De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 201]
| |
Vondelens
| |
[pagina 202]
| |
Verselschapt, 's nachts om voeder tiert.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Ghy, daer in't laeuwe zuyder deel,
Acharnas, streng in krijghs krackeel,Ga naar voetnoot26
Geen' koude voelt. eens anders voet
Betrede Hymet, van honigh soet:Ga naar voetnoot28
Eens anders kleene Aphidnen. weêrGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Een verscher hoop na'et boghtigh meer;Ga naar voetnoot30
Daer Sunion den oever druckt.Ga naar voetnoot31
Philipis roept dien, die verrucktGa naar voetnoot32
Staegh janckt na'et jaeghen, d'eer van't woud.
'tWild everswijn sich hier onthoud;Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Die schrick, daer d'ackerman voor vlught,
Door moord en wonden wijd berucht.
Laet ghy de stille koppels los:
Maer houd aen banden den Molos:Ga naar voetnoot38
Dat de Cretenser fel ten strijd,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Den hals met sijnen halsband slijt,
En 't starcke leyseel spanne en reck.Ga naar voetnoot41
Spartaenen strenger by den neckGa naar voetnoot42
In dwang hou, met een' vastren knoop.
Sie toe, gewislijck 'tis een hoop
45[regelnummer]
Op 't wild ghebeten stout en trots.Ga naar voetnoot45
De tijd ghenaeckt, dat holle rots
En klip sal wedergalmen straf,Ga naar voetnoot47
En tegenbassen op 't gebaf.Ga naar voetnoot48
Wel aen, dat d'wtgelaten toght,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Met snofflend neusgat, nu de locht
Insnuyve, en met gesloten beck
Doorsnoffle 'thol en 'tnaer vertreck;Ga naar voetnoot52
Terwijl ons toeblaeckt Tithons vrou;Ga naar voetnoot53
Terwijl de dauwige landou
55[regelnummer]
Der dieren voetspoor wtmerckt vast.Ga naar voetnoot55
Een ander spoeye met den last
Der wijde netten op sijn' hals.
Een ander draegh 'tlangworpt en valschGa naar voetnoot58
| |
[pagina 203]
| |
Getuygh der stricken me ter jaght.Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Het loose net, met roode schacht
Vermaelt, besluyte het wufte wild;Ga naar voetnoot60-61
Wiens hart van ydle vreese trilt.Ga naar voetnoot62
Dril ghy een' schicht, ten scheut bereed:
Grijp ghy den eycken swijnspriet, breed
65[regelnummer]
Van yser, met twee handen aen:
En ghy bespieder, sult bestaenGa naar voetnoot66
Het snelle dier te jaegen met
Geroep, in 't wtgespannen net:
Ghy overwinner, sny den buyt
70[regelnummer]
Der jaght alree de darmen wt,
En 't ingewand met 't kromme mes.
O boschheldin, o jaghtgodes!
Wiens wouden en speloncken vry
Van staetsucht sijn en heerschappy;Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Weest uwen meedgesel ontrent.Ga naar voetnoot75
Der sekre schichten dreygementGa naar voetnoot76
Staet na uw dier, waer dat het springkt:Ga naar voetnoot77
Dat kil Araxes water drinckt:Ga naar voetnoot78
Dat in den staenden Ister speelt.Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Vw' rechtehand staegh onverveeltGa naar voetnoot80
Getulische leeuwin met smart
Vervolght: uw' vuyst treft 't Candisch hart.Ga naar voetnoot81-82
Geswinde dassen schietghe nu.
Gevlackte tigers geven u
85[regelnummer]
Hunn' borst ten besten. d'eland vlughGa naar voetnoot85
En hayrigh laet u sijnen rug;
Soo woudos breed van hoornen doet.Ga naar voetnoot87
Al wat de wildernisse voed:
'tSy dat de Garamas gewentGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Tot armoe dat vervolght en kent;
Of d'Arabier in't balssemwoud:Ga naar voetnoot91
Het sy dan dat het sich onthoud
In Pyreneesche bergen, of
| |
[pagina 204]
| |
Gedoken in Hyrcanisch lof;Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Of word gespeurt in't ledigh veldGa naar voetnoot95
Der Russen, wuft ter reys gestelt:Ga naar voetnoot96
'tVreest alles, o Diaen uw' boogh.
