Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.89 MB)

ebook (6.82 MB)

XML (2.97 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640

(1929)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 568]
[p. 568]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

Het vierde bedryf.

GOZEWIJN VAN AEMSTEL. KLAERIS VAN VELZEN. REY VAN KLAERISSEN. GIJSBREGHT VAN AEMSTEL.
Gozewijn:
 
Het loopt met Amsterdam, gelijck ghy hoort, ten ende,
 
En wy verwachten deel aen d'algemeene ellende,
 
't En zy dat elck van ons zich daetelijck verzie.Ga naar voetnoot953
 
Voor my, 'k ben oud en traegh: my voeght niet dat ick vlie,Ga naar voetnoot954
955[regelnummer]
Zoo veele moeite en is het leven my niet waerdigh.
 
Belief het God, hy koom, zijn dienaer staet al vaerdigh:
 
Hy hael my in zijn' troon en aengenaeme rust.Ga naar voetnoot957
 
Maer ghy, mijn dochterkens, dien noch het leven lust,
 
En in het bloeienst zijt van uwe jonge jaeren;
960[regelnummer]
Zet ghy 't op vlughten aen, of Iesus u wou spaeren,Ga naar voetnoot960
 
En helpen in der noot. Klaerisse, reine maeghd,
 
Die t'onrecht noch den haet van vader Velzen draeght;Ga naar voetnoot962
 
Begeef u op de vlught: al d'andren zullen volgen.
 
De vyand, blind van wraeck, is bitter en verbolgen,
965[regelnummer]
En allermeest op u. o moeder, vlught voor heen.Ga naar voetnoot965
 
Ick zal u bystand doen met traenen en gebeen,
 
En volgen met mijn hart, daer my geen voeten brengen.
 
Ga henen, Machtels kind, of God het wou gehengenGa naar voetnoot968
 
Dat ghy geborgen werd: 'k ben meest met u begaen.
Klaeris:
970[regelnummer]
Och vader Gozewijn! waer zietghe my voor aen?
 
Zoo ick u dus begaf, hoe zou dat my betaemen?
 
Ghy zijt mijn maeghschap doch, na vleesch en geest te zaemen.
 
Zou ick u hier alleen verlaeten tot een' roof,Ga naar voetnoot973
 
Die my een vader streckt, en 't Christelijck geloofGa naar voetnoot974
975[regelnummer]
My in het herte prent, van kinds been af herbaerde,Ga naar voetnoot975
 
Den geest versterckte, en 't lijf in reinigheid bewaerde?
 
'k Verlaet u nimmermeer.
[pagina 569]
[p. 569]
Rey:
 
Dit outer is ons wijck.
Gozewijn:
 
O edel maeghdeken, hoe zijtghe zoo gelijck
 
Van aerd die Klaere zelf, na wie ghy heet Klaerisse!Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Waer vind ick onderscheid in dees gelijckenisse?
 
Doen 't Sarazijnsche heir vermeesterde al de stad,
 
Daer sinte Klaere was, wat deedze doch? zy trad
 
Grootmoedigh in de poort van 't klooster, daerze woonde,Ga naar voetnoot983
 
En zagh den vyand wegh, zoo ras hy zich vertoonde:Ga naar voetnoot984
985[regelnummer]
Haer moed, haer sterck geloof, en yverigh gebed
 
Verstreckte haer een zwaerd, en harnas, en helmet.Ga naar voetnoot986
 
Ghy mooght dan, nu ghy hebt die zelleve gedachten,
 
Met my, voor dit autaer, de vyanden verwachten.
 
Maer treckme (dat mijn dood zy veer van schande en smaed)
990[regelnummer]
Eerst aen dit lamme lijf mijn prachtighste gewaed,Ga naar voetnoot990
 
Gelijck een Bisschop voeght, aleer zy ons verrasschen.
 
Zet my den mijter op: hy zal niet qualijck passen
 
Op mijn gezalfde kruin. breng hier den gouden ring,
 
En steeck aen deze hand, die beeft, den vingerling,Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
Daer ick de bruid van 't Sticht, de Roomsche kerck meê trouwde.Ga naar voetnoot995
 
Geef my den harderstaf, tot steunssel van mijn oude,Ga naar voetnoot996
 
Daer ick Gods kudde meê gehoed heb en geweit.
 
