De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 446]
| |
Tweede bedryf.
RAMSES. IUDAS. RUBEN.
Ramses:
305[regelnummer]
O jongsken, dat ick u, dus jong, en al beneepen
Van ysre boeien, moet na'et hooge hof toe sleepen
Van Sofompaneas, doet zelf mijn harte wee;
Maer 't is door dwang: mijn last en brengt niet anders meê,
En 'k moet mijn meesters wil volbrengen, niet bedillen.Ga naar voetnootvs. 309
Iudas:
310[regelnummer]
Och Ramses, moght het zijn, ick zou ter nood wel willenGa naar voetnoot310
Wat spreecken voor het kind, en voor zijn ongeval.Ga naar voetnoot311
Zoo 't eerlijck opzicht, en zijn hart noch zonder gal,Ga naar voetnoot312
Den jongen, van het geen dat hem word opgeteegen,Ga naar voetnoot313
Niet heel ontschuldigen, zoo wil eens overwegen
315[regelnummer]
Wat gistren is gebeurt. Het geld dat uwe hand
In onze zacken stack uit enckel misverstand,Ga naar voetnoot316
En al in Syrien, te veer om na te taelen,Ga naar voetnoot317
Vervoert werd, daer men 't oock met recht niet weer kon haelen,
Dat brengen wy van zelf u weder zonder last;Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
En tot schenckaedjen noch het geen tot onzent wast,Ga naar voetnoot320
En kleen is van waerdy, hoewel een danckbaer teecken;
Als honigh, artzeny voor veelerley gebreecken,
Amandels, Dadels, Myrrhe en Balssem: ja indien
De muil meer torssen kon, ick meen ghy zoud dan zien
325[regelnummer]
Dat wy niet karigh zijn, veel min ons gierigh noemen.Ga naar voetnoot325
Ramses:
De zaecke spreeckt te klaer: hier hellept geen verbloemen.
'k En roer het geld dat ghy betaelde voor het graen,Ga naar voetnoot327
En in uw zacken stack voorheenen, niet eens aen:Ga naar voetnoot328
Ons hof dat vloeit van geld, meer als wy wenschen konden.
330[regelnummer]
Maer merck, de goude kop, by 's jongens goed bevonden,Ga naar voetnoot330
Is die, waer uit mijn heer gewoon is wijn alleen
Te offren, als hij stort zijn vierige gebeen
| |
[pagina 447]
| |
Voor zich en zijn gezin, en verreght God met smeecken,Ga naar voetnoot333
Dat hy hem openbaer, door eenigh helder teecken,
335[regelnummer]
Het geen toekomende is: want God ontdeckt dien man
Verborgentheden, daer geen mensch af weten kan.
Iudas:
Weet hy verborgentheen, zoo weet hy, 't kan niet missen,
Dat wy onschuldigh zijn.
Ramses:
Doortast eens uw gewissen,Ga naar voetnoot338
De waerheid zultghe best uit uw gemoed verstaen:
340[regelnummer]
Maer oordeel stuckswijs niet van 't geen ghy hebt gedaen.
Ghy moet den ganschen loop uws levens wel doorgronden,
Van uwe kindsheid af. God straft altijd de zonden
(Want hy langmoedigh is) niet op de versche daed:Ga naar voetnoot342-343
Maer ziende datmen 't een op 't ander schelmstuck laed,
345[regelnummer]
Vergeld de lang gespaerde al met een scherper roede.Ga naar voetnoot345
De reuzen pleeghden lang met ongetemden moedeGa naar voetnoot346
Hun boosheid, eer de plas des hemels neder zeeghGa naar voetnoot347
In zee, en weer de zee tot aen de starren steegh,
En golven, strand, en duin, en bergen overvlogen.Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Het volleck van dien tijd, dat lang had uitgespogenGa naar voetnoot350
Zijn boosheid tegens God, en uit vermetelheid
Gelastert en gedreight des hooghsten majesteit,
Werd, doen het een gebouw ten hemel op wou haelen,Ga naar voetnoot353
Gesteurt en gansch verstroit, door warring veeler taelen.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Na dat het van veel bloed en wreedheid was besmet,
En tegens de natuur en hare zuivre wet
Zich zelven had verhit, quam God om laegh gestegen,Ga naar voetnoot357
En stack de steên in brand door eenen zwavelregen.
