De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 216]
| |
Tweede bedriif.
VOESTER. PHAEDRA.
Voester:
Hier is geene hoop altoos van dese pijn te sussen;Ga naar voetnootvs. 439
440[regelnummer]
Geene hoop van immermeer den fellen brand te blussen;
Geheymgloed braed het hart, en schoon dees' dolheyd dichtGa naar voetnoot441
Besloten word bedeckt, soo meld haer 't aengesicht.
Het vier wt d'oogen springt, en d'ingevalle kaecken
Sijn schuw van 's levens licht; en niets en kan vermaeckenGa naar voetnoot444
445[regelnummer]
Haer' twijffelmoedigheyd. het wispeltuurigh seerGa naar voetnoot445
De leên worpt hier en daer. nu sterftse en sijght ter neêr:Ga naar voetnoot446
De beenen swijcken, en haer hals, verslapt door treuren,Ga naar voetnoot447
Hangt oversijds, dies 't hoofd sy naulijcx op kan beuren.
Nu geeftse sich te rust: maer 't bed geen' slaep gehengt;Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Vermits sy al den nacht met klagen overbrengt.
Dan roeptse om op te staen: dan roeptse: vlijme neder:
Dan is 't: onthul mijn' pruyck; dan: toy mijn' tuyten weder:Ga naar voetnoot452
En by sich selve staegh vol ongestadigheyd,
Verandertse haer gelaet. alree heeftse afgeleytGa naar voetnoot454
455[regelnummer]
De sorg voor spijs en dranck, en voor gesonde dagen,Ga naar voetnoot455
En swacker konnen haer de voeten naulijcx draegen.Ga naar voetnoot456
Het lijf die voorge vaegh van groey en bloeijen derft.Ga naar voetnoot457
Geen' purpre blosentheyd dat blinckende aenschijn verft.Ga naar voetnoot458
De sorg verteert het vleesch: al bevend setse haer' treden,
460[regelnummer]
En 't suyver lichaam derft sijn' teere schoonigheden:Ga naar voetnoot460
En d'ooghstrael, die een' swier van Phoebus fackel had,Ga naar voetnoot461
Die blickert vaderlijck nocht godlijck. traenennatGa naar voetnoot462
Langs 't aenschijn biggelt; dau en druppels stadigh hangen,
En vochtigen bedruckt de bleeckheyd haerer wangen;
465[regelnummer]
Gelijck als Taurus sneeu de bergen doorgestroyt
Tot lauwen regen smelt, en drupt wanneer het doyt.
Maer sie, daer stoot het hof sijn' hooge vensters open:Ga naar voetnoot467
| |
[pagina 217]
| |
In 't gulden stoelbed sy kranckhoofdigh, mat van hopen,Ga naar voetnoot468
Leent achter over, en ontseyt gewoone draghtGa naar voetnoot469
470[regelnummer]
Van kleedren aen te doen.
Phaedra:
Wegh wegh met dese pracht
Van goud en purperverw: het Tyrisch rood schaerlaecken
Sy verr. de Seres met geen' boomwol ons vermaecken,Ga naar voetnoot472
Of draên gesponnen in soo verr gelegen oord.
Een riem den schoot opschort, jaghtvaerdigh als 'tbehoort.Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
De neck sy onbelaên met halscieraed en keten:
Geen steen soo wit als sneeu, een' zeegift opgesmetenGa naar voetnoot476
Aen Indiaenschen strand, van 't oor druppe, en de pruyckGa naar voetnoot477
Gespreyt na nardus nocht Assyerschen balsem ruyck:Ga naar voetnoot478
Dat reuckelooselijck mijn hayr en vlechten swaeyen,Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
En om den hals alsins en hooge schouders waeyen,Ga naar voetnoot480
En volgen jaghtvlug na de winden in het bosch.Ga naar voetnoot481
Dat sich de slinckerhand beledige ten tros;Ga naar voetnoot482
De rechte een' swijnspriet drill', van Thessaler gesneden.Ga naar voetnoot483
Soo plagh de moeder van dien strengen soon te treden;
485[regelnummer]
Hoedanige afgedwaelt van Pontus 't kille meyr,
Sy, draevende op den boôm van Attica, voor 't heyr
Der Tanaïten of Moeoten aen quam trecken,
En ging haer' lenden met gemaenden schild bedecken,Ga naar voetnoot488
En 't hayr in knoop versaemt liet sweyen ongesnoert;
490[regelnummer]
Soodanige ick nu wuft word boschwaert ingevoert.Ga naar voetnoot485-490Ga naar voetnoot490
Voester:
O koningin laet af laet af van dese klaghten;
De droefheyd dient niet om d'ellenden te versachten.Ga naar voetnoot492
Hoe endeloos is 't vier, dat fel uw' boesem knaeght!
