De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 236]
| |
Darde bedriif.
THESEUS. VOESTER.
Theseus:
Ten laetsten ben ick eens ontvloden, na'et lang klimmen,Ga naar voetnootvs. 1063
Den endeloosen nacht en 't aspunt, dat de schimmenGa naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
In groote vangenis beschaduwt. mijn gesicht
Dat schemert, en kan nau gedoogen 't lieve licht.
Eleusis viermael heeft geoegst vrou Ceres aeren:Ga naar voetnoot1067
De weeghschael dagh en nacht soo dick ging evenaeren,Ga naar voetnoot1068
Terwijl de twijffelmoeyt van 't onbekende lotGa naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
My, onder ramp van dood en leven, by den godGa naar voetnoot1070
Des afgronds heeft verlet. alleen een deel van 't levenGa naar voetnoot1071
'tGevoelen der ellende is overigh gebleven
Voor my gants afgeleefde. Alcides maeckte in 't lestGa naar voetnoot1073
Een end van mijnen toght: en (doen hy wt sijn nest
1075[regelnummer]
Den rekel leyden sou, dien hy der helle ontruckte)Ga naar voetnoot1075
Was oorsaeck dat met hem mijn' weereldreys geluckte:
Maer d'afgematte deughd de voorge kracht ontseyd:Ga naar voetnoot1077
Mijn' beenen beven. oh wat was 't een arrebeyd
Van wt den viervliet, die met vlammen welt verbolgen,Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Te snoffen na de lucht, Alcides spoor te volgen,Ga naar voetnoot1080
En doods gevaer t'ontvlien? maer wat voor een gedruys
Van schreyen raeckt mijn oor? hoe isser voor in 't huys
(Men melde het my) misbaer en traenen en ontstellen,
Vermengt met droef gekarm? den vooghd en waerd der hellenGa naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Al heel die herberg past.Ga naar voetnoot1085
Voester:
't Is Phaedra die te groots,
En heel hardneckigh by het raedslot blijft des doods,Ga naar voetnoot1086
En ons geschrey veracht, en dreyght van hier te scheyden.
| |
[pagina 237]
| |
Theseus:
Wat oorsaeck heeftse sich tot sterven te bereyden,
Voorneemlijck nu haer man gekeert is moegereyst?
Voester:
1090[regelnummer]
Dese oorsaeck self veel eer een' rijpe dood vereyst.Ga naar voetnoot1090
Theseus:
Wat of' er wightighs magh in dees' verbaestheyd schuylen?Ga naar voetnoot1091
'k Verstaet niet: spreeck klaer wt. wat port haer dus te huylen?
Voester:
s' Ontdeckt het niemand niet, en overdroeve vrouGa naar voetnoot1093
Verberght, in't diepst van't hart, 't geheym van haeren rou,
1095[regelnummer]
En is van opset by sich selleve te slijtenGa naar voetnoot1095
't Geen haer tot sterven port: dit is 't dat ons doet krijten.
Oh spoey, ick bidde u spoey, 't is noodigh, ga doch voort.
Theseus:
Ontsluyt 't gesloten hof, en opent 's konings poort.
THESEUS. PHAEDRA.
Theseus:
Helaes mijn' bedgenoot, is dat na groot verlangen,
1100[regelnummer]
Het aensicht uws gemaels en bruydegoms ontfangen?
Wat maeckt uw' rechterhand met dat gevatte swaerd?Ga naar voetnoot1101
Hoe komt het dat uw moed om my niet wat bedaert?Ga naar voetnoot1102
En waerom meldghe niet wat dat u 't licht doet wijcken?
Phaedra:
Ah Theseus groot van moed, ick bid u by den rijcken
1105[regelnummer]
En koningklijcken staf, by uwer soonen aerd,
By uwe komst, en by mijne assche alree vergaert,Ga naar voetnoot1106
Vergunme dat ick sterf.
Theseus:
Wat doet u 't sterven kiesen?
Phaedra:
Doods oorsaeck melden is doods waerde vrucht verliesen.Ga naar voetnoot1108
Theseus:
Geen mensch behalven ick die heeft hier hoorens kans.
| |
[pagina 238]
| |
1110[regelnummer]
Wat schroomtghe voor 't gehoor uws overkuyschen mans?
Seg op, ick salt 't geheym in trouwen boesem decken.
Phaedra:
Vertreck niet 't geenghe wilt dat niemand sal vertrecken.Ga naar voetnoot1112
Theseus:
Ick sal u nimmermeer vergunnen stervens maght.Ga naar voetnoot1113
Phaedra:
Wie kan 't beletten, als ick sterven wil met kracht?Ga naar voetnoot1114
Theseus:
1115[regelnummer]
Seg op wat sonde dat ghy boeten wilt met sterven?
Phaedra:
Maer dat ick leef.Ga naar voetnoot1116
Theseus:
Kan ick met traenen niet verwerven?
Phaedra:
Men sterft de waerdste dood terwijlmen word beschreyt.