Iudas:
Vervloeckt moet Dothan zijn, en oock de duisternis
360[regelnummer]
Des grondeloosen kuils, die naer en yslijck is:Ga naar voetnoot360
En ghy Arabisch volck, wiens baetzucht van verzaeding
Noch van vernoegen weet, waerin hebt ghy geen gading?Ga naar voetnoot362
Hoe klopt mijn hart: hoe denck ick aen u met verdriet.Ga naar voetnoot363
| |
[pagina 448]
| |
Ruben:
't Gedencktme noch hoe zeer ick u dat stuck ontried.
365[regelnummer]
My dunckt ick zie hem noch erbarmelijck staen smeecken
Zijn broeders, die niet eens hem wilden hooren spreecken.
God heeft zijn stem verhoort, dat druckt ons nu zoo fel.
Iudas:
Berispen is geen kunst, zoo ghy u zelven wel
Beziet, ghy zult u meê om uw gebreken schaemen.
Ramses:
370[regelnummer]
Wat mompelt ghy aldus in 't heimelijck te zaemen?
Iudas:
Wy roemen Syrien, een land dat hoogh geacht
De woonplaets heeft geweest van vaders oud geslacht,
Den nagebuur bekent, door zijne vrome daeden,
Daer groote vorsten zelfs in vast verbond meê traden,
375[regelnummer]
En wiens oprechtigheid en deughd al 't land verbreitGa naar voetnoot375
Dat tusschen den Eufraet en de Iordane leit.Ga naar voetnoot376
Ramses:
Maer 't volleght altijd niet dat juist de kinders bloeienGa naar voetnoot377
En komen in de deughd der oudren op te groeien.
't Gebeurt wel dat de geen die van den vromen quamGa naar voetnoot379
380[regelnummer]
Door schelmery ontaerd van zijnen eersten stam.
Iudas:
O teere spruit van onzen bloede,
Nu in uw bloem en eerste vreughd,
Hoe ongeluckigh is uw jeughd
En jongkheid, die niet eens bevroede
385[regelnummer]
In welcke rampen datze leit
Gedompelt. Aengenaeme kaecken,Ga naar voetnoot386
Zoo zoet en liefelijck in 't blaecken,Ga naar voetnoot387
Als purper over melck gespreit:
Gelijck de roos begint t'ontluicken.
390[regelnummer]
O glinstrigh hair, dat goud verdooft,Ga naar voetnoot390
Waer in een luchje speelt om 't hoofd,Ga naar voetnoot391
Voor hoe veel slagen zultghe duicken:Ga naar voetnoot392
Of zoo ghy 't leven noch behoud,
| |
[pagina 449]
| |
Hoe diep en naer leght ghy gevangen,
395[regelnummer]
Met duisternis en schrick behangen:Ga naar voetnoot395
Of in wat land, in wiens gewouwtGa naar voetnoot396
Vervoertmen u uit vaders oogen,
En van uw' broedren alzoo wijd
In slaverny. Helaes! ghy zijt
400[regelnummer]
Tot dit verdriet niet opgetogen:Ga naar voetnoot400
Ghy die van oudren werd geteelt,
Daer koningen zich meê verbonden.
Och vader zal te geene stonden
Meer aenzien, hoe ghy loopt en speeltGa naar voetnoot404
405[regelnummer]
Langs 't huis, gedost met bonte vellen.
Ghy zult, wanneer wy zijn vermoeit
Van 't weiden, als de hitte groeit,
En in het Zuiden ons koomt quellen,
Niet met den middaghskost, als eer,
410[regelnummer]
Van huis afkomen aengesprongen;
En mooghlijck zullen quade tongen,
Die allesins doch zijn, u weerGa naar voetnoot412
Een' lack opwerpen, daer u, armeGa naar voetnoot413
En vreemdling, niemants hulp bescharme.