'k Heb noit de teeckenen van 't Bisdom afgeleit
 
Met wil, maer door bedwang: al leef ick als gebannen;
1000[regelnummer]
Al maeckte ick Henrick plaets, en Willem, en twee Iannen.Ga naar voetnoot1000
 
En 't waer een klein verlies, al hadmen my verkort
 
In naem en eer, was slechs geen Christen bloed gestort,Ga naar voetnoot1002
 
En zoo veel zaeds vertreen van mensche en paerdevoeten.Ga naar voetnoot1003
 
Most niet 't onschuldigh volck de schuld der heeren boeten.Ga naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
Nu kinders zet u hier, en dat een yeder non
 
Met my den lofzang zing van oude Simeon.Ga naar voetnoot1006
[pagina 570]
[p. 570]
Rey:
 
Vergun, o God, op zijne bede,Ga naar voetnoot1007
 
Na uw belofte, uw' knecht verlof;
 
Op dat hy reis van hier met vrede
1010[regelnummer]
Om hoogh na'et hemelsche vredehof:
 
Nadien ick met mijn eigen oogenGa naar voetnoot1011
 
Den algemeenen heiland zagh,Ga naar voetnoot1012
 
Die als een zon schijnt uit den hoogen;
 
Daer yeder zich in verblijden magh:
1015[regelnummer]
Een schoone zon, die met haer straelen
 
Het blinde heidendom verlicht,
 
En Iacobs huis en Isrels paelenGa naar voetnoot1017
 
Verheerlijckt, en noch veel vaster sticht.Ga naar voetnoot1018
Gijsbreght:
 
Dat God u allen spaer! is 't hier noch tijd van zingen!
1020[regelnummer]
De vyand zackt vast neer, om 't klooster te bespringen.Ga naar voetnoot1020
 
Oom Gozewijn, koom hier; en zijdt ghy oud en traegh,Ga naar voetnoot1021
 
Gedoogh dat ick u op mijn beide schouders draegh.
 
Klaerisse nicht, ghy zult my volgen met dees reien,Ga naar voetnoot1023
 
Waer God of 't goed geluck ons allen wil geleien.
1025[regelnummer]
Nu vader, volgh mijn' raed. de vyand woed en raest.
 
Wie 't leven bergen wil, die bergh het in der haest.
Gozewijn:
 
Gemack, mijn trouwe neef, ghy mooght dees moeite derven.Ga naar voetnoot1027
Klaeris:
 
Wy zijn aleens gezint, en wel getroost te sterven.Ga naar voetnoot1028
Gijsbreght:
 
Hoe nu? heeft God my dan, door water en door vier,
1030[regelnummer]
Door spiets en zwaerd, gered, en menigh blanck rappier,
 
Dat ick den Bisschop noch voor 't outer zou zien slaghten,
 
En in het laeuwe bloed de nonnekens verkrachten?
 
Dat werde nimmer waer. ô Goddelijck geslaght!Ga naar voetnoot1033
 
Nicht Machtels geest verscheen mijn liefste dezen nacht,
1035[regelnummer]
En my belaste een stem haer kind en oom te bergen.Ga naar voetnoot1035
 
Haer schimme waert om u, en moet ick 't u noch vergen?Ga naar voetnoot1036
[pagina 571]
[p. 571]
 
En maecktghe zelf uw ziel noch schuldigh aen dien moord?
 
De krijgslien zijn niet veer van deeze kloosterpoort;
 
Die leit met eenen slagh ter aerde neer geworpen.
1040[regelnummer]
Dees godgewijde vloer zal 't kuische bloed haest slorpen.Ga naar voetnoot1040
 
Het krijgsvolck nadert vast: ick hoor het aen 't gedruis.Ga naar voetnoot1041
 
Ick bid om zijnent wil, die levendigh aen 't kruisGa naar voetnoot1042
 
Om ons genagelt hing, voor Sions wreede muuren:
 
Ick bid u om zijn hand en voet en hartquetzuuren,Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
En om de doorne kroon, die 't hoofd verplette en brack,
 
En om de scharpe spiets, die in zijn zijde stack;
 
Vergunme dezen troost, in zoo veel zwaerigheden,
 
Dat ick uw leven bergh: ô vader, dat ick heden
 
Onschuldigh blijven magh aen uwer aller bloed.
1050[regelnummer]
Dit eenige is mijn wensch: en kan ick uw gemoed
 
Door smeecken noch gebeen noch bittre traenen buigen;
 
Zoo roep ick God en al zijn heilgen tot getuigen,
 
Dat geenerley gevaer, noch zelf de felle dood
 
My hinderden uw lijf te bergen in den nood.
Gozewijn:
1055[regelnummer]
Ghy hebt godvruchtigh, neef, u neffens ons gequeten.Ga naar voetnoot1055
 
Wy zullen 't noch voor God noch engelen vergeten.
 
Den grooten God alleen zy eere in 't hemelrijck.
 
Wy bidden u, sta op. ghy doet ons ongelijck,
 
Dat ghy ter aerde knielt voor sterffelijcke menschen.
1060[regelnummer]
Hoe zou ick schooner dood na'et lange leven wenschen,
 
Dan hier voor martelaer, op deze heilge steê,
 
Te offeren mijn bloed, in 't vierighst van mijn beé:
 
Op 't allerhooghste feest van Gods geboortenisse.
 