Godin, verhoor ons van om hoogh:
Soo oyt uw' maght en godheyd is
100[regelnummer]
Geviert in bosch en wildernis,
Met roof, van weymans danckbre siel;Ga naar voetnoot101
En 't net oyt dier gevangen hiel;
Geen voet de stricken brack wt angst;
En wagen steende van de vangst.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Dan drupt van bloed der honden snuyt:
De boersche schaer, met bly geluyd
En sege en sangen, hutwaert keert.Ga naar voetnoot107
Godin, begunstigh dien u eert.
De loose windhond geeftme 't woord,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
En roeptme boschwaert rechtevoort:
Ick sla dien pad op onvermoeyt,
Die alderkortst de reyse spoeyt.Ga naar voetnoot112
PHAEDRA. VOESTER.
Phaedra:
O Creten, die beheerscht de wilde woeste zee,
Wiens schepen sonder tal gaen t'seyl van uwe reeGa naar voetnoot114
115[regelnummer]
Naer alle kusten; waer uw' vlugge kielen spouwenGa naar voetnoot115
De kloofbre vloên, tot aen d'Assyrische landouwen:
Ah! waerom parstghe my in gyseling gebrogt,Ga naar voetnoot117
En in een haetlijck hof, aen vyands echt verknocht,Ga naar voetnoot118
In traenen en ellend mijn' older te verslijten?Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Mijn swervende gemael, afwesigh van mijn krijten,
Mijn Theseus houdme trou, gelijck hy is gewent.
De held gaet heenen, door het duyster sonder end
Des jammerpoels, waer wt geen' keeren van beneden,Ga naar voetnoot123
En volleght, als soldaet, des stouten minnaers treden:Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Hy vaert als meedgesel der woende minne voort,Ga naar voetnoot125
| |
[pagina 205]
| |
Op dat hy d'echtgenoot van Pluto, door de poort
Der onderaerdsche stad, ten setel wtgetogen,
Sleep hier in onsen dagh: nocht schaemte heeft hem bewogenGa naar voetnoot128
Nocht vrees, tot afstand van dat goddeloos besluyt.
130[regelnummer]
De vader van den soon Hippolytus is wt
Op vrouwenschennis en op vuyle snoeperyen,Ga naar voetnoot131
In 't diepst van Acheron: maer oh! een grooter lyenGa naar voetnoot132
Mijn druckigh hart beswaert. geen slaep, hoe diep en vast,Ga naar voetnoot133
Geen' stille nachtrust my van sorregen ontlast.
135[regelnummer]
Mijn' quelling word gequeeckt, en groeyt, en brand gescholen
Inwendigh, als de damp, die welt wt AEtnaes holen.
Minervaes schietspoel rust, en tegens mijnen wil,Ga naar voetnoot137
My door de vingers druypt gevatte naeld en spil.Ga naar voetnoot138
'tEn lustme niet met reuck de kercken te stofferen,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Nocht die met vieren en beloofde gaeven t'eeren:Ga naar voetnoot140
Nocht tusschen d'outers, met de Griecxsche jofferschaer
En rey, te sweyen torts, geleert op 't feestgebaer
Des stillen offers: nocht met suyvere gebeden,Ga naar voetnoot142-143
Godvruchtigh na lands wijse en kerckelijcke seden,
145[regelnummer]
Te naecken de godin, een' wettige vooghdes
Van't land haer toegedoemt. 't vermaecktme jageresGa naar voetnoot146
Het opgejaeghde wild met rennen na te ijlen,
En met een' sachte vuyst te schieten styve pijlen.Ga naar voetnoot148
Waer streeftghe, mijn gemoed? wat voor bosschagilust
150[regelnummer]
Bevangt u, sinneloose? u is doch wel bewust
'tBeschoren gruwelstuck der moeder al t'ellendigh:Ga naar voetnoot151
Wat bosschengeylheyd baert, dat heught uw' min te schendigh.Ga naar voetnoot152
Ick ben, o moeder met uw' misdaed noch belaên:Ga naar voetnoot153
Door eveldaed vervoert, soo hebtghe stout bestaenGa naar voetnoot154
155[regelnummer]
Den fellen leydsman van het grousaem vee te vrijen;Ga naar voetnoot155
Een' overspeelder, veel te nors om 't juck te lijen,Ga naar voetnoot156