Ramses:
415[regelnummer]
Ick prijs u datghe mint uw' naesten bloedverwant.
De menschen scheelen veel in zeden. Yeder land
Dat heeft zijn eige wet, na wil der heerschappyen,
Of na zulx d'oirbaer van de plaets en 't volck kan lyen:Ga naar voetnoot418
Dees wet heeft alzins plaets, die niet en word gesneenGa naar voetnoot419
420[regelnummer]
In cedren hout, metael, of gladden marmersteen,
Maer zelf in 't harte staet met eige hand geschreven
Van hem, die alle ding zijn' oirsprong heeft gegeven.Ga naar voetnoot422
Wie deze niet en kent en kent zich zelven niet.
Zelf 't wildste dier bemint, als 't zijns gelijcken ziet.
Iudas:
425[regelnummer]
Ghy zoud ons op ons zeer niet beter kunnen raecken.Ga naar voetnoot425
Maer zie de landvooghd koomt, die al 't bewint der zaecken
Van 't Rijck heeft, uit zijn huis, met lijfwacht om zich heen.
Wat raed nu, om geloof te krijgen by de geen',
| |
[pagina 450]
| |
Die 't aengetegen stuck voor vast en zeker achten?
430[regelnummer]
Bekent men 't, wat gena is dan voor ons te wachten?
De wroeging van 't verleen mijn zinnen zoo verdooft
Dat ick versuf, en zie bestorven om mijn hoofd.Ga naar voetnoot432
RAMSES. IOSEF. IUDAS.
Ramses:
't Gaet wel. Ten leste werd de rechte man gevonden.
By dezen, dienghe dus geboeit ziet en gebonden,
435[regelnummer]
Werd d'offerkop ontdeckt. Ick nam dien eenen meê.
Zijn broeders volghden hem, die vast hun harteweeGa naar voetnoot436
Betuigen, en vol drucks aldus hun kleedren reeten.Ga naar voetnoot437
Iosef:
Verblinde menschen, hoe, wat durft ghy u vermeeten?
Wat baetzucht heeft u doch tot zulck een stuck vervoert?
440[regelnummer]
En kentghe my niet meer, die van Gods geest geroert
Al wat verborgen is weet aen den dagh te bringen,
En door en door versta den grond van alle dingen?
Iudas:
Grootmoedighste van 't Rijck, de tweede aen Faroos kroon,Ga naar voetnoot443
Wat zullen wy (op dat men deze daed verschoon)
445[regelnummer]
Die met geboge knien voor u op d'aerde leggen,
Tot ons verdadiging en aller onschuld zeggen?Ga naar voetnoot446
Met wat getuigen ons beschermen, die alree
Zijn overtuight van hem, die zit in Godes steê?Ga naar voetnoot448
Maer ghy die volcken toomt, betoom en laet doch vallen
450[regelnummer]
Vw groote hevigheid, het zwaerste stuck van allen,Ga naar voetnoot450
Noch wil niet al het geen ghy wel vermooght en kunt.
Bescherm ons leven doch, dat ghy ons hebt gegunt
En redde uit honger: red het weder na ons wenschen.Ga naar voetnoot453
Een zaeck verheft tot Goon de sterffelijcke menschen;Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Dat 's op te helpen hen, die slibberden op 't glad.Ga naar voetnoot455
Maeck slaeven, niet alleen dien dezen beker had,Ga naar voetnoot456
Maer oock zijn vijf paer broers, die zich dees straf getroosten.
Iosef:
't Was eer 't gebruick en noch by veelen in het oosten,Ga naar voetnoot458
| |
[pagina 451]
| |
Dat straffe niet alleen de booswicht en ontfing,
460[regelnummer]
Maer over ouders, broers, en over kinders ging,
En in een zelve schuld vijf heele huizen raeckten,Ga naar voetnoot461
Om stucken, daerze zich noit schuldigh aen en maeckten:Ga naar voetnoot462
Maer zedert dat my hier dit ampt werd opgeleght,
Zoo bloeide in Faroos Rijck al heel een ander Recht,
465[regelnummer]
Een Recht dat eeuwighlijck zijn' adem op moet haelen.Ga naar voetnoot465
Elck zondight maer voor zich. De schrick en gaet de paelenGa naar voetnoot466
Der misdaed niet voorby: al wie misdoet die boet.