Waer of de dood vertreckt? ick heb een rein gewisse,Ga naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
En haeckte lang te gaen na aller zielen bed;
 
Al zedert dat ick uit mijn' zetel werd gezet,
 
Doen Vitrecht, dat den vorst, gelijck zijn' vader, eerde,
 
Door staetzucht opgeruit, my wars den neck toekeerde:Ga naar voetnoot1068
 
Van die tijd was ick al dit lastigh leven moe.Ga naar voetnoot1069
Gijsbreght:
1070[regelnummer]
Daer is de vyand zelf. ick vliegh na boven toe,
 
En zal zoo lang ick magh, de kloosterpoort beschutten,Ga naar voetnoot1071
 
Of mijne hulp noch kon uw leven onderstutten.
[pagina 572]
[p. 572]
BADELOCH. AREND VAN AEMSTEL.
Badeloch:
 
Heer Broeder, wel wat's dit? hoe keertghe dus alleen?
 
O God, waer blijft mijn heer? is hy gebleven?Ga naar voetnoot1074
Arend:
 
Neen.
Badeloch:
1075[regelnummer]
Wat tijding brengtghe dan? zegh op, is hy gebleven?
Arend:
 
Ick liet hem voor 't Stadhuis gezond en noch in 't leven.
Badeloch:
 
Helaes! waer magh hy zijn? mijn troost, mijn hoop, mijn hoofd.
 
En keertghe zonder hem? dat hadghe niet belooft.
Arend:
 
Versla u niet, maer toef. ghy zult hem haest aenschouwen.Ga naar voetnoot1079
Badeloch:
1080[regelnummer]
Dat toeven valtme bang. och was hy slechs behouwen,
 
In 't onweer, daer het schip in zee drijft zonder roer.
 
Ick bid, verhaelme doch al 't geen u wedervoer.
Arend:
 
Ghy eischt een' zwaeren eysch. wie zou daer niet voor gruwen?
 
Het zal ons hartewee en droefheid slechs vernuwen.
1085[regelnummer]
Wie hoort dit treurspel aen, die niet zijn traenen laet?Ga naar voetnoot1085
 
Al stond hier Grobber zelf, of 't heiloos basterdzaed,Ga naar voetnoot1086
 
Het waer onmogelijck dat hy dit hooren konde.
 
Het is een nieuwe slagh in mijne versche wonde.
 
Oock steeckenwe alle bey noch midden in den druck,
1090[regelnummer]
En wachten op den slagh van 't uiterste ongeluck,
 
Ten zy het God verzie, en zet de wraecke paelen:Ga naar voetnoot1091
 
Doch nu ghy 't zoo begeert, hoor toe, ick zal 't verhaelen.
 
Wy quamen niet zoo haest ontrent den Middeldam,Ga naar voetnoot1093
 
Daer wat vergaering was van burgren, men vernam,Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Hoe 't ingetrocken heir de nieuwe zy alreede
 
Vermeestert had, en 't volck onnutten weerstand dede;
 
Dies Gijsbrecht liet gebien, men zou in vaerdigheidGa naar voetnoot1097
 
De bruggen, daer de stad zich recht in 't midden scheid,Ga naar voetnoot1098
[pagina 573]
[p. 573]
 
Verbranden, en voor al den Middeldam bezetten;
1100[regelnummer]
Om 's vyands overkomst daer mede te beletten,Ga naar voetnoot1100
 
En datmen d'oude zy moght vrijen voor gevaer,
 
Schoon of het krijghsvolck van de nieuwe meester waer.Ga naar voetnoot1102
 
Hy zellef was de voorste, om elleck moed te geven,
 
En ging daer op met ons na merckt en raedhuis streven,Ga naar voetnoot1104
1105[regelnummer]
En brogt met al zijn maght de burgers op de been,
 
Die ruckten hier en daer van allesins by een.Ga naar voetnoot1106
 
Men spande ketenen, voor 't haestige verrasschen.
 
Men stopt den toegang dicht met zacken, kisten, kassen,Ga naar voetnoot1108
 
En alles watmen reedst kon vinden by der hand.Ga naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
Doen vlogen wy met hem te zaemen na den brand,
 
Om, waer het mogelijck, daer orden op te stellen:Ga naar voetnoot1111
 
Maer laes! het was te spa. wat mond kan u vertellen
 
De zuuren arrebeid van dezen naeren nacht,Ga naar voetnoot1113
 
En met hoe groot een' moord die over word gebragt?Ga naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
De dooden lagen vast langs burreghwal en straeten.Ga naar voetnoot1115
 
Geen kruiswegh die niet dicht bezet werd van soldaeten.
 
Men ziet' er allesins verbaestheid, en men hoortGa naar voetnoot1117
 
Zich mengen onder een bloedstorting, brand en moord.
 
