De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 579]
| |
Het vyfde bedryf.
GIJSBREGHT VAN AEMSTEL. BADELOCH. BODE.
Gijsbreght:
Myn lief, hoe hebtghe dus uw oogen uitgekreten?Ga naar voetnoot1289
Badeloch:
1290[regelnummer]
Nu ghy behouden zijt is al mijn leet vergeten,
Mijn trouwe bruidegom, mijn hoofd, mijn troost, mijn schat:Ga naar voetnoot1291
Nu ghy behouden zijt, wat geef ick om de stad,
Om al des weerelds goed! hoe zijtghe hier gekomen?
Gijsbreght:
Na dat de vyand nu den Dam had ingenomen,
1295[regelnummer]
Nam ick en 't overschot na'et raedhuis toe de wijck,
En hiel hem staen met kracht, als water voor den dijck;Ga naar voetnoot1296
Wen 'tlandvolck opgeklept zich zoeckt by nacht te redden,Ga naar voetnoot1297
En brengt vast zoden aen, en steenen, paelen, bedden
En bulsters, en al 't geen den zeedijck stutten kan,Ga naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
Daer die is doorgeweeckt; en zweet met alle man.Ga naar voetnoot1300
Dat speet den grooten Reus, die liet zich vreeslijck hooren,Ga naar voetnoot1301
En stack met hals en hoofd, gelijck een steile toren
En spitze, boven 't volck en alle hoofden uit,Ga naar voetnoot1302-03
En scheen een olyfant, die omsnoft met zijn' snuit.Ga naar voetnoot1304
1305[regelnummer]
Zijn spietze was een mast in zijne grove vingeren.
Ick zagh hem man op man gelijck konijnen slingeren
Wel driemael om zijn hoofd, gevat by 't eene been,
En kneuzen dan den kop op stoepen of op steen.
Hy kan met zijnen pols een' burghwal over springen.
1310[regelnummer]
Hy proeft op grendelen de deughd der staele klingen,Ga naar voetnoot1310
En houwt met eenen slagh door yzer en door stael,
En proeft zijn beckeneel op poorten van metael.Ga naar voetnoot1312
Hy scheen een Polyfeem, het krijghsvolck scheen zijn kudde.Ga naar voetnoot1313
De toren van 't stadhuis beweeghde zich en schudde,
| |
[pagina 580]
| |
1315[regelnummer]
Zoo dick hy op een' post, of op den gevel stiet.Ga naar voetnoot1315
Hy vreesde Herkles knods noch Samsons vuisten niet.
De Kermers volgen hem, en Noorderlandsche knechten.
Men voert den stormbock aen: men gaet de ladders rechten,Ga naar voetnoot1318
En klimt, met d'eene hand ten gevel uitgestreckt,
1320[regelnummer]
In d'ander met den schild, die hals en hooft bedeckt
Voor eene hagelbuy van steenen hout en pijlen.
Ons jeughd, daer tegens aen, die wentelt heele stijlen
En eicke balleken, en uitgelesen hout,Ga naar voetnoot1323
En wat' er is van ouds tot pracht en prael gebouwt,
1325[regelnummer]
Van boven in den hoop; en ofze luttel hoopen,Ga naar voetnoot1325
Zoo dient het om hun huid ten diersten te verkoopen,
En Burgemeesteren en Raeden voor te staen,Ga naar voetnoot1327
Tot quyting van den eed haer overheid gedaen.
Men ziet'er zelf het bloed der overheid verhitten,
1330[regelnummer]
En stijven de gemeent: behalven die hier zittenGa naar voetnoot1330
Blootshoofd, en half gekleed, en zonder weer te bien,Ga naar voetnoot1331
Van zwacken ouderdom; en durreven wel zienGa naar voetnoot1332
Zoo eerelijck een dood kloeckhartigh onder oogen;Ga naar voetnoot1333
En vechten met hun hart, nu handen niet en mogen.Ga naar voetnoot1334
1335[regelnummer]
Een deel der burgery beneen met hellebaerd
En sabelen en spiets de poort en muur bewaert.Ga naar voetnoot1336
Ick steegh den toren op, die boven 't dack koomt rijzen,
In 't midden van 't stadhuis; van waer men u kon wijzen
De tenten om de stad, en hoe al 't leger lagh,
1340[regelnummer]
En van wiens trans men flaeuw den Dom van Vitrecht zagh,
By klaer en helder weer. 'k zagh hier uit hoeze streden,
En met den storrembock de poort geweld aen deden,
En ramden reis op reis, verdadight door een dack
Van schilden dicht gevoeght. de deur gaf krack op krack.
1345[regelnummer]
Wy stelden flux in 't werck de dissels en de bijlen,
En hieuwen in het rond in stucken alle stijlen,
En stieten spitze en al 't gevaert van boven af;Ga naar voetnoot1347
Het welck een' slagh en roock de marreckt over gaf,
En maeckte een vreeslijck loch in zoo veel ysre koppen;Ga naar voetnoot1349
| |
[pagina 581]
| |
1350[regelnummer]
Dat anderen terstond, gevoeght in orden, stoppen.Ga naar voetnoot1350
Terwijle stack de kerck de naeste huizen aen.
Van daer begon de vlam in 't leien dack te slaen
Van 't Raedhuis, en de roock en smoock verblinde ons oogen.
De poort bezweeck, het volck quam raezende ingevlogen.Ga naar voetnoot1354
1355[regelnummer]
'k Was al mijn vrienden quijt, en stond verbaest en stom.Ga naar voetnoot1355
Badeloch:
En zaegtghe doen noch niet na vrouw en kinders om?
Gijsbreght:
In die verbaestheid scheen een wolxken uit den hoogen
En goddelijcke glans te blincken voor mijn oogen,
En uit die heldre wolck quam eene stemme voort.
1360[regelnummer]
Ick heb het licht gezien, en zelf de stem gehoort:
O Gijsbreght, laetghe nu Klaeris uw nicht verlegen?Ga naar voetnoot1361
Magh u oom Gozewijn, die grijze, niet bewegen?Ga naar voetnoot1362
En steltghe huis en vrouw en kindren in gevaer?
Doen schrickte ick, en steegh af, en packte my van daer,
1365[regelnummer]
Door een' verholen gang, die uitkoomt in een' kelder.
'k Aenbad het heiligh licht, dat voor my ging zoo helder.