Wie op de misdaed nu gegrepen is, die moetGa naar voetnoot468
Mijn eigen slave zijn. Dat d'andren vry van vlecken
470[regelnummer]
Na hunnen vader vry, die vast verlangt, vertrecken.Ga naar voetnoot470
Iudas:
Hoewel ick, om den glans van uwe majesteit
(Den koning zelf gelijck) en ons gelegentheid,Ga naar voetnoot472
Niet spreecken durf; kunt ghy bedwingen uwen tooren,
Zoo bid ick, dat ghy u verwaerdight aen te hooren
475[regelnummer]
Genadigh slechs zoo veel (doch 't geen in dit geval
Genoegh tot bidden is) ick arrem mensch u zalGa naar voetnoot475-476
Verhaelen. D'eerste reis, dat wy gebroeders t'zaemen
Van hongers nood geparst alhier om voorraed quamen,
Berichte ick u, doen ghy verhoorde ons allegaer:Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Wy waren alle zoons van een' stockouden vaêr,
Die verre boven 't peil van 't menschelijcke leven,
In zijnen ouderdom zoo lang was overbleven,Ga naar voetnoot482
Dat, boven ons tien zoons, hy noch een' andren had,
Die in de bloem der jeughd zijn lust was en zijn schat,
485[regelnummer]
Om dat die schier in 't end zijns levens werd geboren;
En noch een eenigh kind, geteelt by een verkoren
En lieve moeder, doen noch onlangs overleen,
Waer by hy noch een' zoon gewonnen had voorheen,
Ghy woud dat wy tot u dien jongen brengen zouden,
490[regelnummer]
Op dat hy in uw maght en gunst moght zijn gehouden.Ga naar voetnoot490
Daer tegens zeiden wy, maer 't was vergeefsche praet:
Dat een gewisse dood afknippen zou den draedGa naar voetnoot492
Van vaders leven, quam hy van dat pand te scheiden:
| |
[pagina 452]
| |
Want ghy en woud, zoo wy hem zelf niet voor u leidden,
495[regelnummer]
Ons hooren nochte zien. Dit was een bitter woord
Voor dezen ouden stock; die alzoo ras hy 't hoortGa naar voetnoot496
Niet spreecken kon: men kon hem in zijn traenen wasschen.
Het grijs Godvruchtigh hair begruisde hy met asschenGa naar voetnoot498
En slijck, en zagh'er zwart bekrozen uit een wijl.Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
Doen nu al 't graen, het welck gebrogt werd van den Nijl,
Verteert was, en wy vast malkandren bang aenkeecken,Ga naar voetnoot501
Vermits de voorraed schier verteert begon t'ontbreecken;
Belaste d'oude man ons wederom om graen
Te reizen na dit Rijck: maer wy daer tegens aen
505[regelnummer]
Verhaelden uw bevel, het welck men moest betrachten,
En dat, indien wy niet den jongen mede bragten,
Geen kooren meer voor ons ten beste was. Daer naGa naar voetnoot507
Begon de droeve man: mijn trouwe wederga,
Mijn Rachel baerde my twee zoonen, van die beide
510[regelnummer]
Was 't d'oudste, die helaes! van mijne zijde scheide,
En dien ick zedert noit en zagh, noch nimmermeer
En dencke weer te zien: die leider noch zoo teerGa naar voetnoot512
Van een verslindend dier verscheurt is en verslonden,
Gelijck wy trouwen doen uit uwen mond verstonden.Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Indien ghy nu den jongste oock van mijn' oogen ruckt,
En het gebeurt dat hy al meê verongeluckt,
(Want dickmael word de mensch op 't spoedighst weghgenomen)
Wat zal my arm oud man al droefheid overkomen:
Van hartzeer uitgeteert, vol drucx, van 't leven schuw,
520[regelnummer]
Zal ick ten grave gaen. Nu bid, nu smeeck ick u,
Om dezen grijzen man, nadien ghy oock voor dezenGa naar voetnoot521
Een' ouden vader had, zoo 't eenighzins magh wezen;
Ick bid u om zijn ziel, die na dit kind verlangt,Ga naar voetnoot523
En nergens aen zoo zeer als aen 's kinds welvaert hangt,
525[regelnummer]
En om zijn minste leed het zwacke lijf ontglipte;Ga naar voetnoot525
O heiland van dit Rijck, behoeder van Egypte,Ga naar voetnoot526
Gedoogh niet dat men u den dood des ouden wijt'.