De groote aeloude stad, vermaert in oorelogen,
1120[regelnummer]
Zoo scheeprijck, en voor wie zich zee en stroomen bogen,
 
Den vreemde en nagebuur, en rijcken tot ontzagh,Ga naar voetnoot1121
 
Gaet plotzelijck te gronde, en zinckt met eenen slagh.Ga naar voetnoot1122
 
Wy worden niet te min door wanhoop aengedreven,
 
Dat menigh graefsgezinde en Kermer kost zijn leven:Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
En 't Aemsterlandsche bloed en sneuvelt niet alleen.
 
De lijcken groeien aen, en leggen onder een,
 
Met 't aenzicht na de straet gekeert of op hun ruggen.
 
De kennis van den wegh, van stegen, straeten, bruggen,
 
En stads gelegenheid, by 't schijnssel van de maen,Ga naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
Die quam ons vry te baet, en hiel de drommen staenGa naar voetnoot1130
 
Der vyanden, die dick het zetten op een loopen.Ga naar voetnoot1131
 
Dan ging'er eens een deur, en dan een venster open.Ga naar voetnoot1132
 
Wy groeiden in getal en moed, en ruckten voort,
 
Of 't mooghlijck had geweest de Haerelemmer poort,
[pagina 574]
[p. 574]
1135[regelnummer]
Die overweldight was, met dooden te verkroppen,Ga naar voetnoot1135
 
En weer met kracht al wat in steê was uit te kloppen;Ga naar voetnoot1136
 
Maar quamen veel te spa. de naeuw ontslipte wacht
 
Verhaelde ons, hoe alree de voortoght met de krachtGa naar voetnoot1138
 
Der ruitren binnen was: wie zou daer tegens mogen?
1140[regelnummer]
En ofmen hier en daer een brug had opgetogen,
 
Men rechte weinigh uit. de brand nam ymmer toe.
 
d'Ontsteltheid was te groot. men wist niet waer, of hoe.
 
Mijn broer, proost Willem, quam, geladen onder d'armen
 
Met overschot van 't kruis des heilands: helpt beschermenGa naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
Ons hoofkerck, rijck gebouwt ter eere van Katrijn,Ga naar voetnoot1145
 
En Iesus moeder zelf. ô burgers, berght Kristijn,
 
Heer Gijsbreghts zuster doch; en naulix kon hy spreecken.
 
Ick hebze in 't vrouwe koor al bevende versteecken,Ga naar voetnoot1148
 
En raeckte naulix uit. de reus die is' er veur.
1150[regelnummer]
Men hoort zijn stem. hy loopt met boomen op de deur.Ga naar voetnoot1150
 
Om Gods wil, gaet de kerck op 't hooge feest ontzetten.
 
Wy schieten derwaert aen, om 't onheil te beletten,
 
Als beeren, die, by nacht van honger uitgejaeght,
 
Gebeten zijn op roof. wy vliegen onversaeghtGa naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
Door vier en zwaerden heen, om 't al voor God te waegen:
 
Maer vinden voor ons komst de kerckdeur opgeslaegen,Ga naar voetnoot1156
 
En hooren eenen galm, die uitbarst over straet,
 
En over al de stad, en God voor 't voorhoofd slaet,Ga naar voetnoot1158
 
In zijnen hoogen troon, als eer de kerck der Ioden.
1160[regelnummer]
d'Autaeren en het koor zijn opgehoopt met dooden.
 
Wat bleef' er ongeschent! wat kreegh'er niet een' krack!Ga naar voetnoot1161
 
'tGevlughte volleck zit op trans, gewelf, en dack,
 
En bied noch tegenweer, en quetst ons zelfs met steenen
 
En hout, uit misverstand. men hoort de vrouwen weenen
1165[regelnummer]
En kindren, die vol schrick krioelen hier en daer,
 
De binnetranssen langs. De kaerssen op 't autaer
 
Zijn zommigen gebluscht, en zommigen die blaecken.Ga naar voetnoot1167
 
De kerreckschenners woên, en passen wat te raecken,Ga naar voetnoot1168
[pagina 575]
[p. 575]
 
En vechten om den buit, en plondren 't al, oock zelf
1170[regelnummer]
Het Marianum, dat te pronck hing van 't gewelf,Ga naar voetnoot1170
 
Word afgeruckt. men zet in 't glibbrigh bloed zijn stappen.
 
Men torst'er kelcken uit, kassuiffelen en kappen,Ga naar voetnoot1172
 
Die stijf staen van gesteent, van parlen en rood goud,
 
Om 't heerelijckst, als 't plagh, wanneermen hooghtijd houd,
1175[regelnummer]
En koor en outerkleen. de Kersnacht lagh in stucken.Ga naar voetnoot1175
Badeloch:
 
Hoe ging 't u met Kristijn? hoe most dit Gijsbreght drucken!Ga naar voetnoot1176
Arend:
 
En my, bedenck dat eens. hoe staet myn 't schouspel voor!
 
