De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 560]
| |
Het darde bedryf.
BADELOCH. GIJSBREGHT VAN AEMSTEL. BROER PETER. BONTGENOOTEN. AREND VAN AEMSTEL.
Badeloch:
745[regelnummer]
Ick had zoo haest niet aen mijn pronck en Kersnachts kleeren,
Om in de Kerck met al de stadt te triomfeerenGa naar voetnoot746
Voor God, die 't leger dreef van d'aengevochten wal,
En zich vernedren quam in Bethlems armen stal;
Of'k raeckte in eenen stoel aen 't sluimren en aen 't droomen,
750[regelnummer]
En ben benauwt en bang uit mijnen slaep gekomen;
Gelijck de dauw getuight, die op mijn kaecken leit,
Gijsbreght:
Wel liefste, wat is dit? hoe zietghe zoo beschreit?
Wat nevel van verdriet bezwalckt uw blinckende oogen?Ga naar voetnoot753
Sta stil, mijn lief, sta stil: uw Gijsbreght zalze droogen.Ga naar voetnoot754
755[regelnummer]
Nu kus hem eens, en zegh, wat is het dat u smart?
Badeloch:
My leit, 'k en weet niet wat, een zwaerigheid op 't hart.
Ick heb in mijnen slaep yet schrickelijx vernomen.
Een droom bezwaert mijn hart. gezichten doenme schroomen.
Gijsbreght:
De droomen zijn bedrogh. ghy vreest uit misverstand.
Badeloch:
760[regelnummer]
Nicht Machtelt, dochtme, stond voor mijne ledekant,
Bedruckt, en in dien schijn, waer in zy, by haer leven,Ga naar voetnoot761
My dick haer hartewee te kennen plagh te geven,
Wenze in haer traenen zwom, en van geduld berooftGa naar voetnoot763
De handen deerlijck wrong, en 't hair trock uit heur hoofd,Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
De blancke borsten krabde, en scheurde 't kleed aen flarden,
En zagh begruist van stof, zoo dat ick 't nau kon harden,Ga naar voetnoot766
Noch hooren al 't gekarm, en jammerlijck misbaer,
Noch 't schelden op den graef, voor schelm, geweldenaer,
Verkrachter van een vrouw, zoo kuisch, zoo welgeboren.
| |
[pagina 561]
| |
770[regelnummer]
Helaes! zy quam my niet in die gestalt te voren,
Waer meê haer zuivre ziel, van droefheid afgepijntGa naar voetnoot771
In 't leven, nu voor God en d'engelen verschijnt,
Met eenen pallemtack in haer sneeuwitte handen,
En in het sneeuwit kleed, en oogen, die nu brandenGa naar voetnoot774
775[regelnummer]
In 't hemelsch paradijs, als starren aen de lucht.
Ick sprackze al schreiende aen, na eenen diepen zucht:
O adelijcke spruit van 't huis weleer te Woerden,
Om welcker ongelijck, de helden oorloogh voerden,Ga naar voetnoot778
Dat oorloogh, 't welck, na dat ghy in den hemel trockt,
780[regelnummer]
Zoo onverzoenelijck tot noch toe smoockt en wrockt:Ga naar voetnoot780
Wat oirzaeck drijft u hier op ongeruste paden?Ga naar voetnoot781
Of koomtghe om onzent wil, met zwaerigheid beladen,
Om d'uwen by te staen, in 't kommerlijck belegh?
Nicht Maghtelt, 't is vergeefs: de vyanden zijn wegh.
785[regelnummer]
Wat treurtghe? wy zijn vry van laegen, van bespringen:
Dus hellep ons om hoogh by God triomfe zingen.
Omring uw pruick met licht, in steê van lauwerkrans,Ga naar voetnoot787
En ley der englen rey met vrolijckheid ten dans.
Zy schudde 't hoofd, en scheen van gramschap te veranderen
790[regelnummer]
In 't aengezicht, en sloegh de handen van malkanderen,
En steende, en zuchte zwaer, en borst in 't end dus uit,
Maer met een heesche keel en dof en schor geluid:
Onnoosle, zijtghe nu van vyanden ontslaghen?