Ick bid maeck my uw' slaef in plaets van hem. Ghy zijt
Verzekert grooter dienst van my als hem te trecken.
530[regelnummer]
Zoo teer een kind zal slechs een last in huis verstrecken.
| |
[pagina 453]
| |
Ick bleef by vader borgh, en ben voor hem verplicht.Ga naar voetnoot531
Laet ick zoo trouweloos niet onder zijn gezichtGa naar voetnoot532
My laeten om mijn woord en mijn beloften maenen:Ga naar voetnoot533
Dat hy, met zucht op zucht en biggelende traenen,Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
My niet bestraf, en ick, wanneer men in den schoot
Der aerde hem begraef, heet oirzaeck van zijn dood.
Iosef:
'k Geloof daer is wat aen, na dat ick heb vernomen,Ga naar voetnoot537
Maer twijfel of het al op waerheid uit zou komen.Ga naar voetnoot538
Wie lichtlijck borge blijft heeft licht berouw daer aen.Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Men zal'er, als het past, wat nader acht op slaen.
Iudas:
Hoe groot is uw geluck, o Iosef, zoo ghy 't leven
Ontbeert, om datghe niet in druck zijt overblevenGa naar voetnoot542
Als wy, en zoo ghy leeft, om dat God zelf uw leet
Niet ongewroken laet, noch 't onrecht en vergeet.
Rey:
545[regelnummer]
Beoosten aen Egypten leit
Fenicien, alsins verbreitGa naar voetnoot546
Door twee noch nieuwe vonden,Ga naar voetnoot547
Dat al de wijzen kibblen laet,Ga naar voetnoot548
Of zy tot nadeel of tot baet
550[regelnummer]
Der menschen dienen konden.
Taautas naem op wiecken zweeft,Ga naar voetnoot551
Door 't geen het 't eerst gevonden heeft:Ga naar voetnoot552
Want al wat in de baeren
Op aerde in lucht en hemelkloot,
555[regelnummer]
Die 't al verberght in zijnen schoot,
En al wat van 't ervaeren
Vernuft des menschen, 't welck den schatGa naar voetnoot556-57
Van 't groote ruim en 't Al bevat,
Oit magh gevonden wezen,
560[regelnummer]
Dat beeld het al (o klaer beduid)Ga naar voetnoot560
| |
[pagina 454]
| |
Met twalef paeren lettren uit,
Bekent by dieze lezen.
Maer 't zelve volleck nimmer stil,
(Of koorts, en dier, en krokodil,Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Die toeleit op bederven,Ga naar voetnoot565
Niet volcx genoegh verslonden) ging
Verzieren noch een zonderlingGa naar voetnoot567
En mislijck slagh van sterven.Ga naar voetnoot568
't Begon het schuimend pekelzout
570[regelnummer]
Te ploegen met een hobblend hout,
Niet langs bekende kuste,
Maer diep in zee en veer van honckGa naar voetnoot572
Voor wind, en daer de Noordstar blonck
Te vaeren, waer 't zich luste.Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
Niet om uitheemschen met zijn stuurGa naar voetnoot575
Te haelen al het geen natuur,
Met luttel wel te vreden,
Vereischt, maer overlaen en vol
Van schat te brengen purpre wol,
580[regelnummer]
Om koningen te kleeden;
En oock den groenen esmerald,Ga naar voetnoot581
Die aen der fockren vingers bralt.Ga naar voetnoot582
Dit alles is gewassen
Vit goudzucht: dees vervloeckte toght,Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
(Die eerst ons leerde op stormen, nocht
Op wind of weer te passen,Ga naar voetnoot586
En op een brosse en krancke kielGa naar voetnoot587
Te wagen onze diere ziel)Ga naar voetnoot588
Waer toe brengt zy de menschen!