Ick raeckte op straet, en quam gevaerlijck in d'abdy.Ga naar voetnoot1367
Maer niemant gaf gehoor, noch luisterde na my,
Die tegens 't noodlot aen noch reuckeloos wou wrijten,Ga naar voetnoot1369
1370[regelnummer]
En boven op het dack my in het uiterst quijten:
Want eer ick boven quam, lagh poort en post om veer:
Dies gleê ick by een touw in 't kloosterschuitjen neer,
Dat juist noch achter lagh, en 'k voer den Aemstel over.
Daer klom ick op een' boom, nu dor en zonder lover,
1375[regelnummer]
En luisterde en zagh toe, hoe 't met d'abdy verging.
My docht dat ick 't misbaer met bey mijn ooren ving,
En zagh, doen ick een poos verbaest had zitten proncken,Ga naar voetnoot1377
Een' dicken roock en smoock, en na den roock de voncken.
Ick hoorde paerdevolck, dat langs de Doelebrugh
1380[regelnummer]
Quam trapplen na ons toe. mijn voeten werden vlugh.
Men had, o groot verzuim, dees brugh niet afgesmeten.Ga naar voetnoot1381
Ick vloogh'er heen, en zocht te stillen die vast kreeten,
En gaf hen moed, en wou de ruiters houden staen:Ga naar voetnoot1383
| |
[pagina 582]
| |
Zy zouden achter my de brugh in stucken slaen,
1385[regelnummer]
Of steecken die in brand: maer niemant durfde 't waegen.
Oock zagh ick d'oude zy nu branden lichter laegen;Ga naar voetnoot1386
Een voorbo van het geen was naderhand gebeurt,
En dat de Middeldam alreê most zijn gescheurt:Ga naar voetnoot1388
Dies gaf ick 't op, en voort de gansche stad ten besten,Ga naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
En waerschuwde yeder een, en gafme langs de vesten
Na'et slot toe, met een' sleep van menschen arm en rijck,
Een' troosteloozen hoop, die herwaert neemt de wijck.
Bode:
Most ick den Bisschop noch zien sterven en d'abdisse?
Och vader Gozewijn! och reine maeghd Klaerisse!
Gijsbreght:
1395[regelnummer]
Hoe is het mogelijck dat ghy 't hebt konnen zien?
Bode:
't Is mooghlijck, guntghe my dat ick u daer op dien.Ga naar voetnoot1396
Doen Heemskerck Borsselen gevelt had voor uw oogen,
Lagh 't lijck ter zijden 't koor, in eenen hoeck getogen,
Na dat ick in den drang des vyands my verstack,
1400[regelnummer]
Mits ghy te rugge weeckt, en vielt dat pas te zwack.Ga naar voetnoot1400
Zoo dra men, om den brand, de groote kerck most ruimen,
Ontwapende ick den doode, en zette helm en pluimen
Van Borsselen op 't hoofd, en toogh zijn rusting aen,
En bond het zwaerd op zy; om in dien schijn te gaenGa naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
Ons vyanden bespien, en letten hoe men 't maeckte.Ga naar voetnoot1405
Ick volghde Haemsteê na, doen hy in 't klooster raeckte,
En vloogh de kerckdeur in, daer Gozewijn noch zat,Ga naar voetnoot1407
In 't midden van den rey, die even vierigh bad,
En door een vast geloof op God zoo moedigh steunde,
1410[regelnummer]
Dat niemant zich het woên der vyanden en kreunde.Ga naar voetnoot1410
Hy scheen een zon gelijck, en zy de klaere maen;
Al d'andren starretjes, die bly ten reye gaen,
En juichen om dees twee, daer zy haer' glans uit scheppen.
Men zaghze naulix yet dan kuische lippen reppen.
1415[regelnummer]
Maer Haemsteê vaert hem toe met opgestroopten arm,Ga naar voetnoot1415
Beklad en rood, en van Kristijnes bloed noch warm,Ga naar voetnoot1416
| |
[pagina 583]
| |
En vat hem by den baerd met d'eene, met den degen
Gereed in d'ander hand, bebloed en bloot. mit stegenGa naar voetnoot1418
De nonnen op, en geen, hoe lieflijck van gemoed,
1420[regelnummer]
Die geen leeuwin geleeck, wanneerze brult en woed,
Vermits de jaeger 't nest wil plondren en berooven.
Zoo quam oprechte trouw en eedle gramschap boven.
Zy worstelen een wijl. Klaeris zet voet by voet,Ga naar voetnoot1423
Omarremt Gozewijn, omringt van haeren stoet.
1425[regelnummer]
Wie zou 't godvruchtigh hoofd een hair bezeeren konnen,Ga naar voetnoot1425
Omheint met eenen muur van godverloofde nonnen,
Gestrengelt arm in arm? o Christelijcken knoop!
Ick zie de deughden zelfs, Geloof, en Liefde, en Hoop,Ga naar voetnoot1428
Met haere zusteren, die tegens Ondeughd strijden,
1430[regelnummer]
En na den zege staen door kruis en medelijden.Ga naar voetnoot1430
De vyand stond versuft, en deisde om deze zaeck:Ga naar voetnoot1431
Maer 't aenzien van Klaeris beweeghde 't hart tot wraeck,Ga naar voetnoot1432
En bragt hem in den zin den moord van zijnen vader,
En dat zy d'afkomst was van Velzen den verraeder.Ga naar voetnoot1434
1435[regelnummer]
Hy blaeckte, en kreegh een koorts, en door de koortze dorst
Na haer en Aemstels bloed, en stiet eerst door de borst
Met zijn bemorste poock dan d'eene non dan d'ander.Ga naar voetnoot1437
Zy vielen over hoop, en lagen by malkander
In 't rond, gelijck een krans van roozen wit en rood.Ga naar voetnoot1439
1440[regelnummer]
Doen stond Klaerisse daer by Gozewijn, ontbloot
Van menschelijcke hulp. ghy zoudze bey zien proncken,
Als bloemen op haer' steel, in eenen beemd, verdroncken
Van eenen rooden plas. d'een zuchte noch, en d'een
Vertrock het hoofd, die d'arm, en deze noch haer been.
1445[regelnummer]
Een ander had den geest zoo daetelijck gegeven.
De Bisschop, schoon hy stond op d'oever van zijn leven,
En toomde zich niet in van gramschap en van rouw:
Vw vader ley de hand wel eerloos aen een vrouw,
Maer zoop noit vrouwenbloed, of is daer om gelastert.Ga naar voetnoot1449
1450[regelnummer]
Dus blijckt het, datghe zijt een overwonnen basterd,Ga naar voetnoot1450
Na lichaem en na geest, nu ghy uw' aerd betoont
Aen nonnen, die altijd in 't woeden zijn verschoont.
| |
[pagina 584]
| |
En d'ander antwoord hem: ghy zult die eedle Reien
Als basterdbisschop dan gaen volgen en geleien.Ga naar voetnoot1454
1455[regelnummer]
Hardneckige, legh nu den valschen mijter neer.
