De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 153]
| |
Brvyloftbed
| |
T' Amsterdam, By Willem Iansz Blaeu, inden gulden Sonnewijser, M D C XXVII. | |
[pagina 154]
| |
VAN 1627. AFGEDRUKT NAAR DE TEKST VAN DE eerste uitgave (T'Amsterdam, By Willem Iansz Blaeu, inden gulden Sonnewijser, 1627.), waarvan de titel hiervoor typografies is nagevolgd. Unger: Bibliographie, nr. 156. | |
[pagina 155]
| |
Aen den Heer Drost en sijne E. Bruyd.
| |
[pagina 156]
| |
Inhovd.1 Ganymedes van Iupiter afgesonden, om de Bruylofttafel des HeerenGa naar voetnootr. 1 2 Drossaerds na begroetenis met hemelschen nectar te vereeren, verricht 3 sijnen last: mèt verschijnt'er Venus en Poësij, de welcke na het ophaelenGa naar voetnoot3 4 der menighvuldige diensten, waer door de Bruydegom haer verplichte, 5 proef nemen van 't geen Cupido by sijnen meester in de dichtkunst ge- 6 vordert heeft, diense laurieren, en Iupijns dischschencker vaert met deseGa naar voetnoot6 7 tijding ten hemel.
Personagien.
Ganymedes. Venvs. Poesy. Cvpido. Rey van Charites.Ga naar voetnoot* | |
[pagina 157]
| |
Brvyloftbed, Van den E. Heere Pieter Cornelisz. Hoofd Drost van Muyden, Baljuw van Goeyland, Ende de E. Ioffre. Helionora Hellemans.
Ganymedes:
De saligheyd, door al het soet,
Haer' burgers dickmael walgen doet;Ga naar voetnootvs. 2
En eeuwigh schitterende licht
Verveelt wel godenaengesicht:
5[regelnummer]
Dies 't suur oock hemeltonge smaeckt,Ga naar voetnoot5
En duysternis het oogh vermaeckt.Ga naar voetnoot6
Der dingen waerde in 't algemeen
Bekentmen door verscheydenheên.Ga naar voetnoot8
Verscheyde kleuren doen 't gewisGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Dat Iris kleed veel schoonder is.Ga naar voetnoot10
D'een' verwe steeckt op d'andere af.
Soo blinckt Iupijns by Plutoos staf;Ga naar voetnoot12
Een god by 't menschelijck geslaght;
En starregoud in 's aerdrijcx nacht.
15[regelnummer]
Dit ondervind ick, onderwolckGa naar voetnoot15
Gedaelt by sterflijck bruyloftsvolck.
Dees' lucht mijn' lafheyd grager maeckt.Ga naar voetnoot17
Nu toght het hart naer 't geen 't flus wraeckt.Ga naar voetnoot18
Het feesttapyt van oppertroon
20[regelnummer]
By dit behangsel luystert schoon,Ga naar voetnoot20
En by dien aengesteken damp
Bevalt my roockeloose lamp.Ga naar voetnoot21-22
| |
[pagina 158]
| |
Heylheyligh purper van godinGa naar voetnoot23
En god, by sijde en wormgespin,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
By bruydcieraed en bruygoms glans,
In 't praelen heeft al betre kans.Ga naar voetnoot26
Maer siet eens, 't nieugetroude paer,
Met dees' van vreughd begote schaer,Ga naar voetnoot28
Blijft op ons staeren, en sit stom,
30[regelnummer]
En yeders oogen kijcken om:
Best dat ick hun verwondren red.Ga naar voetnoot31
'K ben, dat ghy 't weet, van Dardans bedGa naar voetnoot32
Gesproten, 's Troischen konings soon,
Hofschencker van den god der goôn;
35[regelnummer]
Die sijner straelen majesteyt
En glori op mijn aenschijn spreyt;
Wanneer ick in sijne hooge sael,
In loutre diamante schael,
Met kruyck uyt vierigen robijn
40[regelnummer]
Gedraeyt, hem toeschenck godenwijn.
Dees, soo ick voor sijn' tafel schonckGa naar voetnoot41
Het vocht, dat in de koppen sprongk,
Sprack, door 't wel toeven wel gesint;Ga naar voetnoot43
Dischschencker hoor: ga heen geswint,
45[regelnummer]
Beklim mijn fieren arends rugh;
Die draeghe u met sijn' pennen vlugh,
Gelaên met soeten nectardranck,
Ter stedewaert, daer Hymens klanckGa naar voetnoot48
Styght naer verheve Noorderas;Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Daer Tethis, met een' blaeuwen plas,Ga naar voetnoot50
Den vromen Hollander bespoelt,Ga naar voetnoot51
En 't vrolijck bruylofthuys krioelt.Ga naar voetnoot52
Vereer met onsen frisschen mostGa naar voetnoot53
Het tafelbedde van den Drost;Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Tot loon dat dick' sijn gulden mondGa naar voetnoot55
Lofsangen uyt de laeghte sond
Ten starrenwaert; alwaer sijn naem
| |
[pagina 159]
| |
Is uytgeblasen door de faem.Ga naar voetnoot58
Nau had hy uyt, of GanymeedGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Het kromgebeckte dier beschreed.