Paey paey de wilde maght van ons' godinnemaegd.Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
Bosschagikoningin Diana, die alleene
De berregen bewoont, en buyten wie dat geene
In berregheensaemheyd sal worden aengebeên;
Keer keer ten besten doch d'aenstaende swaerigheên:
O groote jaghtgodin van bosschen wouden daelen,
| |
[pagina 218]
| |
500[regelnummer]
O helder hemellicht en nachtcier, die met straelen
En fackelvlam by beurt uw' weereld blincken doet:
Dryekoppige Hecate, met gunst en met gemoedGa naar voetnoot502
Hier tegenwoordigh weest, en segen ons beginnen:
Tem 'sguuren Hippolyts onbuyghbre en styve sinnen;
505[regelnummer]
Op dat hy minnen leere, en onderlingen brandGa naar voetnoot505
Gedooge, en luystere en sich voege na onse hand:Ga naar voetnoot506
Vermorw sijn' wilde borst: sijn hart toom, dat die barsseGa naar voetnoot507
Tot Venus wetten keer, die weygeraer, die dwarsse:
Streck herwaert uwe kracht. soo straele u blinckend licht
510[regelnummer]
Ten oogen wt: soo moet uw heyligh aengesicht,
Na'et breecken van de wolck, met suyvere hoornen snellen:Ga naar voetnoot511
Soo moet geen tooverlied der Thessalen u quellen,Ga naar voetnoot512
Nocht hebb' vermogen om t'ontrucken uw gewoudGa naar voetnoot513
Des donckren hemels toom, u als vooghdes vertrout:Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Soo ga geen harder met uwe eer en glori strijcken.Ga naar voetnoot515
Verschijn op ons gebed. alreede wt 's hemels wijckenGa naar voetnoot516
Ter bedeloften de godin haer aenschijn keert,Ga naar voetnoot517
En 'k sie hem self, die 't feest oprecht en pleghtigh eert,Ga naar voetnoot518
Alleen en onverselt. wat twijffeltghe hem te spreecken?Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Fortuyn gunt tijd en plaets: gebruyck doortrapte treecken.Ga naar voetnoot520
Wat ziddertghe? 't valt hard een schelmstuck aen te gaen,
Op koningins gebod; maer die ten dienst wil staen
Den grooten, moet al heel rechtvaerdigheyd afleggen,Ga naar voetnoot523
En 's harten herrebergh alle eerbaerheyd ontseggen.Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
De schaemte traegh verricht den koningklijcken last.
HIPPOLYTUS. VOESTER.
Hippolytus:
O trouwe voestervrou, vermoeyde sloof, die vastGa naar voetnoot526
Een troubel voorhoofd toont, en schijnt met druck bevangen,Ga naar voetnoot527
Waertoe verpijntghe u hier, met afgeleefde gangen?Ga naar voetnoot528
Mijn vader is gewis behouden van gequel,Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Oock Phaedre, en 't gaet de vrucht der beyde stammen wel.Ga naar voetnoot530
| |
[pagina 219]
| |
Voester:
Die vreese staeck: het rijck uws vaders is voorspoedigh,
En 't huys dat bloeyt vol heyls: maer ghy, weest ghy demoedigh,Ga naar voetnoot532
Door dit lucksaligh lot. mijn' hartsorg is met u
Wel meest begaen; vermits ghy even woest en schuw
535[regelnummer]
V selven hinder doet, en pijnight 't jonge leven.
Dien 't noodlot dwingt en druckt, dien is het te vergeven:
Maer wie sich willigh plaeght, en overgeeft aen 't leet,
Verdient te derven 't goed, dat slinx aen hem besteed,Ga naar voetnoot538
Hy niet ter rechter tijd weet vrolijck te gebruycken.
540[regelnummer]
Denck liever hoe uw' jeughd en jaeren nu opluycken.Ga naar voetnoot540
Vier vier uw levens lust, en beur met feestgeswey
De torts op: Bacchus dempe uw' sorgen aen den rey.
Vw' older besigh, die geswint voorby sal slippen:Ga naar voetnoot543
Nu sijtghe lucht van geest: nu lachen Venus lippenGa naar voetnoot544
545[regelnummer]
En mond den jongling toe. volgh hupplende haere wet.
Wat leghtghe liefdeloos op 't leegh en eensaem bed?
Ontspan de droeve jeughd, en vier de toomen t'evens.
Pluck weelde, en hinder dat de quicxse lent des levensGa naar voetnoot548
Voorby vloey. God die heeft der tijden ampten netGa naar voetnoot549
550[regelnummer]
Verdeelt, en yeders werck by trappen ingeset,
Door al den older: vreughd die past den jongelingen,
Den ouling staetigheyd. wat wiltghe u selven dwingen,Ga naar voetnoot552
En doôn den rechten aerd? wat saeyssel dat oyt vroegh,Ga naar voetnoot553
Wat vrolijck veldgewas noch teer sich weeldigh droegh,Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Dat kon den ackerman tot grooten woecker dyen.Ga naar voetnoot555
Een' boomspruyt, die sich laet besnoeyen en besnyen
Van geen' boosaerdige hand, groeyt boschtop over 't hoofd,
Rechtschapen breyns vernuft sijn minder bet verdooftGa naar voetnoot558
In lof, soo 't eel gemoed van vryheyds groeysaemhedenGa naar voetnoot559
560[regelnummer]
Gequeeckt word. schuw en vreemd van minne tegens reden,Ga naar voetnoot560
Onkundigh van 't gebruyck des levens, woest en wild,Ga naar voetnoot561
Ghy treurigh uwe jeughd en beste dagen spilt.
| |
[pagina 220]
| |
Hoe, meentghe dat dit ampt den mannen sy benomen,Ga naar voetnoot563
Te dragen last en leet? te temmen en te toomen
565[regelnummer]
Met rennen 't briesschend ros, en ooreloogh verwoedGa naar voetnoot565
In veldslagh aen te gaen, bespat van breyn en bloed?
De groote weereldvooghd soo snelle dreygementen
Der dood door overleg gaende in sijn' sinnen prenten,Ga naar voetnoot567-568
Die heeft'er in versien, hoe hy gelede schaênGa naar voetnoot569
570[regelnummer]
Door nieuwe vruchten best vergoeden moght. welaen
Dat Venus (die 't getal herstelt en vol gaet maeckenGa naar voetnoot571
Het wtgeput geslaght) de menschelijcke saecken
Ontwijcke voor een' wijl; de weereld sal haest vuylGa naar voetnoot573
En schimmelmorssigh sijn; de zee een woeste kuyl,
575[regelnummer]
En seyl en vlooteloos: geen' vogels sullen swierenGa naar voetnoot575
Door's hemels ruymt, en 't bosch sal missen sijne dieren:
De lucht sal open staen ten spele van den wind.
O hoe verscheyden slagh van sterreven verslind
En ruckt en pluckt al staegh de sterffelijcke schaeren,
580[regelnummer]
Hier 't yser, daer bedrogh en laegen, ginder baeren.
