De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 243]
| |
Vierde bedriif.
THESEUS. BODE.
Bode:
O lot der dienstbaerheyd, hoe lastigh valt uw juck?Ga naar voetnoot1244
1245[regelnummer]
Wat maecktghe my ten bood van 't schendigh ongeluck?
Theseus:
De neerlaegh niet ontsie vrypostigh te verbreeden:Ga naar voetnoot1246
'k Verwacht niet onbereyd den slagh der swaerigheden.Ga naar voetnoot1247
Bode:
De tong ontseyt uw leet te melden en uw kruys.Ga naar voetnoot1248
Theseus:
Seg op, wat ramp beswaert ons aengevochten huys?Ga naar voetnoot1249
Bode:
1250[regelnummer]
Helaes! uw Hippolyt quam jammerlijck te sneven.
Theseus:
O vader, 'k wist al dat hy was geraeckt om 't leven:Ga naar voetnoot1251
De schaecker leydt'er toe. hoe quam hy aen sijn' dood?Ga naar voetnoot1252
Bode:
Na dat hy met gevaer verbaest ter stad wt vlood,Ga naar voetnoot1253
En reckte sijnen pad met snelheyd door vertsaegen,Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Hy hooge kleppers flucx heeft in 't garreel geslagen,
En toomde hunn' monden met het leuterend gebit:Ga naar voetnoot1256
Doen momplend allerleys, dan dat, dan weder dit,Ga naar voetnoot1257
Verfoeyende den boôm des vaderlands, veelvuldigh
Hy om sijn' vader roept, en streng en ongeduldigh
1260[regelnummer]
Der rossen toomen schud, en hun den breydel viert:
Wan ras de woeste zee van wt den afgrond tiert,Ga naar voetnoot1261
En swelt en groeyt, en gaet tot aen de starren bruyschen.
Geen wind blaest over 't zout: de lucht is vry van't ruysschen.
't Gepaeyde vlack beroert word van sijn eygen weer:Ga naar voetnoot1264
| |
[pagina 244]
| |
1265[regelnummer]
Geen' zuydewind onstelt soo fel 't Sicanisch meer,Ga naar voetnoot1265
Geen' zee en rijst soo hoogh door baeren aen het woeden,
Wan Corus meester is, en rotsen door de vloedenGa naar voetnoot1267
Aen 't davren raecken, en het grijse en siedend schuym
Leucates toppen beuckt, op 't grondeloose ruym.Ga naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Een' hoogh gebulte zee verrijst. de vloed geswollen
Komt met een zeegedroght na sand en strand toe rollen:Ga naar voetnoot1271
Doch dreyght soo groot een' smet geenssins der schepen boord,Ga naar voetnoot1272
Maer 't land. geen lichte stroom de baeren wentelt voort:
'k En weet niet wat de golf, veel grooter dan veel' golven,
1275[regelnummer]
Magh houden in haer' opgehoopten schoot gedolven:
Wat aerde een nieu gebroed wil toonen 's hemels slot.Ga naar voetnoot1276
Een eyland komt'er op; en Epidaurus God,Ga naar voetnoot1277
En de Scironides, steenrotsen van den volckeGa naar voetnoot1278
Bekent door Scirons straf, gaen schuyl in waterwolcke:Ga naar voetnoot1279
1280[regelnummer]
Oock 't land genepen van twee barrenende zeen.Ga naar voetnoot1280
Terwijlwe dit verbaest beklaegen met gesteen,
Soo loeyt het gantse vlack, en alle klippen kraecken
Van allen kanten, en haer' toppen dauwen braeckenGa naar voetnoot1283
En schuymen by gebeurt; vermits de zee sich rept:Ga naar voetnoot1284
1285[regelnummer]
Gelijck de wallevisch, die gierigh water schept,Ga naar voetnoot1285
Het welck hy weder loost door pijpen wijd van monden,
Daer hy in 't ontdiep swemt der Oceaensche gronden.Ga naar voetnoot1287
De waterkloot in 't end barst ysslijck door den stoot,Ga naar voetnoot1288
En strandwaert voert de plaegh, door vreese ruym soo groot.Ga naar voetnoot1289
1290[regelnummer]
De zee haer ondier volght, en swallept op het drooge.Ga naar voetnoot1290
De schrick mijn' beenen schud.Ga naar voetnoot1291
Bode:
De groote pekelvar
Stack wt een' blaeuwen neck, en beurde een' groene starGa naar voetnoot1293
| |
[pagina 245]
| |
Met opgeheven kam na boven. bey sijne oorenGa naar voetnoot1294
1295[regelnummer]
Die waeren borstligh, bont gekaeckelt yeder hooren,Ga naar voetnoot1295
En soo van kleur, gelijck een stier die kudden temt,
En een die in de vloên geboren drijft en swemt.Ga naar voetnoot1297
Hier blickert sijn gesicht: daer braeckt hy vier en voncken.