Een' kruyck ick aen mijn' gordel hang:
Wan koning Henrick uyt den drangGa naar voetnoot62
Der halve goden naer my spoeyt;
Terwijl de vogel, eer hy roeyt,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Sijn' vleugels veerdigh maeckt en reckt.Ga naar voetnoot65
Soon, seyd hy, soon, wiens reyse streckt
Naer den beroemden Batavier,
Die sijn onsterffelijck pappier
Met myne onsterffelijcke daên
70[regelnummer]
Soo trots en loflijck heeft belaên,
Dat eer mijn pronckbeeld te Parijs
Gedye het kanckrigh roest tot spijs,Ga naar voetnoot72
Eer nyds en tyds vermetelheyd
My lever der vergetelheyd:
75[regelnummer]
Dat eer die groote koningsstad
My sal vergeten, als het blad
'T welck hy mijne eer bevolen laet;Ga naar voetnoot77
Hoe bits oock Phlippes Henrick haet.Ga naar voetnoot78
Ghy sult hem groeten duysendmael,
80[regelnummer]
Wiens deftigh koningklijck verhaelGa naar voetnoot80
Den Amstel geeft geen' mindren moed,Ga naar voetnoot81
Als RoomscheGa naar margenoot+ ridder aen den vloed,Ga naar voetnoot82
Die door de sevenberghsche stadGa naar voetnoot83
Gaet bruysen, op sijne oudheyd prat.
85[regelnummer]
Vermaen den Landvooghd van het GoyGa naar voetnoot85
Dat hy ten vollen 't werck voltoy,Ga naar voetnoot86
En 't lijck te sint Denis bewaert,Ga naar voetnoot87
D'ontbonde siel haere hemelvaertGa naar voetnoot88
Met stacy vier: verbaest hem dit;Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Segh, hoe ick neffens Hercles sit,
En munt door heylge bloemen uyt,Ga naar voetnoot91
| |
[pagina 160]
| |
Als dees met leeu en slangenhuyd.
Segh, hoe d'in bloed gedoopte siel
Des helds, die voor de vryheyd vielGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
In Hollands hart, door moorders haet,
Bekoort door goud en glimp van staet,Ga naar voetnoot96
Hier aen mijn' slincke sij' gevoeght,Ga naar voetnoot97
Door mergh van rede my vernoeght.Ga naar voetnoot98
Dat dan het Hoofd vol wijsheyds breyn,
100[regelnummer]
Dat dan de Muyder kasteleynGa naar voetnoot100
My gun myn toegewesen recht,
En mijn' triomf aen d'uytvaert hecht:Ga naar voetnoot102
Dies wensch ick, dat de kuysche min
Hem aen sijn' blaeckende DrostinGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
Door soo veel' wellusten verbind,
Als eertijds 't schutterlijcke kindGa naar voetnoot106
My aen mijn' koningin verknocht;
Doen sij van over zee gebrogt,
Een' tweede Venus, te Lion,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Met schoot vol gloeds onthaelde haer' son.Ga naar voetnoot110
'K wensch hem sijn' bruyd soo wenschlijck is
Als my die bloem van Medicis;
Die roos gehuwt aen lelibloem,Ga naar voetnoot113
Toscanens pronck, en Vranckrijcx roem.
115[regelnummer]
Hy had volseyd, en d'adelaer
Sich gaf ter vlught, en werd gewaer
Na'et lange swieren Hymens vlam,Ga naar voetnoot117
Die door de glasen t'Amsterdam
Vytflickerde; doen viel hy vlack,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
En sette sich op 't bruyloftsdack.
Ontfang ontfang, heer bruygom, dan
Iupijns geschenck, dees' nectarkan.
Ontfang de boodschap en den groet
Des grooten Henricx; die sijn' voet
125[regelnummer]
Om hoogh set op turkoisen vloer,
Op eeuwigh blinckend parlemoer.
Vw landbestier en heerschappy
| |
[pagina 161]
| |
Gesegent onder HENRICK sij,Ga naar voetnoot128
Die sijnen naem van hem ontleent,
130[regelnummer]
Daer Navarrois en Vranck om steent,
En naulijcx blijft van traenen droogh,
Soo dicwils 't harte stijght om hoogh,
En overpeynst dien droeven dagh,
Die 's vollecx heyland sneven sagh.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
'K wensch segening toevloeye u twee,
Soo Vecht toevloeyt de Zuyderzee;Ga naar voetnoot136
Daer in en uyt den mond van 't YGa naar voetnoot137
De seylen sweven 't slot voorby;
Daer ghy, ten besten van't gemeen,
140[regelnummer]
Bewaeckt het drietal uwer steên.Ga naar voetnoot140
Maer wat godinnen bly van geest
Verschijnen hier ter bruyloftfeest?
