De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 732]
| |
Het tweede bedryf.
ATTILA. BEREMOND.
Attila:
Zoo Venus, 't hemelsch moe, uit lust om aengebedenGa naar voetnootvs. 427
Te werden hier beneên, met menschelijcke ledenGa naar voetnoot428
Haer Godheid noit bedeckte; of eenigh sterflijck volckGa naar voetnoot429
430[regelnummer]
Verscheen; gelijck de Zon, met eene dunne wolck
Betrocken, zomtijds zich vertoont voor 's menschen oogen,
Op datze haeren glans, en schijn verdraegen mogen;
Zoo doet zy 't nu, en heeft vermomt het aerdrijck in,Ga naar voetnoot433
En koomt voor my, in schijn der schoone Vyandin;Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Een licht zoo schoon, als oit op d'aerde blonck van boven,
Om al wat naer de kroon der schoonheid steeckt te dooven.Ga naar voetnoot436
O aengebede Zon, hoe helder ging de dagh
In mijnen boezem op, zoo dra als ick u zagh!
Hoe smolt erfvyandschap, en onverzoenbre veede;Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Die ons verplicht, met onherroepelijcken eede,
Te vloecken 't Christen bloed, en nimmer, openbaer
Noch heimlijck, in verbond te treên met hun autaer.
Dit hart, dat gistren noch verbittert deze wallen
Bestormde, is my met zwaerd, en beuckelaer ontvallen,Ga naar voetnoot443-44Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Voor 't hemelsch aengezicht der Goddelijcke Maeghd;
Om wie my liever vre dan ooreloogh behaeght:
Gelijck God Mars, dien wy met menschenoffer eeren,
Weleer, om zijn Godin, zich zomtijds niet wou keerenGa naar voetnoot448
Aen veldslagh, noch belegh, maer smeet de wapens neêr,
450[regelnummer]
En maeckte zijn vriendin vooghdes van zijn geweer.Ga naar voetnoot450
Nu ga ick langer niet met oorelooghsgedachten
Meer zwanger, noch legh toe op 't vullen van stads grachten,Ga naar voetnoot452
Op 't rammen van den muur, of torens dick gemetst,Ga naar voetnoot453
Noch quets geen vyands borst; maer voel mijn borst gequetst,
455[regelnummer]
En doodelijck gewond van d'aengename bogen,Ga naar voetnoot455
Waer mede dees Diaen de zielen door haer oogenGa naar voetnoot456
| |
[pagina 733]
| |
Zoo treft, dat kunst noch kruid die wonden heelen kan.
Wat suf ick voor dees Stad! men vlie, men treck'er van.Ga naar voetnoot458
Het Maeghdenleger houd het mannenheir belegen.Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Al wat ick zie, de krijgh, en 't krijghsvolck, staetme tegen.
Mijn quijnende gemoed, verwonnen van de Min,Ga naar voetnoot461
Geeft zich gewilligh op aen deze Koningin.Ga naar voetnoot462
Zy bindme met een snoer, gevlochten van haer vlechten,Ga naar voetnoot463
En voerme zoo in Stad. ick geef het zonder vechten.Ga naar voetnoot464
Beremond:
465[regelnummer]
Hoe nu? gelijckt die stem naer Nimroths grooten neef,Ga naar voetnoot465
Gods Roede, die den schrick in alle Vorsten dreef,
En om Europe niet alleene koomt krackeelen,Ga naar voetnoot467
Maer eischt de weereld noch twee overige deelen,Ga naar voetnoot468
Door 't heiligh oorloghsrecht van Mars bebloede kling,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Die hy van Mavors zelf tot dit gebruick ontfing.Ga naar voetnoot470
Wat schutter schiet een' pijl, 'ten zy uit uwe kokers?Ga naar voetnoot471
Is d'aerde uw aenbeeld, zijn uw vuisten niet de mokers,
Die 't al vermorselen, en brijzelen, als glas?
Wat meeren overstaptghe niet, gelijck een' plas?
475[regelnummer]
Men hoorde Illyricum verwonnen deerlijck schreien,
De Thrax, en Macedoon, en Mysie, en Achaien.Ga naar voetnoot475-76
Al wat aen deze zy van d'Alpes ackers bouwt,Ga naar voetnoot477
In dal, of op geberght, zijn eige kracht mistrouwt.Ga naar voetnoot478
Ghy hebt Hesperien, en Gallien doen roocken;Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Den Donau, en den Rijn de horens knap gebroken,Ga naar voetnoot480
En maeide met uw zein, met eenen slagh, om veer,Ga naar voetnoot481
Al wat'er't hoofd opsteeckt, aen 't Adriatisch meer,
Zou zulck een God zich aen een wasse pop vergaepen,
En reuckloos zijn fortuin in haeren schoot verslaepen?