Men sleepteze by 't hair uit ons lievrouwe koor,
 
Om d'armen dun en teer met koorden stijf gebonden.
1180[regelnummer]
Hoe diep ging dit in 't hart, die na haer huwlijck stonden:
 
Doch Heemskerck meest, die dol dit langer niet verdroegh,Ga naar voetnoot1181
 
Doen zy na's hemels troon haer blaeckende oogen sloegh.Ga naar voetnoot1182
 
Wy sloten ons wel dicht, en volgden hem altzaemen,
 
En rucktenze uit de maght des knevlers. daer op quaemen
1185[regelnummer]
De Gelderschen, de Zeeuw, de Vries en KennemaerGa naar voetnoot1185
 
Van allesins te hoop, vol spijts, op 't groot misbaer,Ga naar voetnoot1186
 
En om d'ontruckte maeghd. men zagh er 's graeven zoonen,
 
Men zagh'er d'Egmonds zelfs en Diedrick meê zich toonen
 
Om 't moedighste, elck om 't zeerst, met Grobber helsch van aerd.
1190[regelnummer]
De winden buldren zoo, al eer het weer bedaert,Ga naar voetnoot1190
 
Des winters tegens een, en weten van geen strijcken,Ga naar voetnoot1191
 
En zetten in gevaer de dammen en de dijcken,
 
Door 't parssen van den vloed. de vyand werd te sterck,
 
En groeide, en deê met kracht ons deizen uit de kerck,Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
En wijcken na den Dam, om versch te zijn gesteven.Ga naar voetnoot1195
 
Neef Heemskerck had by 't koor alreê den geest gegeven,
 
Die ridderlijcke held en eere van zijn' stam.
 
Polaenen viel'er by, die hem te hulpe quam,
 
En niemant weeck in moed noch billijckheid van oordeel,Ga naar voetnoot1199
[pagina 576]
[p. 576]
1200[regelnummer]
En Kuick hem zeer gelijck. de deughd en had geen voordeel.Ga naar voetnoot1200
 
Het heilighdom van 't kruis den proost deê weinigh nuts.Ga naar voetnoot1201
 
Geen stool beschutte hem, noch geen vierkante muts,Ga naar voetnoot1202
 
Noch geen godvruchtigheid kon Iesus priester helpen,
 
Doen wy, o Willem broer, uw bloed niet moghten stelpen,
1205[regelnummer]
Daer ghy te sneuvlen quaemt, recht over 't hoogh autaer.
Badeloch:
 
Wat hoor ick hier al leeds! hoe voel ick my zoo naer!Ga naar voetnoot1206
 
Verhael my evenwel al d'overige ellende.
 
't Begin vernoeghtme niet. 'k verlang met schrick na 'et ende.Ga naar voetnoot1208
 
Hoe kon mijn droeve man zoo scheiden van zijn bloed?Ga naar voetnoot1209
Arend:
1210[regelnummer]
In zoo veel rampen hiel hy al den zelven moed,
 
En yverde om den Dam te houden onbezweecken.Ga naar voetnoot1211
 
Waer langs de vyand zocht geweldigh in te breecken:Ga naar voetnoot1212
 
Gelijck een waterstroom geweld doet op een sluis,
 
En elx gehoor verdooft met ysselijck geruis.
1215[regelnummer]
De deuren van de sluis zich kanten tegens 't wringen
 
Des springvloeds, voor een wijl, tot dat zy open springen,
 
En geven 't water ruimt, den vloed den vrijen toom:
 
Die wint dan veld, en ruckt de wortels met den boom,
 
En huis en hof om veer, en zet de laege landen
1220[regelnummer]
In eene baere zee, met groene en nieuwe stranden.Ga naar voetnoot1220
 
Dus ging 't na datmen wel een heele uur lang den Dam
 
Verdadigt had, zoo dra de burgerij de vlam
 
Ten daecke van de kerck ten hemel uitgeslaegen,Ga naar voetnoot1223
 
En 't heerelijck gebouw zagh branden lichter laegen,Ga naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
En hoorde 't moordgeschrey des volx, dat oud en jong
 
Van boven, om het vier t'ontgaen, te barsten sprong,Ga naar voetnoot1226
 
Of in de spietsen viel ter aerde, dit gezichte
 
Benam hen al den moed. De helsche Grobber stichte
 
Met een gewijde toorts den brand in 't heiligh dack.
1230[regelnummer]
Hoe leed het God, dat hem de moord niet eer en stack!Ga naar voetnoot1230
 
Doen was het elck voor zich, een yeder bergh zijn leven.
[pagina 577]
[p. 577]
 
Mijn broeder riep, ick zou my flux op 't slot begeven,
 
En zijne gemaelin en kindren gade slaen.Ga naar voetnoot1233
 
Hy zelf weeck op 't stadhuis, en bleef de leste staen.Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
Ick werd op wegh verlet, en koom den burgh bewaren,Ga naar voetnoot1235
 
En hoop de goede God zal mijn' heer broeder spaeren.
Badeloch:
 
Een hoopelooze hoop. och Gijsbreght, lieve heer,
 
Ick reken hem al dood, en zie hem nimmer weer.Ga naar voetnoot1238
REY VAN BURGHZATEN. BADELOCH.
Rey:
 
Waer werd oprechter trouw
1240[regelnummer]
Dan tusschen man en vrouw
 
Ter weereld oit gevonden?
 
