De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 568]
| |
Het vierde bedryf.
GOZEWIJN VAN AEMSTEL. KLAERIS VAN VELZEN. REY VAN KLAERISSEN. GIJSBREGHT VAN AEMSTEL.
Gozewijn:
Het loopt met Amsterdam, gelijck ghy hoort, ten ende,
En wy verwachten deel aen d'algemeene ellende,
't En zy dat elck van ons zich daetelijck verzie.Ga naar voetnoot953
Voor my, 'k ben oud en traegh: my voeght niet dat ick vlie,Ga naar voetnoot954
955[regelnummer]
Zoo veele moeite en is het leven my niet waerdigh.
Belief het God, hy koom, zijn dienaer staet al vaerdigh:
Hy hael my in zijn' troon en aengenaeme rust.Ga naar voetnoot957
Maer ghy, mijn dochterkens, dien noch het leven lust,
En in het bloeienst zijt van uwe jonge jaeren;
960[regelnummer]
Zet ghy 't op vlughten aen, of Iesus u wou spaeren,Ga naar voetnoot960
En helpen in der noot. Klaerisse, reine maeghd,
Die t'onrecht noch den haet van vader Velzen draeght;Ga naar voetnoot962
Begeef u op de vlught: al d'andren zullen volgen.
De vyand, blind van wraeck, is bitter en verbolgen,
965[regelnummer]
En allermeest op u. o moeder, vlught voor heen.Ga naar voetnoot965
Ick zal u bystand doen met traenen en gebeen,
En volgen met mijn hart, daer my geen voeten brengen.
Ga henen, Machtels kind, of God het wou gehengenGa naar voetnoot968
Dat ghy geborgen werd: 'k ben meest met u begaen.
Klaeris:
970[regelnummer]
Och vader Gozewijn! waer zietghe my voor aen?
Zoo ick u dus begaf, hoe zou dat my betaemen?
Ghy zijt mijn maeghschap doch, na vleesch en geest te zaemen.
Zou ick u hier alleen verlaeten tot een' roof,Ga naar voetnoot973
Die my een vader streckt, en 't Christelijck geloofGa naar voetnoot974
975[regelnummer]
My in het herte prent, van kinds been af herbaerde,Ga naar voetnoot975
Den geest versterckte, en 't lijf in reinigheid bewaerde?
'k Verlaet u nimmermeer.
| |
[pagina 569]
| |
Rey:
Dit outer is ons wijck.
Gozewijn:
O edel maeghdeken, hoe zijtghe zoo gelijck
Van aerd die Klaere zelf, na wie ghy heet Klaerisse!Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Waer vind ick onderscheid in dees gelijckenisse?
Doen 't Sarazijnsche heir vermeesterde al de stad,
Daer sinte Klaere was, wat deedze doch? zy trad
Grootmoedigh in de poort van 't klooster, daerze woonde,Ga naar voetnoot983
En zagh den vyand wegh, zoo ras hy zich vertoonde:Ga naar voetnoot984
985[regelnummer]
Haer moed, haer sterck geloof, en yverigh gebed
Verstreckte haer een zwaerd, en harnas, en helmet.Ga naar voetnoot986
Ghy mooght dan, nu ghy hebt die zelleve gedachten,
Met my, voor dit autaer, de vyanden verwachten.
Maer treckme (dat mijn dood zy veer van schande en smaed)
990[regelnummer]
Eerst aen dit lamme lijf mijn prachtighste gewaed,Ga naar voetnoot990
Gelijck een Bisschop voeght, aleer zy ons verrasschen.
Zet my den mijter op: hy zal niet qualijck passen
Op mijn gezalfde kruin. breng hier den gouden ring,
En steeck aen deze hand, die beeft, den vingerling,Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
Daer ick de bruid van 't Sticht, de Roomsche kerck meê trouwde.Ga naar voetnoot995
Geef my den harderstaf, tot steunssel van mijn oude,Ga naar voetnoot996
Daer ick Gods kudde meê gehoed heb en geweit.