Ick sie 'er twee, ick sie 'er dry,
Cupido, Venus, Poësy,
145[regelnummer]
En haeren sleep: sy sijn 't gewis.Ga naar voetnoot145
'K wil luystren wat haer toelegh is.
VENVS. POESY. CVPIDO. REY VAN CHARITES.
Venus:
De Kercken van mijn rijck, de goddelijcke glanssen
Van offervier, de geur van aessemende kranssen,Ga naar voetnoot148
Nocht soete wieroockreuck, dien autaer van sich geeft:
150[regelnummer]
Geen' marjoleyne beemd, geen myrtenbosch, dat leeftGa naar voetnoot150
Van pluymgediert, en klinckt van schelle nachtegaelen:Ga naar voetnoot151
Nocht rey, nocht dans op pijp, op cyters, en cymbaelen,
Geen' vedel, die met boogh gestreken wedergalmt:Ga naar voetnoot153
Geen' jeughdelijcke borst, ontvonckt door minnewalmt:Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Geen aenschijn, afgeset na onbesproke schoonheyd:Ga naar voetnoot155
Geen voettapijt, dat uytgespreyt voor mijnen troon leyd:
Geen' maeghdekeel, die, wen sy mijnen lofsang singt,
Den geest al wyd beschaemt, die door het orgel dringt:Ga naar voetnoot158
Geen' minnaerlijcke stem, op smeecken en op vleyen,Ga naar voetnoot159
| |
[pagina 162]
| |
160[regelnummer]
Soo kunstigh afgerecht, dat Caucasus sou schreyenGa naar voetnoot160
Eer hyse ongetroost op 't harde stuyten liet:Ga naar voetnoot161
Nocht geen' bekoorlijckheên van Cyprus konden nietGa naar voetnoot162
Mijn' reys verletten na dees' bruyloftlijcke saelen;
Om mijnen autaerknecht en kerckpoeet de straelenGa naar voetnoot164
165[regelnummer]
Der godheyd, lang van hem aenbedelijck geviert,Ga naar voetnoot165
Te toonen, daer hy in sijn' staci sit geciert.Ga naar voetnoot166
Wat segh ick? sou yet aerdsch myn' reyse wel verletten?
Myn hemel, altyd vry van sterffelijcke smetten,Ga naar voetnoot168
Myn suyvere elpen stoel, myn hof vermoght dat niet;
170[regelnummer]
Daer soo veele engelen staen onder myn gebied;Ga naar voetnoot170
Die bevende uyt ontsagh, dees' blonde vlechten snoeren,
Gesteent in 't gouden hayr, gestarnt op 't voorhoofd voeren;Ga naar voetnoot172
Daer welfsel wand en vloer van alle kanten speelt
Met glans en wederschijn van ons gespiegelt beeld.
175[regelnummer]
'T is billyck dat ick eer' den Drostelycken Hymen.Ga naar voetnoot175
Myn tempel is vergult met sijn' vergulde rymen.Ga naar voetnoot176
Het heyligh marmor praelt alom met vaers en spreuck,
En tart der ouden eeu: schoon ofse frons en kreuckGa naar voetnoot178
En rimpels set, en grijst en graeut van silverhayren.
180[regelnummer]
Minerve bind sich niet aen Griecxsche tael, of jaeren
En hoogen ouderdom: weshalleven doen 't my
Geluste mynen soon, in Duytsche poësij,Ga naar voetnoot182
Te sien volleert, ick hem te Muyden ley ter scholen;
En liet den leerling 't Hoofd der dichteren bevolen;Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Wien ick milddadigh schonck de schoone Leonoor:
Dies offerde hy sijn' vlyt: en zedert nam ick voorGa naar voetnoot186
Dees' bruylofteer met d'eer myns soons te menighvuldigen,Ga naar voetnoot187
En hem, soo hy 't verdiende, in 't openbaer te huldigen:Ga naar voetnoot188
Waer toe mijn' speelnoot sich liet troonen van Parnas.
Poesy:
190[regelnummer]
Ghy bad my niet soo seer als ick selfwilligh was:Ga naar voetnoot190
En sou ick niet godin? myn opperste genoegen!
| |
[pagina 163]
| |
DeGa naar margenoot+ Fransche Thales weet hoe wy te gader voegen:Ga naar voetnoot192
Hoe Cytherea my ontberende verkout:Ga naar voetnoot193
Hoe haer geselschap weer de dichtkunst onderhoud,
195[regelnummer]
En veel meer stofs verschaft als Zephyrs bloemen spickelenGa naar voetnoot195
Op Hyble en op Hymet. uw hart ick aen kan prickelen,Ga naar voetnoot196
Ghy wederom het myn. d'een' godheyd d'andre kleed.
Myn oli voed uw' vlam. soo dat rou onbescheedGa naar voetnoot198
Het heyligh huwlyck scheyd van die, tot elcx verwondering,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Noodsaeckelijck getrou handreycking bieden onderling.