485[regelnummer]
De Goden hoeden ons voor zulck een lasterstuck.Ga naar voetnoot485
Attila:
Alcides zelf droegh wel het zachte minnejuck,Ga naar voetnoot486
| |
[pagina 734]
| |
Ley leeuwshuid af en knods, voor lieve goelijckheden,Ga naar voetnoot487
En stond naer joffrengunst met vleiende gebeden.Ga naar voetnoot488
De boogh wil in den krygh niet staegh gespannen staen.
Beremond:
490[regelnummer]
Het minnen is in 't end hem jammerlijck vergaen;
Toen hy van Dianier onweetend werd vergeven,
Door 't offerhemd, met gift van Nessus bloed bewreven.Ga naar voetnoot491-92
De wellust heeft gevaer, en duizend zorgen in.
Het zwaerd des Krijghs verroest by 't wapentuigh van Min.
Attila:
495[regelnummer]
Och Beremond, mijn oogh zou al te deerlijck doolen,
Indien 't meer schoonheid zagh in Keulens gloende kolen,Ga naar voetnoot496
Dan in de kolen, die in Ursuls aenschijn staen.Ga naar voetnoot497
Indien het zwymen van dees Stad, dees halve Maen,Ga naar voetnoot498
Besprengkelt van den Rijn, meer lofs werd toegeschreven
500[regelnummer]
Van my, dan 't geen men ziet in Ursuls aenschijn leven.Ga naar voetnoot500
Zy mengt eerbiedigheid met een vrypostigheid.Ga naar voetnoot501
Het vriendelijck gelaet verzelt de majesteit.Ga naar voetnoot502
Al dooldeze onbekent, noch zou men zien en hooren,
Dat dees van Konings bloed, en stam most zijn geboren.
505[regelnummer]
Men wensch die vrouw geluck, die haer ter weereld braght,
En 't schip dat herwaert dreef met zoo een' schat bevracht.
z'Ontschuldighde zich zelf, toen d'oogen my bekoorden,Ga naar voetnoot507
Of zy mijn Majesteit onweetende met woordenGa naar voetnoot508
Gewond had, ja voorwaer wel doodelijck gewond,
510[regelnummer]
Met die begaefde tong, met dien koraelen mond.Ga naar voetnoot510
Die Meeremin wou juist dees oevers niet vermyen,Ga naar voetnoot511
Om my, op 't vaste land, dees schipbreuck te doen lyen.
Beremond:
Ick moet, o Vorst, met u bekennen, dat die geen,
Die Ursul zonder min aenschouwt, eer marmersteen,
515[regelnummer]
Of harde rots gelijckt, uit Kaukasus gehouwen,
Dan eenigh mensch, dien wy rechtschapenheid vertrouwen.Ga naar voetnoot516
| |
[pagina 735]
| |
Waer vind men in al 't heir zoo stout een' oorlooghsman,
Die koel en liefdeloos dat aenschijn aenzien kan?
Hoewelze, door den drang der kryghsliên, ingetogen,
520[regelnummer]
En schaemrood heenen treed, met neêrgeslagen oogen;
Den dartlen straf ontmoet, den zedigen beleeft,Ga naar voetnoot521
En niemants vlam, noch vier het minste voedsel geeft.Ga naar voetnoot522
Maer evenwel een' held ten scepter opgewassen,
En 's weerelds heerschappy, zou 't al te qualick passen
525[regelnummer]
Te slibbren in het veld, en buiten 's oorlooghs baen,Ga naar voetnoot525
Tot argernis des volcx, dien onwegh in te slaen.Ga naar voetnoot526
Ghy zijt in 't Scytisch heir van kindsbeen opgetogen,
Hebt uit uw voesters borst dien strijdbren aerd gezogen.
Een beucklaer was uw wiegh, de kille stroom uw bad,Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Geweer uw poppetuigh, en eerste kinderschat;Ga naar voetnoot530
Voortaen het ridderspel, een weeligh paerd te temmen,Ga naar voetnoot531
Den Donau op zijn smalst, dan wyder overzwemmen,
En leeren hitte en kou verduuren zonder pijn.
Uw zwangre Moeder zagh, hoe yemant, in den schijnGa naar voetnoot534
535[regelnummer]
Van Mars, haer vrucht het zwaerd quam binden op de zyde,
En u tot zijn autaer, van uw geboorte af, wijdde.