De vette neck, waerop de blaeuwe vlacken proncken,
1300[regelnummer]
Beurt grove spieren op. de neus heel wijd gegaet.Ga naar voetnoot1300
Al gaepend snuyft en snorckt. groen klevend mosch cieraedGa naar voetnoot1301
Aen borst en kossem geeft. Roo verwe sprengt de lenden,Ga naar voetnoot1302
Het achterlijf in visch en ondier sich gaet enden,
En 't overige deel van 't groot geschubde beest
1305[regelnummer]
Sleept endloos achteraen. die walvisch word gevreest,Ga naar voetnoot1305
Als een die 't snelle schip verswelgt, en weer kan geven
Van 't onderste der zee. de waterkusten beven,
En het verbaesde vee langs d'ackers heenen vlied.Ga naar voetnoot1308
De harder volght wt schrick sijn' koeyen langer niet.
1310[regelnummer]
'tGedierte 't woud verloopt. de jaegers staen en kijcken,Ga naar voetnoot1310
Van vreese doods en stijf: noch sietmen niet beswijcken
Den moed van Hippolyt; die met den toomen kortGa naar voetnoot1312
Sijn' paerden ment en drijft, en die vervaert sijn, port
Met sijn' bekende stem. een wegh, om licht te sneuvelen,Ga naar voetnoot1314
1315[regelnummer]
By Argos leyd, wat hoogh op de gebrokene heuvelen,Ga naar voetnoot1315
Heel dicht op 't naeste strand der aengelege zee.
Hier scharpt sich dat gevaert, en maeckt sijn' gramschap ree.Ga naar voetnoot1317
Na dat het in sich self vergrimde, en dat de toorenGa naar voetnoot1318
Sich zarde, en maeckte vast een veurspel van te vooren,Ga naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
Soo vlieght het snellijck voort, met een' geswinden vaerd,
En raeckt met spoenden tred nau 't bovenste van d'aerd,
En vreeslijck siende, houd stal voor zidderenden wagen.Ga naar voetnoot1322
Vw soon hier tegens aen rijst op, en onverslagen
En fors van aengesicht luyd donderd dreyght en graeutGa naar voetnoot1324
1325[regelnummer]
Dees ydle schrick mijn' moed in 't minste niet verflaeut:
Want als mijn vader weet ick raed tot stierentemmen.
De rossen wreveligh, die met geen' breydel stemmen,Ga naar voetnoot1327
| |
[pagina 246]
| |
Heen rucken met de raên, en ree gedwaelt van 't pad,Ga naar voetnoot1328
Verbijstert vaeren voort, dat langs, daer vlug en radGa naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
De rasery hun jaeght, en hollen door de rotsen.
Maer als een stuurman, wen in zee de baeren klotsen,
De kiel wend slincx dan rechts, en nimmer dwars aen voert
De sijde na de vloên, die hy door stuurkunst loert;Ga naar voetnoot1333
Niet anders ment hy oock de spoeyende garreelen.
1335[regelnummer]
Nu druckt 't gebit den beck, met stijfgespanne zeelen:
Met dwarsse slagen tout hy reys aen reys den rug.Ga naar voetnoot1336
De staeghe meedgesel die volghtse al even vlug;
Nu glippende over 't ruym en 't effen: nu in 't wenden
Dwaelt 't ondier hun te moet, en jaeght van allen enden
1340[regelnummer]
Den beesten bangheyd aen, die verder niet en vlien:
Mits 't grousaem zeegedroght 't gehoorent hoofd laet sien,Ga naar voetnoot1341
Ontmoetend hun heel nors van toornigheyd geswollen.Ga naar voetnoot1342
De kleppers doen verbaest geraecken aen het hollen,Ga naar voetnoot1343
En luystren nocht na toom, na sweep, of voermans keel.
1345[regelnummer]
Sy worstelen om sich te vryen van 't garreel,
Verschoppende hunne vracht, met voeten opgeheven.
Vw soon voorover plat op 't aensicht komt te sneven,Ga naar voetnoot1347
En wickelt en verwart sijn lichaem in een' strick:
En hoe hy sich meer rept, te vaster word hy dick
1350[regelnummer]
Van volleghsaemen knoop beswachtelt door het woelen.Ga naar voetnoot1349-50
't Bedreven schellemstuck de beesten ras gevoelen,Ga naar voetnoot1351
En vry van wagenaer, met 't glippen van de raên,
Waer hun de vreese jaeght daer rennen sy op aen:
En sulck een wagen was 't die sijne vracht niet kende,Ga naar voetnoot1354
1355[regelnummer]
En vloeckende den dagh, dien 't valsche sonlicht mende,Ga naar voetnoot1355
Ten buytenbaensche banck wtschockte Phoebus soon.Ga naar voetnoot1356
Het veld word overwijd besprengt van 't bloed des doôn.
Het hoofd gekraeckt gekneust, op 't harde van de rotsen,
Men reys aen reys moght sien ophuppelen en botsen.
1360[regelnummer]
De doorenheggen voort gaen strijcken met het hayr.Ga naar voetnoot1360
| |
[pagina 247]
| |
Een harde keysteen rijt 't schoon aenschijn gants en gaêr.