Oock presteme de jonst myns voesterkinds, dat elckGa naar voetnoot201
Soetvloeyende verplicht; te weten Hoofd, die melckGa naar voetnoot202
En voedsel uyt dees' borst van jongs op heeft gesogen,Ga naar voetnoot203
En sette u by meer krachts, dan uwer taeye bogenGa naar voetnoot204
205[regelnummer]
Gereckte pesen oyt geveerde pylen deên.
Venus:
'K belyde dat sijn dienst ons nut was in 't gemeen.Ga naar voetnoot206
Poesy:
'T sy dat, als Sophocles, met overoude laersenGa naar voetnoot207
Hy trad op treurtoonneel, en klaeghelijcke vaersen
Ten ooren innesond, en raeckte 's volcx gemoed;
210[regelnummer]
En mengelde onder een de traenen met het bloed.
Venus:
'T sy dat met bruyloftsang hy volgde bruylofttortsen,
Of beelden, die den aerd der heete minnekortsenGa naar voetnoot212
Na'et leven druckten uyt, toewyde aen kerckpilaer;
En wierroockte met rym als priester voor 't autaer.
215[regelnummer]
'T sy dat hy op een' halm, met harderlycke lieden,Ga naar voetnoot215
Holp Dayfeloos en Dorileaes bloed aen 't sieden.Ga naar voetnoot216
Of deed den dageraed beklappen 't luye Goy.Ga naar voetnoot217
Of dreef, voor ondier ang, de kudden na de koy.Ga naar voetnoot218
| |
[pagina 164]
| |
Of Pan by maeneschyn en schaduwende linden,
220[regelnummer]
Aen harderinnenrey sijn' Roosemond deed vinden.Ga naar voetnoot220
'T sy overwinningfeest den sanglust me bekoort.Ga naar voetnoot221
Of dat vertooning wenckt princes van segepoort.Ga naar voetnoot222
Of op een rijck bancket, by schemering uyt mommen,Ga naar voetnoot223
Hy handhaeft jonffrendans, en 't adelijcke brommenGa naar voetnoot224
225[regelnummer]
Van hoffelycke pracht.Ga naar voetnoot225
Poesy:
't sy dat met heldensang
Hy hen opklincken dede, all' die gewetens dwang,Ga naar voetnoot226
En felle tyranny van harten vyand waeren;Ga naar voetnoot227
Bestuwende den leeu in 't bruysen van de baeren;Ga naar voetnoot228
Wanneer 't sijn' vrydom scheen te gelden heel of half;Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Daer quam dan wie 't oock was, Leycester of Ducdalf.
Of, tot onsterflycke eer van vaderlands bescharmer,Ga naar voetnoot231
Hy goude letters sneed in grafgewyden marmer.
'T sy sijn' gelese spreuck, voor statelijck gebou,Ga naar voetnoot233
Des wysen hart bequam als dorren beemd de dou.
235[regelnummer]
'T sy dat sijn' sinlyckheên uytheemsche tael ontkleeden,Ga naar voetnoot235
En wisselden Marots uytmuntenste aerdighedenGa naar voetnoot236
In moederspraeck; of met het slaghbeen van yvoirGa naar voetnoot237
Opweckten Vecht en Y om luystren na de Loir.
Venus:
Of dat hy Tasso brogt hooghdraevende uyt Italien,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Of vloeyde uyt Ariost. of jonffers, die ten tralien
Vytbloncken, groete met de klinckmaet van Petrarch,Ga naar voetnoot240-241
En kroonde een dartel kind tot oppersten monarch.Ga naar voetnoot242
Poesy:
Of der poeeten Vorst, wien self Augustus eerdeGa naar voetnoot243
Met lofdicht, suyver Duytsch en Neerlandsch spreken leerde.
245[regelnummer]
Of leende aen Seneca de kiescheyd sijner vijl.Ga naar voetnoot245
| |
[pagina 165]
| |
Of nam uyt Tacitus een' voeteloosen stijl,Ga naar voetnoot246
En kennis van 't beloop der overoude tyen;
Vol onrusts vol gewoels door beurtige heerschappyen:Ga naar voetnoot248
En sagh sijn' meesters af den greep van landbestier:
250[regelnummer]
En sloegh d'oorsaecken ga, die staeten stelt in vier
En bloed; oock watter dient tot heeling der gebreken:
Wat Roome sloopte, en wat haer 't hoofd eerst op deed steken.
Wat wyse van gebied langduurigst stoelen vest,Ga naar voetnoot253
Van treflijcksten, een' vorst, of 's volcx gemeenebest.Ga naar voetnoot254
Venus:
255[regelnummer]
'S helds arbeyd ons verplicht; hy vinde ons eeuwigh danckbaer.
Maer om in 's dichters tal sijn' leereling ontfanckbaer
Te leveren, seg op wat proeve ghy begeert.Ga naar voetnoot256-257
Poesy:
Geen' lofsang, dien de schalck van buyten hebb' geleert;
Maer die op staenden voet vloey rustig uyt sijne harssen.Ga naar voetnoot259
Venus:
260[regelnummer]
Een kind is 't, al te swaer en moetmen het niet parssen.Ga naar voetnoot260
Poesy:
In loosheyd is 't een reus, van lichaem is 't een dwergh.Ga naar voetnoot261
Aen 't groeyen mangelt slechs, het boefken is te ergh.Ga naar voetnoot262
Venus:
Sijne ergheyd min is als men 't wel van ouds gerekent heeft.