O onverwinbre Vorst, bedenck eens wie ghy zijt,
Wat ampt ghy nu bekleed. noch laet ons dit verwijtGa naar voetnoot538
Niet snyden in het hart, dat Attila aen 't suffen,Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Zich van een Christe non in 't bedde laet verbluffen.Ga naar voetnoot540
Attila:
Och Offervinder, 't oor is voor die rede doof.Ga naar voetnoot541
Beremond:
Bega geen legerschand, noch brandmerck 't Hunsch geloof.Ga naar voetnoot542
Attila:
't Geloof moet in een' Vorst wat dulden en gehengen.Ga naar voetnoot543
Beremond:
Hy magh zich in geen echt met heiloos bloed vermengen.Ga naar voetnoot544
Attila:
545[regelnummer]
Zy zal door hooger hoop zich voegen naer ons wet.Ga naar voetnoot545
| |
[pagina 736]
| |
Beremond:
Hardneckige aerd volhard in d'aengebore smet.Ga naar voetnoot546
Attila:
Ick wacht haer vast. misschien laet zy heur dwaeling vaeren.Ga naar voetnoot547
Daer komtze. quijt uw ziel, of ghy heur kunt herbaeren,Ga naar voetnoot548
Terwijl ick spreecken ga mijn' Maerschalck Juliaen.
550[regelnummer]
De Goden laeten dit naer mynen wensch vergaen.Ga naar voetnoot550
BEREMOND. URSUL.
Beremond:
Doorluchtighste Vorstin, de Vorst heeft my geboden
U ten autaer van Mars, uit zijnen naem, te nooden,
Door deernis met uw vloot, en Maeghdelijcken stoet.
Nu kuntghe, wiltghe noch, het Koningklijck gemoed
555[regelnummer]
Verzachtende, zoo veel geboeide zielen slaecken,Ga naar voetnoot555
Door eens het outerbeeld met wieroock te genaecken.
Bera u kort, dewijl de krygh geen uitstel lijd.
Ursul:
Het zy ghy Wichelaer, of Offervinder zijt,
Wat verghtghe my, 'tgeen strijd met ons gewoone zede?Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Ick heb my al beraên, en ben in God te vrede.Ga naar voetnoot560
Beremond:
Te vrede? Weetghe niet wiens Goden ghy bestrijd?
Ursul:
Uw Afgoôn, ick beken 't.Ga naar voetnoot562
Beremond:
Zoo gaetghe 't leven quijt,
't En zy ghy Christus naem verzweert voortaen te noemen,Ga naar voetnoot563
En eert die rechte Goôn, waer op wy Hunnen roemen.
Ursul:
565[regelnummer]
Wy roemen eenen God, die alles heeft gebouwt.
Beremond:
Dien blooden dooden God, gehecht aen 't schendigh hout?Ga naar voetnoot566
Ursul:
Dien oock, die alle maght door 't sterven heeft verworven.
| |
[pagina 737]
| |
Beremond:
Der Scythen Goôn zijn noit begraeven noch gestorven.Ga naar voetnoot568
Ursul:
't En waer misschien Jupijn, wiens grafste Kreten eert.Ga naar voetnoot569
Beremond:
570[regelnummer]
Iupijn met Mars om hoogh alle andre Goôn regeert.
Ursul:
Neen Christus heerscht om hoogh met zijnen lieven Vader.
Beremond:
Wiens eenige afkomst werd verkocht door dien verraeder?Ga naar voetnoot572
Ursul:
Een Vader, die ons vrijt door dit verkochte goed.Ga naar voetnoot573
Beremond:
Door 't storten van zijn Kinds onnozel hartebloed?
575[regelnummer]
Hoe kan een Vaders hart zijn afkomst zoo vergeten?
Ursul:
Hoe kan Saturnus zelf zijn eige vruchten eeten?Ga naar voetnoot576
Beremond:
Wie droegh 't begraeven kind herlevende in Gods schoot?Ga naar voetnoot577
Ursul:
Wie voerde uw' Herkules ten hemel, na zijn dood?
Beremond:
Uw rot verslind, en snijd het menschevleesch aen deelen.Ga naar voetnoot579
Ursul:
580[regelnummer]
Neen ghy, na'et moorden, stroopt uw vyands beckeneelen,Ga naar voetnoot580
De huid al warm van 't been, vergult die tot een' kop,Ga naar voetnoot581
Verzwelght het laeuwe bloed: verkropt uw' helschen kropGa naar voetnoot582
Met vrouweborsten, zoet van smaeck, met mannespieren;
Min redelijck dan zelfs de wilde woeste dieren,
585[regelnummer]
En 't al verslindend woud, dat noit at zijns gelijck.