Zoo sprack de basterdzoon, en ruckte hem om veer
Met stoel met al in 't bloed: de mijter viel 'er mede.Ga naar voetnoot1457
Klaerisse viel 'er by, doen zy haer beste dede,Ga naar voetnoot1458
En hiel hem even sterck om zijnen hals gevat,Ga naar voetnoot1459
1460[regelnummer]
En scheen gevormt albast, met purper overspat.Ga naar voetnoot1460
Hy duwde 't bloedigh zwaerd in 's grijzen loome zyde.Ga naar voetnoot1461
Tot aen 't verguld gevest. zoo zaghmen eer, ten tijdeGa naar voetnoot1462
Van 't blinde heidendom, voor 't aengesteken vier,Ga naar voetnoot1463
Met 's priesters mes gekeelt een' witten offerstier,Ga naar voetnoot1464
1465[regelnummer]
Wiens gladde hoornen goud, wiens lenden kranssen decken.
Gijsbreght:
Hoe droegh Klaerisse zich?
Bode:
Zy holp den degen trecken
Vit 's ooms gewonde zy, en zette hem terstond
Den mijter op het hoofd, en kust den bleecken mond.
Hy opent pijnelijck zijn half-geloken oogen,Ga naar voetnoot1469
1470[regelnummer]
En zietze noch eens aen, en schijnt met haer bewogen,
Die hem zijn oogen luickt. hy geeft den lesten zucht.Ga naar voetnoot1471
Zy vangt den veegen geest, en die benaeuwde lucht,
Ga naar voetnoot1472
En zwijmt een poos van druck. maer Haemsteê, eerze wederGa naar voetnoot1473
Bekoomt, die worrept haer op 't doode lichaem neder,
1475[regelnummer]
En boet 'er schendigh meê zijn' godvergeten lust.
z'Ontwaeckt in 't ende, en word van 't schellemstuck bewust,
En roept: mijn bruidegom, zie neder hoe ick lije,Ga naar voetnoot1477
En hoemen my schoffeert. o zuivre maeghd Marije!Ga naar voetnoot1478
O Klaere, aenschouwtghe dit? vrouw Machtelt, zie uw kind.
1480[regelnummer]
De booswicht slaet heur klaght en woorden in den wind,
Gelijck een vogel grijp 't gepiep der simple duiven,Ga naar voetnoot1481
Wen hy 'er uit de vlught een vast krijght in zijn kluiven.Ga naar voetnoot1482
Ga henen, zeit hy, klaegh uw moeder uwe smart.
| |
[pagina 585]
| |
Hy trappeltze op den buick, en op 't benaeuwde hart,
1485[regelnummer]
Dat haer het bloed ten neus en monde uit quam gevlogen,
En zy den doodsnick gaf, en sloot die hemelsche oogen,
En uitging ofze sliep, in 's Bisschops open arm.
Badeloch:
Hoort God dan langer niet na'et jammerlijck gekarm
Van zijn verkore schaer? of lust het hem de boosheidGa naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
Te stijven in haer quaed, door zijne straffeloosheid?
Gijsbreght:
Was doen zijn moed gekoelt van alle schendery,
En d' oude wrock gepaeit?Ga naar voetnoot1492
Bode:
't En bleef'er noch niet by.
Niet verre van 't autaer, vereert met rijcke gaven,
Stond een albaste tombe: in deze lagh begraven
1495[regelnummer]
Het kostelijck gebeente en d'overheilige aschGa naar voetnoot1495
Van een, die om 't geloof aen God gemarteld was;
Daer most de snoode schelm zich zelven noch aen wreecken.
't Is wonder, als God zwijght, dat dooden niet en spreecken.
Hy schon en sloegh 'er aen zijn klaeuwen vuil van bloed,Ga naar voetnoot1499
1500[regelnummer]
En brackze toornigh op met grooten overmoed.Ga naar voetnoot1500
Terstond quam hem een geur en yet wat lieflijcks tegen:Ga naar voetnoot1501
Maer die verwaten mensch, wat zou zijn hart bewegen?Ga naar voetnoot1502
Hy vaert al voort, en stroit de beenen hier en daer,
En smijt de tombe in twee, en breeckt 't gewijde autaer,Ga naar voetnoot1504
1505[regelnummer]
En doet terstond den brand in 't dack van 't klooster steecken.
Het vier nam d'overhand, waer voor de plondraers weecken.
Ick quam ontrent de Beurs, te water uitgebouwt,
Nu half gebrand, en zagh al 't zilverwerck en goud,
Geplondert heilighdom, tapijten en schildrijen,Ga naar voetnoot1509
1510[regelnummer]
Schaerlaken en fluweel, langs heen de gaelerijenGa naar voetnoot1510
Geworpen over hoop, daer Grobber hiel de wacht.
De vlamme speelde in 't goud, en schitterde by nacht.
Men zagh'er by een schaer van weduwen en weezen,
Bekreten en bedruckt, en die noch arger vreezen.Ga naar voetnoot1514
1515[regelnummer]
Zoo raeckte ick onbekent door 't krijghsvolck heen by 't slot,
| |
[pagina 586]
| |
Tot berging van mijn lijf. 'k vertrouw my u en God.
De wind steeckt op, men hoort hem in de vlammen bruizen.
Een zee van gloed verdrinckt al d'overige huizen.
De burgh lijd last. 't waer best dat ghy een' uitval deed,Ga naar voetnoot1519
1520[regelnummer]
En dan de brugh afbraeckt.
Gijsbreght:
Mijn broeder staet gereed.
BADELOCH. AREND VAN AEMSTEL. GIJSBREGHT VAN AEMSTEL. BROER PETER. VLUGHTELINGEN.
Badeloch:
Wat zienwe te gemoet? de burghzaet koomt gevloden.Ga naar voetnoot1521
Mijn man loopt weer te rugh, en zoeckt vast by den doodenGa naar voetnoot1522
Zijn' broeder, dien hy mist, en al te trouw bemint,Ga naar voetnoot1523
En niet verlaeten zal, 't en zy dat hy hem vind,
1525[regelnummer]
En levendigh of dood magh torssen op den rugge,
In 't uiterste gevaer. daer sloopenze de brugge.
Helaes! wat gaet my aen! waer vinde ick mijnen heer?Ga naar voetnoot1527
Arend:
Och broeder, laetme los.