Voorganger eener kud, die sich noyt temmen liet:
| |
[pagina 206]
| |
Maer dees die had noch treck tot koeyen of tot yet.Ga naar voetnoot158
Wat god of wat Dedael sal lesschen dese voncken?Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Al keerde dit vernuft, dat tuck had ingedronckenGa naar voetnoot160
d'Atheensche wetenschap, en 't leelijck ondier in
Den doolhof sloot, soo kan 't geene hulp aen onse Min
Beloven; overmits dat Venus toorne ontsteecken
Op d'afkomst van de son, de ketens pooght te wreeckenGa naar voetnoot164
165[regelnummer]
Van Mavors en sich selve aen ons, na alle haer' maght:
Sy schandvleckt reys aen reys al Cynthius geslaght.Ga naar voetnoot166
Noyt Minoïsche spruyt door bloote min verscheyde:
Maer staegh yet gruwelijcx het ongeval geleyde.Ga naar voetnoot167-168Ga naar voetnoot168
Voester:
O Theseus gemaelin, Iupijns doorluchtigh bloed,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Verdrijf die schricklijckheên flucx wt uw kuysch gemoed:Ga naar voetnoot170
Blusch blusch den brand, nocht wilt niet luystren met uw' sinnenGa naar voetnoot171
Na soo vervloeckt een' hoop. die in 't begin van 't minnen
De Minne oyt wederstreefde, en moedigh tegenhiel,Ga naar voetnoot173
Bleef veyligh, en verwon: maer elcke laffe siel,
175[regelnummer]
Die 'tsoete seer noch voede en stroockte met behagen,Ga naar voetnoot175
Het opgenomen juck te spade ontsey te dragen:Ga naar voetnoot176
Nocht 't is my onbekent, hoe d'opgeblasendheydGa naar voetnoot177
Van 't koningklijck geslaght hardneckighlijck sich vleyt,
En trots, niet luystert na waerachtige getuygen,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
En selden onder 't recht en billijck sich laet buygen.
Phaedra:
't Besla soo 't wil, 'k getroost my d'wtkomst van mijn lot,Ga naar voetnoot181
't Sy een' gewisse dood, of 's jongelings genot.
Voester:
Het eerst't geen streckt tot boet, dat is te wederstrevenGa naar voetnoot183
De boosheyd met sijn' wil, nocht op den wegh te sneven:Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Het ander schaemte, na'et bekennen der misdaed.
Rampsalige, waerheên? wat wiltghe met dit quaed,
| |
[pagina 207]
| |
Meer als uw' moeder noch 't berucht geslaght verdrucken?Ga naar voetnoot187
Want bloedschand grooter is dan stierschand. schellemstucken
Ghy snoode seden wijt; gedroghten 't noodigh lot.Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Indienghe sorgeloos en onbeschroomt, geeft botGa naar voetnoot190
Aen 't schendigh feyt, vermits uw man op reys getogen,
De bovenplecken nu niet aenschout met sijne oogen;Ga naar voetnoot192
Soo dooltghe jammerlijck: en schoon genomen dat
Vw Theseus schuylt verlet in 't diep vergetelnat,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
En daer geduurigh moet den jammerpoel gedoogen;Ga naar voetnoot195
Waer met uw' vader heen? wiens breede rijcx vermogen
Streckt over all' de zee; en die soo hoogh gemeldGa naar voetnoot197
Wel honderd groote steên en volcken wetten stelt:Ga naar voetnoot198
Sal die gedoogen dat dit schelmstuck blijf verborgen?
200[regelnummer]
Gewis doorsnuffelsieck sijn aller oudren sorgen.Ga naar voetnoot200
Vertrouwenwe evenwel dat schalckheyd en bedroghGa naar voetnoot201
Dien gruwel helen magh: wat seyd dan hier toe nog
Vw' moeders grootvaêr, die den dingen schenckt sijn' straelen?Ga naar voetnoot203
Wat Iupiter, van wien dat alle goden daelen;Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Wiens schitterende vuyst de weereld davren doet,
Wan hy den blixem sweyt, gesmeet in AEtnaes gloed?Ga naar voetnoot206
Gelooftghe datmen 't kan altsaem verholen houwen
Voor uw' voorvadren, die scherpsiende het al aenschouwen?