Beremond:
Wy Scythen offren Mars slechs vyanden van 't Ryck,
Die zich aen onze Goôn, en Koningen vertasten.Ga naar voetnoot587
| |
[pagina 738]
| |
Ursul:
Uw Tauren offeren Diaen d'uitheemsche gasten,Ga naar voetnoot588
En paeien de Godin met lillende ingewand,Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Van menschen zonder schuld, een gruwzaeme offerhand.
Ick zwijgh van kindervier; van die, om scheel van GodenGa naar voetnoot591
Vol haets, den nagebuur ter offermaeltijd nooden,Ga naar voetnoot592
Op kruiswegh, en by kerck, vol galms van pijp en zang,Ga naar voetnoot593
En harden 't, nacht en dagh, wel zeven etmael lang.Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Met nuchtren zinnen dan, na'et huppelen en danssen,
Malkandren onderling, by tafelen en kranssen,
Gezeten in den baerd: een yeder vuist een klaeuw,Ga naar voetnoot597
Vol oogen, en vol bloeds; en, na dien moord, al raeuwGa naar voetnoot598
Den doode nagebuur half levende opgegeten.
600[regelnummer]
Quansuis de Godheid smaeckt die kostelijcke beeten.Ga naar voetnoot600
Zoo voed het Heidendom een eewigh moordkrackeel.Ga naar voetnoot601
Zoo maeckt het van de kerk een schricklijck moordtooneel.
Beremond:
Uw Priesters paeien God noch daeghlix op d'autaerenGa naar voetnoot603
Met been, en brein, en bloed, waer in de zielen waeren;Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
Een leckre spijs, een dranck, die boven nektar smaeckt.
Wie 't Hunsch geslaght dan scheld, en menscheneeters maeckt,
Gelyck 't gerucht nu loopt, die maeckt hen noch wat beters
Dan 't Christen volck, met recht gescholden Christeneeters.
Ursul:
Ons Priesters luisteren naer geen' verzierden vond,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Maer naer d'onfeilbre stem, 't Orakel van Gods mond,
Naer Jesus, 's hemels tolck, d'almaghtige, en alwijze,
Die, onder schijn van weite, en wijndruif, tot een spijze,Ga naar voetnoot612
En dranck, zijn lijf en bloed, des nachts, gaf, aen den disch,
Zijn jongren. Heidensch brein, dat Gods geheimenisGa naar voetnoot614
| |
[pagina 739]
| |
615[regelnummer]
Noch mond gelooft, durf bits ons Christeneeters noemen,Ga naar voetnoot615
Om met die lastering zijn' moordlust te verbloemen:
Maer zoo door ons autaer des Hooghsten eer verkort,
Of eenigh mensch, aen lijf of lidt, beledight word,Ga naar voetnoot618
Zoo ruim ick 't veld van zelf, en geef u dit gewonnen.
Beremond:
620[regelnummer]
By u verheft men hoogh de zuiverheid der Nonnen,Ga naar voetnoot620
En echteloozen staet, met hoop van dubbel heil;
Daer midlerwijl de faem geen ander volck zoo geil,
Noch hitsigh scheld dan dit, 't welck, op de vont geteeckent,Ga naar voetnoot623
Zelf overspel geen schand, noch bloedschand schennis rekent;Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
't Welck, onder schijn, dat elck de Godheid offer brengt,
De lampen dompt, terstond in 't honderd zich vermengt,Ga naar voetnoot626
En acht geoorelooft een blinde en donkre schennis.Ga naar voetnoot627
Ursul:
Een maeghd aen God verlooft, als ick, heeft gansch geen kennis
Aen zulck een vreemde tael, die ghyliên best verstaet.Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Dit weet ick, waer een Hun of Got zijn klaeuwen slaet,
Al roockende van moord, daer blijft niets ongeschonden.Ga naar voetnoot631
Hun dartle moedwil staet aen kerck noch koor gebonden.Ga naar voetnoot632
De wyde weereld waeght van 't jofferengeschreeuw.Ga naar voetnoot633
En wat mijn heir belangt; des winters viel noit sneeuw
635[regelnummer]
Zoo zuiver, uit de lucht, op uw Rifeesche bergen,Ga naar voetnoot635
Als Ursuls Maeghden zijn, die sneeuw en hagel tergen.Ga naar voetnoot636
Beremond:
Beleefde Maeghd, ghy streckt u zelve een lastigh juck.Ga naar voetnoot637
Geluckigh stond uw staet, begreept ghy uw geluck.Ga naar voetnoot638
Ursul:
Ontdeckme mijn geluck, waer in het zy gelegen.