Maer waentghe datmen vry behoort te sijn van ramp:
Soo vaerenwe evenwel van selfs na Plutoos damp.Ga naar voetnoot582
Indien de dorre jeughd voor goed kent 't hijlickschorten,Ga naar voetnoot583
Dit alles watghe siet sal in sich selven storten,Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
En met eene eeuwe gaet soo groot een' schaere door:Ga naar voetnoot585
Dies 's levens leydsvrou volgh, en geef natuur gehoor:Ga naar voetnoot586
Lief burgerommegang en zeên, en stads hanteering.Ga naar voetnoot587
Hippolytus:
Geen leven vryer is, door sielgebrecx ontbering,Ga naar voetnoot588
Geen staet der ouden zeên in hoogere achting heeft,Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Als die de bosschen lieft, en poort en vest begeeft:Ga naar voetnoot590
Geen' giergaerds rasery hem blaecken komt of tergen,Ga naar voetnoot591
Die sich onnoosel heeft geheylight aen den bergen:Ga naar voetnoot592
Geen oor des volcx, geen graeu den vromen trouweloos:Ga naar voetnoot593
| |
[pagina 221]
| |
Geen' smet van nijd: geen' gunst die tijdlijck is en broos.Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Hy is geen slaef des rijcx, of staende na rijcxstaeten,Ga naar voetnoot595
Volght ydele eer en schat, lichtvaerdigh in 't verlaeten:Ga naar voetnoot596
En vry van hoop en vrees, geen' vraetige afgunst, swart
Van troni, bits van tand, hem bijten komt in 't hart.
Hy kent geen' schelmery die schuylt in volck en steden;
600[regelnummer]
Dies elcke ritseling des onbewusten ledenGa naar voetnoot600
Niet trillen doet van schrick. sijn' tael is ongemaeckt,
En rijck genoegh, hy niet met duysend pijlaers haecktGa naar voetnoot602
Te stutten hofgewelf. sijn' balleken die blincken
‘Niet dartel van veel gouds. sijn' heylige outers drincken
605[regelnummer]
‘Tot overloopens niet 't geplengde Raedsheers bloed;
‘Dat vrygevochten volck en vryheyd treuren doet.Ga naar voetnoot604-606
Nocht ossen wit als sneeu, bestroyt met offerkooren,Ga naar voetnoot607
Hunne honderd halsen niet, tot soen van 's hemels tooren,Ga naar voetnoot608
Goedwilligh neygen: maer onnoosel sonder sucht,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Hy ledige ackers bruyckt, en dwaelt in ope lucht.Ga naar voetnoot610
Hy weet slechs van 't gediert te leggen loose laegen;Ga naar voetnoot611
En moede van den last des arrebeyds te draegen,
Hy aen Ilissus wit besneeuden waterkantGa naar voetnoot613
Het lichaem baeckert. nu betreed hy 't oeverlandGa naar voetnoot614
615[regelnummer]
Langs Alpheus snel van stroom; nu meet hy dichtbewossen'Ga naar voetnoot615
En ruyge plaetsen van steyl steygerende bossen;Ga naar voetnoot616
Daer Lernaes kille bron, door 's waters suyverheyd,Ga naar voetnoot617
Doorluchtigh is als glas, en haeren stroom verleyt.Ga naar voetnoot618
De vogels snatren hier en tjilpen watse willen.
620[regelnummer]
Der beuckeboomen blaên en tacken soetjens drillen,
Getroffen van den wind. 't vermaeckt hem in dees' streeck
Te wandlen langs den kant van eene wufte beeck,Ga naar voetnoot622
Of op een' bloote sode aen't sluymeren te raecken;
't Sy dat een' rijcke bron het snelle nat komt braecken
625[regelnummer]
Ten adren wt; het sy een soet geruysch gestort
Met vlienden waterloop door nieuwe bloemen mort.Ga naar voetnoot626
| |
[pagina 222]
| |
Tot hongers boete hem 't bosch sijne appels af moet leggen.Ga naar voetnoot627
Aardbesien gepluckt van laegh gewossene heggen
Hem schaffen lichte spijs. het is my ernst t'ontgaen
630[regelnummer]
De prael en overdaed daer 't hof mede is belaên.Ga naar voetnoot630
De trotsen wijn beangst wt goude koppen leppen:Ga naar voetnoot631
Maer blootlijck met sijne hand wt bronnen dranck te scheppen,
Dat smaeckt eerst aen het hart. geruster slaept die geen,
Die op een' bulster wend sijn' sorgeloose leên.
635[regelnummer]
Hy van geen quaed bewust, nocht bang voor 's rechters soecken,
Verbergt sijn' dievery in winckels nocht in hoecken,Ga naar voetnoot636
Of in een doncker hock en huys daerme' in verdwaelt.
Sijn lust is lucht en licht: hy leeft onachterhaelt,Ga naar voetnoot638
En neemt selve hemellien tot tuygen sijner wandeling.Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
Ick acht dusdanigh was der gener doen en handeling,
Die met den goôn vermengt eer leefden wel te pas,Ga naar voetnoot641
In d'eerste weerelds eeu. geen' blinde goudsucht wasGa naar voetnoot642
By dit volmaeckt geslaght. geen heylge merckpael deeldeGa naar voetnoot643
Als scheydsman d'ackergrens des volcx, dat noyt krackeelde.
645[regelnummer]
Het lichtgeloovigh vlot noyt kloofde woeste zeen.Ga naar voetnoot645
Elck kende sijnen stroom. geen' toornen rondom heen,
Geen bollewerck, geen' graft stads lendenen omgorden.
Geen held schoot harnas aen, om handgemeen te worden.