En of der godheên gunst u al sy toegedaen,
210[regelnummer]
En byslaeps schandvleck hele, en 't feyt blyve onverraenGa naar voetnoot210
Van waere trouwe; 't welck noch noyt den godvergetenGa naar voetnoot211
Gebeurt is: wat's de schrick van 't wel bewust geweten,Ga naar voetnoot212
En tegenwoordigheyd der straffe, en een gemoedGa naar voetnoot213
Dat voor sich sellef vreest, en nimmer sich voldoet?
215[regelnummer]
Bleef schelmstuck strafvry oyt, noyt bragt het rust aen 't leven.
Demp 't heylloos vier, een feyt van ongrieck noyt bedreven,Ga naar voetnoot216
Noyt noyt van wuften Geet, of Scyth alom verstroyt,Ga naar voetnoot217
Noch d'ongastvrye bergh van Taurus hoorde 't oyt.
Verjaegh 't afgrijslijck feyt ras wt uw suyver harte:
| |
[pagina 208]
| |
220[regelnummer]
En spiegelende u selve aen uwer moeder smarte,
Weest ang, en wacht u wel voor nieuwen byslaeps hoon.Ga naar voetnoot221
Hoe reedghe toe, om 't bed van vader en van soonGa naar voetnoot222
Te mengen, en een' vrucht, die niet sy t'onderkennen,
In Goddeloosen buyck t'ontfangen? vaer in schennen
225[regelnummer]
En schanden immer voort, en door uw gruwelvuurGa naar voetnoot225
Keer om en wederom den staet van vrou natuur.Ga naar voetnoot226
Waerom ontbreeckt'er nu 't wanschepsel uwer moeder?
Waerom of ledigh leyd de doolhof van uw' broeder?Ga naar voetnoot227-228
Sal dan soo menighmael de weereld waegen, doorGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
Gedroght en wonderspoock; natuure wijcken voorGa naar voetnoot230
Haer' wetten, t'elckemael een' Creetsche vrou sal minnen?
Phaedra:
O voester, ghy spreeckt recht, ick ken 't, maer dolle sinnenGa naar voetnoot232
My parssen, om het slimst te vollegen van al:
Het reuckeloos gemoed met opset gaet ten val,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
En deynst, en staet vergeefs na raed tot heyl der siele.Ga naar voetnoot235
Soo slooft de schipper oock gants ijdel, die sijn' kieleGa naar voetnoot236
Met koopmanschap bevracht wil duwen tegens stroom:Ga naar voetnoot237
't Geweldigh ty der zee vermeestert vlot en boom.Ga naar voetnoot238
Al wat de reên vereyscht verwint de raserye:Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Een maghtigh God besit des harten heerschappye.Ga naar voetnoot240
Dees snel gewieckte nam den heelen aerdboôm in,
En braed self Iupiter, met onbetembre Min.Ga naar voetnoot242
Gradivus d'oorloghsgod gevoelt dier tortsen vieren.Ga naar voetnoot243
's Driekanten blixems smit gevoeltse; die doet swierenGa naar voetnoot244
245[regelnummer]
En wellen vlam en roock, wt AEtnaes berghspelonck
En schoorsteen, is verhit door minnefackels vonck.
Een kind veel wisser noch als wtgeschote rieten,Ga naar voetnoot247
Dat treft Apollo self, die meester is in 't schieten,Ga naar voetnoot248
En ommevliegend maeckt het aerde en lucht te bang.Ga naar voetnoot249
| |
[pagina 209]
| |
Voester:
250[regelnummer]
De geylheyd, schandelijck der boosheyd gunstigh, langGa naar voetnoot250
Voor desen heeft de Min al tot een' god verheven;
En gaf de rasery, om sich meer bots te geven,Ga naar voetnoot252
Een valsche godheyds naem: quansuys of Venus troonGa naar voetnoot253
Door alle landen send den wilden wuften soon:
255[regelnummer]
Die vlieght door 's hemels ruymte, en schiet verweende schichten,Ga naar voetnoot255
Met sijne tangere hand: een dwergh doet goden swichten.Ga naar voetnoot256
Het sinneloos gemoed gaf plaets met luttel slotsGa naar voetnoot257
Dese ydelheên, en heeft versiert den boogh des gods,Ga naar voetnoot58
En Venus godheyd. wie, door voorspoed wtgelaeten,
260[regelnummer]
In weelde swemt, en queeckt sijn' lusten boven maete,
De geylheyd dien bekruypt; een' gruwelgesellin
Des oppersten gelucx. de sulck heeft lust noch sinGa naar voetnoot262
Tot daegelijcxschen kost, of slechten dranck en spijse,Ga naar voetnoot263
Of wooning die slechs dient tot nooddruft na landswijse.