'k Heb noit de teeckenen van 't Bisdom afgeleit
Met wil, maer door bedwang: al leef ick als gebannen;
1000[regelnummer]
Al maeckte ick Henrick plaets, en Willem, en twee Iannen.Ga naar voetnoot1000
En 't waer een klein verlies, al hadmen my verkort
In naem en eer, was slechs geen Christen bloed gestort,Ga naar voetnoot1002
En zoo veel zaeds vertreen van mensche en paerdevoeten.Ga naar voetnoot1003
Most niet 't onschuldigh volck de schuld der heeren boeten.Ga naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
Nu kinders zet u hier, en dat een yeder non
Met my den lofzang zing van oude Simeon.Ga naar voetnoot1006
| |
[pagina 570]
| |
Rey:
Vergun, o God, op zijne bede,Ga naar voetnoot1007
Na uw belofte, uw' knecht verlof;
Op dat hy reis van hier met vrede
1010[regelnummer]
Om hoogh na'et hemelsche vredehof:
Nadien ick met mijn eigen oogenGa naar voetnoot1011
Den algemeenen heiland zagh,Ga naar voetnoot1012
Die als een zon schijnt uit den hoogen;
Daer yeder zich in verblijden magh:
1015[regelnummer]
Een schoone zon, die met haer straelen
Het blinde heidendom verlicht,
En Iacobs huis en Isrels paelenGa naar voetnoot1017
Verheerlijckt, en noch veel vaster sticht.Ga naar voetnoot1018
Gijsbreght:
Dat God u allen spaer! is 't hier noch tijd van zingen!
1020[regelnummer]
De vyand zackt vast neer, om 't klooster te bespringen.Ga naar voetnoot1020
Oom Gozewijn, koom hier; en zijdt ghy oud en traegh,Ga naar voetnoot1021
Gedoogh dat ick u op mijn beide schouders draegh.
Klaerisse nicht, ghy zult my volgen met dees reien,Ga naar voetnoot1023
Waer God of 't goed geluck ons allen wil geleien.
1025[regelnummer]
Nu vader, volgh mijn' raed. de vyand woed en raest.
Wie 't leven bergen wil, die bergh het in der haest.
Gozewijn:
Gemack, mijn trouwe neef, ghy mooght dees moeite derven.Ga naar voetnoot1027
Klaeris:
Wy zijn aleens gezint, en wel getroost te sterven.Ga naar voetnoot1028
Gijsbreght:
Hoe nu? heeft God my dan, door water en door vier,
1030[regelnummer]
Door spiets en zwaerd, gered, en menigh blanck rappier,
Dat ick den Bisschop noch voor 't outer zou zien slaghten,
En in het laeuwe bloed de nonnekens verkrachten?
Dat werde nimmer waer. ô Goddelijck geslaght!Ga naar voetnoot1033
Nicht Machtels geest verscheen mijn liefste dezen nacht,
1035[regelnummer]
En my belaste een stem haer kind en oom te bergen.Ga naar voetnoot1035
Haer schimme waert om u, en moet ick 't u noch vergen?Ga naar voetnoot1036
| |
[pagina 571]
| |
En maecktghe zelf uw ziel noch schuldigh aen dien moord?
De krijgslien zijn niet veer van deeze kloosterpoort;
Die leit met eenen slagh ter aerde neer geworpen.
1040[regelnummer]
Dees godgewijde vloer zal 't kuische bloed haest slorpen.Ga naar voetnoot1040
Het krijgsvolck nadert vast: ick hoor het aen 't gedruis.Ga naar voetnoot1041
Ick bid om zijnent wil, die levendigh aen 't kruisGa naar voetnoot1042
Om ons genagelt hing, voor Sions wreede muuren:
Ick bid u om zijn hand en voet en hartquetzuuren,Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
En om de doorne kroon, die 't hoofd verplette en brack,
En om de scharpe spiets, die in zijn zijde stack;
Vergunme dezen troost, in zoo veel zwaerigheden,
Dat ick uw leven bergh: ô vader, dat ick heden
Onschuldigh blijven magh aen uwer aller bloed.
1050[regelnummer]
Dit eenige is mijn wensch: en kan ick uw gemoed
Door smeecken noch gebeen noch bittre traenen buigen;
Zoo roep ick God en al zijn heilgen tot getuigen,
Dat geenerley gevaer, noch zelf de felle dood
My hinderden uw lijf te bergen in den nood.
Gozewijn:
1055[regelnummer]
Ghy hebt godvruchtigh, neef, u neffens ons gequeten.Ga naar voetnoot1055
Wy zullen 't noch voor God noch engelen vergeten.