't Gewrongen storremschut noyt poort met steenen brack;Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
Nocht d'aerde, aen eygenaer verbonden, 't ongemack
Des arbeyds dulde, of sagh ten ploeghjuck ossen paeren:Ga naar voetnoot650-651
Maer d'ackerlanden, die van sellefs vruchtbaer waeren,
Niet vreesden 'tgierigh volck. het willigh groeyend woudGa naar voetnoot653
Schafte appel eyckel tot natuurlijck onderhoud:
655[regelnummer]
De schaduwkoele grot natuurelijcke huysen.
De schelmsche baetsucht en verbolgentheyd aen't bruysen
Geraeckt, met geylheyd, die de grimmigheyd aenvoert,Ga naar voetnoot657
Flucx braecken 't vreverbond: de weereld werd beroert:
De staetsucht 't hoofd opstack met bloedige oorelogen:Ga naar voetnoot659
| |
[pagina 223]
| |
660[regelnummer]
De kleynst werd 's grooten roof: het recht hing aen't vermogen.Ga naar voetnoot660
Men vocht eerst met der vuyst: de twist rees langs hoe meer:
De steen de stock en block veranderde in geweer.Ga naar voetnoot662
Geen yser dun en spits aen 't lichte been wtmunte:Ga naar voetnoot663
Men gorde noch op sy' geen lemmer lang van punte:Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
Het hoofd geen' hellem droeg met vederbos besweyt.Ga naar voetnoot665
De wraeck werd wapensmidt, en Mars vol strijdbaerheyd
Vond nieuwe kunsten, en ontelbaer slagh van sterven.
't Vergoten wondenbloed ging alle landen verven:
De zee werd rood in 't end. de boosheyd met gedruys
670[regelnummer]
Na'et overtreên der grens sloegh voort van huys tot huys.
Geen gruwel en ontbrack 't aen voorbeeld langs hoe woeder.Ga naar voetnoot671
De felle broederhaet deed sneuvelen den broeder.
De rechterhand des soons den vader bragt ter dood.
De man doorsteecken lagh door 't stael der bedgenoot.
675[regelnummer]
De moeder in 't verdoen der vruchten was moordadigst:Ga naar voetnoot675
Van stiefmoer rep ick niet. de dieren sijn ghenadigst.Ga naar voetnoot676
De vrou, bestuur des quaeds, en tuck op raserny,Ga naar voetnoot677
Besat der mannen hart; om wiens bloedschenderyGa naar voetnoot678
Soo veel' verbrande steên oproocken na de wolcken,Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
En oorloogh voeren staegh soo veelerhande volcken,
En soo veel' rijcken, van den grond op omgekeert,Ga naar voetnoot681
De menschen drucken, die als slaeven sijn verheert.Ga naar voetnoot682
Medea Iasons bruyd, men dar geen' andre noemen,Ga naar voetnoot683
Alleen ons leert, hoe diep men vrouwen moet verdoemen.Ga naar voetnoot684
Voester:
685[regelnummer]
Waerom of't feyt van een' gedijt tot aller smaed?Ga naar voetnoot685
Hippolytus:
'k Verfoeyse, vloeckse, vlughtse, en lasterse alle quaed:Ga naar voetnoot686
't Sy rede, 'tsy natuur, 'tsy dolheyd wtgelaeten:Ga naar voetnoot687
Het sy dan wat het wil: het lustme die te haeten.
Veel eer noch sultghe vier en water sien vermengt:
| |
[pagina 224]
| |
690[regelnummer]
Eer sal het wadde, dat door sanden sorg aenbrengt,Ga naar voetnoot690
Met schippers kielen in verbond en vriendschap treden:
De wester Tethys sal eer beuren van benedenGa naar voetnoot692
Den dagh, daer dus lang ging de scheemeravond schuyl:
De wolf veel eer den das sal smeecken met sijn' muyl;Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
Eer ick verwonnen sal de vrouwen sijn gewogen.Ga naar voetnoot695
Voester:
De minnetoom heeft wel hardneckige gebogen,
En wisslen doen van haet. uw' moeders rijck aenschou;Ga naar voetnoot697
Daer 't juck van Cypris druckt soo menigh' forsse vrou;Ga naar voetnoot698
Waer van ghy tuyge sijt, ghy eenige hooghgeboren.
Hippolytus:
700[regelnummer]
Ick heb den eengen troost der moeder lang verloren;
Dies ick met recht voortaen alle andre vrouwen haet.
Voester:
Gelijck eene harde klip de golven wederstaet,
En schrap van allesins, afkaetst de moede baeren,Ga naar voetnoot703
Soo laet hy all' mijn' reên en onderwijsing vaeren.Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
Maer sie hoe Phaedra spoeyt: s'en mart nocht staet niet stil:
Waer of de dolheyd en fortuyn na hellen wil?Ga naar voetnoot706
Het sielloos lichaem valt en swijmt geswind ter aerde:
Het aenschijn doods besterft. sla d'oogen op, mijn waerde
Mijn liefste voesterkind: uw' tonge breeck den band,
710[regelnummer]
En spreeck: uw Hippolijt u hulp reyckt met sijne hand.
PHAEDRA. HIPPOLYTUS. VOESTER.
Phaedra:
Wie voert mijn' siel in druck en hooge barning weder?Ga naar voetnoot711
Hoe saligh lagh ick van my selleve ter neder!
Maer waerom vliedghe doch 't geschoncken lieve licht
Des levens? mijn gemoed, nu dar eens, proef, verrichtGa naar voetnoot714
715[regelnummer]
't Geenghe aen de voester had belast, en onbeteutertGa naar voetnoot715
Vw' rede doe. wie dat tsaechachtigh vraeght en leutert,Ga naar voetnoot716
Leert weygren; 't grootste deel des schelmstucx al voorheênGa naar voetnoot717
Bedreven is: te spa wiltghe u met schaemte kleên:
| |
[pagina 225]
| |
Wy hebben ree gestaen na schandelijcke stucken.