265[regelnummer]
Maer waerom of dees' smet, wtpickende 't gemack
Van hoogen huysen, meest voorby gaet 't laege dack?Ga naar voetnoot265-266
Waerom vlijt kuysche Min sich by den kleenen onder?Ga naar voetnoot267
Wat maeckt 't gemeene volck in lusten veel gesonder?
Waerom is 't kleen besit vernoeght en ingetoomt?Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
De rijcken wederom en maghtigen, hoe koomt
Dat die na dingen staen die allerminst betaemen?
Die al te veel vermagh, die wil het altesaemen
Vermogen, 't geen hy sal vermogen t'geener tijd.
Sie toe, wat sulcke een' past, wiens setel is gewijd:Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Ontsie en vrees den staf uws mans, alreede aen 't keeren.Ga naar voetnoot275
Phaedra:
Ick voel het groote rijck der Min mijn hart verheeren.
Ick vrees geen' wederkomst: noyt sagh hy s'hemels lamp,Ga naar voetnoot277
Die eens gedompelt daelde in onderaerdschen damp,
En 't hof, 't welck eeuwigh swijght in droeve duysterheden.Ga naar voetnoot279
Voester:
280[regelnummer]
Geloof dat niet, ofschoon de helhond daer beneden
't Verdoemde poortklincket wel wacker gade slaet,Ga naar voetnoot281
| |
[pagina 210]
| |
En 't rijck van Pluto sluyt; uw man nochtans weet raed
Om den ontseyden pad te vinden na dit leven.Ga naar voetnoot283
Phaedra:
Sijn' goedheyd sal 't misschien ons minnend hart vergeven.
Voester:
285[regelnummer]
Hy viel oock streng genoegh sijn' kuysche bedgenoot:
d'Ongriecxse Antiope besuurde 't met de dood.Ga naar voetnoot286
Maer neem de toorn uws mans door rede werd bewogen;Ga naar voetnoot287
Hoe 't ongeseghlijck hart van desen dan gebogen?
Die altijd haetigh vlied al 't vrouwelijcke saed,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
En wijd stijfsinnigh sich den ongetrouden staet,
En schuw van huwlijck, aerd na d'Amazoonsche vrouwen.
Phaedra:
Het lustme rechtevoort, door opene landouwen,Ga naar voetnoot292
Door bosch en bergen, hem te volgen met geduld,Ga naar voetnoot293
Die ergens hangt op een' besneeuden heuvelbult,
295[regelnummer]
En met geswinde sool betreed de scharpe klippen.
Voester:
Stal sal hy houden ja? en bieden u sijn' lippenGa naar voetnoot296
En aenschijn tot gevley? en leggen kuysche seên
Door geyle lusten af? en die in 't algemeen
De vrouwen haet, om u dien haet sal vaeren laeten?
Phaedra:
300[regelnummer]
Hoe, kanmen door gebeên den jongman niet bepraeten?
Voester:
Te fors is hy.Ga naar voetnoot301
Phaedra:
Dat Min de forsse maeckt gedwee
Ons leert d'ervaerenheyd.
Voester:
Deur sal hy gaen.
Phaedra:
Ick me,
En sal hem volgen selfs door zee en diepe vloeden.
Voester:
Denck om uw' vader doch.Ga naar voetnoot304
Phaedra:
en oock om moeders woeden.
| |
[pagina 211]
| |
Voester:
305[regelnummer]
Wat slagh en schuwt hy niet?Ga naar voetnoot305
Phaedra:
Voor hoer te gaen wat schaed't?
Voester:
Vw man is voor de deur.
Phaedra:
Een overspeelders maet.Ga naar voetnoot306
Voester:
Vw Vader word verwacht.
Voester:
Nu set uw hart geruster,
En red u selve doch: demoedigh bid ick 't ah!