Theseus:
Sy swijght vast langs hoe meer: dit oude wijf ontbeyd,Ga naar voetnoot1118
Dees' voester 't melden sal door banden slagen smeten,Ga naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
't Geen dese weygert. bind dese am met boey en keten,
En drijft haer 'tgeen sy heelt met slagen wt en pijn.
Phaedra:
Hou op, 'k salt seggen, wanneer 't ymmers soo moet sijn.Ga naar voetnoot1122
Theseus:
Wat keertghe van ons af uwe oogen rood geswollen,
En deckt met uw gewaed de traenen, die 'er rollen
1125[regelnummer]
En bigglen reys aen reys van uwe kaecken? nu.
Phaedra:
O schepper van den goôn, tot tuygh aenroep ick u,
En u, o schitterglans van 's hemels fackelvlamme,Ga naar voetnoot1127
Wiens opgang oirsprong gaf aen onsen hoogen stamme;
Besprongen ben ick niet met mijnen wil geschend:Ga naar voetnoot1129
| |
[pagina 239]
| |
1130[regelnummer]
'tGeweten niet besweeck door stael of dreygement:Ga naar voetnoot1130
Het lichaem evenwel geweld en kracht most voelen:Ga naar voetnoot1131
Ick sal mijn' kuyscheyds smet met wondenbloed afspoelen.
Theseus:
Seg op, seg op, wie heeft mijn' roem verdelgt soo ras?
Phaedra:
Die dienghe minst verdenckt.
Theseus:
'k Wil 't weeten wie het was.
Phaedra:
1135[regelnummer]
Dit swaerd des schenners sal 't u duydlijck kunnen seggen,
Het welck hy, ang voor 't volck, ontvliedend hier liet leggen.Ga naar voetnoot1136
Theseus:
Wat schelmstuck, wee my, sie 'k? wat sie 'k voor een gedroght?Ga naar voetnoot1137
Het koningklijck yvoir, soo karteligh doorwrocht
Met kleene beelden: 't hecht dat praelt met 't Attisch wapen.Ga naar voetnoot1138-39
1140[regelnummer]
Maer waer langs of hy self ontsnapt is?
Theseus:
By d'heylge godesvrucht, by d'oppergod om hoogh,
En die het tweede rijck der golleven met maght toomt;Ga naar voetnoot1143
Waer her of dese smet van 't schendige geslaght koomt?Ga naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
Heeft Griecken dien gequeeckt, of Phasis Colchis vloed,
Of Scythsche Taurus? dit van deughd veraerdend bloedGa naar voetnoot1146
Is sijnen stam gelijck, en aerd na sijne moeder:
Den Amazonen is het eygen langs hoe woederGa naar voetnoot1148
Te haeten 't huwelijck; en 't lichaem, dat lang reyn
1150[regelnummer]
En kuysch was, door misbruyck te maecken lustgemeyn.Ga naar voetnoot1150
Snoode afkomst, die geen' wet eens betren lands kan binden.
Selfs dieren bloedschand vlien, en die niets schandlijck vinden,
Bewaeren noch de wet van bloedverwantschap. waer
Is 's jongmans aengesicht, en dat gemaeckt gebaer?Ga naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
Die majesteyt, die soo ontsaghelijck wou schijnen,
Geneyght tot overoude en lang verstorve mijnen?Ga naar voetnoot1156
| |
[pagina 240]
| |
Dat statigh opsicht, en die strenge stuure zeênGa naar voetnoot1157
Des guuren ouderdoms? o ghy bedrieghlijckheenGa naar voetnoot1158
Des wandels, die soo diep verberreght uw' gepeynsen,Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
En met 't schoon aenschijn kunt de smet der siele ontveynsen.
‘De schaemteloose sich met schaemte kleeden kan:Ga naar voetnoot1161
‘Godvruchtigheyd bedeckt den Goddeloosen man,
‘En rust den stouten mensch: bedriegers prijsen waerheyd,Ga naar voetnoot1163
‘De laffe schijnen streng. o swerver in de naerheydGa naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
Der bosschen, wildeman, kuysch ongerept en ruw;
Hoe waertghe t'mijner schand dus lang van 't hylick schuw?
En luste het u aldus het mannenrecht te winnen,
En van mijn bedde met dit schelmstuck te beginnen?Ga naar voetnoot1168
Nu nu weet ick 't u danck, o god daer 't al voor beeft,
1170[regelnummer]
Dat door mijn' vuyst geraeckt, Antiope is gesneeft:Ga naar voetnoot1170
Dat ick, afstijgend naer des afgronds duystere holen,
V uwe moeder niet sorgvuldigh liet bevolen.Ga naar voetnoot1172
Loop loop voorvlughtigh wijd door 't onbekende land;
Schoon ghy gescheyden word aen 's aerdboôms andren kant,
1175[regelnummer]
Door Oceaensche diepte, en wandelt daer gescholenGa naar voetnoot1175
In d'andre werreld ghy treed tegens onse solen,
Al is het datghe u berght in d'allerveerste wijck,
En 't aspunt overschrijd, dat steyle en naere rijck,Ga naar voetnoot1178
En veerder doolt dan 't sneeu der grijse wintersche oorden,
1180[regelnummer]
En 't buyigh dreygement van 't kil bevrosen NoordenGa naar voetnoot1180
Laet achter uwen rugh; noch sultghe niet ontgaen
De straffe van uw quaed: staegh sal ick achteraen
V, die voorvlughtigh sijt, nastappen al verbolgen,Ga naar voetnoot1183
En alle winckels door u op de hielen volgen,Ga naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
En overmeeten 't al, 't geen ghy gesloten waent,Ga naar voetnoot1185
't Geen veer leyd, 't geen dat schuylt, 't geen woest en ongebaent,
En heel verscheyden leyt: geen' plaetse salme weeren.Ga naar voetnoot1187
Mijn' bedeloften ick oock herwaert aen sal keeren,Ga naar voetnoot1188
Waer langs men met geen' schicht u kan doorschieten fel.