720[regelnummer]
Indien 't begonnen werck na wensch my wil gelucken,
Misschien dat Hippolyt (blijft Theseus na veel strijds)Ga naar voetnoot721
My trouwend, 't feyt bedecke: en d'wtkomst maeckt somtijdsGa naar voetnoot722
Een schelmstuck eerlijck. nu welaen dan, laet u hooren.Ga naar voetnoot723
Ick bid u t'mywaert neygh in 't heymelijck uwe ooren.Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
Soo yemand u verselt, die ga wat aen d'een' sy'.Ga naar voetnoot725
Hippolytus:
Sie, nu is dese plaets van yeders luystren vry.
Phaedra:
Ia maer de mond verstomt: de spraeck en wil niet slippen.Ga naar voetnoot727
Een' groote kracht die prest het woord tot op de lippen,
Een' grootre drijft het weêr na binnen. goôn ick sweer,
730[regelnummer]
En neem u tot getuyge, hoe noode ick dit begeer.
Hippolytus:
Of't hart niet noemen wil 't geen 't wenschte te bekommen?Ga naar voetnoot731
Phaedra:
Geringe sorge spreeckt, geweldige verstommen.Ga naar voetnoot732
Hippolytus:
Vertrou, o moeder, my uw' sorge, en spreeck klaer wt.
Phaedra:
De naem van moeder al te trots en kraghtigh luyd
735[regelnummer]
In Phaedraes ooren. ah! aen ons' genegentheden
Past nederiger naem: dies my met betre reden
Vw' lieve suster noem of dienstmaeghd, dienstmaeghd eer:
Ick sal in dienstbaerheyd u kennen voor mijn' heer,Ga naar voetnoot738
En sooghe het my belast, 't en salme niet verdrieten
740[regelnummer]
Te gaen door dicke sneeu, en daer de toppen schietenGa naar voetnoot740
Van Pindus killen bergh, ten hemel voort te treên.
Niets salme letten, soo 'k door vyands troepen heen,
Door vier en vlammen, en daer krijghslie klingen stroopen,Ga naar voetnoot743
Met naeckte borst op snede en punten aen moet loopen.
745[regelnummer]
Ontfang den rijcxstaf, dien uw vader my beval:
Ontfangme in uwen dienst als dienstmaeghd. u voor al,
V past het rijcken door rijcx wetten te betoomen:
My past het onderdaen uw' woorden na te komen.Ga naar voetnoot748
| |
[pagina 226]
| |
Te vryen 's vaders troon geen' laffe vrouwen veught:Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
Maer ghy nu in de bloem en bloeylent uwer jeughd,Ga naar voetnoot750
Bestier manhaftigh, na uw' vaderlijcke seden,Ga naar voetnoot751
De braeve burgery: en my (die met gebeden
V naeck, als uw' slaevin) bedeck in uwen schoot.
Erbarm u deser weeu.Ga naar voetnoot754
Hippolytus:
Iupijn die keer dien nood
755[regelnummer]
Dit voorspoock van ons huys. wy sullen (hoop ick) vaderGa naar voetnoot755
Behouden noch eerlang aenschouwen allegader.
Phaedra:
De vorst en heerscher van den stillen jammervlietGa naar voetnoot757
En van 't vasthoudend rijck den wegh noyt baenen lietGa naar voetnoot758
Na d'oppergoden, die mijn Theseus ging begeven.
760[regelnummer]
Sou Pluto soo gereed weer senden na dit leven
Den schaecker sijner bruyd? o ja hy sit bereydGa naar voetnoot761
Der minne te geval.Ga naar voetnoot762
Hippolytus:
Der heemlen billijckheyd
Hem haest sal levren t'huys geluckigh en voorspoedigh:
Maer onderwijl dat God ons' beedloft twijffelmoedighGa naar voetnoot764
765[regelnummer]
Houd tusschen hoope en vrees, ick na mijn' plicht voor al
V vrijen, en mijn' broers godvruchtigh eeren sal;Ga naar voetnoot766
Op datghe u selve niet als weduwe hoeft te quellen.
'k Sal u tot troost my gaen in vaders stede stellen.
Phaedra:
O minnaressenhoop, die licht u selve vleyt,
770[regelnummer]
Bedrieghelijcke Min, is 't niet genoegh geseyd?
Nu sal ick tot hem gaen, en handlen met gebeden.Ga naar voetnoot771
Erbarm u, en verhoor van siels stilswijgenthedenGa naar voetnoot772
De beden. 't lustme en routme in desen droeven staet
Te spreken, ah ah ah!
Hippolytus:
Wat is dat voor een quaed?Ga naar voetnoot774
| |
[pagina 227]
| |
Phaedra:
775[regelnummer]
Het geen ghy nau gelooft dat stiefmoers droomen darren.Ga naar voetnoot775
Hippolytus:
Vw' dobbelsinnigheyd doet tong en tael verwarren.Ga naar voetnoot776
Spreeck openhartigh.
Phaedra:
Min die braed het sinneloos verstand:
De wreede 't mergh verslind, en 't vier in 't ingewand,
In bloed en adren diep gedompelt en gedoken,
780[regelnummer]
Slaet door all' d'aders heen: gelijck een' vlam na'et roocken
Aen hooge balcken snel in 't ende vatten vind.Ga naar voetnoot781
Hippolytus:
Ghy woed dan kuyschelijck om vader, dienghe mint?