Poesy:
O wacht u wacht u voor de geen' die god geteeckent heeft.Ga naar voetnoot264
Venus:
265[regelnummer]
Een koker, pyl, en boogh is al sijn handgebaer.Ga naar voetnoot265
Poesy:
'T weet ruym wel dat het sich voor vier en brand bewaer,Ga naar voetnoot266
En andre blaecken doe.
Poesy:
neen seker, daer sijn straffen
| |
[pagina 166]
| |
En peenen toe gestelt. hy hoed sich voor den schout.Ga naar voetnoot269
Venus:
270[regelnummer]
Die muylband geen' poeet.Ga naar voetnoot270
Poesy:
slechs met een' toom van goud.
Venus:
Der dichtren pen,'t pinceel der schildren alles vrystaet.
Poesy:
Mijn lierman liert wel soo; doch alsmense in de ly laetGa naar voetnoot272
Is geen' geslete munt hier gangbaer, noch te Room.Ga naar voetnoot273
Venus:
Men sta maer op die spreuck.Ga naar voetnoot274
Poesy:
Op een' Poeetschen droom,
275[regelnummer]
Die swaerlijck paeyen kan het opgehist gepeupel,Ga naar voetnoot275
Den stock des blindemans, de krucken van een' kreupel?
Venus:
Soo is dan Poësy een' Pallas sonder schild
En helm; daer dommekracht haer plomp geweer op spilt.Ga naar voetnoot278
Heel anders bloncktghe, doen voor laster tongen veyligh
280[regelnummer]
V Ennius verhief, en schatte uw' dichters heyligh;Ga naar voetnoot280
Doen 't oude orakel sweefde op faems doorluchte wieck,
En noemde Euripides den alderwijsten Grieck;Ga naar voetnoot282
Doen Alexanders schrijn bewaerde Homerus schriften.Ga naar voetnoot283
Van pronckbeeld rep ick niet, of kerck, of keysergiften,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Of oorlogen gevoert van seven Griecxsche steên.Ga naar voetnoot285
'T vernoege u, dat het maetgedicht der overleên
Verduurt AEgyptsche naeld, goud koper, stael en yser.Ga naar voetnoot287
Elcke eeu de kunst waerdeert na datse is sot of wyser.
Nu lijd een dichter last; en plompheyd van een' boerGa naar voetnoot289
290[regelnummer]
Schuylt veyliger op 't land.
| |
[pagina 167]
| |
Poesy:
Ghy weet hoe Orpheus voer,Ga naar voetnoot290
Mijn edele harpenaer aen Hebrus waterkanten,
Omcingelt van het spoock der woedende Bacchanten.Ga naar voetnoot292
Een brandhout trof hem hier, daer een geworpen key;Ga naar voetnoot293
En 't lieflijck snarenspel, verdruckt door veldgeschrey,
295[regelnummer]
By niemand had gehoor van die sijn' maete steurden,Ga naar voetnoot295
En na 's onnooslen dood 't geplette lichaem scheurden,
En smeten hoofd en harp in't midden van den vliet;
Harp diemen in't gestarnt noch heerlijck blincken siet.Ga naar voetnoot298
'T alom gesaeyde lijf was aes voor kraey en raeve,Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Soo 't sanggodinnen niet versaemelden ten graeve;
Gelijckse seker deên, dat treurigh negental:
Waerop geduurighlijck des vaders segen val,
Voor desen laesten dienst bewesen aen mijn' priester.
Venus:
Is alle stof niet vry, wie van ons beyde kiester
305[regelnummer]
Yet dat ter saecken dient?
Poesy:
geef ghy 't hem in den mond.
Venus:
'T was best dat niemands keur hem al te nau verbond:
Poëten draeven noode in voorgeschreve percken.
Oock is mijn soon van breyn veel wufter als van vlercken,Ga naar voetnoot308
Syn geest wil weyen.
Venus:
ick ben er me belaên.
De jongen is te speels: hy blyft er licht in steken.
Wat sal dees' dartelheyd? waer toe dees' wulpse treken?Ga naar voetnoot312
Geef uw' meestres gehoor, en set uw' sinnen schrap.
Poesy:
Soon, peyns waer datghe staet. men klimt langs desen trapGa naar voetnoot314
315[regelnummer]
Bekranst ten hemelwaert na der poëten stoelen.