Twee zielen gloende aen een gesmeed,
 
Of vast geschakelt en verbonden
 
In lief en leedt.
1245[regelnummer]
De band, die 't harte bind
 
Der moeder aen het kind,
 
Gebaert met wee en smarte,
 
Aen hare borst met melck gevoed,
 
Zoo lang gedraegen onder 't harte,
1250[regelnummer]
Verbind het bloed.
 
Noch stercker bind de band
 
Van 't paer, door hand aen hand
 
Verknocht, om niet te scheiden,
 
Na datze jaeren lang gepaert
1255[regelnummer]
Een kuisch en vreedzaem leven leidden,
 
Gelijck van aerd.
 
Daer zoo de liefde viel,Ga naar voetnoot1257
 
Smolt liefde ziel met ziel,
 
En hart met hart te gader.
1260[regelnummer]
Die liefde is stercker dan de dood.
 
Geen liefde koomt Gods liefde nader,
 
Noch schijnt zoo groot.Ga naar voetnoot1262
 
Geen water bluscht dit vuur,
 
Het edelst, dat natuur
1265[regelnummer]
Ter weereld heeft ontsteecken.Ga naar voetnoot1265
[pagina 578]
[p. 578]
 
Dit is het krachtigste ciment,
 
Dat harten bind, als muuren breecken
 
Tot puin in 't end.
 
Door deze liefde treurt
1270[regelnummer]
De tortelduif, gescheurtGa naar voetnoot1270
 
Van haer beminde tortel.
 
Zy jammert op de dorre ranck
 
Van eenen boom, verdrooght van wortel,
 
Haer leven langk.
1275[regelnummer]
Zoo treurt nu Aemstels vrouw,
 
En smelt als sneeuw van rouw
 
Tot water en tot traenen.
 
Zy rekent Gijsbreght nu al dood,
 
Die, om zijn stad en onderdaenen,
1280[regelnummer]
Zich geeft te bloot.
 
O God, verlicht haer kruis,
 
Dat zy den held op 't huis
 
Met blijschap magh ontfangen,
 
Die tusschen hoop en vreeze drijft,
1285[regelnummer]
En zucht, en uitziet met verlangen
 
Waer dat hy blijft.Ga naar voetnoot1286
Badeloch:
 
My dunckt ick hoor gerucht. daer roept een aen de poort.
 
God lof, het is mijn heer. ick heb zijn stem gehoort.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 957, de oude uitgave heeft angenaeme.

