De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 748]
| |
Het derde bedryf.
BURGEMEESTERS. AERTSBISSCHOP. REY VAN AGRIPPINERS.
Burgemeeester:
875[regelnummer]
Klim zacht, vermoeide Vorst, geef my uw rechte hand.Ga naar voetnoot875
Nu zet u hier. dees trans heeft over 't platte landGa naar voetnoot876
Zijn uitzicht. ick verneem alree des Konings tenten.Ga naar voetnoot877
Ick zie het Maeghdenheir, verdeelt aen regementen,
Als in slaghorden staen.
Burgemeester:
Naer den Ryn.
Aertsbisschop:
Beneên die heldre wolck?
Burgemeester:
Al recht.
Aertsbisschop:
Getrouwe God, hoe kuntghe dit verdraegen?Ga naar voetnoot881
Burgemeester:
De vyand heeft een zeissenwagenburgh geslaegenGa naar voetnoot882
Naer Stad toe, als een wal, die stoot haer voor de borst.Ga naar voetnoot883
Het voetvolck van weerzy, gelijck een ysre korst,
885[regelnummer]
Bedeckt de lendenen. de ruiter, op de hielenGa naar voetnoot885
Van achter, kleed den rugh van dees gedoemde zielen.Ga naar voetnoot886
Aertsbisschop:
Zoo ziet men voor de banck een stomme kudde staen,Ga naar voetnoot887
Terwijl de slaeger zich gereed maeckt, om te slaen,Ga naar voetnoot888
En mes en reedschap slijpt.
Burgemeester:
Wat middel om beschermen?
890[regelnummer]
Wat raed? men hoort de Stad, en alle dochters kermen,Ga naar voetnoot890
Van torens, muur, en poort. het grimmelt 'er van liên.Ga naar voetnoot891
De daecken zitten zwart, om 't schouwspel aen te zien,
| |
[pagina 749]
| |
Zoo verre d'ooghstrael reickt door eenen nevel traenen.Ga naar voetnoot893
Hoe stillen wy 't gekrijt van zoo veel onderdaenen?
895[regelnummer]
Men wringt de handen vast met jammerlijck misbaer.Ga naar voetnoot895
Men krabt den boezem op. de handen gaen in 't hair.Ga naar voetnoot896
Men kan het volck van wal, noch steile torens weeren.
Dit kermen moght ten leste in oproer wel verkeeren.
d'Oploopende gemeent vervloeckt de hoofden vast.Ga naar voetnoot899
900[regelnummer]
't En zy men middel raem, ick zie de Stad in last.
Aertsbisschop:
Toen dit verwaten Hoofd gereed stond met zijn schaeren,Ga naar voetnoot901
Om daetelijck, daer Paeuw, en Mincius vergaeren,Ga naar voetnoot902
Te zetten over stroom, recht toe naer Vatikaen,
En 't heiligh Capitool, zat elck om 't zeerst belaên.Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
Geheel Italien, verlaeten, en verlegen,Ga naar voetnoot905
Zagh deerlijck uit om troost: maer alle harten zeegen,Ga naar voetnoot906
Behalven 't leeuwenhart van Leo, die den StockGa naar voetnoot907
En Vlegel van Gods Stoel groothartigh tegens trock,Ga naar voetnoot908
Met zyn' gekruisten staf; gehult met myterstraelen;Ga naar voetnoot909
910[regelnummer]
Gevolght van Bisschoppen, en pracht van Kardinaelen,Ga naar voetnoot910
En schutte op zijnen staf dien vreesselijcken slagh,Ga naar voetnoot911
Ja broght den schrick in 't hart, dat God noch mensch ontzagh.Ga naar voetnoot912
'k Voel Leoos yver brand in mijn gemoed verwecken.
Men laetme slechs begaen. ick wil hem tegenstrecken,Ga naar voetnoot914
915[regelnummer]
Zoo daetelijck. 't is tijd. men laetme slechs begaen.
Ick wil met mijn gezicht dien Bazilisk verslaen.Ga naar voetnoot916
Burgemeester:
De kudde geeft zoo licht den Harder niet ten besten.Ga naar voetnoot917
Aertsbisschop:
Quam Aniaen niet weêr behouden in zijn vesten? Ga naar voetnoot918
Schold hy dien Heremijt dat dreygement niet quijt?Ga naar voetnoot919
| |
[pagina 750]
| |
920[regelnummer]
Heeft Lupus zoo zijn stad, zijn schaepskoy, niet bevrijt?Ga naar voetnoot920
Rey:
Verlaet de Harder ons, de kudde zal verstroien.