Ghy siet 't verlangen deser gasten om u woelen.Ga naar voetnoot316
Elck een steeckt d'ooren op, en neemt uw' woorden waer.Ga naar voetnoot317
Stort uyt een' goude beeck; spreeck langsaem, rijp, en klaer.
| |
[pagina 168]
| |
Cupido:
Op op, gesegent paer, myn' swaenen sijn geslagen
320[regelnummer]
In parrele gareel: beklimt den gouden wagen:Ga naar voetnoot320
Ick self sal voerman sijn der moederlijcke vracht,Ga naar voetnoot321
En verre, uyt het gesicht der sterffelijcke menschen,
Ten darden hemelkreyts u voeren; daer met wenschenGa naar voetnoot323
'T beschoren bruyloftbed uw' trage komst verwacht.Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Van wellust is de tijck door Charites geweven:Ga naar voetnoot325
De pluymen sijn gevley: de dekendraden klevenGa naar voetnoot326
Van bloodigheyd en schaemte en yet vrypostighs t'saem;Ga naar voetnoot327
Van mondjes de gordyn; die dan om kusjes prachen,Ga naar voetnoot328
Dan pruylen, beurt om beurt: tien duysend ooghjes lachen,
330[regelnummer]
Gemengt met suurheyd, van 't verhemelt aengenaem.Ga naar voetnoot325-330Ga naar voetnoot330
Hier kreuckte 't koningskind de bloem en 't lelibloeyenGa naar voetnoot331
Der lustgodin; wiens schoot hem hiel in sachte boeyen:
Hier smaeckte hy lavenis, in 's levens weeldebron:
Hier schoot de jager 't hart, dat eerst sijn hart beseerde:
335[regelnummer]
Hier was 't dat d'avondstar 't geheymst haer' minnaer leerde;
Doen 't heyligh aenschijn hem scheen schoonder als de son.
De Bruygom hierom lacht: de Bruyd slaet d'oogen neder;
Dies voelt de Bruyloftfeest verandering van weder.Ga naar voetnoot338
Mans heldre sonnestrael, schoonooghde Leonoor,
340[regelnummer]
Schep moed, 't en is geen tyd die oogen toe te luycken,
Die ick ter hemelvaert voor fackels sal gebruycken,
Om in de bruyne lucht te maecken 't wagenspoor.Ga naar voetnoot342
Ick ben geen Phaëton, in 't mennen onervaeren:Ga naar voetnoot343
Al schort het my aen groey, my mangelen geen' jaeren:
345[regelnummer]
Oock sal mijn' moeder u versellen sy' aen sy':
De Drossaerd over u en over haer geseten,
Al vloeyende den pad met bruyloftveersen meten,Ga naar voetnoot347
En stroyen met den mond een' lent van poësy.Ga naar voetnoot348
| |
[pagina 169]
| |
Beschittert van den glans en gloor der beyde p'ruycken,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Sal flucx de geest in 't breyn van Hoofd op 't rijcxste ontluycken,
En strenglen uwen lof met Venus onder een:
Dan 't oordeel schrap gestelt, op 't spits van schrandre sinnen,
Als 's rechters breyn op Ide, uw' schoonheyd't veld sal winnen,Ga naar voetnoot352-353
En 'tsterflijck worden voor 't onsterflijck aengebeên.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Dan belgt sich Cypris niet, dat hy uw' flickerlichtenGa naar voetnoot355
Op tweelingsonnen schat, of kokers myner schichten,Ga naar voetnoot356
Of starren, of gesielt en flonckerdiamant:Ga naar voetnoot357
Daer sonnestrael in speelt, en blixems eigendommen;Ga naar voetnoot358
Om goedheyd en ontsagh te voorschyn te doen kommen,
360[regelnummer]
Tot kneding van sijn hart, daer ghy de kroon in spant.
Dan belght sich Cypris niet, schoon of hy sijn' DrostinneGa naar voetnoot361
Een' schoone suster noemt van Cyprus koninginne;
Een' dochter van Iupijn, gesocht gevryt geviert;
Een' die te Muyden komt van over 't vlack gevaren,
365[regelnummer]
Om met hem starcke steên en sloten te bewaeren,
En 't land te schuymen van geboeft en ongediert.Ga naar voetnoot366
Dan belght sich Cypris niet, dat d'Amstelbie de tippenGa naar voetnoot367
En 't uyterste genaeckt der roodheyd uwer lippen,
En soeten hemeldou en milden nectar lept;
370[regelnummer]
En rieckt den ambergeur van 't overlieflijck hygen,
En kust den roosenmond, die 't volck gebied met swijgen,Ga naar voetnoot371
Een' luyte, daer sijn' luyt een' hoogren toon uyt schept.Ga naar voetnoot372
Die mond dien Goeiland soent, met offer toe te brengen,Ga naar voetnoot373
Die 's rechts gestrengheyd sal met veel' genade mengen,
375[regelnummer]
En 't woord des ondersaets uytvoeren by den heer,Ga naar voetnoot375
En gunst en segening verwerven door gebeden,
En vesten stichten met haere uytgelese seden,Ga naar voetnoot377
Wanneerse strecken voor een' levendige leer.Ga naar voetnoot378
| |
[pagina 170]
| |
Na dat de wolcken sijn verstoven voor mijn' wielen,
380[regelnummer]
Hy met den vinger u die suyvre jonffersielenGa naar voetnoot380
Sal toonen, in 't gestarnt by Goôn geplaetst om hoogh;
Doen d'allergrootste selfs, verslingert op het minnen,Ga naar voetnoot382
Haer salighden, in spijt der pruylende Godinnen:Ga naar voetnoot383
Terwijl genaecken wy den moederlijcken boogh.Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
De wackere uuren, mijn' vrou moeders kamenierenGa naar voetnoot385
En deurbewaerderssen, de poorten, die 'er gierenGa naar voetnoot386
Van louter goud, terstont ons sullen open doen.