Den grooten God alleen zy eere in 't hemelrijck.
Wy bidden u, sta op. ghy doet ons ongelijck,
Dat ghy ter aerde knielt voor sterffelijcke menschen.
1060[regelnummer]
Hoe zou ick schooner dood na'et lange leven wenschen,
Dan hier voor martelaer, op deze heilge steê,
Te offeren mijn bloed, in 't vierighst van mijn beé:
Op 't allerhooghste feest van Gods geboortenisse.
Waer of de dood vertreckt? ick heb een rein gewisse,Ga naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
En haeckte lang te gaen na aller zielen bed;
Al zedert dat ick uit mijn' zetel werd gezet,
Doen Vitrecht, dat den vorst, gelijck zijn' vader, eerde,
Door staetzucht opgeruit, my wars den neck toekeerde:Ga naar voetnoot1068
Van die tijd was ick al dit lastigh leven moe.Ga naar voetnoot1069
Gijsbreght:
1070[regelnummer]
Daer is de vyand zelf. ick vliegh na boven toe,
En zal zoo lang ick magh, de kloosterpoort beschutten,Ga naar voetnoot1071
Of mijne hulp noch kon uw leven onderstutten.
| |
[pagina 572]
| |
BADELOCH. AREND VAN AEMSTEL.
Badeloch:
Heer Broeder, wel wat's dit? hoe keertghe dus alleen?
O God, waer blijft mijn heer? is hy gebleven?Ga naar voetnoot1074
Arend:
Neen.
Badeloch:
1075[regelnummer]
Wat tijding brengtghe dan? zegh op, is hy gebleven?
Arend:
Ick liet hem voor 't Stadhuis gezond en noch in 't leven.
Badeloch:
Helaes! waer magh hy zijn? mijn troost, mijn hoop, mijn hoofd.
En keertghe zonder hem? dat hadghe niet belooft.
Arend:
Versla u niet, maer toef. ghy zult hem haest aenschouwen.Ga naar voetnoot1079
Badeloch:
1080[regelnummer]
Dat toeven valtme bang. och was hy slechs behouwen,
In 't onweer, daer het schip in zee drijft zonder roer.
Ick bid, verhaelme doch al 't geen u wedervoer.
Arend:
Ghy eischt een' zwaeren eysch. wie zou daer niet voor gruwen?
Het zal ons hartewee en droefheid slechs vernuwen.
1085[regelnummer]
Wie hoort dit treurspel aen, die niet zijn traenen laet?Ga naar voetnoot1085
Al stond hier Grobber zelf, of 't heiloos basterdzaed,Ga naar voetnoot1086
Het waer onmogelijck dat hy dit hooren konde.
Het is een nieuwe slagh in mijne versche wonde.
Oock steeckenwe alle bey noch midden in den druck,
1090[regelnummer]
En wachten op den slagh van 't uiterste ongeluck,
Ten zy het God verzie, en zet de wraecke paelen:Ga naar voetnoot1091
Doch nu ghy 't zoo begeert, hoor toe, ick zal 't verhaelen.
Wy quamen niet zoo haest ontrent den Middeldam,Ga naar voetnoot1093
Daer wat vergaering was van burgren, men vernam,Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Hoe 't ingetrocken heir de nieuwe zy alreede
Vermeestert had, en 't volck onnutten weerstand dede;
Dies Gijsbrecht liet gebien, men zou in vaerdigheidGa naar voetnoot1097
De bruggen, daer de stad zich recht in 't midden scheid,Ga naar voetnoot1098
| |
[pagina 573]
| |
Verbranden, en voor al den Middeldam bezetten;
1100[regelnummer]
Om 's vyands overkomst daer mede te beletten,Ga naar voetnoot1100
En datmen d'oude zy moght vrijen voor gevaer,
Schoon of het krijghsvolck van de nieuwe meester waer.Ga naar voetnoot1102
Hy zellef was de voorste, om elleck moed te geven,
En ging daer op met ons na merckt en raedhuis streven,Ga naar voetnoot1104
1105[regelnummer]
En brogt met al zijn maght de burgers op de been,
Die ruckten hier en daer van allesins by een.Ga naar voetnoot1106
Men spande ketenen, voor 't haestige verrasschen.
