De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 346]
| |
[XXXVI]
Hier light Diogenes, en kiezet in zijn vatGa naar voetnoot*
Het vrolijck Zonne-licht voor Alexanders schat.
Hebr. 11.
Voor al't Egyptsche goed, voor Pharaoos Threzooren
Heeft Moyses met Gods volck het aldernutst verkoren.
| |
[pagina 347]
| |
XXXVI
De woonst Diogenis was een boomloze Tonne,Ga naar voetnoot1
Hij schuylden in heur schaeu voor't steken vande Zonne,
Hy had geene and're Hut, noch and're Tente op d'eerd,
Dit vliende leven docht hem luttel moeyten weerd:
5[regelnummer]
Zijn Tafel was het gras, op een bysondre wijse
Hielt hy zijn middaghmael, met ongekoockte spijze:
Den aes-zack zijn schappray hy altijds by zich droeg;Ga naar voetnoot7
Nature meenden hy heeft lichtelick genoegh:
De Wijnen die hy dronck, wast water, daer hy zeker
10[regelnummer]
Geen Aconit in vond, zijn hand was zijnen Beker:Ga naar voetnoot10
Hy hadde geenen schat, oft droegh hy om't gemack
Een Tesch, zoo wast zijn hert dat vol genoegen stack.Ga naar voetnoot12
Waerom den Macedoon, den treffelijcksten Koningh,Ga naar voetnoot13
Hem te bezoecken dacht, hy vant hem in zijn wooning;Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Diogenes die lagh en treckt hem weynigh anGa naar voetnoot15
Oft hy een Koningh zagh, oft eenen Ackerman:
Dit docht den Prince vremt, dies om zijn zeltsaem leven
Zeyde, eysschet wat ghy wilt, ick sweere ick zal't u geven.
Den Wijs-gier naulijcx sprack, ey! Alexander vrund,
20[regelnummer]
Ghy neemt my t' Zonne-licht dat ghy niet geven kunt.Ga naar voetnoot20
‘Dus is hy waerlijck rijck, die zich in niets bedroevet,
‘Die in als is te vreen, en weynigh noodrufts hoevet.Ga naar voetnoot22
|
|