Ick sal u setten, met het glippen myner raden,Ga naar voetnoot388
Daer 't bruyloftbedde duyckt in frissche myrtebladen,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
En avondstarrigh licht siet schitteren door 't groen.Ga naar voetnoot390
Hier sultghe salighlijck en heughelijck versaemen,
En geest en godlijckheên elckanders siel toeaêmen;
Voltoyende uwe Min gelijck uw minnaers dicht:Ga naar voetnoot393
Ick salse al soetelijck aenprickelen met rymen,
395[regelnummer]
En huwen aen uw spel aldus den hylicxhymen;Ga naar voetnoot395
Waer toe my 's meesters vlyt door leering heeft verplicht.
Stroopt nu 't gemoed van sorg voor steden en kasteelen,
En treckt omhelsen aen, liefkoosery en streelen,
En kussen, jock en lach, ja Venus gansch en gaêr;Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Die ware door uw' siel en sinnen, lijf en leden,Ga naar voetnoot400
En propp' gevoelen en verstand met saligheden;Ga naar voetnoot401
Bekoorsters dickwils van den grooten donderaer.Ga naar voetnoot402
Ach! waerom deckt natuur d'aenlockelijcke naecktheyd
Der schoonheyd, en 't gebruyck der opperste volmaecktheydGa naar voetnoot404
405[regelnummer]
Soo schuw met schemerschaedwe, en sluyerpaers en wit?Ga naar voetnoot405
Is 't niet om't hart te meer te noopen met verlangen?Ga naar voetnoot406
En Mins verbeeldingen meer krachts te doen ontfangen,
Wanneer haer' vlamme weyd van 't een tot 't ander lit?Ga naar voetnoot408
| |
[pagina 171]
| |
Die selleve natuur schiep daerom de gepeynsen
410[regelnummer]
Der vrouwen weygerlijck, en gaf haer 't geestigh veynsen
En 't marren in 't geheymst des boesems met voordacht,Ga naar voetnoot410-411
En winterkou en koelte, en traegheyd tot ontfarmen;
Om, met een' heetren toght, gelieven in liefs armen
Te werpen, tot meer heyls voor 't menschelyck geslaght.
415[regelnummer]
Het hart der Bruyd, dus lang tot kilkristal gevrosen,Ga naar voetnoot415
Ontlaet nu: 't aenschijn daeght, en mengelt ryp met roosen:Ga naar voetnoot416
En 't sneeu der blancke borst door gloed aen 't smelten raeckt:
Midts Bruygoms oogen op haer' staerende oogen micken;Ga naar voetnoot418
Die uyt robijnen kop des monds, om niet te stickenGa naar voetnoot419
420[regelnummer]
Van brand, verquicking eyscht, eer hem de dood genaeckt.
Ghy vraeght, wat voor een dood? de dood der leckernyen,
Die op een' oogenblick de tweelingsielen lyen,Ga naar voetnoot421-422
Wanneer ick 's levens vrucht op haere snackjes ent;Ga naar voetnoot423
Een' vrucht, die waerdigh sy om Venus oegst te cieren,
425[regelnummer]
Waerin men ommetreck en sweemssel in siet swierenGa naar voetnoot425
Der teeldren; na dat Min hun diep was ingeprent.
Die vrucht, beloof ick, sal, op 't hooge slot te Muyden,
Vw bruyloftsegen sijn; en stieren land en luyden
Na vaderlijck bericht, wan 't graf uwe asschen dooft:Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
En 't volck noch lang in rou, na 'et volgen van uw' doodbaer,
Sal wysen: dat's de neef van dien oprechten grootvaêr,Ga naar voetnoot431
Het kroost van Leonoor, en 't rijck gelauwert Hoofd.
Poesy:
Geen nectar soeter smelt op der vergoden tongenGa naar voetnoot433
Als 't oor gevalt het lied, soo lieflijck opgesongen.
435[regelnummer]
Ontfang ontfang, poët, den heyligen laurier,Ga naar voetnoot435
En voegh u onder mijne onsterflijcke banier.
De lofkrans komt u toe. klap nu te gaer uw' wiecken:
Tart vry met Neerlandsch dicht het maetgesang der Griecken.
| |
[pagina 172]
| |
Vw meester strijck oock prijs, die ymmers alsoo soetGa naar voetnoot439
440[regelnummer]
In Duytsch, als in Latijn u Naso vloeyen doet.Ga naar voetnoot440
Venus:
Soon, reyckme torts en boogh, ghy mooghtse wel ontbeeren,
Die maghtigh sijt voortaen de luyperds te besweerenGa naar voetnoot442
En tigers met uw' stem, hoe fel sij sijn en bits.