Men stopt den toegang dicht met zacken, kisten, kassen,Ga naar voetnoot1108
En alles watmen reedst kon vinden by der hand.Ga naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
Doen vlogen wy met hem te zaemen na den brand,
Om, waer het mogelijck, daer orden op te stellen:Ga naar voetnoot1111
Maer laes! het was te spa. wat mond kan u vertellen
De zuuren arrebeid van dezen naeren nacht,Ga naar voetnoot1113
En met hoe groot een' moord die over word gebragt?Ga naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
De dooden lagen vast langs burreghwal en straeten.Ga naar voetnoot1115
Geen kruiswegh die niet dicht bezet werd van soldaeten.
Men ziet' er allesins verbaestheid, en men hoortGa naar voetnoot1117
Zich mengen onder een bloedstorting, brand en moord.
De groote aeloude stad, vermaert in oorelogen,
1120[regelnummer]
Zoo scheeprijck, en voor wie zich zee en stroomen bogen,
Den vreemde en nagebuur, en rijcken tot ontzagh,Ga naar voetnoot1121
Gaet plotzelijck te gronde, en zinckt met eenen slagh.Ga naar voetnoot1122
Wy worden niet te min door wanhoop aengedreven,
Dat menigh graefsgezinde en Kermer kost zijn leven:Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
En 't Aemsterlandsche bloed en sneuvelt niet alleen.
De lijcken groeien aen, en leggen onder een,
Met 't aenzicht na de straet gekeert of op hun ruggen.
De kennis van den wegh, van stegen, straeten, bruggen,
En stads gelegenheid, by 't schijnssel van de maen,Ga naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
Die quam ons vry te baet, en hiel de drommen staenGa naar voetnoot1130
Der vyanden, die dick het zetten op een loopen.Ga naar voetnoot1131
Dan ging'er eens een deur, en dan een venster open.Ga naar voetnoot1132
Wy groeiden in getal en moed, en ruckten voort,
Of 't mooghlijck had geweest de Haerelemmer poort,
| |
[pagina 574]
| |
1135[regelnummer]
Die overweldight was, met dooden te verkroppen,Ga naar voetnoot1135
En weer met kracht al wat in steê was uit te kloppen;Ga naar voetnoot1136
Maar quamen veel te spa. de naeuw ontslipte wacht
Verhaelde ons, hoe alree de voortoght met de krachtGa naar voetnoot1138
Der ruitren binnen was: wie zou daer tegens mogen?
1140[regelnummer]
En ofmen hier en daer een brug had opgetogen,
Men rechte weinigh uit. de brand nam ymmer toe.
d'Ontsteltheid was te groot. men wist niet waer, of hoe.
Mijn broer, proost Willem, quam, geladen onder d'armen
Met overschot van 't kruis des heilands: helpt beschermenGa naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
Ons hoofkerck, rijck gebouwt ter eere van Katrijn,Ga naar voetnoot1145
En Iesus moeder zelf. ô burgers, berght Kristijn,
Heer Gijsbreghts zuster doch; en naulix kon hy spreecken.
Ick hebze in 't vrouwe koor al bevende versteecken,Ga naar voetnoot1148
En raeckte naulix uit. de reus die is' er veur.
1150[regelnummer]
Men hoort zijn stem. hy loopt met boomen op de deur.Ga naar voetnoot1150
Om Gods wil, gaet de kerck op 't hooge feest ontzetten.
Wy schieten derwaert aen, om 't onheil te beletten,
Als beeren, die, by nacht van honger uitgejaeght,
Gebeten zijn op roof. wy vliegen onversaeghtGa naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
Door vier en zwaerden heen, om 't al voor God te waegen:
Maer vinden voor ons komst de kerckdeur opgeslaegen,Ga naar voetnoot1156
En hooren eenen galm, die uitbarst over straet,
En over al de stad, en God voor 't voorhoofd slaet,Ga naar voetnoot1158
In zijnen hoogen troon, als eer de kerck der Ioden.
1160[regelnummer]
d'Autaeren en het koor zijn opgehoopt met dooden.
