De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 398]
| |
Lycksang over Dionys Vos
| |
[pagina 399]
| |
Gustaefs verdiende glory
Beschrijven sou met goud?Ga naar voetnoot18
Of kon de Nijd niet lyen
20[regelnummer]
Dat hem de Teems quam vryen?Ga naar voetnoot20
Of dat hy docht te treen
In onsen Fredricx laersen,
Met soete vredevaersen,
Als in triomf voorheen?Ga naar voetnoot22-24
25[regelnummer]
Ghy heeregraftgodinnen,
Ghy burreghwals meerminnen,
Besluyt een treurverbond:Ga naar voetnoot27
Bestroyt het lijck met reucken,
En weeft een pel van spreucken,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Gevloeyt uit sijnen mond.
Bedouwtse met medoogen,
En traenen van uw oogen:Ga naar voetnoot31-32
Misschien of dit verlichtGa naar voetnoot33
Soo veel bedruckte vrinden
35[regelnummer]
En geesten, die hem minden,Ga naar voetnoot35
En schencken dit gedicht:
Al leyt hier 't lijf begraeven;
De deughdelijcke gaeven
En geest van Dionys
40[regelnummer]
Sijn boven 't graf gevaeren,
By d'uytgeleerde schaeren,Ga naar voetnoot41
In 't hemelsch paradijs.
Ivste.
|
|