Doel na gene harten meer met punt en scharpe flits;Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Geen' boesems seng met vlam; zeebaeren hoe verbolgen,Ga naar voetnoot445
Steenrotsen hoe versteent, uw' harpe sullen volgen.
'K sie luystren na uw' maet bosch bron en beeck en boom:
'K sie luystren na uw' lier het Y en Amstelstroom.
Rey van Charites:
1.
Krans, Daphne, krans 't gekrolde goud,Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
O eeuwigh groene blaeren! wijd sijne hayren,
Wiens keel die soetigheên ontvout,
Daer fluyt schalmey en snaeren dof by waeren;
Keel, die met goddelijck geluyd
En weeldegalm den wellust kruytGa naar voetnoot454
455[regelnummer]
In sangverbeeldings stoelen;Ga naar voetnoot455
Daer door 't gehoor 't gevoelen raeckt aen 't woelen.Ga naar voetnoot456
2.
Medusa lichaemen verhard;Ga naar voetnoot457
Wie sietse en kanse ontglippen; wie ontslippen
Die pruyck, daer slang in slang verwart:
460[regelnummer]
Maer ghy smelt harde klippen, met uw' lippen.
Vw' pylen waeren eer ontsien,Ga naar voetnoot461
Nu salmen uwe toonen vlien,
En soete toverwysen.
Wie sal daer niet voor ysen, met afgrysen?
3.
465[regelnummer]
Veel' Nymphen van uw' stem alree,
Doen d'ooren stonden open, sijn bekropen,Ga naar voetnoot466
| |
[pagina 173]
| |
En voelen 't liefelijcke wee,
En hebben minnehopen ingesopen.Ga naar voetnoot468
Bruydleyder Hymen, sijt verheugd,
470[regelnummer]
V staet te wachten vreughd op vreughd:
Ghy sult veel' bruyden leyen,
Daer bruyden 't bedde spreyen en bereyen.
Ganymedes:
Met dese tyding, dat aen MinGa naar voetnoot473
Van Myterberghsche koninginGa naar voetnoot474
475[regelnummer]
Is toegestaen de lauwerier,
Ick wederom na boven swier:
Daer sullen lachen alle goôn,
Om dat Cupido, Cypris soon,
Poeet geheylight, Neerlandsch dichtGa naar voetnoot479
480[regelnummer]
Nu bruycken sal in plaets van schicht,
En maeckense alle tot sijn' roofGa naar voetnoot481
Geene uytgesondert, als die doof
Is van sich selven, of heel ras
Sijn' ooren beyde stopt met wasch.Ga naar voetnoot482-484
EYNDE. | |
Aen de Bruid.Nu kan ick den sin eerst raepen
Van het Drostelycke wapen:Ga naar voetnootVs. 2
'T is onfeylbaer, ick geloof't,
Dat het ryck gelauwert hoofd
5[regelnummer]
Van een sonnestrael bescheenen,
Lang gespelt heeft Hoofds vereenen,
Met schoonooghde Leonoor,
En wou huwen glans met gloor.Ga naar voetnoot8
Schoone Bruyd, neem vry myn dicht waer,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
'T licht dat om Hoofds breyn onsichtbaer
Eerst begrepen werd, word nuGa naar voetnoot10-11
| |
[pagina 174]
| |
Sichtbaer; weest dan ang noch schuwGa naar voetnoot12
Voor dit u beschoren noodlot;Ga naar voetnoot13
Maer omhels het willigh, soo 't GodGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
V uyt gunst heeft toegeleyd.Ga naar voetnoot15
Hemel wat een' Majesteyt
Krijgen nu de Muydersaelen,
Door Apolloos Sonnestraelen.
Goyland is het ongewent
20[regelnummer]
Sulck een' somer oegst en lent
Op sijn dartelste te roemen.Ga naar voetnoot21
Nieuwe vruchten, nieuwe bloemen
Aêmt dees' Flora toe haer lief,
Sielverstricker, hartendief.
25[regelnummer]
Elck syn' weergade om de kroon vleyt.Ga naar voetnoot25
Louter geest hier enckle schoonheydGa naar voetnoot26
Swangert; baertse een' jongen soon,
'T is gewis een tweede Adoon:
Baertse dochters, 't sijn Helenen,
30[regelnummer]
Daer gansch Griecken om sal steenen,
Soomen om 't geschaeckte pandGa naar voetnoot31
Wagen moet den staet van 't land.
Minne loost hier geen' pistoolen,Ga naar voetnoot33
Mids twee gitten, tweelingkolenGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Koegels sijn, die 's Bruygoms smart
Voên, en treffen tot in 't hart.Ga naar voetnoot35-36
'T kussen van dien mond is kostlyck.
'T lippendrucken is hier Drostlyck,
En de Drostelycke Min
40[regelnummer]
Is besteed aen dees' godin.
EYNDE. |
|