Wat bleef' er ongeschent! wat kreegh'er niet een' krack!Ga naar voetnoot1161
'tGevlughte volleck zit op trans, gewelf, en dack,
En bied noch tegenweer, en quetst ons zelfs met steenen
En hout, uit misverstand. men hoort de vrouwen weenen
1165[regelnummer]
En kindren, die vol schrick krioelen hier en daer,
De binnetranssen langs. De kaerssen op 't autaer
Zijn zommigen gebluscht, en zommigen die blaecken.Ga naar voetnoot1167
De kerreckschenners woên, en passen wat te raecken,Ga naar voetnoot1168
| |
[pagina 575]
| |
En vechten om den buit, en plondren 't al, oock zelf
1170[regelnummer]
Het Marianum, dat te pronck hing van 't gewelf,Ga naar voetnoot1170
Word afgeruckt. men zet in 't glibbrigh bloed zijn stappen.
Men torst'er kelcken uit, kassuiffelen en kappen,Ga naar voetnoot1172
Die stijf staen van gesteent, van parlen en rood goud,
Om 't heerelijckst, als 't plagh, wanneermen hooghtijd houd,
1175[regelnummer]
En koor en outerkleen. de Kersnacht lagh in stucken.Ga naar voetnoot1175
Badeloch:
Hoe ging 't u met Kristijn? hoe most dit Gijsbreght drucken!Ga naar voetnoot1176
Arend:
En my, bedenck dat eens. hoe staet myn 't schouspel voor!
Men sleepteze by 't hair uit ons lievrouwe koor,
Om d'armen dun en teer met koorden stijf gebonden.
1180[regelnummer]
Hoe diep ging dit in 't hart, die na haer huwlijck stonden:
Doch Heemskerck meest, die dol dit langer niet verdroegh,Ga naar voetnoot1181
Doen zy na's hemels troon haer blaeckende oogen sloegh.Ga naar voetnoot1182
Wy sloten ons wel dicht, en volgden hem altzaemen,
En rucktenze uit de maght des knevlers. daer op quaemen
1185[regelnummer]
De Gelderschen, de Zeeuw, de Vries en KennemaerGa naar voetnoot1185
Van allesins te hoop, vol spijts, op 't groot misbaer,Ga naar voetnoot1186
En om d'ontruckte maeghd. men zagh er 's graeven zoonen,
Men zagh'er d'Egmonds zelfs en Diedrick meê zich toonen
Om 't moedighste, elck om 't zeerst, met Grobber helsch van aerd.
1190[regelnummer]
De winden buldren zoo, al eer het weer bedaert,Ga naar voetnoot1190
Des winters tegens een, en weten van geen strijcken,Ga naar voetnoot1191
En zetten in gevaer de dammen en de dijcken,
Door 't parssen van den vloed. de vyand werd te sterck,
En groeide, en deê met kracht ons deizen uit de kerck,Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
En wijcken na den Dam, om versch te zijn gesteven.Ga naar voetnoot1195
Neef Heemskerck had by 't koor alreê den geest gegeven,
Die ridderlijcke held en eere van zijn' stam.
Polaenen viel'er by, die hem te hulpe quam,
En niemant weeck in moed noch billijckheid van oordeel,Ga naar voetnoot1199
| |
[pagina 576]
| |
1200[regelnummer]
En Kuick hem zeer gelijck. de deughd en had geen voordeel.Ga naar voetnoot1200
Het heilighdom van 't kruis den proost deê weinigh nuts.Ga naar voetnoot1201
Geen stool beschutte hem, noch geen vierkante muts,Ga naar voetnoot1202
Noch geen godvruchtigheid kon Iesus priester helpen,
Doen wy, o Willem broer, uw bloed niet moghten stelpen,
1205[regelnummer]
Daer ghy te sneuvlen quaemt, recht over 't hoogh autaer.
Badeloch:
Wat hoor ick hier al leeds! hoe voel ick my zoo naer!Ga naar voetnoot1206
Verhael my evenwel al d'overige ellende.
't Begin vernoeghtme niet. 'k verlang met schrick na 'et ende.Ga naar voetnoot1208
Hoe kon mijn droeve man zoo scheiden van zijn bloed?Ga naar voetnoot1209
Arend:
1210[regelnummer]
In zoo veel rampen hiel hy al den zelven moed,
En yverde om den Dam te houden onbezweecken.Ga naar voetnoot1211
Waer langs de vyand zocht geweldigh in te breecken:Ga naar voetnoot1212
Gelijck een waterstroom geweld doet op een sluis,
En elx gehoor verdooft met ysselijck geruis.