Gijsbreght:
Hoe is 't?
Arend:
'k En kan niet meer.
Badeloch:
Hoe is het, Arend broer?
Broer Peter:
Nu doe ons eenigh teecken.
Arend:
1530[regelnummer]
Ick ben den adem quijt. ick kan niet langer spreecken.
Mijn hart bezwijckt door 't bloen. ick heb mijn' plicht voldaen,
Mijn vaderlijcke stad ten ende voor gestaen,Ga naar voetnoot1532
Na dat ick had soo lang in ballingschap gezworven.
Heer broeder, 'k neem verlof, en als ick ben gestorvenGa naar voetnoot1534
1535[regelnummer]
Zoo voer, indienghe moet verlaeten deze plaets,
Mijn lijck met u, op dat de wraecklust des soldaets
Het niet onteer, en gun het een gewijde stede.
Gedenck mijn ziel voor God, ô priester, in uw bede.
Ick schey, ick zwijm, ick sterf. mijn tijd is hier geweest.
1540[regelnummer]
Och vrienden, bid voor my. ô God, ontfang mijn' geest.
Broer Peter:
Hy is al dood, en heeft gena by God verworven.Ga naar voetnoot1541
| |
[pagina 587]
| |
Gijsbreght:
Hy is met vollen roem in 't harrenas gestorven,
En volght zijn' broeder Ot in 't hemelsch vaderland,
En triomfeert by God.Ga naar voetnoot1544
Badeloch:
Ghy mist uw rechte hand.
Vlughtelingen:
1545[regelnummer]
Nu zal hy zich voortaen ten uitval niet beledigen,Ga naar voetnoot1545
Noch 't Vrelandsch slot noch dit met zulck een' moed verdedigen,Ga naar voetnoot1546
Noch 't Amsterdamsche Recht beschutten met zijn zwaerd,
En draeven voor het heir op eenigh brieschend paerd,
Om prijs en eer in 't stof door zweet en bloed te winnen.
Gijsbreght:
1550[regelnummer]
Men treck het lichaem uit, men draegh den doode binnen.Ga naar voetnoot1550
DE HEER VAN VOOREN MET DEN TROMPETTER. GIJSBREGHT VAN AEMSTEL.
Vooren:
Myn Heer, uw ongeluck is ons van harte leet.
Wy staen voor deze graft tot storremen gereed.
't Waer tijd en meer dan tijd, dat ghy u kort beraede,
En gaeft het huis voort op, met hope van genade,Ga naar voetnoot1554
1555[regelnummer]
En schutte d'ongena. ick eisch 't in 's graeven naem,Ga naar voetnoot1555
En dat door Egmonds last.Ga naar voetnoot1556
Gijsbreght:
Ghy eischt dat ick 't my schaem.
'k En schey 'er zoo niet af, als met mijn eigen leven,Ga naar voetnoot1557
En eer ick sterref zal noch menigh met my sneven.
Vooren:
Is 't eere dat een held zich zelf verreuckeloos?Ga naar voetnoot1559
Gijsbreght:
1560[regelnummer]
Men houd de plaets op hoop.Ga naar voetnoot1560
Vooren:
Hier is geen hoop altoos.
Met houden is hier niet met allen uit te rechten.
| |
[pagina 588]
| |
Gijsbreght:
Dat maghmen dan bezien. wy zullen'er om vechten.
Vooren:
'tWas vechtens tijd, aleer de vyand uwe stad,
De poorten en de vest noch heel vermeestert had:
1565[regelnummer]
Doen alle klocken brand en moord en onraed klepten,
En burger en soldaet om 't zeerst hun handen repten:
Nu die verweldight zijn, het Raedhuis afgebrand,Ga naar voetnoot1567
En wat in 't harnas blonck, gesneuvelt en vermant,
Is 't al vergeefs het slot en overschot verdaedight.
1570[regelnummer]
Bera u kort, ghy word noch mooghlijck begenadight.
Gijsbreght:
't Is mijn gewoonte niet te bidden om gena.
Vooren:
't Is wijsheid dat men zich zomwijl te buiten ga,Ga naar voetnoot1572
En zijn gewoonte staeck, en stel 't gevaer voor oogen.
Zy kiezen 't best van twee, die beter niet en mogen.
Gijsbreght:
1575[regelnummer]
'kVerwacht een uitkomst dan, en geef het op aen God.Ga naar voetnoot1575
Vooren:
Wat uitkomst wachtghe toch? ghy zult terstond dit slot
Van alle kanten zien beladdren en bespringen.
Gijsbreght:
Men zalme van het Y zoo lichtelijck niet dwingen.
Ick heb noch hier en daer veel vrienden op mijn hand.
1580[regelnummer]
Mijn toeverlaet, naest God, dat is de waterkant.
Vooren:
Geloofme, 'kzoeck u niet met woorden te versaegen,Ga naar voetnoot1581
Ghy zult het van dien kant zoo heerlijck op zien dagen,
Met schuiten zonder tal, eer u de zon beschijn.Ga naar voetnoot1582-83
Wat riemen voert of zeil heeft d'amirael PersijnGa naar voetnoot1584
1585[regelnummer]
Beslaegen in zijn' dienst by Vries en Waterlanderen.Ga naar voetnoot1585
Al 't omgelegen volck ruckt haestigh by malkanderen,
En treckt vast op den brand van kerck en toorens aen.Ga naar voetnoot1587
Hoe is het mogelijck die maght te wederstaen,
| |
[pagina 589]
| |
Met zoo een hand vol volx, dat door de nederlaegen
1590[regelnummer]
Der versch vernielde stad vol schrix is en verslaegen?Ga naar voetnoot1590
Ghy vielt, 't is waer, van 't slot op uwen vyand uit:
Wat holp 't? men dreef u in. ghy waert zoo kort gestuit,Ga naar voetnoot1592
En keerde op uwen burgh met roo bebloede koppen,
Van vreeze datmen u den toegang toe moght stoppen.Ga naar voetnoot1594
Gijsbreght:
1595[regelnummer]
'k Ontfing geen leedt, alleen mijn boezem zagh bemorstGa naar voetnoot1595
Van bloed, vermits een kay, geslingert langs mijn borst,
Het vel had afgeschuurt, en effen 't vleesch gewreven.Ga naar voetnoot1597
Geen angst en dreef ons meer dan wy ons zelven dreven.
Vooren:
Daer niet gewonnen word is 't ydel datmen strijd.Ga naar voetnoot1599
Gijsbreght:
1600[regelnummer]
Een krijghsman wint genoegh, al wint hy niet dan tijd.