310[regelnummer]
By 't grijs blinkend hayr van mijnen ouden dagh,Ga naar voetnoot310
By desen boesem, mat van sorg en mededoogen,
By dese borsten die ghy hebt van jongs gesogen:
Genesens wil die heeft aen sielgesondheyd deel.Ga naar voetnoot313
Phaedra:
Mijn braef gemoed van schaemt niet bloot is al geheel,Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
O voester, sijnwe u dan gehoorsaem best wy konnen,Ga naar voetnoot315
En d'onbetembre Min die werde eens overwonnen.
'k Gedoogh niet dat mijn naem en faem van schandvleck weet.
Dees' rede alleen heeft kracht: dit 's d'wtkomst van ons leet:
Mijn' man gevolght: de dood sal 't voor den gruwel winnen.Ga naar voetnoot319
Voester:
320[regelnummer]
Betem d'oploopentheyd der breydeloose sinnen,Ga naar voetnoot320
Mijn voesterkind, bedwing uw' gramschap: want ick schat
V hierom levenswaerd, het geen ghy waende dat
Een neerslagh waerdigh was.Ga naar voetnoot321-323
Phaedra:
Mijn dood is al besloten,
Men raedslaeght op wat wijs. ick salme 't hart afstooten,Ga naar voetnoot324
| |
[pagina 212]
| |
325[regelnummer]
Of enden aen een' strop mijn leven tot mijn heyl:
Of sal geschoten wt den burgh van Pallas steylGa naar voetnoot326
Neerstorten: 'ksweer 't dese hand gewapent met vermogen
Tot kuyscheyds wraecke.
Voester:
Sal mijn ouderdom gedoogen
Dat door een' snelle dood ghy omkomt en vergaet?
330[regelnummer]
Stil dese oploopentheyd der minne, en hoor na raed.
Phaedra:
Geen' rede keeren kan dat wy dit leven derven,
Wie 't sterven past, en eens besloten heeft te sterven,
Die word niet lichtelijck van 's levens lust bekoort.
Voester:
Mevrouwe, die alleen met troost noch onderschoortGa naar voetnoot334
335[regelnummer]
Mijne afgeleefde leên, indien'er dan, o smarte!
Soo dartle een' rasery leyd op uw druckigh harte;Ga naar voetnoot336
Versma de faem, die nau der waerheyd gunst toeseyd,Ga naar voetnoot337
En snooden meer besint, min deughd en eerbaerheyd:Ga naar voetnoot338
Laet ons dat guur en ongeseghlijck hart beproeven.Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Ick neem het aen des mans streng opset te verschroeven,Ga naar voetnoot340
En ga soo regelrecht na desen wilden knecht.
Rey:
Godin, wt 't woeste schuym geboren,
O tweelingschuttrenmoeder, metGa naar voetnoot342-43
Wat sekerheyd schiet doch soo netGa naar voetnoot344
345[regelnummer]
Dat dartel blinckend wicht vol toren?Ga naar voetnoot345
De rasery 't gebeent doorkruypt:
Een' kleene wond maeckt groot beswaeren:Ga naar voetnoot347
Geheymvier 't bloed verteert in d'aeren,Ga naar voetnoot348
En 't merregh wt de schinckels suypt.Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Dat kind sich nimmer geeft tot ruste,
Alsins het vlug sijn' pijlen spreyd.Ga naar voetnoot351
't Kent alles hem wat oostwaert leyt,
Oock's laeten avonds schemerkuste,Ga naar voetnoot353
En d'oord gebraden van den kreeft,Ga naar voetnoot354
| |
[pagina 213]
| |
355[regelnummer]
En die gedooght in noordsche paelen
De boeren, die 'er altijd dwaelen;Ga naar voetnoot355-56
Daer't beergestarnt van koude beeft:
Elck van sijne hitte weet te spreecken.Ga naar voetnoot358
't Verweckt den brand der forsse jeughd,
360[regelnummer]
En kan in d'ouweling de deughd
Der wtgedoofde warmte herqueecken.Ga naar voetnoot360-61
Den jonfferboesem treft het meed,
Met onbekende vlam en straelen,
En doet de goden nederdaelen,
365[regelnummer]
Met sterffelijck gestalt bekleed.