Phaedra:
Soo is 't, o Hippolyt, ick minne Theseus kaecken,
Hoedanige men die in sijne jeughd sagh blaecken;Ga naar voetnoot784
785[regelnummer]
Doen eerst de baerd wtbrack, en hy noch jongling sagh
Het Gnossische gedrogt, dat in den doolhof lagh;Ga naar voetnoot786
En doen de kromme pad door 't kluwen hem geluckte.Ga naar voetnoot787
Iupijn, hoe blonck hy doen? een wrong sijn' hayren druckte:Ga naar voetnoot788
Het blond en blosend kleur ten aenschijn wtscheen klaer:Ga naar voetnoot789
790[regelnummer]
Sijne armen sacht van vel die waeren ruygh van hayr:
Het aenschijn uwer Phoebe, of liever van den mijnen,Ga naar voetnoot791
Of liefst uw aengesicht. soo saghmen hem verschijnen:
Soo was hy aengenaem by sijne vyandin:Ga naar voetnoot793
Soo stack hy 't hoofd om hoogh. in u blinckt na mijn' sinGa naar voetnoot794
795[regelnummer]
Een' schoonheyd ongetoyt al schoonder wtgelesen,
En 't vaderlijcke kroost al heel straelt wt uw wesen:Ga naar voetnoot796
Dat evenwel yet strengs van moeders syde brengt,
En onder 't voegelijck is recht van pas gemengt.Ga naar voetnoot798
Het Grieckenaensicht heeft yet stuurs van 't Scytisch Noorden.
800[regelnummer]
Waert ghy met Theseus eer geland aen Cretische oorden,
Mijn' suster liefst voor u gesponnen had de draên.Ga naar voetnoot801
| |
[pagina 228]
| |
O suster, 'k roep u om de selve saecken aen;
Ghy blinckt dan waerghe blinckt, als star in 's hemels troone:Ga naar voetnoot803
Een bloed twee susters blaeckt, u's vaders, my de soone.Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Ay sie, het smeeckend saed van'tkoningklijck geslaght,Ga naar voetnoot805
Onnoosel, ongerept, en sonder vleck, verwacht
Al knielende uw' gena. 'k verander kuysche seden
Om uwent wil alleen: 'k verneerme tot gebeden
Met opset om uw' Min. dees dagh sal van gekarm
810[regelnummer]
Of leven 't ende sijn, der vrijster u erbarm.Ga naar voetnoot810
Hippolytus:
Geweldige hemelvooghd, aenhoortghe dan soo goedighGa naar voetnoot811
Soo koel de boosheên, en aenschoutse soo langkmoedigh?
En wanneer sultghe, soo 't nu helder is en licht,
Wtschieten met uw' vuyst den fellen blixemschicht?
815[regelnummer]
Dat all' de lucht geschud afstorte, en swarte wolckenGa naar voetnoot815
En nevelen den dagh verbergen voor de volcken:
En dat de starren, die te rug gesprongen sijn,
Met krommen koers aengaen, en averechtsen schijn.Ga naar voetnoot818
En ghy bestarrent hoofd, ghy Titan rijck van vlamme,Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
Aenschoutghe aensietghe noch de gruwlen van uw' stamme?
Vw' fackel dompel: vlie in dicke duysternis.Ga naar voetnoot821
O goôn en menschenvooghd, hoe komt dat ledigh is
Vw' starcke rechterhand? staet door driesnijnde straelenGa naar voetnoot823
Noch 't aerdrijck niet in gloed? waer toe, waer toe dit draelen?
825[regelnummer]
Op my met donder dreun: schiet my: 't geschoten vier
Verbrande my geswind. de schuldige staet hier:
Ick heb de dood verdient: der stiefmoer ick in't ende
Behaeght heb. ben ick 't waerd dat my een' vrouwe schende?
Scheen ick u reede stof tot soo een gruwelfeyt?Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Heeft mijn' gestrengheyd dat verdient? o ydelheyd,
O vrouwelijck geslaght, die overtreft in boosheyd!Ga naar voetnoot831
O die Pasiphaë dart tarten in godloosheyd,Ga naar voetnoot832
Die swaer ging van 't gedroght: dese heeft sich slechs bevlecktGa naar voetnoot833
Door schennis, en of lang het schelmstuck was bedeckt,
835[regelnummer]
Noch baerdese eene vrucht, die alles bragt tot kennis,
| |
[pagina 229]
| |
Door tweegestaltigh merck: het twijfelkind de schennisGa naar voetnoot836
Der moeder melde, doen 't sijn stiersch gesicht opsloegh;Ga naar voetnoot837
Als of het sprack: die buyck, die buyck was 't, die u droegh.
O drie en viermael ghy geluckigh hebt verworven
840[regelnummer]
Een salig lot, die sijt gesneuvelt en gestorvenGa naar voetnoot840
Door felle stiefmoers haet, door laegen en bedrogh.
'k Benijde, o vader, u, om dat Medea noch
Door gift u wou verdoen: maer dees', wie sou 't gelooven?
De Colcher stiefmoer verre in gruwlen gaet te boven.Ga naar voetnoot844
Phaedra:
845[regelnummer]
Ick selve ken seer wel de rampen onses huys.
Wy staen na'et geen ons past te schuwen als onkuysch:Ga naar voetnoot846
Maer 'k ben my selve nu niet maghtigh. 'k sal u volgen
Door woende zee, door rots en vlieten, die verbolgen
Heen bruysen starck van stroom; en dul en ongered,Ga naar voetnoot849
850[regelnummer]
Ick derwaert vliegen sal, waer datghe uw' treden set.
O trotse ick kniel, en koom uw' knie met bede raecken.Ga naar voetnoot851
Hippolytus:
Verr van ons lichaem, wech met dit onkuysch genaecken.
Wat's dit? sy tijt oock aen't omhelsen even graegh:Ga naar voetnoot853
Men ruck' van leêr: dat sy verdiende straffe draegh.Ga naar voetnoot854
855[regelnummer]
Ick heb mijn' slinckerhand geslaegen in heure hayren,
En 't onkuysch hoofd gedraeyt. Diane, uw' boschautaeren
Is noyt rechtvaerdiger 't geplengde bloed gewijt.
Phaedra:
Nu maecktge my mijn' wensch deelachtigh, Hippolyt:
Ghy heelt mijn' dolheyd: dit verworf ick met geen karmen,Ga naar voetnoot859
860[regelnummer]
Dats dat, behoudens eer, ick sterreve in uwe armen.Ga naar voetnoot860
Hippolytus:
Vertreck flucx, leef, verwerf oock 't minste niet van my,Ga naar voetnoot861
En 't aengeroerde swaerd verlaet' mijn' kuysche sy'.