Vooren:
'tWas raedzaemst by verdragh, en niet uit nood gegeven.Ga naar voetnoot1601
Gijsbreght:
Mijn moeder leerde my, dat ick geen' raed zou leven
Met vyanden, waer van men 't argste moet vermoen.Ga naar voetnoot1602-03
Mijn heer, ick heb uw' raed voor dees tijd niet van doen.Ga naar voetnoot1604
Vooren:
1605[regelnummer]
Mijn meesters harte treckt na alle braeve helden,Ga naar voetnoot1605
Die voor hun eere en erf zich vroom ter weere stelden.Ga naar voetnoot1606
d'Onmaetigheid van wraeck, gepleeght na Velzens dood,
En heeft hy noit bestemt, noch yemants schuld vergroot.Ga naar voetnoot1608
Ick ken hem, als my zelf: hy mint u in 't byzonder.
Gijsbreght:
1610[regelnummer]
Hy mint my, als het blijckt, en keert het bovenste onder.
Hy mint my averechts. zijn liefde staet ons dier.Ga naar voetnoot1611
Wie heeft de stad vernielt, verwoest met zwaerd en vier,
En al den nacht gewoed, als wild en uitgelaeten?
Wie stopt den Aemstel toe met dooden? wie de straeten?
1615[regelnummer]
Waer zietmen niet de vlam van dien gestighten brand?
| |
[pagina 590]
| |
Wat grafsteê, wat autaer, wat kerck heeft 's roovers hand
Verschoont? wat heilighdom, kappellen, kloosters, nonnen
Zijn van die klaeuwen niet geschandvleckt en geschonnen?Ga naar voetnoot1618
Op dat ick niet en rep, hoe gruwlijck de soldaetGa naar voetnoot1619
1620[regelnummer]
Na 'et schennen martlen durf den godgewijden staet;Ga naar voetnoot1620
Daer al de volgende eeuw met laster van zal spreecken,Ga naar voetnoot1621
En dat Gods streng gerecht te zijner tijd wil wreecken.Ga naar voetnoot1622
Vooren:
Dit, leider! was een nacht vol ramps vol ongevals:Ga naar voetnoot1623
Maer datmen d'oversten wil schuiven op den hals
1625[regelnummer]
Al wat'er is misdaen by krijghslien zonder orden,
En die door geen gezagh in toom gehouden worden,
By die gelegenheid; dat lijd de reden niet,Ga naar voetnoot1627
Noch leert d'ervaerenheid, en is wel meer geschied;Ga naar voetnoot1628
Byzonder daer het hart van wraecklust was bezeten.
1630[regelnummer]
Wie keert een' dollen leeuw, na 'et breecken van zijn keten?
Hy volght zijn' wreeden aerd, en vlieght met eenen loop,
En grabbelt blindeling den reedsten uit den hoop.Ga naar voetnoot1632
Wanneer 't verbolgen zwaerd eens raeckt uit 's krijghsmans scheede,
Het keert'er langsaem in, en acht gebod noch bede,
1635[regelnummer]
Ziet vorst noch veldheer aen. het zwaerd, geterght van wraeckGa naar voetnoot1635
En gramschap, vind in 't bloed des vyands zoeten smaeck.
De duisternis des nachts maeckt alle ding oock gruwelijck:
Dan schijnt het, watmen daeghs zich schaemen zou, min schuwelijck,Ga naar voetnoot1638
In dees bloed dronckenschap, en blinde en dartle lust,Ga naar voetnoot1639
1640[regelnummer]
Die tot een vonxken toe al 't licht van reden bluscht,
Van tamme menschen maeckt onredelijcke dieren.Ga naar voetnoot1641
Men moet, men wil of niet, dan 't heir den teugel vieren.
Mijn meester, doen hy eerst voor uwe vesten quam,
Wou wel bemaghtigen den muur van Amsterdam,
1645[regelnummer]
Maer dien tot in den grond zoo schendigh te verdelgenGa naar voetnoot1645
Was noit zijn wit, en 't valt hem bitter te verzwelgen:Ga naar voetnoot1646
Hoewel het krijghsrecht hem verschoont; hy verreght nietGa naar voetnoot1647
Het uiterst van zijn Recht, en straft noch met verdriet:
| |
[pagina 591]
| |
Is tot verzachting en verschooning meer genegen,
1650[regelnummer]
Dan al te stijf te staen op 't punt van zijnen degen.Ga naar voetnoot1650
Verschoon uw leven doch, en gun dees eere aen my.
Gijsbreght:
Ick ben met eenen dood voor al mijn leven vry.
Vertreck, en wacht u my meer tijdingen te brengen.
'k Getroost my al wat God u toelaet te gehengen.Ga naar voetnoot1654
GIJSBREGHT VAN AEMSTEL. BADELOCH. BROER PETER. VLUGHTELINGEN. ADELGUND. VEENERICK. BODE. RAFAEL.
Gijsbreght:
1655[regelnummer]
Wy gaven Vooren kort en duidelijck bescheed.Ga naar voetnoot1655
Ghy hoort, hoe 't krijghsvolck staet tot storremen gereed:
Waerom het noodigh waer, aleer zy 't huis besluitenGa naar voetnoot1657
Van achter met een vloot van schepen en van schuiten,
My van onnut gezin, en die geen weer en biên,Ga naar voetnoot1659
1660[regelnummer]
t' Ontslaen, en met de bloem der mannen te voorzien,
Die maghtigh zy 't geweld des vyands af te keeren,
Het welck ons koomt aen boord met storrembrugh en leeren.Ga naar voetnoot1662
Mijn liefste, geef u scheep, al is het scheiden pijn,
't Is noodigh, Peter zelf die zal uw leidsman zijn,
1665[regelnummer]
En dit gevlughte volck en u en uwe kinderen
Vervoeren na een plaets, daer niemant u kan hinderen.
Getroost u daer een wijl te wachten, tot dat God
Ons weer te zaemen breng, en gun een beter lot.Ga naar voetnoot1668
Badeloch:
Helaes, wat ga ick aen? wat koomt my weder over?Ga naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
Waer zendghe my? mijn lief, Persijn den grooten roover
Vw' vyand in den mond, die op ons vlamt en loertGa naar voetnoot1671
Vit Zwaenenburgh, daer hy des graeven vlagge voert?Ga naar voetnoot1672
'tVerdriet hem zulck een slot en vasten burgh te derven,Ga naar voetnoot1673
Die ongerechte gift. uw zaed, uw wettige erven
1675[regelnummer]
Te blusschen in haer bloed, is al zijn wensch en wit,Ga naar voetnoot1675
Op dat hy onverlet volharde in 't nieuw bezit.
| |
[pagina 592]
| |
Broer Peter:
Mevrouw, zijt wel getroost, ick zal u zelf geleiden.