Beremond:
640[regelnummer]
In 't hart van Attila, tot Ursuls hart genegen.
Val Mars terstond te voet, uw' dooden ongod af.Ga naar voetnoot641
| |
[pagina 740]
| |
Verbid dees bange Stad van haer gedreighde straf.Ga naar voetnoot642
Bescherm uw eigen lijf, met eenen d'andre troepen.Ga naar voetnoot643
Aenvaerd des weerelds kroon: ghy wordt'er toe geroepen.
645[regelnummer]
Britanje waer te kleen voor zulck een groote ziel,
Op wie het keurigh oogh des grootsten Konings viel.Ga naar voetnoot646
Al 't leger offert u zijn beuckelaers, en speeren,
Ghy kunt dit oorloghsspel in bruyloftsspel verkeeren.
Hoe beurt uw Eiland dan ten hemel zynen kop!
650[regelnummer]
Hoe haelt dit huwelijck uw' stam zoo hoogh in top!
Nu ghy op 's Vorsten troon zoo trots te prijck gaet zitten,Ga naar voetnoot651
En paert de wapenen der Hunnen met uw Britten.
De heerelijckste kroon bestraelt alree uw hoofd.
Ursul:
Uw aenzoeck koomt te spa, by een aen God verlooft.
655[regelnummer]
Ick heb een' Bruidegom, een eenigh' Zoon, verkoren,
Den schoonsten, die noch oit van vrouwen werd geboren;
Den maghtighsten, die oit een Konings troon bezat;
Den rijcksten, die oit roemde op onuitputbren schat;
Den goedertierensten, die yemant viel genadigh;Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Getrouw in zijn belofte, in liefde, en min gestadigh;Ga naar voetnoot660
Dat's Jesus, dien ick min, en voor wiens kroon ick stry.
Beremond:
Hier koomt al weer een vlaegh, de zelve raezery.Ga naar voetnoot662
Ontstelde harssens, och! hoe zal ick u genezen?Ga naar voetnoot663
Versmaed ghy Attila? wie kan toch grooter wezen?
665[regelnummer]
't Gestarrent suizebolt, het aerdrijck beeft voor hem.
De baeren van de zee gaen glippen voor zijn stem.Ga naar voetnoot666
Zijn scepters reicken, van Maeotische moerasschen,Ga naar voetnoot667
Tot aan de golven toe, die Atlas voeten wasschen.Ga naar voetnoot668
In't Noorden hy den kop des Ysbeers stucken slaet.Ga naar voetnoot669
670[regelnummer]
In't Oosten deist voor hem de schuimenden Eufraet.Ga naar voetnoot670
In't Zuiden zweeten Nijl en strand der Africaenen.Ga naar voetnoot671
Versmaedghe 't godlijck hoofd van zoo veel onderdaenen?
Ursul:
'k Versma dat gruwlijck hoofd, dien borsteligen baerd,Ga naar voetnoot673
| |
[pagina 741]
| |
Dien platten neus, 't gezicht, dat ongediert vervaert,Ga naar voetnoot674
675[regelnummer]
Dien muil, die Jesus bloed verzwolgh met droncke togen.Ga naar voetnoot675
De tyranny ziet hem ten norsse en dwaelende oogen
En aenzicht uit. 'k versma dat zwijnshair van dien Scyth,
Daer d'aerdboôm niet alleen, maer God om hoogh van lijd.Ga naar voetnoot678
't Onnozel zoghlam zal met wreede wolven paeren,
680[regelnummer]
De bloode tortelduif in 't arendsnest vergaeren,
Het kiecken, en de vos gaen treên in een gespan,Ga naar voetnoot681
Eer ick Gods trouw verzaeck, om zulck een aertstyran.
Beremond:
Zoo u de Veldheer niet gedreight had, heet van tooren,
Toen ghy hem flus begroete, en eer beweest, mijn oorenGa naar voetnoot684
685[regelnummer]
Die zouden ongebelght niet hooren zulck een' smaed,Ga naar voetnoot685
Dien Grootvorst aengedaen, die naer uw huwlijck staet.
Vorstinnen weeten, hoe men Koningen bejegent,
En wat heur past, die min met kroonen zijn gezegent:Ga naar voetnoot688
Dies bid ick, toom uw moed, gesteurde Koningin.Ga naar voetnoot689
690[regelnummer]
Aenvaerd dit wieroockvat, het pand van 's Konings min.
Vergun my toch dees eer, dat ick uw ziele redde,
Uw lijf met een, en ley zoo schoon een Bruid te bedde.