En slaeptghe zoo gherust? en vreestghe niemants laegen?
795[regelnummer]
Daer ghy, om mijnent wil, op 't alderuiterst zijt,Ga naar voetnoot795
En naest aen uwen val? op op, 't en is geen tijd
Van slaepen, het is tijd na andere gewesten
Te vlieden van dit huis. de vyand heeft de vesten.
De stad die staet in brand, het is met haer gedaen.
800[regelnummer]
Oom Gijsbreght heeft vergeefs zijn burgers voorgestaen.Ga naar voetnoot800
Geen tegenworstelen noch strijden magh u baeten.
Gods heilgen hebben kerck en outers lang verlaeten.
Op op, bergh Gozewijn, voor al mijn eenigh pand,Ga naar voetnoot803
Klaeris, mijn zoete zorgh, aleer d'abdije brand,Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Of eenigh booswicht haer mishandel en misbruicke,
| |
[pagina 562]
| |
Na zijn' vervloeckten lust, en zy haer oogen luicke.Ga naar voetnoot806
Al zijn de straeten dicht bezet en naeuw bewaert;Ga naar voetnoot807
'k Zal Gijsbreght, ongequetst van spiets of eenigh zwaerd,
En zonder eene nop van 't kleed door 't vier te zengen,Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Geleien, en gezond op dezen drempel brengen.Ga naar voetnoot810
Verlaet dan flucx dit slot: steeck af, op Gods gena,
En geef u zeewaert in, aleer het word te spa.
Al d'englen zullen u voor stormen en voor stranden
Behoeden, en de vloot behouden doen belanden.
815[regelnummer]
Gedenck eens, welck een schrick mijn slaeprigh hart beving.
Mijn hair dat rees te bergh, en aen een yeder hing
Een druppel nats: het zweet begon my uit te breecken.
Mijn lijf werd kil als ys. ick wou, en kon niet spreecken,
En schoot uit mijnen droom, al bevende en bevreest,
820[regelnummer]
Greep toe, en zocht vergeefs t' omhelzen haeren geest,Ga naar voetnoot820
Die door mijn armen droop, en wegh vloogh uit mijn oogen,
En liet my heel verbaest, en van het spoock bedrogen.Ga naar voetnoot822
Dit is het datme steurt, en in de zinnen speelt.Ga naar voetnoot823
Gijsbreght:
't Is louter ydelheid, die zich het brein verbeeld.Ga naar voetnoot824
Badeloch:
825[regelnummer]
Och of het ydel waer! ick heb mijn uur verslaepen,
Om na de kerck te gaen. 't is spade.
Broer Peter:
Wapen, wapen.Ga naar voetnoot826
Badeloch:
Bescherm ons, goede God, behoe ons voor gevaer.
'k Hoor onraed. och ick zorgh mijn droom is al te waer.Ga naar voetnoot828
Gijsbreght:
Broer Peter, wel hoe dus? wat port u zoo te roepen?Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Wat jaeght u hier by nacht?
Broer Peter:
God lof, dat ick de troepen
Des vyands ben ontvloon, ter dood toe afgemat.
Gysbreght:
Wat vyand? hoe? ghy raest.
Broer Peter:
De vyandt is in stad.
Het is met Amsterdam en met zijn hooge wallen
| |
[pagina 563]
| |
Gedaen, zy is de wraeck in 't end te buit gevallen.
835[regelnummer]
De gruwelijcke reus heeft eene poort vermant.Ga naar voetnoot835
Het Zeepaerd lost zijn vracht, en Vosmeer sticht den brand,
In 't midden van 't gevecht, met schimpen en braeveeren.Ga naar voetnoot837
De wachters vechten flaeuw, en zien hen niet te keeren.Ga naar voetnoot838
Het leger treckt vast in met duizenden, een maghtGa naar voetnoot839
840[regelnummer]
Zoo groot als Waterland noch oit te velde bragt,
En Kennemer en Vries, en Zee en Holland t' zaemen,Ga naar voetnoot841
Met allen die, op ons gebeeten, herwaert quamen.
