De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 760]
| |
122. De Zwan en den Oyevaer.Ga naar voetnoot*1 Alsoo heeft in zijn dootbed gantsch vrolijck ende lieflijck ghesonghen die Eer- 2 weerdige man-Gods Beda. Daerover haer veel verwondert ende hem ghevraegt 3 hebben, waerom hij soo vrolijck sanck? Die salighe man-Gods antwoorde: Soude 4 ick niet vrolijck zingen, nadien ick zie ende bekenn, dat die droevige tijdt mijns 5 sterflijcken levens voorbij is, ende de onsterflijckheyt naket, ende dat ick door dese 6 tijdlijcke doodt al mijn noot, ende treurigheyt eyndighen sal, ende inde eeuwige 7 vreughd en salicheyd komen. GVLIELMVS MALMESBERIENSIS. | |
[pagina 761]
| |
CXXII
Des Somers Voorbode eens de Blancke Zwan ontmoeten,Ga naar voetnoot1
En vraeghden waerom zij haer leven met zoo zoetenGa naar voetnoot2
En aenghenamen lied hier eyndighden op't lest?
O (zeght zij) 'tis van vreughd, dat ick dit aerdsche nest
5[regelnummer]
Vol kommer en verdriet ten laesten worde ontslaghen,Ga naar voetnoot4-5
En in de zachte schoot van ruste word ghedraghen.
‘Een arm katijvigh man, die vroom is van ghemoed,Ga naar voetnoot7
‘Valt 'tleven wonder zuur, en 't sterven honigh-zoet.
‘Den dood hij vreughdenrijck wil in zijn armen loopen,
10[regelnummer]
‘Als die hem sluyt de poort van 'slevens kercker open:
‘Van't leven, dat veel eer een durigh sterven is,Ga naar voetnoot11
‘Een Gasthuys vol verdriet, en vol bekommernis:
‘Een Zee die altijd woelt, daer 'sdroefheyds baren bruyzen.Ga naar voetnoot13
‘Gheluckigh is de Ziel die vrolijck magh verhuyzen.Ga naar voetnoot14
|
|