Wat Tanais ofme sal van dese smetten wassen,Ga naar voetnoot863
Of wat Maeoot, die sijne ongriecxsche waterplassenGa naar voetnoot864
| |
[pagina 230]
| |
865[regelnummer]
In Pontus pekel giet? met all' den Oceaen
De groote zeegod niet dit gruwelijck bestaenGa naar voetnoot866
Afspoelen soude. o woud, o wildernis, o dieren!
Voester:
Hy is op 't stuck betrapt, op mijn gemoed, aen't tieren:Ga naar voetnoot868
Wat sammeltghe versuft: men legge op hem het feyt,Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
En ongedaeght men van godloose geyligheydGa naar voetnoot870
Hem self beschuldigh: sond die moet hier sonde kleeden.Ga naar voetnoot871
't Is veyligst voor die vreest en ducht eerst toe te treden.Ga naar voetnoot872
Men lijde, of dar en maeck door voorbaet sich gewis.Ga naar voetnoot873
Wat tuygh sal 't weeten, mits de schuld verburgen is?Ga naar voetnoot874
875[regelnummer]
Atheensche burgers, komt, komt knechten helpt ons trouwelijck,
De schaecker Hippolyt, die schenner parst ons grouwelijck:Ga naar voetnoot876
Hy pleeght geweld en kracht, en dreyght vast met de dood,Ga naar voetnoot877
En schrickt die kuysche siel, en houd den degen bloot.
Siet schielijck gaet hy door, en vliende sijner straeten,Ga naar voetnoot879
880[regelnummer]
Heeft bevende en verbaest 't rappier hier leggen laeten:Ga naar voetnoot880
Dit hebbenwe als een pand van 't leelijck schellemstuck.Ga naar voetnoot881
Verquickt dees' druckige eerst: dat niemand op en smuckGa naar voetnoot882
De woest gesleurde pruyck, en 't hayr gescheurt soo wrevel:Ga naar voetnoot883
Na stad vry draeght het merck en teecken van dit evel.Ga naar voetnoot884
885[regelnummer]
Mevrou, schep moed mevrou, wat krabtghe u soo benout,
En schuwt een yeder, die uw aengesicht aenschout?
't Gemoed plagh yemand wel door overspeligh blaecken,Ga naar voetnoot887
En niet het ongeval onkuysch en vuyl te maecken.
Rey:
Ga naar margenoot+Sneller vlied hy met sijn' voetGa naar voetnoot889
890[regelnummer]
Als de storrembuyen plegen:
Sneller noch als Corus doet,Ga naar voetnoot891
Wen hy haspelt wolck en regen:Ga naar voetnoot892
Sneller als de snelle veert
Van een' star, wiens lange steert
895[regelnummer]
Drijft waer 't de wind begeert.
| |
[pagina 231]
| |
Dat de Faem, die 't lang verleênGa naar voetnoot896
Aenschout als een Godlijck wonder,Ga naar voetnoot897
Aller ouden schoonigheênGa naar voetnoot898
Tegens d'uwe in het bysonder
900[regelnummer]
Vergelijcke, uw schoon gestalt,
Dat het staerend oogh gevalt,
Soo veel te schoonder bralt.Ga naar voetnoot902
Klaerder als de blosse maen,Ga naar voetnoot903
Wen haer schijnsel is voltogen,Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
En haere hoorenvlammen staenGa naar voetnoot905
Op de pruyck in kringk gebogen;
Daerse sluymersoet en sachtGa naar voetnoot907
Haeren wagen spoeyt met kracht,
En 't hoofd opbeurend lacht.
910[regelnummer]
Starlicht wisselt oock sijn' glans,Ga naar voetnoot910
Als de nachtbo schemerschincker,
Avondstar gewasschen t'hansGa naar voetnoot912
In den grooten vlietendrincker,
En de selve met haer' kar,
915[regelnummer]
Alsoo haest 't licht kriecken dar,Ga naar voetnoot915
Weer klaere morgenstar.
Ghy, o Bacchus, weergekeert
Wt het oost, met roof verladen,
Dat met wijngerdtorts u eert;Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
Ghy wiens spiesse, rijck van bladen,
Schricken doet het tigerdier;
Ghy die 't hoornigh hoofd soo fier
Bebind met mijtercier:Ga naar voetnoot923
Schoon ghy eeuwigh jongling sijt,
925[regelnummer]
Ruygh van hayr, noch moet ghy 't geven,Ga naar voetnoot925
Voor het hoofd, dat Hippolyt
| |
[pagina 232]
| |
Ongeciert beurt opgeheven:
En of Theseus sich behaeght,Ga naar voetnoot928
Bacchus bet geviel der maeghd,Ga naar voetnoot929
930[regelnummer]
Daer Griecken af gewaeght.Ga naar voetnoot930
O schoonheyd, twijfelachtighGa naar margenoot+
Besit en goed der sterffelijcke menschen,
Natuurgaef, die onmaghtighGa naar voetnoot933
Van duur, men siet in korten tijd verslenssen;Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
Hoe glipt ghy heen
Met snelle treen?
En nauwelijcx verschenen,
En nau bekeecken
Soo sijtghe 't oogh ontweecken
940[regelnummer]
En verdwenen.
De mist van 't somerswoegenGa naar voetnoot941
En plondert niet soo seer gekleurde daelen,Ga naar voetnoot942
Die nieuwe lentens voegen;Ga naar voetnoot943
Wanneer de son in sonnestand met straelenGa naar voetnoot944
945[regelnummer]
Van boven blaeckt
En steeckt, en maeckt
Dat met veel' kleendre raden
De nachten jaegen,Ga naar voetnoot947-48
En houden, door 't vroegh daegen,
950[regelnummer]
Kortre paden.