Vat aen dit wierroockvat, en nader den autaer,Ga naar voetnoot693
Een toevlught, en een wijck, in 't uiterste gevaer.Ga naar voetnoot694
Ursul:
695[regelnummer]
Vergeef het my, o God, heb ick dees reine handenGa naar voetnoot695
Besmet door wieroockreuck voor afgod Mars te branden.
Ben ick van Wichelaers verraeden, en verrascht:
Heb ick my schandelijck bezoedelt en vertast.Ga naar voetnoot698
Daer leit het godloos vat, gebryzelt en gebroken.
700[regelnummer]
Genade, o God, indien ick 't offer heb geroken.
Mijn Bruigom, heb ick oock, op dit afgodisch feest,
Door 't wierroockvat verzaeckt den trouwring van uw' Geest?
Wat Rijn, wat stroom, wat meer, wat grondelooze plassen
Vermogen lijf en ziel van deze vleck te wasschen?
705[regelnummer]
Messias, slaeptghe nu? en vaertghe niet beneên?
Ghy hebt weleer de slang den neck en kop vertreên.Ga naar voetnoot705-706
| |
[pagina 742]
| |
Vertre dit loos serpent, dat door vervloeckte wettenGa naar voetnoot707
Uw kuische zielen durf bezoedlen en besmetten.
Beremond:
O Vader Mars, Jupijn, Merkuur, en Herkles, ziet,
710[regelnummer]
Wat durf dit heiloos zaed, wat gruwlen doet het niet?Ga naar voetnoot710
Verdaedight, het is tijd, uw heilige offerdissen,Ga naar voetnoot711
Uw beelden, tempelen, uw zielgeheimenissen,Ga naar voetnoot712
En d'offervaten, uw' autaeren toegewijd.
O Goden, toont dat ghy geen blinde Goden zijt;
715[regelnummer]
Gelijck d'erfvyanden, die uwen dienst verzwoeren,Ga naar voetnoot715
Dit daeghlix in den mond, en op de tonge voeren.
Gequetste Goden, toont, dat ghy uw haeters haet,
En die uw Godheid schend niet ongeschonden laet.
ATTILA. BEREMOND. JULIAEN.
Attila:
Hoe roeptghe zoo verbaest? begintze niet te wijcken?Ga naar voetnoot719
Beremond:
720[regelnummer]
Daer vlught dat helsch gedroght: dat heenen gaetze strijcken.Ga naar voetnoot720
Men volgh heur na. men straf dit lasterlijck bedrijf.Ga naar voetnoot721
Moet ons godvruchtigheid dit lyden van een wijf?
Van een die achter land de landen gaet beroeren,Ga naar voetnoot723
En op haer zyde treckt al wat zy aen kan snoeren?Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
Dit wieroockvat getuight van haeren overmoed.
Daer leit het neergesmackt, getrappelt met den voet,
Geborsten, en geblutst, in ste van aengebeden;Ga naar voetnoot727
Gods wieroock hier en daer in slyck en stanck vertreden,
In 't aengezicht van 't beeld, van onzen Vader Mars.
730[regelnummer]
Ghy ziet dit beeld gekeert. de God ziet overdwars.Ga naar voetnoot730
Hy heeft het gruwelstuck alree den neck geboden.
Rechtvaerdighste, waeck op. verdaedigh 't Recht der Goden.Ga naar voetnoot732
Attila:
Hebt ghy haer niet verzet, en gafze niet wat bots?Ga naar voetnoot733
| |
[pagina 743]
| |
Beremond:
Zy luisterde naer my, gelijck een doove rots
735[regelnummer]
Naar 't ruisschen van de zee. wie zagh oit yet verkeerders?Ga naar voetnoot735
Zy luisterde, gelijck, naer 't prevlen des bezweerders,
De slang, die met den staert zorghvuldigh d'ooren stopt.Ga naar voetnoot736-737
z'Is, tot de keel toe, dicht van Christus lucht gepropt,Ga naar voetnoot738
In dwaeling opgegroeit. zy schuwt gezonde spijzen,
740[regelnummer]
Als doodelijck vergif, en spreeckt 'er van met ijzen.Ga naar voetnoot740
Attila:
Een jong scholier hoeft tijd, en klimt van trap tot trap.
Beremond:
De kruick houd allerlangst den reuck van 't eerste sap.Ga naar voetnoot742
De puimsteen bryzelt eer den diamant tot mortel,Ga naar voetnoot743
Dan ghy dit steeckligh zaed, dit onkruid, met den wortel
745[regelnummer]
Geheel en al verdelght. de boosheid hecht te vast,
Die in gebeente, en mergh van jongs op groeit en wast.