Burgemeester:
Die bloedmuil zwoer met tack, en wortel uit te roien,
En met zijn winterbijl te slechten, vlack als slijck,Ga naar voetnoot923
Dit doornen bosch, het welck den Roomschen tot een wijck,Ga naar voetnoot924
925[regelnummer]
En oorlooghszetel streckt. hy scheld een bosch van doornen
Dees Stad, om datze draeght een kroon van spitse toornen,
Op haer gezalfde kruin. zy dreigenze algelijck,Ga naar voetnoot926-27
Om haer getrouwigheid aen Rome, en 't Roomsche Rijck,
Welx maght de Noorman zwoer te kneuzen, en verdelgen.Ga naar voetnoot929
Aertsbisschop:
930[regelnummer]
Ick kan 't in eeuwigheid verduwen noch verzwelgen,Ga naar voetnoot930
Zoo koel, zoo schandelijck, en zonder weer te bien,
Met goeden oogen dus, dit treurspel aen te zien.Ga naar voetnoot932
Een yeder volgh zijn' zin: ick wil my zelven quijten.Ga naar voetnoot933
Burgemeester:
Men zalme nimmermeer flaeuwhartigheid verwijten.
935[regelnummer]
Zoo wil ick liever zelf ('t is tijd om werck te spoên)Ga naar voetnoot935
Met al ons Ridderschap, een' stercken uitval doen,
En midden in den drang met al dees Maeghden sterven;
Zoo blijckt het noch, dat wy noch hart noch yver derven.
Rey:
Zoo waer de Burgery een lichaem zonder hoofd.
940[regelnummer]
Wy zijn noch niet geheel van ons verstand berooft.
De Burgers zullen u dat nimmermeer vergunnen.Ga naar voetnoot941
Aertsbisschop:
Wy moeten gaen, en doen altzaemen watwe kunnen.
Dit schichtich stuck vereischt een kort en snel beraed.Ga naar voetnoot943
Stijght af met my, ick hoor al weêr gerucht op straet.
| |
[pagina 751]
| |
JULIAEN. ATTILA. BEREMOND.
945[regelnummer]
Ick heb, om vader Mars met heiloos bloed te zoenen,Ga naar voetnoot945
De maeghdevloot gedeelt in ellef Legioenen,
Omringt met ruitery, en voetvolck, in 't gezicht
Der Stad, die vol geschreis genade zingt, en zwicht.Ga naar voetnoot948
Men wacht op uw bevel, om strax dien roof te slaghten.Ga naar voetnoot949
Attila:
950[regelnummer]
Men dient, om Ursuls wil, een dagh of twee te wachten.
Juliaen:
De nood verbied het u. het krijghsvolck staet en vlamtGa naar voetnoot951
Op dit bekoorlijck slagh. het krijghsvolck raest, vergramtGa naar voetnoot952
Dat 's Konings oogen vast naer Ursuls oogen draeien,Ga naar voetnoot953
En zy van 's oorlooghs oeghst geen minnevruchten maeien.Ga naar voetnoot954
955[regelnummer]
Indienghe 't Recht vertreckt, dit heir van wachten moe,Ga naar voetnoot955
Van geilheid aengeport, tast lichtlijck daedlijck toe.Ga naar voetnoot956
Ghy zult de dapperheid de zenuwen afsnyen,Ga naar voetnoot957
En langer niet met Mars, maer onder Venus stryen,Ga naar voetnoot958
Met eenen laffen hoop. der Joffren vleieryGa naar voetnoot959
960[regelnummer]
Zal 't leger om doen slaen, en trecken op haer zy.
Attila:
Och Juliaen, de Min verbied dit bloed te storten.
Beremond:
Ghy zult der Goden, oock uw eigen eer verkorten.
Waer suft nu Attila, die, met gelaersden voetGa naar voetnoot963
Eens stampende, van schrick den aerdboôm davren doet?
965[regelnummer]
Zijt ghy 't niet in wiens deughd wy Scythen zijn gehouden?Ga naar voetnoot965
Die 's grooten Caesars stoel zyn' moedwil hebt vergouden?Ga naar voetnoot966
En doen bekennen, dat al 't Noorden roemen magh,Ga naar voetnoot967
Hoe Rome niet meer zy onwinbaer, als het plagh?
Ick wou den Koning wel ['t belief hem op te mercken]
970[regelnummer]
Met een niet veer gezocht en levend voorbeeld stercken.