De lelibloemen quijnen,
De roos het hoofdcieraed haer hoofd laet hangen:
Gelijck het schittrend schijnenGa naar voetnoot953
Word met een' blick geruckt van teere wangen.
955[regelnummer]
Hoe dickwils plagh
Geen heele dagh,
Maer 's heeten middaghs hette,
Der schoonsten leden,
En aenschijns roem t'ontkleeden,
960[regelnummer]
Door een' smette?
| |
[pagina 233]
| |
De schoonheyd is vergangklijck.
Wat wijse sal soo bros een goed vertrouwen?
Gebruyckse in 't leven dancklijck,Ga naar voetnoot963
Terwijl ghy mooght, en schuw het naberouwen.Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
Stilswijgend glijd
En glipt de tijd,
Gevolght van slimmre stonden.Ga naar voetnoot967
Staeg staegh d'aenstaende
Veel slechter dan voorgaende
970[regelnummer]
Sijn bevonden.
Wat voert in 't woud uw' sinnen?Ga naar voetnoot971
Geen' schoonheyd wisser schuylt in achterwegen.Ga naar voetnoot972
Onvroome brongodinnen,Ga naar voetnoot973
Een' schaer, die staegh door wulpscheyd is genegen
975[regelnummer]
Om 't schoone kind,
Dat sy bemind,
In bronkristal te trecken,Ga naar voetnoot977
V sal omringlen,
Daer 's middaghs boomencinglenGa naar voetnoot979
980[regelnummer]
U bedecken.
Berghwufte Pan, mitsgadersGa naar voetnoot981
Bosschaginymf uw sluymeren sal belaegen:
Of 't licht, dat na d'ArcadersGa naar voetnoot983
Geboren is, u minne toe sal draegen.
985[regelnummer]
Vw oogh de maen
Verlieft hiel staen,
Met haeren witten wagen.Ga naar voetnoot985-87
Haer wolckloos swijmen
Wy weten toverrymen,Ga naar voetnoot988-89
990[regelnummer]
Doen wy 't sagen.
Wy bliesen de trompette,
Maer Hippolyt, ghy waert die haer deed treuren,
En haeren loop belette.
De nachtgodin, op datghe haer mooght gebeuren,Ga naar voetnoot994
| |
[pagina 234]
| |
995[regelnummer]
Haer' reyse staeckt.
Geen' sonne blaeckt
Vw aensicht: koude u selden
Verkleumt doet krimpen.
Geen' witte marmorglimpen
1000[regelnummer]
By u gelden.Ga naar voetnoot996-1000
Hoe lieflijck is t'aenschouwen
Een aengesicht, daer dapperheen in sweven:Ga naar voetnoot1002
Twee staetige winckbrouwen
Vol majesteyts, hem tot een cier gegeven.
1005[regelnummer]
Sijn witte neck
Magh 't sonder vleck
In glans by Phoebus haelen;Ga naar voetnoot1006-07
Wien locken cieren,Ga naar voetnoot1008
Die om de schouders swieren,
1010[regelnummer]
En staegh dwaelen.Ga naar voetnoot1010
Kort hayr u best wil passen,
Dat niet gevlijt en is na sekre wetten,
En 't voorhoofd ruygh bewassen.Ga naar voetnoot1013
Vw' kracht kan strenge en strijdbre goôn verpletten.
1015[regelnummer]
Uw forsse geestGa naar voetnoot1015
Geen' reusen vreest.
Vw' borst geen' Mars dar wijcken:Ga naar voetnoot1017
En door 't wel tieren,Ga naar voetnoot1018
Vw' spieren Hercles spieren
1020[regelnummer]
Vroegh gelijcken.
Indienghe op 't paerderennen
Belust sijt, ghy sult Cyllarus betoomen,Ga naar voetnoot1022
En ridderlijcker mennen
Als Castor self, in 't midden aller vroomen:Ga naar voetnoot1024
1025[regelnummer]
Of span de pees
Met seenwe en vlees,Ga naar voetnoot1026
En schiet na uw vermogen
| |
[pagina 235]
| |
Om 't veerst; noyt rietenGa naar voetnoot1028
Van Creten streng in 't schietenGa naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Veerder vlogen.
Of micktghe als Partsche volcken,
Geen pijl sal sonder vogel nederstijghen:
Vw schichtpunt in de wolcken
Sal sijnen roof, 't laeu ingewand doorrijgen.Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Hoe selden heeft
Men oyt beleeft
Dat schoone sijn behouden?
God wil u spaeren,Ga naar voetnoot1038
O bloem, verduur met jaerenGa naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
Onschoone ouden.
Wat dar een wijfs oploopentheydGa naar voetnoot1041
Niet doen en dencken? sy bereyd
Aenklaghten, och een schendigh ding,
Voor den onnooslen jongeling;
1045[regelnummer]
En met gesleurde pruycke trachtGa naar voetnoot1045
Geloof te krijgen na haer' maght,Ga naar voetnoot1046
In soo godloos een' eveldaed:
s'Ontoyt al 't prachtigh hoofdcieraed,
Bevocht de wangen treurens moe:
1050[regelnummer]
En stelt met vrouwentreken toeGa naar voetnoot1050
Bedrogh en allerleye list.
Maer hoe, wie komt hier aen? wie is 't,
Die in sijn aengesicht wtbreydGa naar voetnoot1053
Een' koningklijcke majesteyt,
1055[regelnummer]
En moedigh in de lucht beurt 't hoofd?Ga naar voetnoot1055
Hoe lijckt hy, datmen 't nau gelooft,Ga naar voetnoot1056
Den schoonen jongman Hippolyt?
Ten waer de kaecken minder blijd,
Van bleeckheyd quynden doods en naer,Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
En 't opgerecht en slordigh hayrGa naar voetnoot1060
Dat lochende. 't is Theseus wis,
Die 't aerdrijck weergelevert is.
|
|