De Kersnacht heeft gedient tot dit verraeders werck,
Bestaen voor maeneschijn, doen 't volleck in de kerckGa naar voetnoot844
845[regelnummer]
Met offren bezigh was, en zingen in de kooren;
Vermits de stad vol vreughd, als Christus scheen herboren;
Wy weder uit den muil der bleecke dood verlost.Ga naar voetnoot847
Vergeefs heeft dit belegh u zoo veel zweet gekost,
En bloed en arrebeid, nu alles loopt verloren.
Gijsbreght:
850[regelnummer]
Ick zal terstond om hoogh gaen zien van Schreiers toren.Ga naar voetnoot850
Ghy dienaers, brengt mijn' helm en harnas by der hand.
Badeloch:
Helaes wat gaet my aen, in dezen droeven stand!Ga naar voetnoot852
Is dat triomf? heet dat zijn vyanden verjaegen?Ga naar voetnoot853
Nu kentmen Haerlem eerst: nu blijcken Egmonds laegen.
855[regelnummer]
Nu lachenze om mijn stad, zoo lang van hen benijd.Ga naar voetnoot855
Mijn goede vrome man gaet quijnen, en verbijt
Zijn leet des daeghs, en brengt de nachten door met waecken.
Ick vind hem menighmael met traenen op de kaecken:
En vraegh ick, wat hem deert? hy zucht, en antwoord niet,
860[regelnummer]
En kropt zijn hartewee, en dubbelt mijn verdriet.Ga naar voetnoot860
Hoe veel geluckiger zijn arme en slechte dorpen,Ga naar voetnoot861
En hutten laegh gebouwt, min stormen onderworpen
Dan eenigh heeren huis, dat door 't geboomte steeckt,
En daer het bulderen des winds zijn kracht op breeckt.
865[regelnummer]
Weet hier van eenigh mensch, ick weet'er van te spreecken:
Als ick den ganschen tijd mijns levens overreken,Ga naar voetnoot866
| |
[pagina 564]
| |
Van mijne bruiloft af, van dat ick zat verlooft:
Wat stormen zijn my niet gewaeit al over 't hoofd?
Wat toren is zoo hoogh, van waer ick deze baerenGa naar voetnoot869
870[regelnummer]
En zee kan over zien van al mijn wedervaeren?
En wie zagh noch het end van dien begonnen strijd?
Hier meê ga ick mijn' man, naest God mijn toevlucht, quijt.Ga naar voetnoot872
Broer Peter:
Geduld mevrouw, geduld. God proeft zijn uitverkoren.Ga naar voetnoot873
Gijsbreght:
Ick kan bescheielijck en klaer 't geklicklack hooren,Ga naar voetnoot874
875[regelnummer]
En 't rammelen van 't stael: 't geluid koomt dichter by.
De schepen branden al, en schitteren in 't Y,
En in de Diemer meer en alle burreghwallen.Ga naar voetnoot877
Ick zagh het groot gebouw, Ian Witten gevels, vallen,Ga naar voetnoot878
En 't naeste huis daer aen dat staet in lichten brand.
880[regelnummer]
De klocken kleppen vast. de heele waterkantGa naar voetnoot880
Die is in rep en roer. het bloedigh zwaerd gaet weien.Ga naar voetnoot881
Men steeckt'er de trompet. men hoort de menschen schreien.
Brengt hier mijn harrenas. t'sa dienaers, schaft geweer.Ga naar voetnoot883
Al wie in 't harnas sterft, die sterft met krijgsmans eer.
885[regelnummer]
Waer vrienden in den nood? waer zijn ons bondgenooten?
Broer Peter:
Voor 't huis vergaren vast de besten van de grooten,Ga naar voetnoot886
Als Heemskerck, die vol viers om uwe zuster quam,Ga naar voetnoot887
Oudshooren, en Polaen, hoe grijs hy is en stram,Ga naar voetnoot888
En Zwieten, Teilingen, en Waermond en uw broeder,
890[regelnummer]
En Kuick en Kraeienhorst. geen tigers zijn verwoeder,Ga naar voetnoot890
Om aen te gaen op roof.