Dit wulpsche brein durf stout dien gryzen baerd bedillen.Ga naar voetnoot747
Die haer verzetten wil, zal tijd en arbeid spillen.Ga naar voetnoot748
Attilla:
Mijn Venus, mijn Godes, benydghe Adoon uw min?Ga naar voetnoot749
Beremond:
750[regelnummer]
Misschien tot uw geluck. wie zijn doodvyandin
Het bed vertrouwt, behoeft gewisse en vaste borge,Ga naar voetnoot751
Dat zy, als Belus zaed, hem prieme noch verworge,Ga naar voetnoot752
Die, droncken van den most, in haeren arrem slaept.Ga naar voetnoot753
't Autaerboeck van dit rot verhaelt een stuck dat gaept,Ga naar voetnoot754
755[regelnummer]
En slaet op deze zaeck; men magh het overwegen.
't Assyrisch leger hiel een Joodsche stadt belegen.Ga naar voetnoot756
Een uitgemaeckte Weeuw komt listigh uit in 't endGa naar voetnoot757
Naer 't leger, en bekoort den Veldheer in zijn tent,Ga naar voetnoot758
| |
[pagina 744]
| |
Die luttel docht, dat zich 't Hebreeusche volck wou wreecken.Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Zy munt in schoonheid uit. z' is prachtigh uitgestreecken,Ga naar voetnoot760
Met perlen en gesteent. een aengenaeme geur
Van myrrhe rieckt het hair en alle leden deur.Ga naar voetnoot762
Hy moe gedanst, en heet, verwacht zijn lief in 't bedde.Ga naar voetnoot763
Die schalcke, op datze zich en hare burgers redde,Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Na 'et samlen, grypt in 't end, zoo schelmsch, als onvervaert,Ga naar voetnoot765
Daer Holofernes ronckt, met d'eene hand het zwaerd,
Dat aen de bedsteê hangt, met d'ander hand de locken,
En houwt hem 't hoofd van 't lijf, en zoo naer stadt getrocken,
Met dezen vetten roof; die 's morgens, als het daeght,Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
Ter muren af, den schrick in 't gantsche leger jaeght,
En 't heir verstroit. geloof, dit zijn van haer gezellen.
Zy vlammen op de muis, en vaele muizevellen:Ga naar voetnoot772
Zoo schelden zy den Hun, om zyn gewoone draght.Ga naar voetnoot773
Wie weet wat deze vloot u brouwen wil by nacht?Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
In wat verstand zy staen met dees beneepe wallen?Ga naar voetnoot775
Hoe 't zy, dit Maeghdenheir my geensins kan gevallen.Ga naar voetnoot776
Trock vrouwvolck oit met mans zoo sterck op legers aen?
Dees Ursul speltme krygh, met haer gekruiste vaen.
Waeck op, eer zy u tent gewapent overrompelen.
Juliaen:
780[regelnummer]
't Is overwegens waerd. de Hopliên mogen mompelen,
Dat Attila niet meer in 's oorlooghs renbaen loopt,
Noch 't brieschend paerd van Mars met scharpe sporen noopt.
De laffe soudenier, getreên in 's meesters stappen,Ga naar voetnoot783
Zal, sluimrende op de wacht, van dagh tot dagh verslappen;
785[regelnummer]
De Keulsche Burgery herscheppen aêm en moed.
De Koningh zie wel toe, en raem een' vasten voet.Ga naar voetnoot786
Attila:
Mijn hart gevoelt de Liefde en Oirbaer t' zamen stryen.Ga naar voetnoot787
Besluit ghy met u beide. ick laet u twee betyen.Ga naar voetnoot788
Beraemtghe, dat men geen van 't Maeghdenleger spaer,
790[regelnummer]
Zoo wil ick dat men noch de Koningin bewaer.Ga naar voetnoot790
| |
[pagina 745]
| |
REY VAN AGRIPPINERS.
Zang:
O Agrippine, 't hoofd der Belgen,Ga naar voetnoot791
En alleroudste Stad na Trier,
Daer Ubien met Roomsche telgen
Gevlochten werden, toenze hier
795[regelnummer]
Gejaeght, den Rijnstroom overvoeren,
Om woest geweld te wederstaen,
En, voor Vipsaen, uw' Vader, zwoeren
August, zijn' Schoonvaêr, onderdaenGa naar voetnoot798
Te blyven, als zy Caesar deeden:Ga naar voetnoot793-799
800[regelnummer]
Ghy Rijnstad zijt, gelijck een klip,Ga naar voetnoot800
Veel stormen moedigh doorgestreden,Ga naar voetnoot801
Van ouds, en lang eer Mark Agrip
(Spijt Maes en Moezel, uw gebuuren)
Ley d'eersten grondsteen van uw muuren.