Gijsbreght:
'k Neem oorlof met een' kus.Ga naar voetnoot1678
Badeloch:
'k En sal van 't huis niet scheiden
Noch scheep gaen zonder u, mijn heer, mijn waerde man.
Gijsbreght:
1680[regelnummer]
Ick volgh u eer ghy 't weet.
Badeloch:
Daer weetghe luttel van.
Gijsbreght:
De stroom is wijd genoegh, al stoptmen deze haven,
Een schuit ontslipt het licht.
Badeloch:
Men zal u hier begraeven,
Bestulpen onder 't puin. ick zie dit huis in brand.Ga naar voetnoot1683
Broer Peter:
d'Onsterfelijcke God heeft alles in zijn hand.
Badeloch:
1685[regelnummer]
Och of de goede God zich mijner wou erbarmen.
Broer Peter:
Mevrouw, betrouw op hem, hy kan ons wel bescharmen,
En voert zijn eigendom door water vier en vlam.Ga naar voetnoot1687
Badeloch:
Gelijck de brand getuight van 't gloeiende Amsterdam.Ga naar voetnoot1688
Broer Peter:
't Is zijn gehengenis, wie durf zich daer in mengen?Ga naar voetnoot1689
Badeloch:
1690[regelnummer]
Wanneer ons leed geschied, dan zal hy 't oock gehengen.
Gijsbreght:
Mijn lieve gemaelin, ghy stelt u 't zwaerste voor.
Broer Peter:
Vw droefheid houd geen maet, 't benevelt brein geen spoor.
Vlughtelingen:
Nu vollegh raed, mevrouw, en laet u doch gezeggen.Ga naar voetnoot1693
| |
[pagina 593]
| |
Adelgund:
Och moeder lief, wat raed? zy komen 't huis beleggen.Ga naar voetnoot1694
1695[regelnummer]
Bewaer mijn reinigheid, mijn' maeghdelijcken staet.Ga naar voetnoot1695
Badeloch:
Och dochter, moeders troost is krancke toeverlaet.Ga naar voetnoot1696
De klockhen deckt vergeefs het zidderende kiecken
Voor den doortrapten vos met schaduw van haer wiecken:
Hy grijptze beide, en stroit de pluimen in den wind,
1700[regelnummer]
En koelt zijn' lust, en ruckt de moeder van het kind.
Gijsbreght:
Zult ghy dan oirzaeck zijn dat beide uw kinders sneven?
Badeloch:
Ick zou om eenen man wel bey mijn kinders geven.
Gijsbreght:
Beweeght uw kroost u niet, dit jongsken kleen en teer?Ga naar voetnoot1703
Badeloch:
Niet luttel, maer mijn man beweeghtme noch al meer.
Veenerick:
1705[regelnummer]
Wat schreitghe moeder lief? zijt ghy bedroeft om vader?
Badeloch:
Om vader schrey ick, kind, en u en ons te gader.
Gijsbreght:
Vw moeder keert zich niet aen u noch uwe smart.Ga naar voetnoot1707
Badeloch:
Met smarte baerde ick 't kind, en droegh het onder 't hart.
Mijn man is 't harte zelf. 'k heb zonder hem geen leven.
1710[regelnummer]
'k Zal u, om lief noch leedt, bezwijcken noch begeven.Ga naar voetnoot1710
'k Beloofde u hou en trouw te blijven tot de dood.Ga naar voetnoot1711
Gijsbreght:
't Is oock getrouwigheid, wanneer men scheid uit nood.
Broer Peter:
Men scheid om beters wil, om weder te verzaemen.
Badeloch:
Indien ick van hem schey, wy komen nimmer t'zaemen.
| |
[pagina 594]
| |
Broer Peter:
1715[regelnummer]
Ghy scheide menighmael, en zaeght hem weer gezond.
Badeloch:
'k En scheide noit, daer 't zoo bedroeft geschapen stond.Ga naar voetnoot1716
Broer Peter:
De weerhaen van de kans zeer lichtelijck kan keeren.
Badeloch:
'tVerkeerde noit zoo snel, of 't was om my te deeren.
Broer Peter:
'tWas best de kinders dan in zekerheid gebrogt.Ga naar voetnoot1719
Badeloch:
1720[regelnummer]
'tWas best, en hielme niet de band des echts verknocht.Ga naar voetnoot1720
Broer Peter:
Een vrouw gedijt tot last: zy weet niet uit te rechten.Ga naar voetnoot1721
Badeloch:
Bestelme slechs een zwaerd, ick ben bereid te vechten,Ga naar voetnoot1722
Te sterven aen de zy van mijnen vromen man.
Gijsbreght:
Ghy hebt een vrouwen hart.
Badeloch:
Neem eens de proef daer van.
1725[regelnummer]
Heldinnen stonden eer als onbeweeghde posten.Ga naar voetnoot1725
De faem van vrouwen roemt die stad en volck verlosten.Ga naar voetnoot1726
Vw moeder Baerte toont hoe veel een vrouw vermagh,Ga naar voetnoot1727
Wanneer zy Ysselstein verdedigt jaer en dagh.Ga naar voetnoot1728
Bode:
Ick waerschuw u, mijn heer, eerwe overrompelt worden.
1730[regelnummer]
De triomfeerder stelt zijn vendels in slaghorden,Ga naar voetnoot1730
En d'eer van d'eersten storm verguntmen aen den Vries,Ga naar voetnoot1731
Die groote reedschap maeckt: ons dient geen tijdverlies.Ga naar voetnoot1732
Men voert de stormbrugh aen: men steeckt'er de trompetten.Ga naar voetnoot1733
't Is over tijd den muur en torens te bezetten.Ga naar voetnoot1734
| |
[pagina 595]
| |
Gijsbreght:
1735[regelnummer]
Al lang genoegh gemart: voort, voort, de nood die prest.Ga naar voetnoot1735
Gehoorzaem uwen heer, en kus hem eens voor 't lest.
Badeloch:
Zeer gaerne, braeve held, vergunme slechs een bede,
En ruck, het is mijn wil, dit lemmer uit der scheede,Ga naar voetnoot1738
En stoot het door dees borst, en doop het in dit bloed.