1215[regelnummer]
De deuren van de sluis zich kanten tegens 't wringen
Des springvloeds, voor een wijl, tot dat zy open springen,
En geven 't water ruimt, den vloed den vrijen toom:
Die wint dan veld, en ruckt de wortels met den boom,
En huis en hof om veer, en zet de laege landen
1220[regelnummer]
In eene baere zee, met groene en nieuwe stranden.Ga naar voetnoot1220
Dus ging 't na datmen wel een heele uur lang den Dam
Verdadigt had, zoo dra de burgerij de vlam
Ten daecke van de kerck ten hemel uitgeslaegen,Ga naar voetnoot1223
En 't heerelijck gebouw zagh branden lichter laegen,Ga naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
En hoorde 't moordgeschrey des volx, dat oud en jong
Van boven, om het vier t'ontgaen, te barsten sprong,Ga naar voetnoot1226
Of in de spietsen viel ter aerde, dit gezichte
Benam hen al den moed. De helsche Grobber stichte
Met een gewijde toorts den brand in 't heiligh dack.
1230[regelnummer]
Hoe leed het God, dat hem de moord niet eer en stack!Ga naar voetnoot1230
Doen was het elck voor zich, een yeder bergh zijn leven.
| |
[pagina 577]
| |
Mijn broeder riep, ick zou my flux op 't slot begeven,
En zijne gemaelin en kindren gade slaen.Ga naar voetnoot1233
Hy zelf weeck op 't stadhuis, en bleef de leste staen.Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
Ick werd op wegh verlet, en koom den burgh bewaren,Ga naar voetnoot1235
En hoop de goede God zal mijn' heer broeder spaeren.
Badeloch:
Een hoopelooze hoop. och Gijsbreght, lieve heer,
Ick reken hem al dood, en zie hem nimmer weer.Ga naar voetnoot1238
REY VAN BURGHZATEN. BADELOCH.
Rey:
Waer werd oprechter trouw
1240[regelnummer]
Dan tusschen man en vrouw
Ter weereld oit gevonden?
Twee zielen gloende aen een gesmeed,
Of vast geschakelt en verbonden
In lief en leedt.
1245[regelnummer]
De band, die 't harte bind
Der moeder aen het kind,
Gebaert met wee en smarte,
Aen hare borst met melck gevoed,
Zoo lang gedraegen onder 't harte,
1250[regelnummer]
Verbind het bloed.
Noch stercker bind de band
Van 't paer, door hand aen hand
Verknocht, om niet te scheiden,
Na datze jaeren lang gepaert
1255[regelnummer]
Een kuisch en vreedzaem leven leidden,
Gelijck van aerd.
Daer zoo de liefde viel,Ga naar voetnoot1257
Smolt liefde ziel met ziel,
En hart met hart te gader.
1260[regelnummer]
Die liefde is stercker dan de dood.
Geen liefde koomt Gods liefde nader,
Noch schijnt zoo groot.Ga naar voetnoot1262
Geen water bluscht dit vuur,
Het edelst, dat natuur
1265[regelnummer]
Ter weereld heeft ontsteecken.Ga naar voetnoot1265
| |
[pagina 578]
| |
Dit is het krachtigste ciment,
Dat harten bind, als muuren breecken
Tot puin in 't end.
Door deze liefde treurt
1270[regelnummer]
De tortelduif, gescheurtGa naar voetnoot1270
Van haer beminde tortel.
Zy jammert op de dorre ranck
Van eenen boom, verdrooght van wortel,
Haer leven langk.
1275[regelnummer]
Zoo treurt nu Aemstels vrouw,
En smelt als sneeuw van rouw
Tot water en tot traenen.
Zy rekent Gijsbreght nu al dood,
Die, om zijn stad en onderdaenen,
1280[regelnummer]
Zich geeft te bloot.
O God, verlicht haer kruis,
Dat zy den held op 't huis
Met blijschap magh ontfangen,
Die tusschen hoop en vreeze drijft,
1285[regelnummer]
En zucht, en uitziet met verlangen
Waer dat hy blijft.Ga naar voetnoot1286
Badeloch:
My dunckt ick hoor gerucht. daer roept een aen de poort.
God lof, het is mijn heer. ick heb zijn stem gehoort.
|
|