De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 382]
| |
[LIIII]
De daed Penelopis is een leerachtigh voorbeeld,Ga naar voetnoot*
Want met heur kuyscheyd zy d'onkuyscheyd heeft veroordeelt.
Eccles. 26.
Een deughdsaem fijne Vrou die eerbaer is en kuysch,
Ist beste goed des Mans, en t'cierssel van heur huys.
| |
[pagina 383]
| |
LIIII
Komt by Penelope, ô Vroukens! hier ter scholen,Ga naar voetnoot1
Die twijl Vlysses vast gaet twintich Iaren dolen,Ga naar voetnoot2
(Thien iaren om de blom van Menelai Hof,Ga naar voetnoot3
Waerom t' schoon Troijen wert geblixemt al tot stof,
5[regelnummer]
En andre iaren thien door d'ongestuyme baren,
Waer met hy stoffe geeft Homeri zoete snaren)Ga naar voetnoot6
Heur zuyverheyd behoud; hoe lange hy vertoeft,
Zoo blijft zy hem getrou, hoe hert zy wert beproeft
Van zoo veel Welpen, en onstekene benijdersGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Van heur sneeuwitte vleesch: t'sijn al vergeefsche strijders,
Hoe zy gepijnight wert: Vlysses is langh wegh,Ga naar voetnoot11
Misschien door Hectors zweerd gevallen in 't belegh,
Oft op zijn wederkomst (dit hebdy licht te gissen)Ga naar voetnoot13
Verzopen inde Zee, en g'eten vande Visschen.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Maer als zy nu op 't lest zal laten inden strijdGa naar voetnoot15
Het heylighst dat zy heeft Vlyssi toegewijd,
Zy hun uytstelt zoo langh, tot dat zij't fijne WebbenGa naar voetnoot17
T'welck zy begonnen heeft zal afgeweven hebben:
Hier meed' zijn zy gepaeyt, dus wat zy inden daghGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Weeft, dat ontweeft zy s'nachts alst niemanden en zagh.Ga naar voetnoot20
O Pollen! zijdy blind, ghy meynt den brand te blusschen,Ga naar voetnoot21
Ziet wat zy s'nachts ontvlecht, zoo langh tot ondertusschen
Vlysses weer betreet den dorpel van zijn huys,
En met zijn komst verlicht zijns vrouwen lastigh kruys.
25[regelnummer]
De Minnaers druypen wegh, zy zien haest wat daer thuys leyt:
‘Dies komt de Kroon heur toe van d'onverwonnen kuyscheyd.
|
|