1740[regelnummer]
't Is beter dat ghy 't zelf dan Vries of Kermer doet,Ga naar voetnoot1740
Als ick u heb den geest zien geven door uw wonden,
Mijn zoontje zonder hoofd, mijn dochterken geschonden,
En hoor al 't huis vervult met brand met moordgeschreeuw:
Zoo sterf ick noch uw vrouw, geen kinderlooze weeuw.Ga naar voetnoot1744
1745[regelnummer]
Zoo magh mijn kind of ghy noch bey dees oogen luicken,
Nadien ick 's levens licht niet langer kan gebruicken.Ga naar voetnoot1746
Gijsbreght:
O gruwel, Badeloch, ben ick van zulck een' aerd,
Dat ick een vrouw, en noch mijn eige, met mijn zwaerd,
Zoo eerelijck voor haer, voor kinderen, en magen,Ga naar voetnoot1749
1750[regelnummer]
En deze goe gemeent, mijn leven lang, gedraegen,Ga naar voetnoot1750
Vermoorden zou, gelijck een gruwelijck tyran?
Zoo ben ick langer niet uw bedgenoot, uw man:
Zoo hebt ghy onbekent dus lange my versleten,Ga naar voetnoot1753
En ick mijn Christendom verzaeckt, mijn' plicht vergeten.
1755[regelnummer]
Hoe laetghe zulck een woord uw' kuischen mond ontgaen?
Of wiltghe, dat ick u altzaemen zal verraen,
En my aen uwe dood en schennis schuldigh maecken?
't Is tijd om weer te biên. de vyanden genaecken.Ga naar voetnoot1758
Het godloos basterdzaed, beweeght door geen misbaer,Ga naar voetnoot1759
1760[regelnummer]
Dat onze nicht Klaeris van Velzen, voor 't autaer
En 't kruisbeeld, in 't gezicht haers bruidegoms, verkrachte,
En trappelde op den buick, en om den doodsnick lachte,
Zal daetlijck dezen burgh verovren al verwoed.
Ick zal mijn vrouw, mijn zaed, zien in malkanders bloedGa naar voetnoot1764
1765[regelnummer]
Versticken. Haemsteê zal 't in eenen beker schincken,
En dat, zoo laeuw als 't is, den vader op doen drincken:
Op dat d'ontruste geest doorwaer het ingewand,
| |
[pagina 596]
| |
En pijnigh voor zijn dood het los en vlot verstand.Ga naar voetnoot1767-68
Waer zijtghe dienaers? waer mijn lijfwacht? waer mijn knaepen?
1770[regelnummer]
Brengt herwaert mijn geweer. op mannen, wapen, wapen.Ga naar voetnoot1770
Het is de jongste dagh, en met dit huis gedaen.Ga naar voetnoot1771
Noch zal het wraeckeloos zoo niet te gronde gaen:
Daer moet een groot getal met ons ten hemel vaeren.Ga naar voetnoot1773
Koomt volghme, daerwe flus in 't harnas bezigh waren,Ga naar voetnoot1774
1775[regelnummer]
In 't midden van den moord. 'k gevoel een nieuwe kracht.
Badeloch:
Waer wiltghe heen? u zelf verdrincken in de gracht?
De brugge brand vast af. of hebtghe voor te sterven,Ga naar voetnoot1777
Zoo neem ons t'zaemen meê: hier zijn uw wettige erven,
De huwbaere Adelgund, d'onnoosle Veenerick.
1780[regelnummer]
Mijn hairen staen te bergh; mijn harte klopt van schrick.
Och vader, 't is mijn schuld, en weest zoo niet verbolgen.
Bedaer wat. ick ga scheep. ick zal den Deken volgen,
Te water en te land: hy voerme waer 't hem lust,
Of na den wilden Yr, of aen de Noordsche kust.Ga naar voetnoot1784
1785[regelnummer]
Nu vrees ick geen gevaer, noch geen uitheemsche stranden.
Ick neem verlof. ick ga: ick kus voor 't lest uw handen.Ga naar voetnoot1786
'k Gehoorsaem u, gelijck een Christe vrouwe past.
Ick schrey en klaegh vergeefs. och mannen, houd hem vast.
Vlughtelingen:
Mijn heer, erbarrem u, om uw bedruckte vrouwe:
1790[regelnummer]
Zy luistert na uw' raed. zy zwijmt, zy sterft van rouwe.
Adelgund:
Och vader, moeder sterft. wat leider gaet my aen?Ga naar voetnoot1791
Vlughtelingen:
't En zy ghy u bedaert, het is met haer gedaen.
Broer Peter:
Om Gods wil, geef gehoor, ghy ziet hoe zy u minnen.
Gijsbreght:
Wat razerij is dit! wat onverzetbre zinnen!
1795[regelnummer]
Men recht met jammeren noch jancken hier niet uit:Ga naar voetnoot1795
De traenen doen 't hem niet. de wreedheid word gestuit
| |
[pagina 597]
| |
Met dapperheid en moed. waer laet ghy u vervoeren!
Al 't kermen is onnut: men moet de handen roeren.
Scheep, scheep. nu zijt getroost, mijn lief, de tijd is kort.Ga naar voetnoot1799
Badeloch:
1800[regelnummer]
Voor 't scheiden, laetme toe dat ick mijn bede stort.
Broer Peter, bid voor my, dat God dees arme schaere
Door zijnen engel stuure, en mijnen heer bewaere.
Broer Peter:
Ghy die der vromen schild en wisse toevlught zijt,Ga naar voetnoot1803
En van den hemel af den jammerlijcken strijd
1805[regelnummer]
Der menschen gade slaet, en ziet de steden daelen,
En wentelen, en zet de heerschappijen paelen;Ga naar voetnoot1806
Erbarm u over dit bedruckt belegert slot:
Bescherm 't rechtvaerdigh hoofd, en bergh het overschotGa naar voetnoot1808
Der uitgeroeide stad, genoodzaeckt door de baeren
1810[regelnummer]
In lange ballingschap, op Gods gena, te vaeren.
Ghy hebt het huisgezin van Noah wel behoed,Ga naar voetnoot1811
Dat op de baeren dreef en hoogen watervloed;
Doen 't water ymmer wies, tot daer de starren bloncken;
Doen 't hemelhoogh geberghte en alle spitzen zoncken,
1815[regelnummer]
En al de weereld lagh in eene baere zeeGa naar voetnoot1815
Gedompelt over 't hoofd, en kende strand noch ree.
Ghy trooste door de duif die overbleve zielen.
d'Olijftack zey haer aen, hoe alle watren vielen.
Vertroost ons desgelijx in droeve ballingschap.