590[regelnummer]
Zy onderscheid geen goed van quaed.
De Godsdienst wijckt voor eige baet.
't Is roof al dat wy wenschen.
De vrybuit is de beste waer.Ga naar voetnoot593
Men roofde 't wel van Gods autaer.
595[regelnummer]
Geluckige oude tyen,
Doen d'aerdbey was zoo wellekoom,Ga naar voetnoot596
| |
[pagina 455]
| |
En sap van zelfgewassen boomGa naar voetnoot597
De beste leckernyen;Ga naar voetnoot598
Doen al de wereld door een wetGa naar voetnoot599
600[regelnummer]
Alleen den mensch was voorgezet,Ga naar voetnoot600
Dat 's van geen quaed te weeten,
En yeder in eenvouwdigheid
En kuischeid leefde zonder kleid,Ga naar voetnoot603
In stilligheid vergeeten.Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
Na dat het kleed geraeckte in zwang,
En d'aerde vruchten gaf door dwang,Ga naar voetnoot606
Vergreepmen zich uit tooren.Ga naar voetnoot607
De bloedverwantschap kon niet staen,Ga naar voetnoot608
De broeder greep zijn' broeder aen,
610[regelnummer]
Het maeghschap ging verloren.Ga naar voetnoot610
Noch houd de stoutigheid geen' stand:Ga naar voetnoot611
Maer d'aerde voelt haer ingewand
Al bevende ommewroeten.
Men vind het stael en d'yzeraêr,Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
Die beter noit gevonden waer:
Men maeckt den vrede voeten.Ga naar voetnoot616
't En bleef 'er niet by eene ziel,
Die door het scharpe lemmer viel.Ga naar voetnoot618
Maer menighten van benden
620[regelnummer]
Ia heele volcken vielen dickGa naar voetnoot620
Verslagen in een' oogenblick
Door 's oorelooghs ellenden:
En op den naem van weerparty
En oorloogh, nam de schelmeryGa naar voetnoot623-24
625[regelnummer]
Zoo toe in 't al verdelgen,
Dat d'aerde uit ongeduld verwoedGa naar voetnoot626
Verdaghvaerde al den zouten vloed,Ga naar voetnoot627
Om alles te verzwelgen.
En boven dat viel uit de lucht
630[regelnummer]
Een andre zee, met een geruchtGa naar voetnoot630
| |
[pagina 456]
| |
Gelijck de Nijl komt stuiven
Van 't hoogh geberght. Oock baete 't nietGa naar voetnoot632
Dat wijn geparst in backen vliet,Ga naar voetnoot633
Vol schuims en sap van druiven.
635[regelnummer]
De schaemte krijght een' krack alom.
Het kind bespot den ouderdom
Van 't vaderlijcke leven.Ga naar voetnoot635-37
De maeghd den vader neefkens baert.Ga naar voetnoot638
Wat heeft de wellust vuil van aerd
640[regelnummer]
Bedacht en oock bedreven.
Maer ghy Egyptenaeren, nu
Verheugh ick my te recht met u
En onze betre tijden,
Wier boosheid dees doorluchte man
645[regelnummer]
Zoo kort in toom houd als men kan,
Om ontucht te besnijdenGa naar voetnoot646
Met strenge wetten, en ontzien,Ga naar voetnoot647
Een spiegel streckt voor veele lien.
Het lustme hier te beiden,
650[regelnummer]
Daer is wat wightighs op de baen:Ga naar voetnoot650
My lust te zien hoe 't zal vergaen,
Eer datmen koom te scheiden.
|
|