer uit,Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Maer zoeckt godvruchtigh raed by God,
Die d'oirzaeck kan verklaeren,
Waerom dees dierte Jakob praemt.Ga naar voetnoot187
Wie God betrouwt zit niet beschaemt.
|
|