Uw' voorzaet zelf, die zege op 't godloos bloed bevocht,Ga naar voetnoot971
| |
[pagina 752]
| |
Werd uit den Ioffrenroof, de bloem daer uit gezocht,Ga naar voetnoot972
Een schoone maeghd vereert. Die krijghsheld, zoet op 't minnen,Ga naar voetnoot973
Docht langer om geen kroon, maer slechs om 't hart te winnenGa naar voetnoot974
975[regelnummer]
Van 't allergoelijckst beeld, dat in zijn harte lagh.Ga naar voetnoot975
Een Vorst, die 't al gebood, een boel naer d'oogen zagh,Ga naar voetnoot976
Werd slaef van zijn slaevin. zy bond het zwaerd in scheede,
Met vlechten van heur hair, en oorelooghde in vrede;Ga naar voetnoot978
Waerom het heir geterght, in 't ende aen 't morren viel:
980[regelnummer]
Dat hy verwijft, niet meer de rechte heirbaen hiel;Ga naar voetnoot980
Het Rijck veel afbreuck leed, ja schendigh most vervallen,Ga naar voetnoot981
Ten waerm'er in verzagh. zy stonden met hun allenGa naar voetnoot982
Gereed, om tot de keur van een rechtschapen hoofdGa naar voetnoot983
Te gaen, 't en waer de Vorst der Wyzen raed gelooft,Ga naar voetnoot984
985[regelnummer]
En 't oproer daedelijck gestuit had, en bejegentGa naar voetnoot985
Met Venus wederga, met schoonheid rijck gezegent;Ga naar voetnoot986
Betoonende, dat zy, met recht beminnens waerd,Ga naar voetnoot987
Noch niet verbasterd had zijn' eersten heldenaerd;
En leggende eene hand op 't hoofd, de Schoone onthoofde
990[regelnummer]
Met d'ander, en dit vier in 't bloed der boelschap doofde.Ga naar voetnoot990
Dat voorbeeld streck een baeck, en ghy den onderdaenGa naar voetnoot991
Een spoor. men vang van u dien Maeghdenoffer aen,Ga naar voetnoot992
Dan Ursuls doode lijf aen eenen pael geslaegen,
Om door 't gezicht de Stad verbaestheid aen te jaegen;Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
En als de zonne zinckt voor d'opgereze maen,
De gansche maght van 't heir gedreven stewaert aen,Ga naar voetnoot996
Om met een' avondstorm dees zidderende wallen,
Vol schrix, door zoo veel moords, al t'effens t'overvallen.
Attila:
Ick zweer het by mijn hoofd, 'k en zal niet minder zijn,
1000[regelnummer]
Dan eenigh voorzaet was, al waer het slechs in schijn.Ga naar voetnoot1000
Als ick dien degen zwaey, zoo pas mijn spoor te volgen.Ga naar voetnoot1001
De Min woed allerfelst, wanneerze word verbolgen.Ga naar voetnoot1002
| |
[pagina 753]
| |
REY VAN AGRIPPINERS.
Zang:
De wijnpers van Gods grimmigheidGa naar voetnoot1003
Zal witte en purpre druiven parssen,
1005[regelnummer]
En met een' rooden dauw vervarsschenGa naar voetnoot1005
Dit veld, dat om vervarssing schreit.Ga naar voetnoot1006
Gods snoeimes strecken zwaerd, en spiessen;Ga naar voetnoot1007
Zijn wijnbergh 't Ellefduizendtal,
De druiven, die hy parssen zal,
1010[regelnummer]
En aen den wijnstock Jesus wiessen.
De paerdevoet dreight in dees druifGa naar voetnoot1011
Te trapplen met bloeddroncke hoeven
(Helaes hoe dracken ons dees schroeven!)Ga naar voetnoot1013
Dat hen het sap om d'ooren stuif.
1015[regelnummer]
Die most wil ons te bitter smaecken,Ga naar voetnoot1015
Maer alle Hunnen droncken maecken.
Tegenzang:
't Is Wijnmaend, 't is de rechte tijd.
Laet dien Wijngaerdenier betyen,Ga naar voetnoot1018
Die maet kan stellen yeders lyen.
1020[regelnummer]
Hy zet den merckpael van den strijd.Ga naar voetnoot1020
Hy geeft by beurte zon en regen,
Dan zonneschijn, dan regenvlaegh.
De zonne schijnt niet alle daegh,
Noch juist wanneer 't ons valt gelegen.
1025[regelnummer]
Het water leit niet eeuwigh vlack.
Het onweêr weet zijn tijd, en stonden.
't Staet al aen tijd, en maet gebonden,
Wat voorvalt onder 't hemelsch dack.
Gods roeden, die het lichaem plaegen,
1030[regelnummer]
Zijn bezems, om de ziel te vaegen.Ga naar voetnoot1030
Toezang:
Ghy zalige Englen altemael,
Ten dienst der vromen, uitgelezen,
Daelt neder, yeder met een schael.
| |
[pagina 754]
| |
Koomt, schept het sap der zuivre bezen,Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
En mengelt dit, dat bidden wy,
Met bittre traenen, die wy schreien.
Daelt neêr, onsterffelijcke Reien.
Verkeert dees gal in leckerny.
Verquickt ons, midden in doods pijnen,
1040[regelnummer]
En parst uit alssem puick van wijnen.Ga naar voetnoot1040
|
|