1820[regelnummer]
Ghy weet daer van de maet, en kent den lesten stap.Ga naar voetnoot1820
Vw geest die blaeze in 't zeil: uw heilige engel stiere
Het roer, en zette ons op, daer elck u vrolijck viere.Ga naar voetnoot1822
Rafael:
O Gijsbreght, zet getroost uw schouders onder 't kruis
V opgeleit van God. 't is al vergeefs dit huis
1825[regelnummer]
Verdaedight; hadden wy 't in ons behoed genomen,Ga naar voetnoot1825
't En waer met Amsterdam zoo verre noit gekomen:
Dus wederstreef niet meer uw trouwe gemaelin.
Verlaet uw wettigh erf, en quel u nergens in.Ga naar voetnoot1828
Al leit de stad verwoest, en wil daer van niet yzen:Ga naar voetnoot1829
| |
[pagina 598]
| |
1830[regelnummer]
Zy zal met grooter glans uit asch en stof verrijzen:
Want d'opperste beleit zijn zaecken wonderbaer.
De Hollandsche gemeent zal, eer drie honderd jaer
Verloopen, zich met maght van bondgenooten stercken,
En schoppen 't Roomsch autaer met kracht uit alle kercken,
1835[regelnummer]
Verklaeren 't graeflijck hoofd vervallen van zijn Recht,
En heerschen staetsgewys; het welck een bits gevecht,Ga naar voetnoot1836
En endeloozen krijgh en onweer zal verwecken,Ga naar voetnoot1837
Dat zich gansch Christenrijck te bloedigh aen wil trecken.Ga naar voetnoot1838
In 't midden van den twist, en 't woeden nimmer moe,
1840[regelnummer]
Verheft uw stad haer kroon tot aen den hemel toe,Ga naar voetnoot1840
En gaet door vier en ys een andre weereld vinden,Ga naar voetnoot1841
En dondert met geschut op alle vier de winden.
Vw afkomst midlerwijl en zal niet onder gaen,Ga naar voetnoot1843
Maer eeuwigh adelijck en eerelijck bestaen,Ga naar voetnoot1844
1845[regelnummer]
Op sloten en in steên, en loffelijck regeeren,
En Aemstels oude naem en zal geen' roem ontbeeren;
Als uw naemhafte stad haer' Schouwburgh open doet,Ga naar voetnoot1847
En voert op 't hoogh tooneel uw daeden te gemoet
Den Burgemeesteren, en driemael twalef Raeden,
1850[regelnummer]
Gezeten op uw' schild, van kruissen overlaeden.Ga naar voetnoot1850
Dus geef u haestigh scheep: 't is tijd, want zonder God
En onze hulp, 't was omgekomen met dit slot.Ga naar voetnoot1852
Ick zal u met een' mist en dicken nevel decken,
En voorgaen met mijn' glans, en 't volck een leidstar strecken,
1855[regelnummer]
In 't midden van den stroom. schep moed, en wanhoop niet,
Maer volgh gehoorzaem na het geen u God gebied.
Zijn wil is, dat ghy treckt na'et vette land van Pruissen,Ga naar voetnoot1857
Daer uit het Poolsch geberght de Wijsselstroom koomt ruisschen,
Die d'oevers rijck van vrucht genoeghelijck bespoelt.Ga naar voetnoot1859
1860[regelnummer]
Verhou u daer, en wacht tot dat de wraeck verkoelt.Ga naar voetnoot1860
| |
[pagina 599]
| |
Ghy zult in dit gewest een stad, Nieuw Holland, bouwen,
En in gezonde lucht, en weelige landouwen,
Vergeten al uw leet, en overbrogten druck;Ga naar voetnoot1863
Waer door uw naezaet klimt den bergh op van 't geluck.Ga naar voetnoot1864
Broer Peter:
1865[regelnummer]
Zijt ghy dat Rafaël? zijt ghy dat zelf, die beide
Tobias en zijn bruid zoo veiligh t' huis geleide?Ga naar voetnoot1866
Of liever die gezant des hemels, die zoo klaer
Voor Moses trock, gelijck een vierige pilaer?Ga naar voetnoot1868
Of die den vromen Loth noch berghde, eer 't vier van bovenGa naar voetnoot1869
1870[regelnummer]
De steden stack in brand? of die den gloenden ovenGa naar voetnoot1870
Verkoelde, en brogt'er gaef drie jongelingen uit?Ga naar voetnoot1871
Wy volgen op uw licht. wy zien 't is Gods besluit.
Gijsbreght:
Nu buigh ick my voor God, mijn lief, mijn uitverkoren:
Nu weiger ick geensins na uwen raed te hooren,
1875[regelnummer]
En legh hier 't harnas af. hier baet geen tegenweer:
Nu God dit huis verlaet, en geldt'er zwaerd noch speer.
Al 't volck ga voor, dan 't lijck, en niemant hoef te vreezen;Ga naar voetnoot1877
Ick zelf met mijn gezin zal d'allerleste wezen.
Broer Peter, 'k bid u, tast dit heiligh kruisbeeld aen,Ga naar voetnoot1879
1880[regelnummer]
Dat voor mijn' oudren lang heeft op 't autaer gestaen,
En my is aenge-erft. ick storte in tijd van vredeGa naar voetnoot1881
En oorloogh menighmael hier voor mijn vierge bede,
Zoo wel des nachts als daeghs. hoort mannen, hoort na my.
Wanneermen uit den stroom en Pampus raeckt voorby,
1885[regelnummer]
Zoo doet ter slincke hand in zee zich op wat weiland,Ga naar voetnoot1885
Dat Marcken heet van ouds, een laegh en visschers eiland,
Het welck een klooster draeght genoemt Mariengaerd,Ga naar voetnoot1887
Een rijcke en oude abdy: wy zullen derrewaert
Ons spoen, voor wind voor stroom, met riemen en met zeilen,Ga naar voetnoot1889
| |
[pagina 600]
| |
1890[regelnummer]
En daer de vloot voorzien, en voorraed ommedeilen,Ga naar voetnoot1890
En leven wijder raed. gaet scheep, in die gestalt,Ga naar voetnoot1891
Gelijck ick heb belast.Ga naar voetnoot1892
Vlughtelingen:
Helaes! hoe bitter valt
Het scheiden van zijn land, daer alles loopt verloren!Ga naar voetnoot1893
Broer Peter:
De liefde tot zijn land is yeder aengeboren.
Badeloch:
1895[regelnummer]
Verdelghde stad, wy gaen, en komen nimmer weer.
Gijsbreght:
Vaer wel, mijn Aemsterland: verwacht een' andren heer.
VIT. |
|