1190[regelnummer]
Ghy sult vernemen wie gekeert is wt de hel.
De vader van de zee verwilgde my drie beden,Ga naar voetnoot1191
| |
[pagina 241]
| |
En heeft dees' gifte by des afgronds heylighedenGa naar voetnoot1192
Bevestight met een' eed: o zeevooghd, nu is 't tijd,
Vergunme een' droeve gift, en geef dat HippolytGa naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
Niet langer en aenschou de blijde sonnestraelen:
Geef geef dat 's vaders toorn ter schimmenwaert doe daelen
Den boosen jongeling: o vader, kom uw' soon
Rampsaligh nu te hulp. wy souden voor uw' troon
Niet spillen dese gaef, als sijnde d'alderleste,
1200[regelnummer]
'tEn waer groot hartenleed ons dit van 't harte preste.
Ick heb in 's afgronds poel mijn' bedeloft gespaert,Ga naar voetnoot1201
En by d'afgrijsslijckheen van Pluto onder d'aerd',
Doen d'helsche vorst ons dreyghde, ang sijnde voor sijn' vrouwe;Ga naar voetnoot1203
O vader, nu bewijs uw' toegeseyde trouwe.
1205[regelnummer]
Hoe toeftghe noch, en maeckt de zee noch geen geruysch?
Beweef de duysternis met bulderend gedruysGa naar voetnoot1206
Van winden, die het vlack met swarte nevels decken:
Ontruck ons starrenglans en 's hemels heldre plecken:
Giet wt de soute zee: gedroghten weck op 't ruym,
1210[regelnummer]
En daghvaert in uw' toorne oock 't Oceaensche schuym.Ga naar voetnoot1210
Rey:
O vrou natuur, ghy moeder van den goôn,
En ghy, o vooghd van 's hemels klaeren troon,Ga naar voetnoot1212
Die het gestarnt aen 't snelle dack gespreyt,Ga naar voetnoot1213
En d'assen met geswinde naeven dreyt,Ga naar voetnoot1214
1215[regelnummer]
En wentelt staegh de wufte flonckervieren;Ga naar voetnoot1215
Hoe waecktghe soo besorght in 't hemelstieren?
Soo dat nu vorst en rijp het bosch ontkleed:Ga naar voetnoot1217
Nu d'appelboom weer koele schaduw spreed:
Dat nu de neck des zomerleeus verschroocktGa naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Met grooten brand en hette 't koren koockt:
Nu weer de herbst, door 't maetighen der tijen,Ga naar voetnoot1221
Het weeldigh oeft tot rijpheyd doet gedijen.
Maer waerom ghy de selve groote god,Ga naar voetnoot1223
Die 't allergrootst bestiert na uw gebod;
1225[regelnummer]
Op wien 't gewight der wijde weereld drijft,
| |
[pagina 242]
| |
Dat na uw' wenck sijne ommekreyssen schrijft;Ga naar voetnoot1226
Hoe sietghe met soo groote een' sorgeloosheyd
Van boven aen der menschen bittre boosheyd?
Soo datghe den godloosen niet en schut,Ga naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Nocht na verdienst den vromen streckt tot nut.
Onordentlijck Fortuyn ons doen beleyd,Ga naar voetnoot1231
En blind en sot haer' gaeven spilt en spreyd:Ga naar voetnoot1232
Haer' gunste doet het aldersnoodste opluycken,Ga naar voetnoot1233
En heyligheyd voor maght en geylheyd duycken.Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
In 't heerlijck hof bedrogh den meester maeckt:Ga naar voetnoot1235
‘'t Volck lacht wanneer een dief op 't kussen raeckt:Ga naar voetnoot1236
Het eert en haet een' selven wispeltuur.Ga naar voetnoot1237
Rechtvaerdigheyd bekomt haer' vroomheyd suur:Ga naar voetnoot1238
De kuysche siel in armoe diep blijft steecken,
1240[regelnummer]
En overspel heerscht maghtigh door gebreken.Ga naar voetnoot1240
O dwaese schaemt van buyten schoon bestreecken.Ga naar voetnoot1241
Maer wat of ons dees bood voor tijding brengen sal?
Hy sieter druckigh wt, en houd al hijgend stal.Ga naar voetnoot1243
|
|