voetnoot953
zich verzien: voor zich zelf maatregelen nemen; hier: zich in veiligheid brengen.
voetnoot954
Voor my: wat mij betreft; traegh (vgl. vs. 1021).
voetnoot957
troon: hemel.
voetnoot960
of: in de hoop dat; oorspr.: indien (soms), voor het geval dat (vgl. vs. 968).
voetnoot962
De haat tegen haar vader wordt ten onrechte op haar overgebracht.
voetnoot965
voor heen: vooruit, weg.
voetnoot968
gehengen: toestaan (vgl. vs. 383).
voetnoot973
roof: buit, prooi (van de vijand).
voetnoot974
my een vader streckt: voor mij een vader zijt (vgl. vs. 986).
voetnoot975
herbaeren: opnieuw geboren doen worden, nl. door een geestelike wedergeboorte.
voetnoot979
Klaere: Clara Sciffi, geboren te Assisi (1193). Om een huwelik te vermijden vluchtte ze naar het klooster Portiuncula, waar St. Franciscus leefde, en werd de stichteres van de Clarissenorde.
voetnoot983
Grootmoedigh: kloekmoedig (vgl. vs. 478).
voetnoot984
Door haar tegenwoordigheid alleen wist zij de vijand op de vlucht te drijven. Zij liet zich namelik, ofschoon ziek, naar de kloosterpoort dragen, in 't gezicht der vijanden, met het sacrament voor zich. Op haar gebed werd een hemelse stem als antwoord gehoord. Daarop sloeg de vijand op de vlucht (vgl. Vondels Lofzang van Sinte Klara van 1654).
voetnoot986
Verstreckte (zie bij vs. 974); helmet: helm.
voetnoot990
lamme lijf (allittererend) is later vervangen door: stramme lijf en prachtighste door staetighste.
voetnoot994
vingerling: ring.
voetnoot995
de bruid van 't Sticht: het bisdom Utrecht.
voetnoot996
oude: ouderdom.
voetnoot1000
Hendrik van Vianden († 1267), Jan van Nassau (tot 1288), Jan van Sierck (tot 1296), Willem van Mechelen († 1301).
voetnoot1002
in de oorlog van 1252; vgl. vs. 125-127.
voetnoot1003
zaed: het gewas te velde (vgl. vs. 947); van: door.
voetnoot1004
Bij de herziening van 1659 kwam achter deze regel een vraagteken te staan. Wellicht bedoelde Vondel deze zin aanvankelik als een bijzin, parallel met vs. 1002-3, maar dan zou men achter paerdevoeten een komma verwachten.
voetnoot1006
oude Simeon: zie Lucas II, vs. 25-vlg.
voetnoot1007
Deze Rey bestaat uit drie strofen van vier verzen; elk slotvers bevat een anapaest. In de afzonderlike uitgave van dit Gezang is het metrum geheel jambies gemaakt.
voetnoot1011
Nadien: omdat
voetnoot1012
zagh: gezien heb.
voetnoot1017
paelen: gebied (oorspr.: grenzen).
voetnoot1018
vaster sticht: op vaster grondslagen vestigt.
voetnoot1020
vast: reeds.
voetnoot1021
traegh: langzaam (bij Vondel nog zonder ongunstige betekenis).
voetnoot1023
dees reien: de nonnen, die de zang aangeheven hebben.
voetnoot1027
Gij kunt u deze moeite besparen.
voetnoot1028
aleens: evenzo.
voetnoot1033
werde conj. van werden, oudere vorm van worden.
voetnoot1035
bergen: in veiligheid brengen.
voetnoot1036
waert om u: zweeft om u heen; vergen: verzoeken; hier: smeken.
voetnoot1040
haest: weldra.
voetnoot1041
vast: al.
voetnoot1042
die: het antecedent ligt opgesloten in om zijnentwil.
voetnoot1044
om: bij.
voetnoot1055
neffens: omtrent, ten opzichte van.
voetnoot1064
vertrecken: dralen, toeven; gewisse: geweten.
voetnoot1068
staetzucht: geest van verzet tegen het wettig gezag; wars: afkerig.
voetnoot1069
lastigh: drukkend.
voetnoot1071
magh: kan.
voetnoot1074
gebleven: eufemisme voor: gesneuveld.
voetnoot1079
Versla u niet: wees niet verslagen, wanhoop niet.
voetnoot1085
laet: doet vloeien.
voetnoot1086
Grobber: zie bij vs. 481; heiloos: heilloos, onheil brengend; basterdzaed: Witte van Haemstede, bastaard van Floris V.
voetnoot1091
het verzie: daartegen voorzieningen treft, het verhindert (vgl. vs. 953); paelen zetten: beletten verder te gaan (vgl.: paal en perk stellen).
voetnoot1093
Middeldam: de tegenwoordige Vijgendam.
voetnoot1094
vergaering: samengestroomd volk; voor men denke men het voegwoord of (vgl. Van Helten, Vondels taal II, 164).
voetnoot1097
in vaerdigheid: in aller ijl (vgl. Mnl. mettervaert).
voetnoot1098
De bruggen: Vondel denkt hier aan de vijf bruggen die in de 16e eeuw de oude met de nieuwe zijde verbonden.
voetnoot1100
overkomst: het overtrekken van het water.
voetnoot1102
Schoon of: ofschoon.
voetnoot1104
streven na: trachten te bereiken.
voetnoot1106
van allesins: uit alle richtingen.
voetnoot1108
kist kan ook koffer, kast betekenen; kas: kast.
voetnoot1109
reedst (vgl. vs. 491).
voetnoot1111
orden is de oudere vorm van orde.
voetnoot1113
naer: angstwekkend, angstig.
