De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 280]
| |
[III]
Ziet hoe Cupido valt, en om zijn oude luymenGa naar voetnoot*
Zoo schandelijcken moet den schoonen Hemel ruymen.
Iesai. 14.
Die boven t' Hemelsch heyr dacht stellen zijnen stoel,
Van Godes aenghezicht viel inden Helschen poel.
| |
[pagina 281]
| |
III
Cupido Venus wicht ontstack met zijne stralenGa naar voetnoot1
Het heyligh Hemelsch Choor, en al de hooge zalen:Ga naar voetnoot2
T'een herte heeft hy voor, het ander nae doorklieft,
Het queelden al van min, het queelden al van liefd:
5[regelnummer]
Hy wert terstond ghe-eert van zoo veel groote Ioff'ren:
Nu gingh hem d'eene dit, nu d'ander dat opoff'ren.
Iupijn die was beducht oft wel (tot zijnder schand)
Den Hemel op het lest mocht raken inden brand,
Dies hy den blixem nam, en in een groot onweder
10[regelnummer]
Met eenen straele vuyrs hem werp van boven neder.Ga naar voetnoot10
Die opgeklommen was tot t'alderhooghste wielGa naar voetnoot11
Met eenen leegen kop weer inden affgrond viel.Ga naar voetnoot12
|
|