De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 370]
| |
[XLVIII]
De Moeder die de Jeughd wil voor de roen verschoonenGa naar voetnoot*
Die schent heur aengezicht, en worght heur eygen Zonen.
Eccles. 30.
Die zijnen Zone lieft, hem matigh zal kastijden,
Op dat hy inden dagh der oudheyd magh verblijden.
| |
[pagina 371]
| |
XLVIII
Eer den Misdadigen zal door een ken'pen vensterGa naar voetnoot1
Aenschouwen van het licht den laetsten strael oft glenster,Ga naar voetnoot2
Hy zijne Moeder kust, en rooft voor't hoogh Gericht
Met zijne tanden heur den Neus van't aengezicht;
5[regelnummer]
Omstanders (zeght hy) hoort, want d'oorzaeck van mijn lijden
Mijn eygen Moeder is, vermids zy met kastijdenGa naar voetnoot5-6
Noeyt mijnen quaden aerd getemt heeft voor den val,
Zy altijd naer mijn dood (tot yders Spiegel) zal
Dit teecken voeren, op dat andere Ouders leeren
10[regelnummer]
Hun Kind'ren op te voen in alle tucht des Heeren.
‘De Moeder die heur Kind niet inde ionckheyd temt
‘Van een recht Moeders hert is teenemael vervremt:
‘Die't Kind geeft lossen toom in alle zijn wellusten,
‘Zal met der tijd allenx een Monster-dier toerusten:Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘De stramen inden Neers van een quaed Kind gewisGa naar voetnoot15
‘Het recht merck-teecken van een goede Moeder is,
‘Die heuren Zoon bemind: op dat nae al heur slaven
‘Zy niet een Galgen-aes gevoed heeft voor de Raven.
|
|