'tRampsaligh schoon komt door veel' wonden t' overlijen,Ga naar voetnoot1362
En over 't stervend lijck geswinde wielen glijen.
Een halfgebrande pael, juyst mids by d'eechenis,Ga naar voetnoot1364
1365[regelnummer]
In 't end 's gesleepten lijfs en romps verletter is.Ga naar voetnoot1365
Door 't hechten van den heer de wagen staet gebonden.Ga naar voetnoot1366
De rossen stuyten kort, mits 't haperen der wonden,Ga naar voetnoot1367
En breecken te gelijck het marren met hunn' heer.Ga naar voetnoot1368
Doen snijden tacken den halfdooden meer en meer:
1370[regelnummer]
Soo doet het braembosch, scharp van doorens stekelheden,Ga naar voetnoot1370
En elcke stronck die vat een deel van 's dooden leden.
De knechts, een' droeve schaer, die dwaelen al bedruckt
Omher de plaetse, daer uw soon van een gerucktGa naar voetnoot1373
Wtteyckent 't lange pad, met bloênde purperkleuren.
1375[regelnummer]
De honden op het spoor om's meesters leden treuren.
De nyvrige arrebeyd der droeven met gesteen
Tot noch toe 't lichaem niet kon brengen gants by een.
Is ditte schoonheyds glans? die t'hans noch soo vermetel,Ga naar voetnoot1378
Onfeylbaer erfgenaem van sijnes vaders setel,
1380[regelnummer]
En heerlijck rijcxgenoot der starren glans beschaemt,Ga naar voetnoot1380
Ter jongste staci dees ten lijcke word versaemt.Ga naar voetnoot1381
Theseus:
Natuurkracht al te starck, met wat een groot vermogenGa naar voetnoot1382
Verbindghe d'ouders, door den band des bloeds bewogen?
Hoe eeren wy u oock selfs tegens ons gemoed?
1385[regelnummer]
Mijn wil was 't, dat door straf sijn' misdaed werd geboet:
'k Beween nu mijn verlies.
Theseus:
Ick acht voor al dit deerlijck,Ga naar voetnoot1387
En d'allergrootste ramp, indien het ongeluck
't Gewenschte afgrijslijck maeckt.Ga naar voetnoot1389
| |
[pagina 248]
| |
Bode:
En waerom druypt van druck
1390[regelnummer]
Vw' wange, indienghe hem haet?
Theseus:
Ick schrey niet om 't verloren:
Maer dat ick vader hem deede in sijn bloed versmooren.Ga naar voetnoot1391
Rey:
Ga naar margenoot+Hoe draeyt Fortuyn het al,
Door schendigh ongeval?Ga naar voetnoot1393
Min woedse tegens kleene.
1395[regelnummer]
Wie sich niet hoogh verheft,Ga naar voetnoot1395
Gods hands veel sachter treft,
En leeft bevrijd van peene.Ga naar voetnoot1397
Vergeten burger rust
Van tweedraght onbewust:
1400[regelnummer]
In hutten slaeptmen stiller.
Het hemelhoogh gestichtGa naar voetnoot1401
Voor geene stormen swicht,
Nocht voor den regenspiller.Ga naar voetnoot1402-3
Het blixemend geschal
1405[regelnummer]
Schiet selden nedrigh dal.Ga naar voetnoot1405
Iupijn met donderslagen
Kan 't woud van CybeleGa naar voetnoot1407
En Caucasus, in 't bree
En 't lange, schrick aenjaegen.Ga naar voetnoot1408-9
1410[regelnummer]
Iupijn pickt wt beduchtGa naar voetnoot1410
't Geen hoogst rijst in de lucht.
't Laegh dack des ongeachten
Geen' groote ontsteltheyd lijd:Ga naar voetnoot1413
Geswind vervlieght de tijd,
1415[regelnummer]
Met twijffelbaere schachten.Ga naar voetnoot1415
Geen mensch vind heul nocht trou
By dese blinde vrou.Ga naar voetnoot1417
Hy die de dood ontvlughte,Ga naar voetnoot1418
| |
[pagina 249]
| |
Des hemels starren sagh,
1420[regelnummer]
En 's levens heldren dagh,Ga naar voetnoot1420
Vind 't huys vol ongenughte:Ga naar voetnoot1421
En siet sijn vaders stoelGa naar voetnoot1422
Bedruckter als de poel
Des jammers in het keeren.Ga naar voetnoot1424
1425[regelnummer]
Godin, die 't outer ciert,
Daer u Athenen viert,Ga naar voetnoot1426
Ghy kuysche, die wy eeren:
Nu Theseus 's hemels troon
Aenschout en d'oppergoôn,
1430[regelnummer]
En komt van Stix opklimmen,
Ghy Pluto paeyt, en wydGa naar voetnoot1431
Hem weder Hippolyt:
De wreedaerd mist geen' schimmen.Ga naar voetnoot1433
Wat klaeghelijck een' stem galmt van den hoogen daecken,
1435[regelnummer]
En wat wil Phaedra met gestroopte klinge maecken?Ga naar voetnoot1435
|
|