Gijsbreght:
Men roep hen voor den dagh.
Bontgenooten:
Mijn heer, 't is vechtens tijd, zoo vechten helpen magh.Ga naar voetnoot893
Wy zijn getroost met u te leven en te sterven.
| |
[pagina 565]
| |
Gijsbreght:
Ghy zult in eeuwigheid by God uw loon verwerven,
895[regelnummer]
Voor dezen trouwen dienst, in mijnen lesten nood.
Ghy ziet hier anders niet voor oogen dan de dood:
Doch zooghe zijt gezint den vyand te verletten,Ga naar voetnoot897
Zoo veel als mooghlijck is, en 't leven op te zettenGa naar voetnoot898
By stad en burgery, zoo volghtme, dat's u voor.Ga naar voetnoot899
Bontgenooten:
900[regelnummer]
Wy volgen algelijck, en houden 't zelve spoor.Ga naar voetnoot900
Badeloch:
Beschermt mijn lieven man, dat bid ick, vroome heeren.Ga naar voetnoot901
Arend:
Vrouw zuster, ick beloof 'k zal zonder hem niet keeren.
Rey van Klaerissen:
O Kersnacht, schooner dan de daegen,Ga naar voetnoot903
Hoe kan Herodes 't licht verdraegen,
905[regelnummer]
Dat in uw duisternisse blinckt,
En word geviert en aengebeden?
Zijn hooghmoed luistert na geen reden,Ga naar voetnoot907
Hoe schel die in zijn ooren klinckt.Ga naar voetnoot908
Hy pooght d'onnoosle te vernielen,Ga naar voetnoot909
910[regelnummer]
Door 't moorden van onnoosle zielen,Ga naar voetnoot910
En weckt een stad en landgeschrey,
In Bethlehem en op den acker,
En maeckt den geest van Rachel wacker,Ga naar voetnoot913
Die waeren gaet door beemd en wey.Ga naar voetnoot914
915[regelnummer]
Dan na het westen, dan na'et oosten.
Wie zal die droeve moeder troosten,
Nu zy haer lieve kinders derft?
Nu zy die ziet in 't bloed versmooren,
Aleerze naulix zijn geboren,Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
En zoo veel zwaerden rood geverft?
| |
[pagina 566]
| |
Muziek van den Rey van Klaerissen uit Het Amsteldams Minne-beeckje (1648)
| |
[pagina 567]
| |
Zy ziet de melleck op de tippen
Van die bestorve en bleecke lippen,Ga naar voetnoot922
Geruckt noch versch van moeders borst.Ga naar voetnoot923
Zy ziet de teere traentjes hangen,
925[regelnummer]
Als dauw, aen druppels op de wangen:
Zy zietze vuil van bloed bemorst.
De winckbraeuw deckt nu met zijn booghjes
Geloken en geen lachende ooghjes,
Die straelden tot in 't moeders hart,
930[regelnummer]
Als starren, die met haer gewemelGa naar voetnoot930
Het aenschijn schiepen tot een' hemel,
Eer 't met een' mist betrocken werd.
Wie kan d'ellende en 't jammer noemen,
En tellen zoo veel jonge bloemen,
935[regelnummer]
Die doen verwelckten, eerze noch
Haer frissche bladeren ontloken,
En liefelijck voor yder roken,
En 'smorgens droncken 't eerste zogh?Ga naar voetnoot938
Zoo velt de zein de korenairen.Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
Zoo schud een buy de groene blaeren,
Wanneer het stormt in 't wilde woud.
Wat kan de blinde staetzucht brouwen,Ga naar voetnoot942
Wanneerze raest uit misvertrouwen!Ga naar voetnoot943
Wat luid zoo schendigh dat haer rouwt!Ga naar voetnoot944
945[regelnummer]
Bedruckte Rachel, schort dit waeren:Ga naar voetnoot945
Vw kinders sterven martelaeren,Ga naar voetnoot946
En eerstelingen van het zaed,Ga naar voetnoot947
Dat uit uw bloed begint te groeien,
En heerlijck tot Gods eer zal bloeien,
950[regelnummer]
En door geen wreedheid en vergaet.
|
|