Tegenzang:
805[regelnummer]
Ghy werd naemhaftiger door zyneGa naar voetnoot805
Doorluchtigheid, en danckt hem noch.
Ghy baerde uw Voester, Agripyne,Ga naar voetnoot807
Gekoestert met uw druivezogh;Ga naar voetnoot808
Gewieght op 't ruisschen uwer Beecke;Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Dies zy u heuren naem vereert,
En, trots al d'omgelege streecke,
Met eenen bouwtroep u vermeert.Ga naar voetnoot812
Toen scheen, door 't steigren uwer wallen,Ga naar voetnoot813
Al wat den Rijn, uw' stroom, bevocht,
815[regelnummer]
Een nieuwe schrick op 't hart te vallen.
Ghy werd begroet en aengezocht.
Al die naer 's Tibers vriendschap stondenGa naar voetnoot817
Gezanten aen uw Vaders zonden.Ga naar voetnoot818
Zang:
Ghy waert van aenvang Rome in zeden,
| |
[pagina 746]
| |
820[regelnummer]
En straeten, en gebouw gelijck.Ga naar voetnoot820
Ghy had uw Capitool, betreden
Van Raed en Ridder, streckte een wijckGa naar voetnoot822
Den bangen balling met uw grachten.
Trajaen ontfing hier kroon en staf,Ga naar voetnoot824
825[regelnummer]
En ghy uw driemael vijf geslachten,Ga naar voetnoot825
Die hy u met veel vrydoms gaf;Ga naar voetnoot826
Om op het burgerlijck te passen,Ga naar voetnoot827
En raed en oorloogh te bekleên.Ga naar voetnoot828
Dees Adel, zedert aengewassen,
830[regelnummer]
Gaet moedigh op zijn schilden treên,Ga naar voetnoot830
Verdient door prijs, in krijgh gestreecken,Ga naar voetnoot831
Of steeckspel, daerze niemant weecken.Ga naar voetnoot832
Tegenzang:
Maer uwe glori ging veel verder,
Dan d'eer van 't Keizerlijck verbond,
835[regelnummer]
Toen d'eerste Apostel, en Aertsharder
U zijn' Scholier Materren zond;Ga naar voetnoot835-836
En uwe Burgers, tam als schaepen,
Gebogen voor 's Aertsbisschops staf,
Hem offerden geweer en wapen,
840[regelnummer]
En, zweerende Teutates af,
Oock Hesus gruwelijcke autaeren,Ga naar voetnoot840-841
Gekristent werden op hun hoofd,Ga naar voetnoot842
En stonden zedert, als pylaeren,
Van kerck of Godsdienst noit berooft,
845[regelnummer]
Gelijck veel omgelege landen,
Hersmet door bloedige offerhanden.Ga naar voetnoot846
Zang:
Ghy volght der wyze Vadren regel.Ga naar voetnoot847
De sleuteldrager, Gods poortier,
Bewaeckt uw poort, bewaert uw zegel,Ga naar voetnoot849
| |
[pagina 747]
| |
850[regelnummer]
Aen parckement, of op pappier;Ga naar voetnoot850
Ghy zelf der Heiligen gebeenten,Ga naar voetnoot851
En 't overschot des Martelaers,
In goud, en zilver, en gesteenten,
Verlicht van lamp, en wassekaers.
855[regelnummer]
Ghy eert de Mauren, en Thebaenen,Ga naar voetnoot855
Die 't veld bebloedden, om de Stad,Ga naar voetnoot856
En streên met omgekeerde vaenen,Ga naar voetnoot857
In 't perck, daer Jesus voor hen trad.Ga naar voetnoot858
Kappellen, cellen, kloosters, kercken
860[regelnummer]
U meer dan muur of torens stercken.
Tegenzang:
Benijde Stad, waer toe geboorte
En aenwas van uw' ouden wal
Geroemt? nadien men, voor uw poorte,
Vast dreight dit Ellefduizendtal,Ga naar voetnoot864
865[regelnummer]
En u met facklen, zwaerden, koorden;Ga naar voetnoot865
Nu 's oorlooghs onweêr ijslijck raest,
En schricklijck buldert, uit den Noorden,
En in den brand der huizen blaest.
Wat baeten u de gryze hairen?Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
Wat baet der mannen arrebeid?
Wat kercken, kloosters, of autaeren?
Indien een Hun, Gods vyand, zeit,
Als 't licht uw smoockend puin beschyne:
Op deze plaets stond Agrippyne.
|
|