Apollo self, in Griecxsche weyen,Ga naar voetnoot366
Ging koninglijcke kudden hoên,
En citerloos den os in't groen
Met sijn' oneffe rieten vleyen.Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Hoe dick' trock hy sijn' mindren aen,Ga naar voetnoot370
Die vooghd is over lucht en swercken?
t'Hans vogel rept hy witte vlercken,Ga naar voetnoot372
Sangsoeter als een' veege swaen:Ga naar voetnoot373
Nu dartel stier, die nors ter sijenGa naar voetnoot374
375[regelnummer]
Sijne hoornen wend, en doncker siet,
En kan, wen hy sijn' roof bespied,
Den rug ten maeghdenspele vlijen:
En bootst, daer hy in't zeeschuym swemt,
De taeye riemen na met klouwen;Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Ang veerman, om sijn' roof te houwen,Ga naar voetnoot380
Met borst in stroom de baeren temt.
De nachtgodin door minnevieren
Oock blaeckte, en liet den duystren nacht,
En gaf haer' broeder volle maght
385[regelnummer]
Den silvren wagen te bestieren:
Die dreef haer' duystre paerden voort,Ga naar voetnoot382-86
| |
[pagina 214]
| |
En leerde korter ommesweyen:Ga naar voetnoot387
De lange nacht wist van geen scheyen:
De dagh rees traegh wt d'oosterpoort:
390[regelnummer]
Door swaerdre vracht soo beefden d'assen.Ga naar voetnoot390
Alcides leyd sijn' koker neerGa naar voetnoot391
En leeushuyd, gaende sacht en teer
Smaragden om sijn' vingers passen.
Sijne hayrlock ruw en wetteloosGa naar voetnoot394
395[regelnummer]
Sich vlechten liet, om niet te dolen:Ga naar voetnoot395
Hy trad geschoeyt op purpre soolen,
En was gelaerst met gulde broos.Ga naar voetnoot397
Sijne hand noch t'hans op knodsedraegenGa naar voetnoot398
Geleert, nu met de spil geswind
400[regelnummer]
Infijne webbedraeden spint.Ga naar voetnoot400
De Lydiaen die kan 't gewagen,Ga naar voetnoot401
En Perses sagh dat lichaem selfGa naar voetnoot402
Gestroopt van leeusrugh: purpre draedenGa naar voetnoot403
Sijn' schouders deckten, eer beladenGa naar voetnoot404
405[regelnummer]
Met 't swaer gewight van 't hemelwelf.Ga naar voetnoot405
Gelooft dat dees' vervloeckte straelen
Gequetste minnaer dier besuurt:Ga naar voetnoot407
Waer't pekelschuym de stranden schuurt,
Waer door de lucht de starren dwaelen:
410[regelnummer]
Dees' rijcken 't ongenadigh wicht
Besit: het doet de blaeuwe schaerenGa naar voetnoot411
Van Nereus sijn geschut ervaeren:Ga naar voetnoot412
Geen' meeren het van brand verlicht:Ga naar voetnoot413
Hy blaecktse die met vleugels roeyen.Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
De stier, wanneer hem Venus noopt,
Ontsinnigh na den oorloogh loopt,Ga naar voetnoot416
En kampt voor d'aengevochte koeyen.Ga naar voetnoot417
't Angstvalligh hert, voor d'eer beducht
Van sijne weerga, wil sich wreecken,
| |
[pagina 215]
| |
420[regelnummer]
En van verbolgentheyd een teecken
Met krijschen geeft, en slaet de lucht.Ga naar voetnoot421
Voor sijn gevleckten tigers luymenGa naar voetnoot422
De Moor dan beeft van lit tot lit:
Dan wet sijn wondende gebitGa naar voetnoot423-24
425[regelnummer]
De swijnskop, en begint te schuymen.Ga naar voetnoot425
De Libyaensche leeu, soo haest
Wen Min sich rept, sijn' steert doet krullen,
En schud sijn' maen: dan steent van 't brullen
Al 't woud: het zeegediert dat raest:
430[regelnummer]
Dan raesen Lucaes minnende Ga naar margenoot* ossen.Ga naar voetnoot430
Natuur maeckt alles onderdaen.Ga naar voetnoot431
Wen 't Min gebied moet haet vergaen:
Geen' felheyd is de Min ontwossen.Ga naar voetnoot433
Dese hit veroude gramschap blust.Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Wat sal ick meer van liefde singen?
Dees' sorg het stiefmoers hart kan dwingen:Ga naar voetnoot436
Ghy siet hoe Phaedra blaeckt van lust.
Wat tijding am? welaen, seg hoe de saecken staen.Ga naar voetnoot438
|
|