voetnoot1114
overbrengen: doorbrengen.
voetnoot1115
Later veranderd in: Men zagh de doôn gestroit...
voetnoot1117
verbaestheid: ontsteltenis.
voetnoot1121
rijcken: staten.
voetnoot1122
plotzelijck: plotseling.
voetnoot1124
Dat: wat.
voetnoot1129
stads gelegenheid: de plaatselike toestanden.
voetnoot1130
vry: zeer; later vervangen door dapper.
voetnoot1131
dick: dicht opeen, in dichte drommen.
voetnoot1132
Waaruit de vijanden dan werden beschoten of achtervolgd.
voetnoot1135
verkroppen: geheel vullen (oorspr.: de krop overvol maken).
voetnoot1136
uitkloppen: met slagen uit de poort jagen.
voetnoot1138
voortoght: voorhoede; kracht: hoofdmacht.
voetnoot1144
overschot van 't kruis: een reliquie, nl. een stuk van het kruishout, besloten in een zilver verguld kruis, in het bezit van de Nieuwe Kerk. Waarschijnlik kende Vondel deze reliquie uit Plemp's gedicht De Patria.
voetnoot1145
Ons hoofkerck: de Nieuwe Kerk, die S. Katharina en de H. Maagd als patronessen had.
voetnoot1148
vrouwe koor: koor van Onze Lieve Vrouwe (vgl. vs. 1178).
voetnoot1150
Hij poogt de deur te rammeien.
voetnoot1154
gebeten op: belust op.
voetnoot1156
opgeslaegen: opengebeukt.
voetnoot1158
voor 't voorhoofd: in 't aangezicht; een heiligschennis waardoor God ernstig getroffen en gehoond wordt, evenals eertijds door de verwoesting van Salomon's tempel.
voetnoot1161
ongeschent: schenden werd oudtijds zwak vervoegd.
voetnoot1167
zommigen volgt, evenals in 't Mnl., na het substantief.
voetnoot1168
passen: doen hun best om.
voetnoot1170
Marianum: ‘een groot, soms tweezijdig Mariabeeld, omgeven van een nimbus en aureool, of een stralende zon, dat in het koor boven van het gewelf af neerhangt’ (vgl. J.F.M. Sterck in Oorkonden over Vondel en zijn kring, 1918, blz. 117-vlg). Vondel ontleende deze naam aan Plemp's gedicht De Patria.
voetnoot1172
kassuiffel. kazuifel, een deel van het misgewaad, zijden opperkleed; kap: koorkap, mantelvormig priesterkleed.
voetnoot1175
De viering van het Kerstfeest werd wreed verstoord.
voetnoot1176
drucken: bezwaren, leed doen.
voetnoot1181
vgl. vs. 887.
voetnoot1182
blaeken: schitteren (vgl. vs. 774).
voetnoot1185
De Gelderschen, de Zeeuw: de volgelingen van Kuilenburg en Borsselen (zie vs. 481).
voetnoot1186
spijt: smart.
voetnoot1190
het weer: stormweer; in de latere redaktie: eer 't bijster weêr (noodweer).
voetnoot1191
tegens een: tegen elkaar; strijcken: gaan liggen.
voetnoot1194
deizen: Vlaamse bijvorm van deinzen.
voetnoot1195
om versch te zijn gesteven: om nieuwe versterkingen te krijgen.
voetnoot1199
En: en die; niemant: voor niemand.
voetnoot1200
In de latere redaktie verduidelikt tot: hier had de deught geen voordeel: dapperheid baatte hier niet.
voetnoot1201
vgl. vs. 1144.
voetnoot1202
stool (Lat. stola): brede band die de priester om de hals draagt; vierkante muts: mijter.
voetnoot1206
naer: angstig.
voetnoot1208
vernoeghtme niet: is mij niet voldoende.
voetnoot1209
bloed: verwanten (vgl. vs. 121).
voetnoot1211
Om te maken dat de Dam niet bezweek, niet prijsgegeven moest worden.
voetnoot1212
geweldigh: met geweld.
voetnoot1220
eene baere zee: louter zee.
voetnoot1223
Bij uitgeslaegen behoort reeds zagh uit de volgende regel.
voetnoot1224
lichter laegen (absolute genitief): in volle vlam; lage (in 't Mnl. in de vorm laeye): vlam; vgl. nog: in lichte laaie, soms met toevoeging van: vlam.
voetnoot1226
te barsten: te pletter.
voetnoot1230
leed (van lijden): duldde; dat hij niet te voren dood viel! De uitdrukking: ‘de moord steekt hem’ komt in de 17e eeuw meer voor.
voetnoot1233
gade slaen: zorg dragen voor.
voetnoot1234
de leste: als laatste; dus: 't laatst.
voetnoot1235
verlet: tegengehouden; bewaren: verdedigen.
voetnoot1238
Bij de omwerking is hem tweemaal in u veranderd.
voetnoot1257
viel: uitviel; hier: zich openbaarde.
voetnoot1262
schijnt: blijkt. In de latere redaktie: Noch is.
voetnoot1265
ontsteecken: in de 17de eeuw gewoon deelwoord van: ontsteken.
voetnoot1270
Bekend beeld van de huwelikstrouw, van klassieke oorsprong; ook de dorre boom is bij die vergelijking traditioneel (vgl. reeds in Maerlant's Der Natueren Bloeme III, vs. 3386-88).
voetnoot1286
later: Waer Aemstel blijft.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • C.G.N. de Vooys

  • J.F.M. Sterck

  • H.W.E. Moller

  • C.R. de Klerk

  • B.H. Molkenboer

  • J. Prinsen J.Lzn

  • Leo Simons


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank